Ga direct naar de content

Ondernemerschap en concurrentiekracht

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: april 15 1992

Ondernemerschap en
concurrentiekracht
J. Weitenberg51

K

waliteit, flexibiliteit en scholing. Dat zijn slagwoorden om de concurrentie in de
toekomst aan te kunnen. Het is belangrijk dat niet alleen ondernemers daarvan
doordrongen zijn, maar ook werknemers, vakbonden en de overheid. De
sociaal-economische orde moet zich steeds opnieuw aanpassen aan veranderende
omsta ndigheden.

Vergeleken met enkele decennia geleden beschikt
een ondernemer over veel meer mogelijkheden.
Daarentegen ontmoet hij ook meer concurrentie
en wordt hij geconfronteerd met grotere onzekerheden. Schumpeter formuleerde de kern van het ondernemerschap als het maken van ‘neue Kombinationen’. Nieuwe combinaties van hoofd- en handarbeid, kapitaal en grondstoffen zorgen voor nieuwe en betere produkten op de markt. De nieuwe
combinaties vormen de basis zowel voor het lijfsbehoud van de ondernemer in de voortdurende slag
met zijn (of haar) concurrenten, als voor de vooruitgang van de gehele maatschappij. De definitie van
Schumpeter voldoet nog steeds, maar de wereld
waarbinnen ondernemers hun creativiteit en concurrentiekracht ten toon moeten spreiden is ondertussen aanzienlijk complexer geworden. Dat stelt
steeds hogere eisen aan de flexibiliteit van ondernemer en onderneming. Om aan die eisen te kunnen
voldoen is onder meer goed onderwijs en veel R&D
nodig, Zonder overdrijving kan zelfs worden gesteld dat de hele maatschappij in flinke mate met
een klassieke ondernemingsgeest moet zijn doortrokken om de verantwoordelijkheden en risico’s
van onze huidige complexe samenleving aan te kunnen. Dat betekent dat werknemers, vakbonden en
overheid meer wendbaarheid aan de dag zullen
moeten leggen dan zij tot nu toe veelal doen.
Dat is ook de essentie van het nationale economiedebat. Aan de deelnemers is gevraagd met goede
ideeen te komen die kunnen bijdragen aan het flexibeler maken van de nationale economic. In deze bijdrage worden enkele thema’s aangesneden op het
terrein van ondernemerschap en concurrentiekracht
die in onze ogen van groot belang zijn om de vereiste wendbaarheid te bereiken.

Meer mogelijkheden en nicer beperkingen
Vergeleken met enkele decennia geleden heeft een
ondernemer bij het maken van nieuwe combinaties
veel meer mogelijkheden gekregen. Hij beschikt nu
over betere transportfaciliteiten (van mammoettankers en containers tot Concorde en TGV), snellere
communicatie (met behulp van onder andere fax en

! 368

satellieten), grotere financiele en financieringsmogelijkheden, toegenomen niveau van de kennis en de
stand der techniek en minder beperkingen die voortvloeien uit tradities en maatschappelijke rangen en
standen. Vele grenzen, die vroeger onneembare handelsbarrieres vormden (EG, Oost-West, GATT), beginnen bovendien steeds meer te vervagen. Kortom:
de ondernemer heeft een veel breder scala van keuzemogelijkheden gekregen ten aanzien van zowel
inzetbare produktiefactoren (inclusief informatie)
als bereikbare markten. Het keuzeproces is daarmee
ook aanzienlijk complexer geworden.
De toegenomen complexiteit komt niet alleen tot uitdrukking in het grotere aanbod van keuzemogelijkheden, maar ook in een aantal nieuwe beperkingen
voor ondernemers. Allereerst is het logisch dat het
veld van mogelijkheden niet alleen vergroot is voor
elke individuele ondernemer, maar evenzeer voor al
zijn concurrenten. Door het wegvallen van de grenzen is het aantal concurrenten bovendien flink toegenomen: de oude grenzen waren voor sommigen
natuurlijke verdedigingslinies. Verder worden ook
consumenten geconfronteerd met een enorme uitbreiding van vrijheidsgraden. Daardoor is hun gedrag minder voorspelbaar geworden. Ten slotte
heeft de overheid op vele terreinen ingegrepen, bij
voorbeeld met regelgeving op het gebied van milieu, arbeidsomstandigheden, aansprakelijkheid en
ontslagrecht, en met subsidies en heffingen. Dit
overheidsingrijpen is in belangrijke mate volkomen
terecht, want concurrentiekracht en ondernemerschap alleen zijn niet voldoende om de juiste maatschappelijke evenwichten te bereiken. Op vele punten is het overheidsingrijpen door een overdreven
vertrouwen in de maakbaarheid van de samenleving
echter flink doorgeschoten. En het terugdraaien van
de regel- en belastingdruk van de overheid blijkt
aanzienlijk moeilijker dan het tot stand brengen
ervan.
* De auteur is algemeen directeur van het Nederlands Christelijk Werkgeversverbond. Hij dankt A. Rutgers van der
Loeff en C. Breedveld voor hun bijdragen aan de voorbereiding van dit artikel.

