Ga direct naar de content

Ondernemerschap en de recessie

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: april 3 2009

internationaal

Ondernemerschap en de recessie
Ondernemerschap is een belangrijk en onderschat
i
­nstrument om recessies te bestrijden. Het is een voorspeller
van de economische cyclus, en meer ondernemerschap
leidt tot kortere recessies. Ook kunnen ondernemers het
vertrouwen in het reddingsplan van de overheid vergroten.

D

Philipp Koellinger
en Roy Thurik
Universitair docent en
hoogleraar aan de Erasmus
Universiteit Rotterdam

202

ESB

e discussies over het bestrijden van de
crisis culmineren voorlopig in een bijdrage
van vijf prominente Nederlandse economen in de NRC van 24 februari 2009,
getiteld Hier een reddingsplan voor de economie.
Het bevat veel suggesties aan de overheid, de politiek en de maatschappelijke partners om precies,
snel en rigoureus te stimuleren en te saneren.
Tegelijkertijd kan er worden afgerekend met wat
vaderlandse eigenaardigheden, zoals de ruimhartige hypotheekrenteaftrek, en worden sentimenten
rijp gemaakt voor onvermijdelijke ingrepen in het
pensioenstelsel. Dat het voorgestelde moet gebeuren is overduidelijk. Waar het bij een crisis ook om
gaat is dat een pakket aan maatregelen vertrouwen
en optimisme uitstraalt. De centrale speler bij alle
voorgestelde maatregelen is de overheid. De vraag
wordt dan of een dominante rol van de overheid de
economische actoren het vertrouwen geeft om als
vanouds te investeren en te consumeren. Het is nu
noodzakelijk om de overheid de regie te geven, maar
dat hoeft niet te betekenen dat andere spelers alleen
passief en solidair meewerken.
Er zit in de economie een kracht verborgen die
kan helpen de recessie te bevechten. Die kracht
wordt gevormd door ondernemerschapsactiviteiten. Ondernemerschap is een belangrijke factor
ter verklaring van economische groei. Dit is niet
de plaats om de vorderingen op wetenschappelijk
gebied te bespreken die dit aantonen. Waar het hier
om gaat is om te laten zien dat ondernemerschap
een rol speelt in de economische cyclus. Dit is een
rol die onder­ elicht is, maar gezien de urgentie
b
van de economische problemen is het de moeite
waard om aan te tonen dat ondernemerschap een
grote rol kan spelen. De overheid zou op deze wijze
niet alleen een belangrijke partner krijgen in het
bevechten van de crisis, maar zou door het gezelschap van zo’n partner ook het vertrouwen in haar
reddingsplan kunnen vergroten. Er komt dan ook een
opbouwende, optimistische component in wat tot
nu toe wordt gepresenteerd als een onontkoombaar
reddingsplan.
Hier wordt aangetoond dat ondernemerschap een
voorspeller van de economische cyclus is, dat meer

94(4557) 3 april 2009

ondernemerschap tot kortere recessies leidt. Dat
wordt gedaan aan de hand van macro-economisch
datamateriaal van veertien EU-landen voor de
periode 1972 tot 2007. Het gaat om de oude
EU15-landen, met uitzondering van Duitsland, dus
België, Denemarken, Finland, Frankrijk, Griekenland,
Ierland, Italië, Luxemburg, Nederland, Oostenrijk,
Portugal, Spanje, het Verenigd Koninkrijk en
Zweden. In totaal zijn er 504 waarnemingen, en de
periode beslaat zo’n vijf cycli. De data zijn afkomstig
van de OESO, maar zijn bewerkt en geharmoniseerd
door EIM in het kader van de Compendia-dataset.
Ondernemerschap is gedefinieerd als het aantal
ondernemers (zelfstandigen en directeur-grootaandeelhouders) in de private sector inclusief landbouw
als percentage van de beroepsbevolking (werkenden
plus werklozen). Dit is een vrij geaccepteerde maat
om ondernemerschapsactiviteiten op macroniveau te
duiden (Van Stel, 2005).

