Ga direct naar de content

Keren op de molen van ,,nieuw rechts

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: mei 13 1981

Au Courant

Keren op de molen van
,,nieuw rechts”
A. F. VAN ZWEEDEN

Het ,,nieuwe conservatisme” in Nederland, dat volgens Den Uyl en de FNV de’
economische malaise aangrijpt om de
verworvenheden van de verzorgingsstaat
af te breken, heeft krachtige ruggesteun
gekregen van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO). In haar rapport over de
Nederlandse economie vraagt deze organisatie van rijke industrielanden zich af
hoe het toch komt, dat een energierijk
land als Nederland er niet in slaagt de
schok van de olieprijsverhogingen en de
wereldrecessie beter te verwerken dan
landen die niet over eigen energiebronnen beschrikken. Ten dele moeten volgens de OESO de slechte economische
prestaties van Nederland worden toegeschreven aan binnenlandse factoren en
ze noemt dan de hoge sociale-zekerheidsuitgaven, de te kleine verschillen tussen
uitkeringen en inkomens uit arbeid en de
starre loonstructuur die verhindert dat
arbeidskrachten worden aangetrokken
naar de produktieve sectoren. Ondanks
een doeltreffende loonpolitiek en een
restrictief monetair beleid is Nederland
er niet in geslaagd een te groot tekort
op de betalingsbalans te voorkomen.
Het gevolg van de structurele onevenwichtigheden in de Nederlandse economie is een onvermogen om de produktie
en de werkgelegenheid te vergroten.
De hoge rentestand en de loonpolitiek
hebben, aldus de OESO, de ondernemers eerder aangemoedigd tot meer
arbeids- dan kapitaalintensieve produktie. De lage rentabiliteit die een gevolg
is van de zwakke concurrentiepositie,
de slechte conjunctuur en de dating van
de besparingen leiden ertoe dat er onvoldoende middelen beschikbaar zijn voor
de financiering van diepte-investeringen
die de tekorten aan arbeidskrachten zouden moeten opvangen.
De laatste jaren zijn de sociale zekerheid en de uitbreiding van de werkgelegenheid in de publieke sector de meest
dynamische elementen van de collectieve
uitgaven. In beginsel hebben deze uitgaven een anticyclische functie doordat
zij de bestedingen en de werkgelegenheid op peil houden bij een recessie.
Wanneer de inzinking is overwonnen
dienen weer arbeidskrachten vrij te komen voor het particuliere bedrijfsleven,

490

maar in Nederland is dat na de recessie
van 1974-1975 niet gebeurd. De OESO
schrijft dat toe aan een aantal factoren
die precies die onevenwichtigheden en
starheden vormen die volgens werkgevers en rechtse politici in dit land al
lang opgeruimd hadden moeten zijn:
• te hoge minimuminkomens die door
het sociale-zekerheidsstelsel worden
gegarandeerd;
• de koppelingsmechanismen tussen lonen, sociale uitkeringen en salarissen
bij de overheid;
• de inkomenspolitiek die de inkomensverschillen boven het sociale minimum nog heeft verkleind;
• te geringe inkomensverschillen tussen
de industriele sector en de dienstverlenende sectoren;
• te royale uitkeringen aan arbeidsongeschikten waarbij te weinig rekening
wordt gehouden met de mate van arbeidsongeschiktheid en te veel met de
werkloosheidscomponent.
Dit alles is koren op de molen van de
werkgevers die dan ook onmiddellijk
hebben verklaard dat de discussie over
het sociaal-economisch beleid niet om
dit OESO-rapport heen kan. De voorzitter van de christelijke werkgevers,
S. J. van Eijkelenburg, herhaalde in zijn
jaarrede op de ledenvergadering van het
NCW zijn pleidooi voor een zodanige
herinrichting van ons stelsel van sociale
zekerheid, dat het minder negatief uitwerkt op de (arbeids)motivatie, het ontplooien van initiatief, het nemen van
risico’s en het leveren van extra inspanningen. Naar zijn overtuiging hebben
wij ons te veel ingebouwd in zekerheden
en onze verzorgingsstaat te riant ingericht. Dat is naar zijn mening de oorzaak
dat we ons niet voldoende hebben kunnen aanpassen aan de veranderde situatie in de wereldeconomie (de OESO beschrijft het falen van de ,,positieve aanpassingspolitiek” in Nederland in dezelfde termen). De NCW-voorzitter wil het
loon- en inkomensbeleid zo veranderen
dat het weer een functie kan vervullen
op de arbeidsmarkt en bij het mobiliseren van de arbeid voor de herstructurering van onze economie. Daarom wenst
hij geen centraal akkoord meer over
lonen en arbeidsvoorwaarden, maar

