Ga direct naar de content

Werk in uitvoering

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: juni 29 1988

Werk in uitvoering
Tussen mei 1987 en mei dit jaar is de werkloosheid
in ons land met 6.000 personen gedaald. Dat is maar
een fractie van de vermindering met 50.000 per jaar
waarop het kabinet zich twee jaar geleden in het regeerakkoord heeft vastgelegd. Zoals het er nu naar uitziet
zal van de voorgenomen daling van de werkloosheid
met 200.000 personen in de periode 1986-1990 maar
ongeveer de helft worden gerealiseerd. Toch maakt het
kabinet geen aanstalten om de werkloosheidsbestrijding intensiever aan te pakken. Volgens minister De Koning heeft het kabinet gedaan wat het kon en is het verder aan werkgevers en werknemers om ook hun verantwoordelijkheid op dit terrein waar te maken.
Hoe komt het dat de hoofddoelstelling van het beleid
niet wordt gehaald? Om te beginnen moet worden vastgesteld dat de Nederlandse arbeidsmarkt geconfronteerd wordt met een voortdurende, buitengewoon sterke groei van het arbeidsaanbod. Dat maakt de werkloosheidsbestrijding tot een zware opgave. Er zijn per
jaar alleen al 50.000 nieuwe banen nodig om de werkloosheid niet verder op te laten lopen. De groei van het
aantal banen ligt momenteel op gemiddeld 65.000 per
jaar. Dat is verhoudingsgewijs meer dan in andere landen wordt bereikt. Vanuit dat gezichtspunt valt op het
macro-economische beleid niet zoveel aan te merken.
Toch blijft de groei van de werkgelegenheid belangrijk achter bij wat in het regeerakkoord werd vastgelegd.
In het Centraal Economisch Plan 1988 worden enkele
oorzaken hiervan aangegeven. In de eerste plaats is de
economische ontwikkeling in het buitenland ongunstiger geweest dan bij het opstellen van het regeerakkoord
werd verondersteld. De dollar is scherper gedeprecieerd dan verwacht, de groei van de wereldhandel is
enigszins tegengevallen en de rente blijkt 1% hoger te
zijn dan twee jaar geleden werd verondersteld. Dat
scheelt bij elkaar 40.000 arbeidsjaren. Daarnaast stijgt
de loonvoet in bedrijven volgens de huidige inzichten
over de periode 1986-1990 sterker dan in het regeerakkoord werd verondersteld (2,2% in plaats van 1,5%) en
heeft het kabinet bij zijn aantreden te veel van de arbeidsduurverkorting verwacht; beide leveren een tegenvaller van 10.000 arbeidsjaren op. In totaal groeit de
werkgelegenheid door deze oorzaken 60.000 arbeidsjaren minder dan verwacht. En dat betekent dat de werkloosheid ca. 90.000 personen hoger uitkomt dan het kabinet zich zelf en de Nederlandse bevolking twee jaar
geleden voorhield.
Men kan beweren dat het kabinet dit niet kon voorzien en er ook weinig aan kon doen. Maar dat is niet helemaal waar. Het Centraal Economisch Plan 1986 bevatte een onzekerheidsvariant waarin de gevolgen van
een scherpere daling van de dollar en een tragere groei
van de wereldhandel werden geschetst. Die informatie
werd genegeerd. Ook de waarschuwing van het CPB
dat de arbeidsduurverkorting minder zou zijn dan het
kabinet aannam, werd in de wind geslagen. Het kabinet
is bij het opstellen van het regeerakkoord consequent
van de meest optimistische veronderstellingen uitgegaan. De mislukking van het werkgelegenheidsbeleid
zat daarom al in het regeerakkoord ingebakken. Of eigenlijk niet de mislukking van het beleid, maar de misleiding van het publiek. Want dat kreeg resultaten voorgespiegeld die alleen in het gunstigste geval haalbaar
waren.
Naast het macro-economische kader zijn voor een
beoordeling van het werkgelegenheidsbeleid de specifieke maatregelen van groot belang. De werkloosheid is
immers niet evenwichtig over de bevolking gespreid. Er
zit een harde kern van langdurig werklozen bij degenen

