Ga direct naar de content

Op zoek naar een betere aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: juni 29 1988

Op zoek naar een betere
aansluiting tussen
onderwijs en arbeidsmarkt
Al geruime tijd wordt er aandacht gevraagd voor de gebrekkige aansluiting
van onderwijs- en scholingsinspanningen op de wensen van het bedrijfsleven. Zowel nationaal als internationaal
zijn initiatieven genomen om op dit terrein tot verbetering te komen. In dit artikel wordt aan de hand van recent empirisch onderzoek bezien wat men aan
de oplossing van dit probleem zou kunnen doen. In het bijzonder gaat het om
de vraag in hoeverre men aan de vraagkant van de arbeidsmarkt tevreden is
met het aanbod, en voor welke kwalificaties aanvullende scholingsinspanningen wenselijk worden geacht. De invalshoek is hierbij regionaal, omdat op
dit niveau een inventarisatie te maken
is van knelpunten en wensen waaraan
directe beleidsadviezen gekoppeld
kunnen worden.

Onderzoeksaanpak
Om inzicht te krijgen in de aansluitingsproblemen tussen onderwijs en arbeidsmarkt en specifieke scholingswensen zijn in principe verschillende
benaderingen denkbaar. Hier is gekozen voor twee benaderingen die concrete aanknopingspunten voor beleid
opleveren. Ten eerste zijn arbeidsorganisaties benaderd met gestructureerde
vragenlijsten om ervaringen met en
wensen over het regionale scholingsaanbod te inventariseren. Daarbij is gekozen voor een doelgroep bestaande
uit hoogwaardige bedrijven in de industrie en zakelijke dienstverlening. Voor
deze groep is gekozen omdat verwacht
mag worden dat deze bedrijven het
eerst geconfronteerd worden met nieuwe ontwikkelingen die consequenties
hebben voor de personeelsbehoefte.
Bovendie.n is ervan uitgegaan dat deze
bedrijven vanwege de belangrijke rol
van ‘human capital’ in het produktieproces expliciet aandacht geven aan de
kwaliteiten van medewerkers. Hoewel
deze aanpak nogal globaal is, blijkt hij
toch zeer concrete actiepunten op te leveren. Het onderzoek is gehouden in
een tweetal regie’s, namelijk de regie’s
Breda en Eindhoven.
Bij een tweede serie onderzoeken is

ESB 29-6-1988

een veel specifiekere werkwijze gekozen. Het betreft hier een experimenteel
registratiesysteem, bekend onder de
naam Stage Informatie Systeem (SIS).
Uitgangspunt is de verwachting dat de
ervaringen die arbeidsorganisaties opdoen met stagiaires een goede basis
vormen voor het achterhalen van wensen ten aanzien van aanpassingen in
het onderwijs. Bij het SIS worden scholen ertoe aangezet om stages te gebruiken voor het systematisch verzamelen
van informatie over ontwikkelingen aan
de vraagkant van de arbeidsmarkt. Het
koppelen van het onderzoek aan stageplaatsen biedt het voordeel dat informatie wordt verkregen bij bedrijven en afdelingen waar in principe ook vacatures
zullen ontstaan voor leerlingen van de
betreffende onderwijssoort. Het SIS is
ontwikkeld voor de provincies Groningen, Friesland en Drenthe en is recentelijk toegepast voor drie onderwijstypen, namelijk het kort middelbaar beroepsonderwijs- Administratie (KMBOA), het middelbaar dienstverlenings- en
gezondheidszorgonderwijs-Sociale arbeid (MDGO-SA) en het middelbaar
technisch
onderwijs-Werktuigbouwkunde (MTO-W).

Tekortkomingen
beroepsopleidingen
Hoewel de onderzoekingen betrekking hebben op verschillende regie’s en
verschillende typen arbeidsorganisaties vallen in de resultaten toch duidelijke overeenkomsten te ontdekken. De

