Ontwikkeling en herstel van de
wereldeconomie
PROF. DR. H. C. BOS*
IMa zijn pioniersbijdragen tot de analyse van het conjunctuurverschijnsel in de jaren dertig en tot
de theorie van de economische politick in de jaren vijftig, heeft prof. J. Tinbergen zich
geconcentreerd op een van de grote problemen van de tweede helft van deze eeuw, het
ontwikkelingsvraagstuk. Door zijn wetenschappelijk werk, onderwijs, beleidsadviezen aan
ontwikkelingslanden en internationale instellingen, waaronder in het bijzonder de Verenigde
Naties, en onnoemelijk vele andere activiteiten heeft hij vele belangrijke bijdragen geleverd
gericht op vermindering van de welvaartsverschillen in de wereld. In dit artikel staat de vraag
centraal of een opleving van de conjuctuur in de industrielanden, die door sommigen in de loop
van 1983 wordt verwacht, ook de ontwikkelingslanden uit nun problemen zal helpen. Het
antwoord op deze vraag is relevant voor de beoordeling van de betekenis die voorstellen tot
stimulering door industrielanden van nun economie hebben voor de ontwikkelingslanden en van
voorstellen voor internationale beleidsmaatregelen rechtstreeks gericht op
ontwikkelingslanden, zoals b.v die in het tweede rapport van de commissie-Brandt 1).
Inleiding
Deze beschouwing beperkt zich tot de vraag naar het verband
tussen ontwikkeling, d.w.z. de sociaal-economische vooruitgang
van de ontwikkelingslanden, en het economisch herstel van de
westerse industrielanden. Wij zullen ons niet verdiepen in de
vraag of de veronderstelling dan wel de verwachting dat er dit
jaar een herleving van de conjunctuur voor de industrielanden
zal optreden. wel realistisch is. Eenstemmigheid en nog minder
zekerheid over zo’n opleving bestaat er allerminst. Sedert 1980
zijn bijna alle korte-termijnprojecties te optimistisch gebleken
en regelmatig in neerwaartse richting bijgestekl ten herleving
van de conjunctuur in de Verenigde Staten die /ich lluuis lijkt
aan te kondigen. betekent niet een gelijktijdig economisch herstel voor alle industrielanden. en nog minder een krachtig herstel. Ook nu wordt de mogelijkheid dat de recessie zich verder
verdiept en dat zonder de vereiste beleidsaanpassingen een afglijden naar een werelddepressie dreigt door sommigen niet uitgesloten. Ter voorkoming van deze gevaren is in de afgelopen
maanden van diverse kanten ervoor gepleit dat landen die daartoe in staat zijn, op internationaal gecoordineerde wijze via hun
monetaire en budgettaire politick hun economieen stimuleren2).
Wij zullen hier niet ingaan op de mogelijkheden die er voor
zo’ri stimuleringsbeleid in de individuele industrielanden bestaan, maar ons concentreren op de vraag naar de effecten die
van een gegeven opleving, al dan niet als gevolg van of versterkt
door bewust nationaal stimuleringsbeleid in de industrielanden,
voor de ontwikkelingslanden kunnen worden verwacht. Daartoe
zal in de eerste plaats worden bezien wat de gevolgen voor de
ontwikkelingslanden zijn geweest van de stagnatie in de industrielanden die zich na de beide olieprijsverhogingen van
1973/1974 en 1979/1980 hebben voorgedaan.
Economische ontwikkeling van ontwikkelingslanden
1973-1983
De period? 1973-1979
De ontwikkelingslanden hebben in deze periode langs verESB 13-4-1983
schillende wegen de invloed van de verslechtering van de economische situatie in de industrielanden ondergaan: de inflatie heeft
hun invoerprijspeil doen stijgen. de daling van de economische
groei en het toegenomen protectionisme hebben de uitvoer afgeremd. De stijging van de olieprijzen van 1973/1974 heeft uiteraard niet alleen rechtstreeks, maar ook via haar invloed op de
industrielanden een belangrijke vergroting van de betalingsbalanstekorten van de olie-importerende ontwikkelingslanden veroorzaakt.