Dynamiek en onvoorspelbaarheid
Het grotere aantal factoren waarmee de ondernemer rekening dient te houden, leidt tot een grotere
onvoorspelbaarheid. Er is meer beweging en verandering dan voorheen, en de maatschappelijke veranderingen beinvloeden elkaar bovendien. Van vele
veranderingen is aanvankelijk niet duidelijk of zij
het begin van een nieuwe trend zijn (“camel nose’),
of een eenmalige oprisping. Conjuncturele en structurele veranderingen zijn vaak moeilijk te onderscheiden. Ondernemen is altijd al een kwestie geweest van risico’s nemen, want het is nooit zeker
of een ‘nieuwe combinatie’ aanslaat, maar de onzekerheden lijken nu groter dan ooit. Zullen EMU en
EPU een succes worden of heeft de Europese integratie zijn grenzen bereikt? Zal de fiscale harmonisatie binnen de EG nog een stap verder komen; zal er
hard tegen te hoge financieringstekorten opgetreden worden, of zal het nieuwe regionalisme (Schotland, Lombardije, Vlaanderen, Wallonie) de overhand krijgen? Zal een mislukking van de huidige
GATT-ronde leiden tot het uiteenvallen van de wereld in handelsblokken die onderling op voet van
handelsoorlog verkeren of zal men de draad van de
vrijmaking van de wereldhandel weer weten op te
pakken? Moeten het broeikaseffect en het gat in de
ozonlaag leiden tot een fundamentele aanpassing
van ons verbruik van energie en cfk’s of blijkt de
veerkracht van de natuur groter dan gedacht? Zullen
wij in staat zijn een multi-culturele samenleving op
te bouwen en hoe zal die er dan uit zien, of is de recente instroom van migranten te groot om (onder
andere) door de arbeidsmarkt te kunnen worden
verwerkt? Zullen de lopende demografische veranderingen (ontgroening/vergrijzing) op de arbeidsmarkt opgevangen kunnen worden, bij voorbeeld
door een flexibilisering en individualisering van vutafspraken?
Om de concurrentiekracht onder deze onzekere omstandigheden op peil te houden moet aan een aantal
voorwaarden worden voldaan. Centraal staat daarbij
een grote flexibiliteit, die nodig is om op nieuwe ontwikkelingen in te kunnen spelen. Om niet alleen te
hoeven reageren op nieuwe ontwikkelingen, maar
om ze voor te zijn of om er actief gebruik van te maken is meer onderzoek en ontwikkeling nodig. In
sommige opzichten (bij voorbeeid de kosten van
O&O/R&D) zijn de eisen die aan de ondernemers gesteld worden zo zwaar, dat alleen samenwerking een
kans biedt om aan die eisen te voldoen.

Flexibiliteit
Een flexibele ondernemersgeest is onder de huidige
omstandigheden niet voldoende om een grote concurrentiekracht te ontwikkelen. Ook de organisatie
als geheel zal flexibel moeten zijn. Juist omdat de
wereld te complex is om door een man aan de top
volledig overzien te worden, dienen alle medewerkers alert te zijn op de eisen die de omgeving (afnemers en aanbieders) stelt en de mogelijkheden die
zij biedt. Dat betekent dat de gehele ondernemingscultuur gericht dient te zijn op verantwoordelijkheid
en kwaliteit: elke werknemer moet gemotiveerd
worden om binnen de grenzen van zijn eigen werkplek een ondernemer te zijn.
Die gedachte vinden we terug in enkele voorstellen
die in het nationale economiedebat zijn gedaan. Een