belangrijkste algemene conclusie is dat
de aansluiting tussen onderwijs en beroepspraktijk bepaald niet als optimaal
ervaren wordt. Naarmate het niveau
van de opleidingen hoger is, blijkt men
echter tevredener met de aansluiting.
In tabel 1 worden cijfers voor de regio’s Breda en Eindhoven gegeven. De
ontevredenheid is zeker voor de lagere
opleidingsniveaus zodanig dat ingrijpen
wenselijk is. Voor sommige opleidingen
is het overigens de vraag of de kloof
overbrugbaar is. Voor met name specialistische opleidingen op Ibo-niveau
lijkt het erop dat op de arbeidsmarkt onvoldoende interesse bestaat voor de
kwalificaties waarvoor opgeleid wordt.
Dit geldt bij voorbeeld voor het Ihno en
het leao. Leerlingen van dergelijke opleidingen hebben pas kansen nadat
een vervolgopleiding is doorlopen.
Het Stage Informatie Systeem biedt
de mogelijkheid de ervaringen met en
wensen ten aanzien van specifieke opleidingen sterker te concretiseren. Het
MTO blijkt het best aan te sluiten bij de
verwachtingen van de werkgevers.
Voor het MDGO-SA en het KMBO-A is
dit veel minder het geval. Dit is deels te
verklaren uit het feit dat het om opleidingen gaat die nog niet zo lang bestaan.
Opmerkelijk is dat voor het MDSO-SA
en het KMBO-A belangrijke concurrerende opleidingen in beeld zijn, zodat
de kwaliteit van het aanbod in de praktijk vergeleken wordt met dat van andere opleidingen. Deze onderlinge vergelijking toont aan dat de twee genoemde
opleidingen nog geen duidelijk eigen
plaats hebben weten te veroveren in de
scholingsmarkt. Als gevraagd wordt
welke opleidingseisen men prefereert
bij vacatures voor administratieve
krachten op uitvoerend niveau blijkt het
KMBO-A slechts door 17% van de organisaties genoemd te worden, tegenover de MAVO 50%, HAVO 39% en
MEAO 44%. Dezelfde respondenten is
gevraagd om het KMBO-A voor verschillende relevante aspecten te vergelijken met concurrerende opleidingen.
De resultaten geven aan dat het KMBOA beter wordt gevonden dan het LEAO
en slechter dan het MEAO. Ten opzichte van het ECABO (economische en

Tabel 1. Beoordeling van de aansluiting van het onderwijs bij de beroepspraktijk;
regie’s Breda en Eindhoven
Percentage bedrijven met negatief oordeel
Regio Breda
Regio Eindhoven
(N=58)

(N=72)

Lager beroepsonderwijs

64

Middelbaar beroepsonderwijs

56

66
31

Hoger beroepsonderwijs
Wetenschappelijk beroepsonderwijs

48
35

21

19

a. Voor verdere bijzonderheden zie rapporten Scholing en kennistransfer in Zuidoost-Brabant; de visie van

het bedrijfsleven en Regio Breda aan het werk; sociaal-economisch actieprogramma voor het stadsgewest Breda, Bum Bartels, Oudemolen, 1988.

623

administratieve
beroepencategorie:
leerlingwezen) en de middelbare detailhandelsschool zijn de verschillen gering.
Dezelfde vraagstelling voor het
MDGO-SA laat zien dat deze opleiding
vooralsnog duidelijk minder scoort dan
de Stichting Opleiding voor Sociale Arbeid (SOSA) en de Sociale Academie.
De opleidingen SOSA en de Sociale
Academie worden dan ook geprefereerd als het gaat om vacatures in de
sfeer van personeelszaken, arbeidszaken en sociale dienstverlening. Hierbij
dient echter te worden opgemerkt dat
de Sociale Academie een opleiding is
op HBO-niveau en dat de SOSA mensen opleidt die ouder zijn (meer persoonlijke ontwikkeling) en (meestal)
meer ervaring hebben op het vakgebied.
Welke specifieke opleidingsaspecten veroorzaken nu in de praktijk een
negatief oordeel overde afstemming op
de beroepspraktijk? Het meest opmerkelijke resultaat is dat voor de drie opleidingen, die onderling sterk verschillen, steeds de beheersing van de Nederlandse taal als probleem wordt gezien. Spreek- en schrijfvaardigheid blijken sterk te wensen over te laten, en in
alle opleidingen zou men hier graag
meer aandacht aan besteed zien. Als
tweede algemene wens komt de praktijkgerichtheid naar voren. Zowel voor
de technische als de dienstverlenende
beroepen wordt gesteld dat het onderwijs meer aandacht zou moeten besteden aan de toepassing van kennis in de
beroepspraktijk, bij voorbeeld wat betreft de samenhang tussen vakken en
de beroepsattitude.
Behalve deze twee algemene knelpunten, levert het onderzoek ook meer
specifieke indicaties op van tekortschietende kennis of kunde. Zo wordt
bij het MTO-W meer aandacht gevraagd voor met name lastechnieken,
meettechnieken en elektrotechniek; bij
het MDGO-SA voor kennis van relevante onderdelen van het recht, de collectieve sector, het stelsel van de arbeidsvoorziening en voor tekstverwerking;
en bij het KMBO-A voor computerkennis en boekhouden. Een opmerkelijk
aspect van deze uitkomsten is dat automatisering niet meer in het algemeen
naar voren komt als thema waarvoor
bijzondere knelpunten ervaren worden.
Blijkbaar begint het inspelen van de
scholen op de automatiseringsgolf van
de laatste jaren effect te sorteren.