Ondernemerschap en de economische
cyclus
Macro-economische variabelen bevatten doorgaans
een sterke langetermijntrend. Hier gaat het over
de cyclische component en de correlaties tussen
cyclische componenten. De variabelen moeten
dus gesplitst worden in een trend en een cyclische
component (Hodrick en Prescott, 1997). De economische cyclus is gedefinieerd als de afwijkingen
van de langetermijntrend in bruto nationaal product
in constante prijzen. Kortom, de afwijkingen van
het langetermijngroeipad van een economie. Op
dezelfde wijze worden de trend en de cyclus van het
aandeel ondernemers en het aandeel werklozen in
de beroepsbevolking gesplitst. In figuur 1 wordt het
aantal ondernemers in de private sector getoond
als percentage van de beroepsbevolking en het
bruto nationaal product per hoofd van de bevolking.
Beide variabelen zijn ontdaan van hun trend zoals
h
­ ierboven beschreven terwijl het ongewogen gemiddelde van de EU14-landen is afgebeeld. De vijf cycli
in de periode 1972–2007 met pieken in 1973,
1980, 1990, 2000 en 2007 zijn duidelijk te zien,
maar ook dat de ondernemerschapscyclus vooruit
lijkt te lopen op de economische cyclus. Met wat
berekeningen is preciezer te zien hoe het zit met de
correlatie tussen de twee cycli. Uit tabel 1 blijkt dat
er zonder vertraging (t = 0) geen correlatie is tussen
de cycli, terwijl er een positieve correlatie is bij
t = –1. De ondernemerschapscyclus is dus een
vroege en positieve indicator van de economische
cyclus. Er is een negatieve correlatie bij t = +1 en

De auteur heeft verklaard dit artikel alleen te publiceren in ESB en niet elders
De auteur heeft verklaard dit artikel alleen te publiceren in ESB en niet elders
te publiceren in wat voor medium dan ook. Het is wel toegestaan om het artikel voor eigen gebruik
te publiceren in wat voor medium dan ook. Het is wel toegestaan om het artikel voor eigen gebruik
en voor publicatie op een intranet van de werkgever van de auteur aan te wenden.
en voor publicatie op een intranet van de werkgever van de auteur aan te wenden.

Ondernemerschap en werkloosheid
De economische cyclus kan vervangen worden door
werkloosheid en dan kan bekeken worden hoe ondernemerschap en werkloosheid samenhangen (Thurik
et al., 2008). Ook uit tabel 2 blijkt dat er zonder
vertraging (t = 0) geen correlatie is tussen de cycli
terwijl er een negatieve correlatie is bij t = –1.
Meer ondernemerschap gaat dus samen met lagere
werkloosheid een jaar later. Er is een positieve correlatie bij t = +1, en meer werkloosheid gaat dus
samen met meer ondernemerschap een jaar later.
Kortom, eenzelfde effect dus, maar met een lagere
significantie dan bij de relatie met de economische
cyclus: ondernemerschap lijkt met vertraging tot
lagere werkloosheid te leiden en werkloosheid leidt
met vertraging tot ondernemerschapsactiviteiten.
Dat laatste is een bekend verschijnsel: het wordt wel
aangeduid met het noodzakelijkheidseffect: mensen
die niet meer aan de bak dreigen te komen, worden
ondernemer om toch in hun levensonderhoud te
kunnen voorzien.