15-4-1992

NATIONAAL
ECONOMIE
DEBAT,

In de tweede fase van het Nationaal economiedebat zijn circa 600 ideeen ingestuurd die
mogelijkerwijs kunnen bijdragen aan het verminderen van knelpunten in de Nederlandse
economic. Een selectie van deze voorstellen
wordt besproken in een reeks van zeven ESBartikelen. Deze week het laatste artikel, dat han-

delt over voorstellen op het terrein van ondernemerschap en concurrentiekracht. Eerder

verschenen:
– J. Hartog en J.J.M. Theeuwes, Arbeid en arbeidsmarkt (4 maart 1992).

– C.G. Koedijk en C.J.M. Kool, Kapitaalmarkt
zonder knelpunten? (11 maart 1992).
– R. de Klerk en F. van der Ploeg, Overheid en

markt in het maatschappelijk debat
(18 maart 1992).
– H.R.J. Vollebergh, Milieu en infrastructuur

(25 maart 1992).
– WJ. Dercksen, Onderwijs en scholing,

(1 april 1992)
– A.J.M. Roobeek, Technologic en innovatie,

(8 april 1992)

Een discussieavond over het onderwerp Ondernemerschap en concurrentiekracht vindt plaats
op 23 april om 20.00 uur in het Maastricht Expositie en Congres Centrum (MECC), Forum 100,

Maastricht. De toegang is gratis.

inzender stelt voor om wekelijks een kort overleg
tussen directie en personeelsvertegenwoordigers in
te stellen waarin aandacht is voor het milieu en de
kwaliteit van de geleverde produkten. Een ander
pleit voor organisaties bestaande uit cellen van beperkte omvang met een hoge mate van autonomie.
Weer een ander wil een verdergaande delegatie van
beslissingsbevoegdheden, zodat organisaties optimaal kunnen profiteren van de inzet en ambities
van individuele medewerkers.
Er is op dit terrein reeds heel veel gaande. Platte organisaties, business units, autonome taakgroepen
en ‘quality circles’ zijn de organisatievormen waar-

binnen dit soort ‘gedecentraliseerd ondernemerschap’ wordt vormgegeven .
Dit heeft ook consequenties in de sfeer van de arbeidsvoorwaarden. Een eenzijdige benadrukking
van verworven rechten draagt niet bij tot een grote
flexibiliteit. In werktijden, contractvormen en beloningsstelsels moet beweging mogelijk zijn. (De recente staking bij de NS is in dit opzicht een teken
van geringe ondernemingslust bij de vakbonden.)
1. Zie Commissie Ontwikkeling Bedrijfsleven, Zelfstandig
samenwerken in autonome taakgroepen. Praktijkervaringen in Industrie en dienstverlening, SER, Den Haag, 1990.

369

Ontslagbescherming moet niet zo ver gaan dat ontslag praktisch niet meer mogelijk zou zijn, want dan
keert een dergelijke bescherming zich tegen diegene waarvoor zij is bedoeld. Cao’s moeten liever
raam-cao’s zijn dan gedetailleerde voorschriften (in
de praktijk is dat gelukkig veelal ook het geval). Bij

diverse voorstellen van het nationaal economiede-

bat door. Nu doet zich nog vaak het probleem voor

dus ook: verlies-)deling, zoals ook door enkele deelnemers aan het nationale economiedebat is bepleit.
Dit alles natuurlijk wel binnen het kader van de
randvoorwaarden die binnen een sociale markteconomie aan de markt worden gesteld, via minimumlonen, sociale zekerheid, enzovoort.
Een grote wig, dat wil zeggen een grote afstand tussen bruto- en nettolonen, is al evenmin bevorderlijk

van enerzijds een hoge werkloosheid onder de nietof laaggeschoolden en anderzijds onvervulbare vacatures voor gespecialiseerde functies . Een goede
samenwerking tussen onderwijs en bedrijfsleven is
nodig om dit te voorkomen. In het kader van het
overleg-Rauwenhoff zijn hieromtrent voor wat het
beroepsonderwijs betreft afspraken gemaakt . Maar
ook in het algemeen vormend onderwijs dient het
bedrijfsleven door middel van gastlessen en stages
voor studenten en docenten uit te dragen hoe de
ondernemingspraktijk is .
Ook in een ruimer perspectief is het onderwijs van
belang. In de afgelopen decennia heeft er een soort