Een van de opvallende kenmerken van de ontwikkeling in
deze periode is dat de olie-importerende ontwikkelingslanden
ondanks deze negatieve invloeden in staat zijn gebleken hun
groei redelijk op peil te houden. Terwijl de industrielanden de
groei van hun binnenlands produkt zagen dalen van gemiddeld
4.5% per jaar over de periode 1968-1972 naar 3,1% overde periode 1973-1980, daalde deze groei voor de olie-importerende
ontwikkelingslanden slechts van 5.8 naar 5.2%. De groei van
hun export daalde van 9,3 naar 7,2%.
Een nauwkeuriger inzicht in het verband tussen de groei van
de industrielanden en de ontwikkelingslanden kan worden verkregen uit de resultaten van een statistisch en econometrisch onderzoek naar dat verband van M. Goldstein en M. S. Khan dat
de periode 1965 tot 1980 bestrijkt 3). Volgens dit onderzoek blijken de veranderingen in het bruto binnenlands produkt (bbp)
van de olie-importerende ontwikkelingslanden slechts voor een
klein deel te kunnen worden verklaard uit de veranderingen van
het bbp van de industrielanden. Dit verband is het sterkst voor
* Hoogleraar ontwikkelingsprogrammering aan de Erasmus Universiteit
Rotterdam.
1) The Brandt Commission 1983, Common crisis. North-South: co-operation for world recovery. Pan Books, London/Sydney, 1983.
2) Zie b.v. de verklaring uitgegeven door het Institute for International
Economics, Promoting world recovery, a statement on global economic
strategy. By twenty-six economists from fourteen countries, Washington
(DC), december 1982 en het artikel van Helmut Schmidt, Die Weltwirtschaft ist unser Schicksal, Die Zeit, 25 februari 1983 en gelijktijdig in vier
andere periodieken gepubliceerd. Zie ook het interview met prof. dr. J.
Tinbergen in de Volkskrant van 13 november 1982.
3) Morris Goldstein en Mohsin S. Khan, Effects of slowdown in industrial
countries on growth in non-oil developing countries. Occasional Paper, nr.
12, International Monetary Fund, Washington (DC), augustus 1982.
321
een groep van ontwikkelingslanden die tot de ..newly industrializing countries” (NIC’s) behoren (o.a. Argentic. Brazilie. HongKong. Korea, Singapore), en is vrijwel afwezig voor dc groep
en 1982 veroorzaakt voor de grondstoffenproducerende landen
een sterke inzinking van hun exportopbrengsten. Door het res-
lage-inkomenslanden (met een inkomen per hoofd minder dan
$ 300 in 1978). Een verandering in het bbp van de industrielanden met 1% blijkt gepaard te gaan met een verandering met 0.2
tot 0.3% van het bbp van de olie-importerende ontwikkelingslanden, varierend van 0.7% voor de NIC’s tot nihil voor de lageinkomenslanden. Een vergelijking van deze elasticiteiten voor de
perioden 1963-1972 en 1973-1980 suggereert dat het verband in
dc laatste periode sterkcr zou zijn geweest dan in de eerste.
trictieve monetaire beleid dat ter bestrijding van de inflatie in
een aantal industrielanden wordt gevoerd. stijgt de reele rente tot
een niveau dat welhaast prohibitief is voor nieuwe investeringen.
In 1982 cumuleren de problemen en leiden voor een aantal
grote landen in Latijns-Amerika (Argentic. Mexico en Brazilie)
tot acute crisissituaties. Door politieke omstandigheden (in het
geval van Argentie). daling van de exportopbrengsten (voor olie
in het geval van Mexico) en oplopende rentclasten zijn deze landen niet in staat de aflossingen en rente op hun schulden aan de
Vcrder onderzoek laat o.a. zien dat er wel een sterke invloed
buitenlandse banken te betalen. De banken zijn niet bereid tot
uitgaat van het reele bruto nationale produkt (bnp) van de indu-
herfinanciering en verminderen drastisch hun nieuwe leningcn
aan ontwikkelingslanden. Slechts door omvangrijke kredietverleningen aan genoemde landen. waarin het IMF, de Verenigde
Staten en. onder druk van het IMF, dc internationale banken
deelnemen. wordt een crisis voorkomen. Maar de schuldenlast
van deze grote landen en die van een groter aantal met kleinere
schulden blijft een bedreiging vormen voor deze ontwikkelingslanden. voor het internationale bankwczcn en daarmede voor de
stabiliteit van de wereldeconomie. zolang de recessie voortduurt.
strielanden op het volume van de uitvoer van de olie-importerende ontwikkelingslanden. met een elasticiteit van 1.3 voorde
periode 1963-1980 en zelfs van 2.3 voorde periode 1973-1980.