Figuur 1

EU14-gemiddelden voor de periode 1972–2007.
2,0

%

1,5

2004

2000
1996

1988

1984
1980

0,0
-0,5

1976

0,5

1992

1,0

1972

t = +2, en dus is de economische cyclus een vroege
en negatieve indicator van de ondernemerschapscyclus. Het is dan verleidelijk te concluderen dat er
causaliteiten in het spel zijn (Granger, 1969). Er zijn
verschillende gedachtelijnen waarom ondernemerschap tot economische groei leidt (Carree en Thurik,
2003; Van Praag en Versloot, 2007). Meer ondernemerschap leidt tot meer spillovers en innovatie, meer
concurrentie en vernieuwing door turbulentie, meer
variatie en leereffecten en een groter aandeel hard
en efficiënt werkende zelfstandigen in de werkgelegenheid. Er zijn ook tegenkrachten die samenhangen
met kleinere ondernemingsgrootte, zoals minder
investeringen in menselijk kapitaal, minder export,
minder stabiliteit en lagere loonvoeten. Empirisch
lijkt ondernemerschap bijna altijd te leiden tot groei
(Erken et al., 2008 en Thurik et al., 2008). Dit is
het geval in hoog ontwikkelde economieën. In zich
ontwikkelende economieën ligt de zaak wat ingewikkelder aangezien er hier ook sprake kan zijn van
inefficiënt ondernemerschap en een gebrek aan
schaalvergroting (Naudé, 2008).
In de hier gepresenteerde analyse lijken ondernemers de eersten te zijn die bij het verlaten van de
dip kansen zien en toetreden. De latere versnelling
van economische groei kan dan het gevolg zijn van
investeringen van de succesvolle ondernemers onder
deze toetreders. De analyse geeft ook ondersteuning
voor het omgekeerde effect voor t = 1 en t = 2:
economische voorspoed leidt met een vertraging van
een à twee jaar tot een vermindering van het aantal
ondernemers, gecorrigeerd voor de trend. Dit kan
te maken hebben met hogere opportuniteitskosten
voor ondernemerschap aangezien bestaande en vaak
grotere bedrijven veel arbeid nodig hebben. Blijkbaar
compenseert dit effect de vertraagde tegeneffecten
gedurende de periodes van voorspoed zoals betere
kansen voor ondernemerschap door lagere financiële
barrières.

-1,0
-1,5
-2,0
Afwijking ondernemers/beroepsbevolking van trend in %

Afwijking bruto nationaal product van trend in %

Bron: EIM en OESO

Ondernemerschap en de duur van recessies
De duur van een recessie is gedefinieerd als het aantal jaren dat het bruto
n
­ atio­ aal product beneden het langetermijngroeipad ligt. Die duur is ­ emiddeld
n
g
2,3 jaar in de EU14-landen in de periode 1972–2007. Met behulp van een
fixed-effects Poissonregressie kan de invloed van ondernemerschap gemeten
worden op de duur van recessies en voorspoedige perioden. De fixed effectsmethode zorgt ervoor dat de resultaten niet kunnen worden toegeschreven aan
andere landspecifieke variabelen dan de duur van de recessie, zoals instituties
en het niveau van economische ontwikkeling.
De resultaten wijzen op een robuuste negatieve invloed van het trendniveau
van ondernemerschap op de duur van recessies. Met andere woorden, hogere
niveaus van ondernemerschap leiden tot kortere recessies. Er is geen parallel
bekend van dit resultaat in de economische literatuur. Het resultaat betekent
dat er economische waarde verloren gaat als recessies samengaan met hogere
niveaus van werkloosheid terwijl, wanneer ondernemerschap wordt gestimuleerd,
deze niveaus niet alleen lager worden maar dat er ook een instrument wordt aangeboden om het herstel te versnellen. Het is dus van groot belang beleidsmakers
ervan te overtuigen dat ondernemerschap ook de duur van recessies beïnvloedt.

Conclusies
De analyses zijn gebaseerd op gegevens van veertien sterk op elkaar lijkende
landen; er worden louter correlaties getoond en er bestaan andere maten voor
ondernemerschapsenergie zoals het percentage mensen dat ondernemer wil
worden of dat concrete stappen neemt om ondernemer te worden. De literatuur
praat dan over latente en prille entrepreneurs. Variabelen op grond van deze
Tabel 1

Correlatie tussen de ondernemerschapscyclus en de economische cyclus1.

Vertraging t in jaren
–3
Correlatiecoëfficient –0,05

2
3

–1
0,09 3

0
0,06

+1
–0,092

+2
–0,082

N
1

–2
0,02
476

490

504

490

476

462

+3
–0,05
462

Data voor EU14, 1972-2007.
Significant met >90% betrouwbaarheid.
Significant met >95% betrouwbaarheid.

Bron: EIM en OESO
Tabel 2

Correlatie tussen de ondernemerschapscyclus en de werkloosheidscyclus1.

Vertraging t in jaren
–3
Correlatiecoëfficient –0,02
N
462
1
2

–2
–0,01
476

–1
–0,062
490

0
–0,01
504

+1
0,072
490

+2
0,02
476

+3
0,02
462

Data voor EU14, 1972-2007.
Significant met >85% betrouwbaarheid.

Bron: EIM en OESO

De auteur heeft verklaard dit artikel alleen te publiceren in ESB en niet elders

te publiceren in wat voor medium dan ook. Het is wel toegestaan om het artikel voor eigen gebruik
en voor publicatie op een intranet van de werkgever van de auteur aan te wenden.