voor een grote flexibiliteit. In die situatie zal een on-

taboe op ondernemerschap gerust. Sinds enige tijd

dernemer zich immers wel twee keer bedenken
voordat hij extra personeel aanneemt. Vooral aan de
onderkant van het loongebouw zal hij eerder zijn
toevlucht nemen tot overwerk, machinale arbeid of
het geheel afzien van (het laten verrichten van) bepaalde arbeid, omdat dat tot een flexibeler situatie
leidt dan het in dienst nemen van extra personeel.

is er sprake van een kentering. De ontwikkelingen
in Midden- en Oost-Europa hebben nog eens duidelijk gemaakt hoezeer het marktmechanisme een onvervangbaar onderdeel is in het functioneren van de
maatschappij. In dat marktmechanisme zijn ondernemers onmisbaar. Niet als zeldzame en uitzonderlijke
individuen, maar, zoals hiervoor uiteengezet, juist
als algemeen voorkomende ‘types’, die op elke pick
in de organisatie bereid en in staat zijn medeverantwoordelijkheid te dragen.

beloningssystemen moet ruimte zijn voor winst- (en

Kwaliteit
Flexibiliteit is een noodzakelijk onderdeel van de
kwaliteit die geleverd moet worden om klanten te
binden. Kwaliteit vereist onder meer maatwerk, dat
wil zeggen nauwkeurige aanpassing aan de eisen

van de afnemers. Daar hoort ook het tijdsaspect bij,
in de vorm van ‘just in time’. Kwaliteit is evenzeer
vereist om zich de concurrenten van het lijf te houden. “Maak ondernemers ervan bewust dat hun pro-

dukten moeten voldoen aan internationaal geldende kwaliteitsnormen”, stelt een deelnemer aan het
economiedebat. Voor veel ondernemers is dit reeds
vanzelfsprekend, maar anderen moeten in dit opzicht nog een leerproces ondergaan. Door z’n concurrentiekracht primair in kwaliteit, en minder in
de prijzenslag te zoeken kan de ondernemer aparte
‘niches’ op de markt creeren, nieuwe (sub-)markten
voor produkten van hoge(re) kwaliteit of voor geheel nieuwe produkten, gebaseerd op nieuwe combinaties van produktiefactoren.
Vooral voor Nederland is kwaliteit in de, naar zich

laat aanzien, verdergaande Europese integratie een
belangrijke zaak. Om op de grotere markt mee te
kunnen doen zal vaak een vorm van samenwerking
en schaalvergroting nodig zijn. Nederlandse bedrij-

ven zullen, gezien hun omvang, in een samenwerkingsverband of na een fusie of overname veelal
de kleinere partij zijn. Daarmee lopen ze het risico
dat ze in concernverband een ‘balancing’-functie
krijgen, waarbij tijdelijke afzetschommelingen op
deze bedrijven zullen worden afgewenteld. Beschermingsconstructies zijn niet afdoende om dit soort bedreigingen buiten de deur te houden. Alleen door
extra aandacht voor kwaliteit en door het daarmee
creeren van eigen sub-markten kan de ondernemer
in deze zijn positie veilig stellen.

Onderwijs
Om de benodigde flexibiliteit en kwaliteit door het
gehele bedrijf te bereiken is de bagage van schoolverlaters en afgestudeerden van belang. Wisselingen in beroepsprofielen zullen snel in het onderwijs

moeten doorwerken. Het belang hiervan klinkt in

370

R&D
Zoals de benodigde kwaliteit en flexibiliteit buiten
de bedrijfspoorten eisen stellen aan het onderwijs,
zo stellen ze binnen het bedrijf eisen aan de inspanningen op het gebied van de R&D. Nieuwe kwalitatief hoogstaande en op de wensen van afnemers
afgestemde produkten hebben de toekomst. De toenemende kennisintensiteit van produkten, de noodzaak de veranderende consumentenvoorkeuren zo
snel mogelijk te volgen, en de al genoemde, door
de Europese integratie versterkte noodzaak om op
kwaliteit te concurreren, leiden tot telkens hogere
R&D-kosten.