Ook hier zijn er soortgelijke verschillen in elastieiteiten tussen
verschillende groepen van ontwikkelingslanden zoals hierboven
werd geconstateerd. Het verband tussen de uitvoer en het bnp
van de olie-importerende ontwikkelingslanden blijkt echter bijzonder zwak te zijn. met een elasticiteit van waarschijnlijk rond
0.10. maar ook hier weer hoger voor de meer geindustrialiseerde
ontwikkelingslanden.
Concliisies
Hoewel verder onderzoek naar de besproken verbanden nog
wel wenselijk is 4). is het duidelijk dat voor de periode
1973-1980 niet van een sterk verband tussen de groei van de industrielanden en van de ontwikkelingslanden kan worden gesproken.
De naar verhouding gunstige ontwikkeling van de ontwikkelingslanden kan door verschillende factoren worden verklaard.
Ecu belangrijkc factor is geweest dat ondanks. of gedwongen
door, het ongunslige internationale klimaat vele ontwikkelingslanden er in zijn geslaagd bclangrijke structurele veranderingen
in him economie door te voeren: verhoging van de binnenlandse
spaarvoet. verhoging van het investeringspercentage en sterke
groei van dc export 5). Wat dit laatste betreft verdient speciale
vermclding de opkomst van een ..tweede generatie” zich industrialiserende landen. Een groep van 10 tot 12 overwegend kleine
ontwikkelingslanden (waaronder Sri Lanka, Thailand. Peru,
Maleisie, Philippijnen en Colombia) blijkt haar industriele export in een aanzienlijk sneller tempo te hebben uitgebreid dan de
traditionele groep NIC’s 6). Sommige ontwikkelingslanden hebben belangrijke deviezeninkomsten genoten uit de overmaking
van in het buitcnland (Europa, het Midden-Oosten en Azie)
werkzame arbeiders.
Eveneens van grote positieve betekenis is geweest de ruime beschikbaarheid van cxlcrne financieringsmiddelen. met name van
particulier kapitaal. Hierdoor hebben de olie-importerende ontwikkelingslanden ondanks grote betalingsbalanstekorten hun
ontwikkelingsuitgaven op peil kunnen houden. De particuliere
banken hebben via de doorsluizing (..recycling”) van de overschotten van de olieproducerende ontwikkelingslanden in deze
financiering een essentiele rol gespeeld. De betekenis van het
IMF hierbij is tot 1979 bescheiden geweest. De omvang van de
schulden en schuldendienst is door de toegenomen kredietverlening wel gestegen, maar door de aanhoudende groei van de uitvoer en de inflatie vormde deze geen gevaar.
Door de combinatie van aanpassing en financiering zijn de
meeste ontwikkelingslanden er dus in geslaagd deze eerste oliecrisis beter door te komen dan de industrielanden. Alleen voor
de armstc ontwikkelingslanden is het beeld minder gunstig.
Dc ontwikkeling xinds 1980
De ontwikkeling van de wereldeconomie na de tweede olie-
schok (1979/1980) vertoont een aanzienlijk ongunstiger beeld.
Sedert 1979 is de economische groei van de industrielanden
praktisch tot stilstand gekomen. De groei van de ontwikkelingslanden is gedaald tot 2 a 3%. Het volume van de wereldhandel
stagneerde in 1981 en daalde met 2% in 1982. tegenover een
groei met gemiddeld4.5% perjaar in de periode 1973-1979. Onder invloed van de recessie en de stijgende werkloosheid in de industrielanden neemt het protectionisme toe. Voor de ontwikkelingslanden groeit het uitvocrvolume in 1982 met slechts 2 a 3%.