ESB

94(4557) 3 april 2009

203

twee definities zijn niet beschikbaar voor lange tijdreeksen zodat een splitsing
kan worden gemaakt voor trend- en cycluseffecten. De hier gebruikte maat voor
ondernemerschapsenergie (aantal zelfstandigen en directeuren-grootaandeelhouders) is een vergaarbak voor veel: hij bevat zowel de zelfstandigen zonder personeel (zestig procent) als de echt innovatieve en ambitieuze ondernemer (minder
dan vijf procent). Elders is aangetoond dat deze maat toch goede diensten doet
bij de verklaring van verschillen in macro-economische productiviteit (Erken et
al., 2008). Er is echter een behoorlijke tijdreeks beschikbaar van 36 recente
jaren en gegevens van veertien EU-landen. Alle modellen, hoe simpel ook, wijzen
in dezelfde richting: ondernemerschap kan een rol spelen bij het bevechten
van recessies. Uiteraard is de huidige recessie van een totaal andere aard dan
de vele vorige. Dit verklaart het paniekgevoel dat soms wordt uitgestraald door
degenen die beleid maken, het bespreken of het voorwerp ervan zijn. Het is
onder economen ongepast om over kansen op een depressie te spreken. Maar je
dreigt zelf wel een depressie te krijgen als je elke week The Economist leest met
zijn vele analyses over de teloorgang van alles wat in vele decennia voorspoed
is opgebouwd. Het special report over entrepreneurship in de editie van 14–20
maart 2009 komt dan als een verademing. Het feit dat de huidige recessie ook
een financiële recessie is betekent dat veel aandacht dient uit te gaan naar het
redden van die sector. Het feit dat de huidige recessie een wereldwijde is betekent dat veel aandacht dient uit te gaan naar internationale coördinatie. Men
moet hopen dat daaraan achter de schermen hard en met de juiste intenties
wordt gewerkt.
Verklaringen voor economische groei komen voornamelijk uit het gebied van de
macro-economie (Romer, 1990). Een andere wetenschappelijke traditie voert
terug naar Schumpeter (1934). In deze traditie speelt economische structuur
een grote rol, ofwel, hoe gebruikt een economische structuur de beschikbare
inputfactoren het meest efficiënt. Deze efficiënte structuur verandert niet als
de onderliggende determinanten stabiel blijven. In de laatste twee decennia
werd duidelijk dat zij zeker niet stabiel waren. De opkomst van informatie- en
communicatietechnologieën, tezamen met globaliseringstendensen die mogelijk
gemaakt zijn door de val van het communisme, heeft geleid tot de komst van de
ondernemerschapseconomie (Audretsch en Thurik, 2001).
De analyses tonen aan dat ondernemerschap niet alleen van belang is in structurele zin maar ook in cyclische zin. Zij onderbouwen dat er aandacht moet komen
voor de ingebouwde krachten van een moderne ondernemerschapseconomie. Dit
is een optimistische beleidsboodschap waarvan tot nu geen gebruik is gemaakt.
Het is in lijn met het vriendelijke gezicht van het kapitalisme (Baumol et al.,
2007). Deze aandacht kan vele vormen verkrijgen. Drie voorbeelden zijn de
volgende. Ten eerste: recentelijk is aangetoond dat het effect van werkloosheid
op ondernemerschap afhankelijk is van het niveau van werkloosheidsuitkeringen
(Koellinger en Minniti, 2009). De neiging zal dus onderdrukt moeten worden
om de economie te stimuleren via dit type uitgaven. Ten tweede: de roep om
meer regulering na de teloorgang van het bancaire systeem mag niet leiden tot
een verhoging van de administratieve lastendruk voor ondernemers. Elders is
aangetoond dat zij hierdoor meer worden gefrustreerd dan door de onzekerheid
omtrent de verkrijgbaarheid van voldoende kapitaal (Grilo en Thurik, 2008).
Ten derde: wanneer binnenkort ook grote bedrijven buiten de financiële sector
gaan aankloppen voor hulp moet er een gedegen afweging komen of bestaande
industrietakken ondersteund gaan worden of toekomstige die mogelijk uit
huidige ondernemerschapsactiviteiten voortkomen. De overheid kan overwegen
deel te nemen in venture capital-activiteiten zodat ook de belastingbetaler op
termijn dubbel kan profiteren van het herstel van de economie. Bovenstaande
m
­ odellen en hun uitkomsten geven ammunitie als tegenwicht tegen de vermoedelijk enorme druk van werkgevers en werknemers om het bestaande in stand te
houden. De tijdsdruk geeft geen gelegenheid om rustig te gaan zitten studeren,
vergaderen en onderhandelen of er wel genoeg gedaan wordt op het gebied van
garantiekredieten, borgstellingen, vervroegde afschrijvingen, en ­ w-vrijstellingen.
t
Terughoudende kredietverstrekking, door middel van verhoogde risicopremies,
is dodelijk voor het innovatieve en ambitieuze deel van het ondernemerschap,
zoals de technostarters, spin-offs, high-brow-ventures en andere snelle groeiers.