Om de uitdagingen van de toekomst aan te kunnen,
konden ondernemingen traditioneel kiezen uit een
aantal, elkaar niet uitsluitende strategieen. Men kon
vooral vertrouwen op de eigen kracht en trachten
de eigen technologic verder te ontwikkelen, met het
oog op een aandeel in (een bepaald deel van) de
markt. Daarnaast kon men samenwerking zoeken
met andere bedrijven en/of met universiteiten of
technologische instituten. Steeds meer beseft men
dat als gevolg van de toenemende complexiteit en
de toenemende kosten voor R&D samenwerking geboden is. Een onderneming kan nu eenmaal niet
alle relevante technologic zelf in huis hebben of ontwikkelen.
Niet alleen voor de concurrentiekracht maar ook
voor veel maatschappelijke problemen kunnen nieuwe technologieen (‘nieuwe combinaties’) oplossingen aandragen. Voorbeelden op dit terrein zijn de
mate en soort van arbeidsverdeling (tele-thuiswer2. NCW, De twee gezicbten op de arbeidsmarkt, Discussienota voor de NCW-bezinningsconferentie 1990/’91, Den

Haag, 1990.
3. Samenwerken aan beroepsonderwijs, Convenant tussen
overheid en centrale organisaties van werkgevers en werknemers inzake Rauwenhoff 1991-1994.
4. NCW, Ondernemers voor de klas, Den Haag, 1990.

ken, automatisering), criminaliteit (beveiligingssystemen, geautomatiseerde opsporingssystemen met bijbehorende databanken), vergrijzing (betere mogelijkheden tot thuiszorg dank zij elektronische
signaleringssystemen en zelfmedicatie), milieu
(meet- en regelsystemen) en gezondheid (nieuwe
operatietechnieken en medicijnen). Veel sectoren in
de economic hebben baat bij een snelle ontwikkeling van bepaalde technologieen. Een concreet en
aansprekend voorbeeld in dit verband is het ondergronds bouwen, wat een oplossing kan betekenen
voor vraagstukken van concurrentiekracht van de
transportsector, congestie en milieu5.
In het algemeen echter wordt de houding van de Nederlander ten opzichte van technologic getypeerd
als afwachtend en ‘de kat uit de boom kijken’ . Dit
is niet alleen een kenmerk van consumenten, scholieren en dergelijke, maar ook van de politick. Kabinet en parlement hebben te weinig oog voor het belang van technologic. Dit blijkt onder meer uit de
overmatige publicitaire aandacht voor verdelingsvraagstukken en koopkrachtplaatjes (ofte wel: verworven rechten). Maar ook uit de relatief geringe
budgetten die beschikbaar zijn voor technologiebeleid. De R&D-achterstand van het Nederlandse bedrijfsleven op belangrijke buitenlandse concurrenten bedraagt ten minste 1 miljard gulden . Dit kan
mede worden verklaard uit de relatief geringe steun
van de Nederlandse overheid aan bedrijfs-R&D, iets
wat de komende jaren alleen maar erger zal worden.
De relatief bescheiden R&D-inspanning kan een bedreiging vormen voor het vernieuwend vermogen
en de flexibiliteit van ons land. Nederland geeft, volgens het persbericht bij het bovengeciteerde TWINrapport, in het academisch onderzoek relatief meer
uit aan alfa- en gamma-onderzoek. Het aandeel van
deze twee richtingen in het totale academische onderzoek is de laatste jaren bovendien toegenomen.
Nederland scoort dan ook beneden het gemiddelde
in de technische wetenschappen, wiskunde/informatica en de omgevingsvraagstukken, waaronder
milieu. Dit zijn juist de gebieden die van belang zijn
voor de concurrentiekracht van ondernemingen.
Wat dit betreft zou ook eens moeten worden nagedacht over extra middelen voor die technologische
instituten die onderzoek verrichten dat in het bijzonder is gericht op de vraag uit de markt, c.q. het be-