Een daling van de grondstoffenprijzen met 25 a 30% tussen 1980
322
Overzien we de ervaringen van de afgelopen lien jaar dan kunnen we concluderen dat er geen automatisch en evenredig verband bestaat tussen de groei van de industrielanden en die van
dc ontwikkelingslanden. Specifieke factoren kunnen dat verband
versterken of verzwakken. Veel sterkcr is de relatie tussen de
groei van de industrielanden en de uitvoer van dc ontwikkelingslanden. althans voor de landen met een bclangrijke uitvoer van
grondstoffen of industrieprodukten. De lage-inkomenslanden
onttrekken zich door hun zwakke exportpakket aan deze handelsafhankelijkheid.
Deze conclusie betekent dat een opleving van de conjunctuur
in dc industrielanden op zich zelf een stimulans zal zijn voor dc
uitvoer van de ontwikkelingslanden met een exportorientatie.
Voor de landen met een belangrijke schuldenlast is zo’n opleving
zelfs een noodzakelijke voorwaarde, want alleen door vergroting
van hun exportopbrengsten kunnen zij op den duur de basis verschaffen voor de financiering van hun schuldenlast.
Conjunctuurherstel in de industrielanden is echter niet volcloende. Zelfs wanneer het herstel krachtig zou zijn. hetgeen op
dit ogenblik niet erg waarschijnlijk is. zullen niet alle groepen
van ontwikkelingslanden daarvan profiteren.
Protectionisme remt thans de wereldhandel en de export van
ontwikkelingslanden. Dit protectionisme zal niet met de opleving verdwijnen. De doorwerking van het herstel op de groei van
de ontwikkelingslanden vereist opnieuw een evenwichtige combinatie van aanpassing en financiering. Maar het aanpassingsproces kost tijd en zal moeilijk verlopen. terwijl de financieringsmiddelen thans minder ruim vloeien.
Er is daarom een internationaal beleid nodig dat niet alleen
ccn economisch herstel van de industrielanden kan ondersteunen. maar ook direct de groei van de ontwikkelingslanden kan
stimuleren. Dit beleid zal gericht moeten zijn op aanpassing, financiering en verruiming van de buitenlandse handel. Aanpassing betekent voor de ontwikkelingslanden structurele veranderingen die hun lopende tekort op de betalingsbalans verminde4) Er zijn slechts enkelvoudige (herleide-vorm)correlaties onderzocht. de
industrielanden worden als een geheel beschouwd en ook wordt geen onderscheid naar goederencategorieen gemaakt. De kwantitatieve mode-Men
van de wereldeconomie. zoals b.v. in gebruik bij de Verenigde Naties. zijn
onvoldoende in staat licht over de hier besproken vragen te doen schijnen.
Zij zijn nog hoofdzakelijk gebaseerd op exogene veronderstellingen omtrent de groei van de nationale produktie.
5) Het World Development Report 1982 van de Wereldbank bevat een interessante kwantitatieve analyse van de wijze waarop verschillende groepen van landen zich aangepast hebben aan de externe schokken. Zie label
2. 3. biz. 9.
6) Zie b.v. OECD. Development Co-operation 1982 Review. Parijs. 1982.
Hoofdstuk XII. Developing country exports oj manufactured exports: the
experience of the ..second-tier” countries, biz. 123-132 en Oli Havrylyshyn en Iradj Alikhani. Is there cause for export optimism? An inquiry
into the existence of a second generation of successful exporters. H’ell-
wirtschaflliches Archiv. Band 118, 1982, Heft 4, biz. 651-663.
ren tot een niveau dat op langetermijn kan worden gefinancierd.
Verruiming van de buitenlandse handel vraagt vermindering van
het protectionisme. Ook het protectionisme van de industrielanden ten opzichte van elkaar (EG-VS, EG-Japan, VS-Japan) is
voor ontwikkelingslanden nadelig door de beperkende invloed
ervan op de wereldhandel.
Een centrale plaats in een beleid gericht op herstel van de wereldeconomie vormt het internationale monetaire en financiele
beleid?). De internationale financieringsinstellingen (IMF. Wereldbank, regionale ontwikkelingslanden). het internationale
bankwezen en donorlanden voor hulpverlening zullen ieder op
hun terrein een bijdrage tot dit beleid moeten leveren. In het volgende zullen tot slot enkele aspecten van het financiele beleid dat
direct relevant is voor de ontwikkelingslanden worden aangestipt.