decentralisatie van de loononderhandelingen.
Het antwoord van de FNV op de economische crisis en het alibi dat het
,,nieuwe conservatisme” daarin vindt
om de verzorgingsstaat te ontmantelen is
de onder de leus „ Aan de slag” aangeprezen ,,stroomstoot” voor onze economie
die ons uit de om zich heen grijpende
moedeloosheid moet opwekken. Het
antwoord op het gebrek aan werkgelegenheid is het scheppen van 450.000
banen in de komende vier jaar door het
toedienen van krachtige impulsen voor
industriele vernieuwing, sociale woningbouw, energiebesparing en door middel
van arbeidstijdverkorting.
De werkgevers hebben dit plan een
slag in de lucht genoemd waaruit blijkt
dat ze het nauwelijks een serieus commentaar waard vinden. Hun kritiek
komt er op neer dat de FNV een verkeerde lijn volgt door er volstrekt aan voorbij
te gaan dat te weinig besparingen en investeringen en een te hoge consumptie
de fundamentele onevenwichtigheden in
onze economie vormen. De middelen die
de FNV aanbeveelt zijn onvoldoende
om de consumptieve bestedingen naar
investeringen om te buigen. De FNV
neemt een voorschot op wat nog verdiend moet worden door de aardgaswinning te versnellen en via beleggingsvoorschriften pensioenfondsen en verzekeringsmaatschappijen te dwingen onder de marktrente kapitaal beschikbaar
te stellen voor sociale woningbouw. De
FNV remt de investeringen af door halvering van de WIR-basispremie voor te
stellen. Ze wil de koppelingsmechanismen in stand houden, de koopkracht van
de minima handhaven en toont te weinig
bereidheid zelf loonoffers te brengen.
De arbeidstijdverkorting moet voor een
deel mede door de werkgevers worden
betaald en voor een deel door een voorschot te nemen op de inverdieneffecten
die van een verlaging van de werkloosheidsuitkeringen mogen worden verwacht.
Bepleiten de werkgevers een vergaande decentralisatie van het loonoverleg,
de FNV houdt vast aan haar gecoo’rdineerde beleid omdat ze bang is dat de
werkgevers groepen werknemers tegen
elkaar uit zullen spelen en de solidariteit
met de inactieven zullen ondermijnen.
Kok is daar niet ten onrechte bang voor.
Van Eijkelenburg heeft immers gezegd
dat het inkomensbeleid in de komende
jaren minder als instrument van herverdeling van welvaart moet dienen en dat
het sociale-zekerheidsstelsel niet meer
moet worden gebruikt als instrument
voor inkomensbeleid. Hij bepleittedoorbreking van het beginsel van de nettonetto-koppeling om een afzonderlijk
sociaal beleid ‘voor de ,,echte minima”
mogelijk te maken.
Den Uyl had de politieke wind goed
opgesnoven. De politieke en maatschappelijke discussie gaat om de vraag in
hoeverre we nog bereid zijn onze ver-

zorgingsstaat in stand te houden. De
impuls die de FNV in de eerste plaats
de marktsector wil toedienen verdraagt
zich niet met het systeem van ingebouwde zekerheden en verdelingsmechanismen zoals dat nu functioneert. Het kapitaal dat nodig is om de produktie
nieuwe stimulansen te geven laat zich
niet uit het sociale netwerk losmaken
door middel van beleggingsvoorschriften. Een herverdeling bij de inkomensvorming van consumptie naar investeringen zal daaraan vooraf moeten gaan.
De kritiek op het vastgelopen systeem
van de verzorgingsstaat komt niet alleen
van ,,nieuw rechts”. Het zou een oversimpliflcatie zijn de discussie over een
hervorming van dat stelsel in termen
van links en rechts te voeren. Met
de introductie van het begrip ,,investeringsloon”toont de FNV aan weldegelijk
in te zien waar de prioriteiten moeten
komen te liggen.

A. F. van Zweeden
ESB 20-5-1981

Auteur