deringen binnen het reguliere onderwijs, anderzijds aan het creeren van
een adequaat aanbod voor bijscholing.
Wat de concrete wensen zijn valt af te
leiden uit de verwachtingen die arbeidsorganisaties hebben ten aanzien van
opleidingseisen in de toekomst.
Een kleine meerderheid van de respondenten in de onderzoekingen voor
Breda en Eindhoven is ervan overtuigd
dat er in de komende jaren hogere eisen gesteld zullen worden aan het personeel. Bij de helft hiervan denkt men
aan technische kennis zoals elektronica, meet- en regeltechniek en werktuigbouwkunde. Een kwart noemt automatisering, en bij eveneens een kwart gaat
het om administratie, verkoop en marketing. Hierbij is duidelijk sprake van
een voortzetting van een trend, die ook
in de Arbeidskrachtentelling van het
CBS kan worden geconstateerd1.
De verschillende onderzoekingen tonen ook aan dat arbeidsorganisaties interesse hebben in nieuw aanbod van
bijscholing vanuit reguliere onderwijsinstellingen in de eigen regio. Een belangrijk deel van de respondenten vindt
dat het scholingsaanbod in de regio op
dit punt verbeterd kan worden. Voor de
MTS-W scoren met name de onderwerpen besturingstechnieken, lastechnieken, CAD/CAM, CNC-frezen en draaien en introductie automatisering hoog.
Maar liefst 72% van de respondenten in
het onderzoek toonde interesse in cursussen op deze gebieden vanuit de opleidingsinstelling. Voor het KMBO-A is
dit percentage met 45% aanzienlijk lager, maar toch nog hoog genoeg om
van een markt voor nieuw aanbod te
kunnen spreken. De onderwerpen met
de hoogste scores zijn hier: Nederlands, computerkennis en communicatieve vaardigheden.
Een interessante formule voor het
ontwikkelen van nieuw aanbod van bijscholing is die waarbij reguliere onderwijsinstellingen samen met gespecialiseerde bedrijven de scholing verzorgen. De laatste jaren zijn er diverse van
dit soort samenwerkingsprojecten tot
ontwikkeling gekomen, waarbij het bedrijfsleven zorgt voor inbreng van specialistische apparatuur en/of kennis2.
Een meerderheid van de bedrijven in de
onderzoekingen in Breda en Eindhoven
gaf aan dat men bereid is volgens deze
formule samen te werken. In sommige
gevallen denkt men geavanceerde apparatuur in te kunnen brengen; in de
meeste gevallen betreft het de inbreng
van specialistische kennis.

aansluiting valt deels te verklaren uit
gebrekkige informatiestromen tussen
onderwijsinstellingen en arbeidsorganisaties. Er is daarom alle aanleiding om
op regionaal niveau te werken aan verbetering. Daarbij valt te denken aan
scholings- en beroepenmanifestaties,
informatiebulletins, stageplaatsen voor
scholieren en docenten en gastdocentschappen. Het aanpassingsproces kan
gecoordineerd worden door een regionaal Contactcentrum Onderwijs Arbeid
(COA).
Vervolgens is het van belang dat opleidingsinstellingen alert reageren op
signalen over tekortkomingen. Het benaderen van vertegenwoordigers van
bepaalde doelgroepen van de vraagkant van de arbeidsmarkt levert een
goed algemeen beeld op van aansluitingsproblemen. De ondervraagde bedrijven blijken een duidelijke opinie te
hebben over de huidige scholingsvoorzieningen en toekomstwensen. Dat verschaft een goede basis om aandachtsvelden voor actie te definieren. Wellicht
het belangrijkste is het directe contact
dat ontstaat met bedrijven, die een onmisbare rol kunnen spelen als participant bij het realiseren van nieuw regionaal scholingsaanbod.
Het Stage Informatie Systeem kan
hierbij in de praktijk een goede aanvulling bieden, omdat daarbij zeer concreet op het niveau van individuele opleidingsinstituten klachten en wensen
geihventariseerd worden. Dit leidt tot
zeer concrete adviezen voor aanpassing van vakken, het verleggen van accenten binnen het totale lessenpakket
en het marketingbeleid van scholen.
Het verrichte onderzoek wijst ook uit
dat er voor scholen goede kansen zijn
om hun aandeel in de commerciele
scholingsmarkt uit te bouwen. Wil dit
met succes plaatsvinden, dan is een intensieve betrokkenheid van het bedrijfsleven aan te bevelen. Hiervoor
blijkt bij bedrijven grote belangstelling te
bestaan. Op regionaal niveau zal een
actieve intermediaire organisatie (bij
voorbeeld de reeds genoemde COA)
als initiator moeten optreden voor zulke
samenwerkingsverbanden.

C.P.A. Bartels
H.W. Abbing
Respectievelijk directeur en medewerker
van Buro Bartels te Oudemolen (Dr).

Nieuwe scholingsinitiatieven

Beleidsrelevantie
Uit het voorgaande valt af te leiden
op welke onderdelen de bestaande opleidingen aanpassing behoeven. Hierbij
kan men enerzijds denken aan veran624

Uit het onderzoek blijkt dat de aansluiting onderwijs-arbeid nog steeds
verre van optimaal is. De gebrekkige

1. Centraal Bureau voor de Statistiek, Arbeidskrachtentelling 1973 t/m 1985, Voorburg, 1976 t/m 1987.
2. Zie bij voorbeeld J.P.A. Pouwels en G.
Vrieze, Het cursorisch onderwijs onder contract, ITS, Nijmegen, 1987.

Auteurs