ESB 29-6-1988

met de laagste opleiding. Voor deze categorie geldt kennelijkdat hun loonkosten in verhouding tot hun arbeidsproduktiviteit te hoog zijn, terwijl dat voor andere categorieen niet of veel minder geldt. Een beleid dat iets wil
doen aan deze harde kern van de werkloosheid moet
zich derhalve richten op het goedkoper maken van de
minst geschoolden. Dat betekent verlaging van het minimumloon of vermindering van de belastingen en sociale premies die op de laagste inkomens drukken.
Het moet minister De Koning van Sociale Zaken worden nagegeven dat hij met grote hardnekkigheid heeft
geprobeerd het minimumloon te verlagen. Tot drie maal
toe heeft hij daartoe voorstellen aan het parlement voorgelegd. Evenzovele malen heeft hij die voorstellen echter moeten intrekken omdat zij in de ogen van CDA en
VVD geen genade konden vinden. Het druist natuurlijk
ook sterk tegen het rechtvaardigheidsgevoel in dat juist
degenen met de laagste inkomens – en in hun kielzog
de uitkeringsgerechtigden – verder in inkomen zouden
moeten terugvallen. Daarbij is het nog maarde vraag of
er een bodem in de markt bestaat waarop een ‘marktconform’ minimumloon tot stand zou komen. En als die
bodem er al zou zijn, zou het niveau ervan vermoedelijk niettoereikend zijn om een menswaardig bestaan op
te bouwen.
Wil men dan toch iets doen aan de hardnekkige langdurige werkloosheid, dan moet de oplossing worden gezocht in loonkostensubsidies of het verlagen van belastingen en sociale premies die over het minimumloon
worden geheven. Voor de eerste mogelijkheid is gekozen in de Wet Vermeend/Moor. Met 20% loonkostensubsidie en een soepeler ontslagregeling zijn in dit kader tot nu toe zo’n 10.000 langdurig werklozen aan werk
geholpen. Het probleem hierbij is echter dat de ingeschakelde werklozen in hoge mate anderen verdringen.
De andere benadering is het plan-Bakhoven, dat enkele maanden geleden in ESS werd gepresenteerd. Door
het invoeren van een franchise voor sociale premies ter
hoogte van het minimumloon, kunnen over de hele linie
de arbeidskosten worden verlaagd zonder dat het netto minimumloon daalt. Ook bij dit plan zal er een aanzienlijke verdringing optreden. Maar volgens de berekeningen van Bakhoven kan de werkloosheid op termijn
per saldo toch met zo’n 275.000 arbeidsjaren dalen.
Hoewel dat getal misschien overtrokken is, is het plan
alleszins het overwegen waard. Het idee is echter niet
opgepikt door het kabinet. Wel door de FNV, die het in
haar ‘deltaplan’ voor de werkloosheid heeft verwerkt.
Ten slotte is er nog het micro-beleid voor de bestrijding van de werkloosheid. Dit is de lappendeken van
scholings- en subsidiemaatregelen, werkervaringsprojecten en ander aanvullend werkgelegenheidsbeleid.
Hiervoor heeft het kabinet in het regeerakkoord / 500
mln. uitgetrokken. Het wil echter maar niet lukken dit
geld op verantwoorde wijze uit te geven. Er is wel een
overvloed aan plannen, maar door procedurele en uitvoeringstechnische problemen komen de meeste ervan
slechts uiterst moeizaam van de grond.
De conclusie is dat de grootste tekortkomingen van
het werkgelegenheidsbeleid niet op het macro- of het
microvlak liggen, maar op het niveau daartussen: specifieke maatregelen om de arbeid van de categorieen
met de hoogste werkloosheid goedkoper te maken. Op
dat punt heeft het het kabinet tot nu toe aan creativiteit
en daadkracht ontbroken. Met het bekende gevolg voor
de hoofddoelstelling van het kabinetsbeleid.

L. van der Geest

605

Auteur