204

ESB

94(4557) 3 april 2009

Tabel 3

Fixed effects Poissonregressie op de duur
van economische recessies in jaren1.

De ondernemerschapstrend
Modeldiagnose
N
LR test voor niet waargenomen
heterogeniteit
Hausmantest voor fixed effects1

Coëfficiënt
(standaardfout)
-4,412 (2,25)
504
0,00
0,12

Data voor EU14, 1972-2007.
2
Significant met >95% betrouwbaarheid.
1

Bron: EIM en OESO

En dat is weer funest voor het hierboven ­ eschreven
b
mechanisme van ondernemerschap als cyclisch
instrument. Er kan niet gewacht worden tot de
balanspositie van geldverstrekkers volledig hersteld
is. Ondernemerschapsenergie dient nu ontketend te
worden.

Literatuur
Audretsch, D. en A. Thurik (2001) What is new about the
new economy: sources of growth in the managed and entrepreneurial economies. Industrial and corporate change, 10(1),
267–315.
Baumol, W., R. Litan en C. Schramm (2007) Good capitalism, bad
capitalism, and the economics of growth and prosperity. New Haven,
CT: Yale University Press.
Carree, M. en A. Thurik (2003) The impact of entrepreneurship on economic growth. In: Acs, Z. en D. Audretsch (red.)
Handbook of entrepreneurship research. Boston/Dordrecht: Kluwer
Academic Publishers, 437–471.
Erken, H., P. Donselaar en A. Thurik (2008) Total factor productivity and the role of entrepreneurship. Jena economic research
paper, 2008-19. Jena: Max Planck Institute of Economics/
Friedrich Schiller Universität.
Granger, C. (1969) Investigating causal relations by econometric models and cross-spectral methods. Econometrica, 37(3),
424–438.
Grilo, I. en A. Thurik (2008) Determinants of entrepreneurial
engagement levels in Europe and the US. Industrial and
corporate change, 17(6), 1113–1145.
Hodrick, R. en E. Prescott (1997) Postwar U.S. business cycles:
an empirical investigation. Journal of money, credit and banking,
29(1), 1–16.
Koellinger, P. en M. Minniti (2009) Unemployment benefits
crowd out entrepreneurial activity. Economics letters, te
verschijnen.
Naudé, W. (2008) Entrepreneurship in economic development.
Helsinki: United Nations University WIDER Research paper
2008-20.
Praag, C. van en P. Versloot (2007) What is the value of
entrepreneurship? A review of recent research. Small business
economics, 29(4), 351–382.
Romer, P. (1990) Endogenous technological change. Journal of
political economy, 98(1), 71–101.
Schumpeter, J. (1934) The theory of economic development.
Cambridge, MA: Harvard University Press.
Stel, A. van (2005) COMPENDIA: Harmonizing business
ownership data across countries and over time. International
entrepreneurship and management journal, 1(1), 105–123.
Thurik, A., M. Carree, A. van Stel en D. Audretsch (2008) Does
self-employment reduce unemployment? Journal of business
venturing, 23(6), 673–686.

De auteur heeft verklaard dit artikel alleen te publiceren in ESB en niet elders
te publiceren in wat voor medium dan ook. Het is wel toegestaan om het artikel voor eigen gebruik
en voor publicatie op een intranet van de werkgever van de auteur aan te wenden.

Auteurs