Internationaal flnancieel beleid
Het Internationale Monetaire Fonds, dat tot 1980 slechts een
bescheiden rol in de internationale financiering voor de ontwikkelingslanden heeft vervuld. heeft sindsdien zijn kredietverlening belangrijk uitgebreid. Twee aspecten daarvan vragen voor
de toekomst bijzondere aandacht: de omvang en de voorwaarden (conditionaliteit) van de kredietverlening.
De omvang van de middelen die het Fonds ter beschikking
staan. zal geen belemmering mogen vormen om te kunnen voldoen aan de vraag naar kredieten ter financiering van betalingsbalanstekorten. De verhoging van de quota en de uitbreiding
naar middelen en toegang voor ontwikkelingslanden van de Algemene Leningsarrangementen (..General Arrangements to Borrow”), waartoe in februari jl. is besloten. zal het Fonds meer financiele armslag geven. Spoedige ratificatie van de overeenkomsten is noodzakelijk omdat juist dit jaar nog kritisch kan zijn
voor de betalingsbalanstekorten van sommige ontwikkelingslanden. Ook op lange termijn. d.w.z. voor de komende vijf jaar. is
het onzeker of de quotaverhoging voldoende is. Het Fonds zou
daarom zonodig bereid moeten zijn middelen aan te trekken
door een beroep te doen op de internationale kapitaalmarkt.
Het lage niveau van de reserves van vele ontwikkelingslanden
zou. als zelfstandige bijdrage tot de herleving van de wereldeconomie. door een nieuwe schepping van bijzondere trekkingsrechten (SDK’s) verbeterd kunnen worden. Het zou overdreven
zijn deze mogelijkheid om haar te verwaarlozen inflationaire
werking te verwerpen.
Wat de conditionaliteit van IMF-leningen in de hogere krediettranches betreft. zal ..overkill” door de rigide en restrictieve
voorwaarden aan het lenende ontwikkelingsland moeten worden
voorkomenS). De aanpassing die het Fonds terecht vraagt van
het land dat in betalingsmoeilijkhcden raakt, zal niet altijd en
eenzijdig door vraagbeperkende maatregelen tot stand moeten
ma zou de Bank meer mogelijkheden geven op korte termijn de
structurele aanpassingen van ontwikkelingslanden te helpen financieren.
Terwijl het internationale bankwezen na de eerste olieprijsverhoging een stimulerende rol in de wereldeconomie heeft gespeeld. dreigt het thans een belemmering voor de opleving daarvan te vormen door een drastische beperking van zijn kredietverlening aan ontwikkelingslanden. Het is van het allergrootste belang dat de banken zo spoedig mogelijk deze kredietverlening
weer zullen uitbreiden. ook al zal de groei daarvan minder sterk
kunnen zijn als in het verleden. Daarvoor is het noodzakelijk dat
het schuldenvraagstuk zijn dreigend karakter verliest en dat er
meer zekerheid groeit dat de landen met grote schuldenlasten in
staat zullen zijn hun schuldendienst, althans de interestbetalingen te financieren. Het is wellicht paradoxaal dat de banken door
hun kredietverlening te continueren zelf tot die grotere zekerheid
kunnen bijdragen. Ingrijpende internationale schuldenregelingen. waarvoor thans verschillende voorstellen circuleren, zouden daardoor ook minder overweging behoeven.
Voor de armste ontwikkelingslanden is de groei van conccxxionele kapitaalsoverdrachten essentieel. Gezien hun lage inkomen
per hoofd en hun zwakke economische structuur hebben deze
landen geen belangrijke andere externe financieringsbronnen:
zij zijn niet voldoende kredietwaardig om een beroep te doen op
de internationale kapitaalmarkt of te lenen van banken en weinig interessant voor buitenlandse directe investeringen. Donorlanden die op grond van budgettaire overwegingen hebben gcmeend hun ontwikkelingshulp te moeten verminderen hebben
daarmede blijk gegeven de betekenis van deze hulp te miskennen.