drijfsleven.
Tot slot moet in dit verband worden gewezen op de
voorstellen in het kader van het zogenaamde pakket Delors-II. Dit pakket omvat een verhoging van
de EG-begroting in de periode 1993-1997 van 67
naar 88 mrd. ecu. Van deze verhoging is 3,5 mrd.
ecu bestemd voor het versterken van de concurrentiekracht van de EG. Delors stelt dat de door hem
bepleite hogere EG-uitgaven voor dit laatste doel
kunnen leiden tot een navenante daling van nationale uitgaven. Dit moet echter voor ons land worden
betwijfeld. Ten eerste omdat Delors zelf constateert
dat de EG een technologische achterstand heeft ten
opzichte van de VS en Japan. Ten tweede omdat in
een aantal landen, waaronder met name ons land,
overheden zelf relatief weinig middelen ter beschikking stellen voor technologiebeleid. Verhoging van
de uitgaven van de EG mag dan ook niet leiden tot
verlaging van de Nederlandse overheidsuitgaven
voor R&D. Het kabinet heeft onlangs bij de Tussen-

15-4-1992

balansoperatie wel een dergelijke gedragslijn gevolgd. Toen werd gezegd dat de extra middelen
voor Europees technologiebeleid het Nederlandse
beleid konden vervangen. Hierbij ging men echter
voorbij aan het feit dat nationaal beleid op dit vlak
kan dienen als opstap voor met name kleinere bedrijven naar het Europese technologiebeleid. Ook
ging men voorbij aan het feit dat andere overheden

in de extra EG-middelen geen aanleiding hebben gezien om hun R&D-uitgaven te verlagen.

Sociale markteconomie
De toenemende complexiteit van de samenleving
stelt niet alleen hoge eisen aan het bedrijfsleven.
Ook de overheid wordt geconfronteerd met grote
veranderingen en met een toenemende concurrentie. Al blijft de overheid in eigen land per definitie
een monopolist, met de Europese integratie wordt
het voor burgers en bedrijfsleven steeds makkelijker
zich over de grens te vestigen. De complexe wereld
maakt het ook voor de overheid steeds moeilijker
om van bovenaf de gehele maatschappij te besturen. Voor zover nog nodig hebben de omwentelingen in Oost-Europa dat nog eens aangetoond. Dat
de markt niet overal een oplossing voor biedt is uit
de theorie en de praktijk al evenzeer bekend. Zeker
in West-Europa (minus het VK) is de strijd tussen
het pure kapitalisme en de sociale markteconomie,
of in de woorden van Michel Albert tussen het cowboy-kapitalisme en het Rijnlands kapitalisme , snel
beslist.
Maar van de sociale markteconomie bestaat geen
blauwdruk. De sociaal-economische orde zal zich,
net als ondernemers en ondernemingen, flexibel
moeten aanpassen aan veranderende omstandigheden. Vele nieuwe instrumenten en omgangsvormen
tussen bedrijfsleven en overheid zijn de laatste tijd
ontwikkeld of herontdekt. Genoemd kunnen worden de public-private-partnerships, convenanten, tripartisering, functionele decentralisatie, uitbesteding
en privatisering . De verzorgingsstaat vormde met
zijn verzorging van de wieg tot het graf en de bijbehorende collectieve-lasten- en regeldruk een rem
op ondernemerschap en concurrentiekracht. Met dit
soon nieuwe instrumenten en met een permanente
herbezinning (‘R&D’ in eigen huis) op het eigen takenpakket kan de overheid ook in een sociale
markteconomie een flexibele overheid worden, die
een steun is voor ondernemers en ondernemingen,
en daarmee voor de concurrentiekracht van het gehele land.
Q

J. Weitenberg
5. AVBB, Ondergronds bouwen aan de infrastructuur. Investeren in de toekomst van Nederland, Den Haag, oktober
1991.
6. Economic met open grenzen, Tweede Kamer, 1989-1990,
21 760,’nrs. 1-2, biz. 128.
7. Aldus het rapport TWIN, Technologie- en Wetenschapsindicatoren van de Ministeries van EZ en O&W, 1991.
8. M. Albert, Capitalisme contre capitalisme, Parijs, 1991.
Albert is president-directeur van AGF, Assurances Generales de France, en tevens voorzitter van UNIAPAC, de Wereldfederatie van Christelijke Werkgeversorganisaties.
9. NCW, Tussen markt en macht, de taakverdeling tussen
overheid, markt en middenveld, Discussienota voor de
NCW-bezinningsconferentie 199V92, Den Haag, 1991.

371

Auteur