De toenemende tendens van donorlanden concessioneel kapitaal te gebruiken als middel in de internationale kredietconcurrentie (via de z.g. gemengde kredieten) ter bevordering van hun
export, zonder dat daaraan duidelijke ontwikkelingscriteria zijn
verbonden. is evenmin in overeenstemming met de prioriteiten
die thans in wereldverband moeten worden gesteld. Niet de armste ontwikkelingslanden. maar die met de hogere inkomens vormen de aantrekkelijkste exportmarkten voorde industrielanden.
Gemengde kredieten aan deze landen zullen schaars concessioneel kapitaal aan de armste landen onttrekken. Het feit dat in
sommige van de NIC’s en velc midden-inkomenslanden een
groot dcel van de bevolking nog in grote armoede leefl. rcchtvaardigt niet dat zij ontwikkelingshulp van enige omvang ontvangen. Zij hebben voldoende andere bronnen om hun ontwikkelingsuitgaven te financieren. Een effectieve armoedebestrijding is voor deze landen in de eerste plaats afhankelijk van de wil
van de betrokken regeringen.
Samenvatting
komen wanneer de oorzaak van het betalingsbalanstekort niet
Het antwoord op de vraag in de aanhef van dit artikel gesteld.
(alleen) in ovcrbesteding is gelegen. maar ook een structured karakter heeft of samcnhangt met dc huidige inzinking van dc vcreldeconomie. Een groeiende produktie zal juist een aanpassing
gericht op vermindering van het structurele betalingsbalanstekort kunnen vergemakkelijken.
Ook de Wereldhank moet over voldoende financiele middelen
kunnen beschikken. Dit geldt in het bijzonder voor de International Development Association (IDA), die afhankelijk is van
vrijwillige bijdragen en die zich richt op de lage-inkomenslanden. Het is voor deze landen van belang dat de onderhandelingen
over de bijdragen voor het fiscale jaar 1984 en voor de Zevende
Aanvulling over de periode 1984-1986 tot een gegarandeerde
stroom van voldoende middelen voor de IDA zullen leiden.
Hoewel de belangrijkste functic van de Wereldbank de financiering van investeringsprojecten is. is er thans ook behoefte aan
fiexibeler en sneller tot besteding leidende kredietverlening. De
Wereldbank heeft een beperkte ruimte. nl. voor maximaal 10%
van haar kapitaal. voor niet-projectleningen. waartoe de structurele aanpassingsleningen behoren. Het recent aangekondigde
Speciale Actieprogramma heeft wel de limiet (van 30 procent)
voor deze leningen per land losgelaten. maar niet het genoemde
maximumpercentage voor het totale programma. Verhoging van
ook deze grens en extra financieringsmiddelen voor het program-
is geweest dat het economisch herstel van de industrielanden een
noodzakelijke voorwaarde is voor een hervatting van de groei
van vele ontwikkelingslanden. Dit herstel is echter niet voldoende. Het moet gepaard gaan met een internationaal monetair en
financiel beleid dat een opleving niet alleen kan ondersteunen,
maar ook zelfstandig en direct de groei van produktie en export
van de ontwikkelingslanden stimuleert. Dit komt ook het herstel
van de industrielanden ten goede. Een beleid van structurele
aanpassing door de ontwikkelingslanden zal eveneens een bijdrage tot hun ontwikkeling en dat van de wereldeconomie kun-
ESB 13-4-1983
nen leveren. zoals de ervaring na de eerste olieschok heeft laten
zien. Een nationaal en internationaal beleid van passief wachten
op de stimulerende werking van een economisch herstel van de
industrielanden zal de ontwikkelingslanden geen voldoende oplossing van hun problemen brengen. Het zal ook het herstel van
de industrielanden vertragen.
H. C. Bos
7) Zie ook World economic recovery. The priority of international monetary and financial co-operation. Views and recommendations of the
Committee for Development Planning, United Nations. New York, 1982
en Common crisis, op. cit.. hfst. 2.
8) Zie Sidney Dell. Stabilization: the political economy of overkill,
World Development, jg. 10, nr. 8. augustus 1982, biz. 597-612.
323