Ga direct naar de content

Natuur en economie

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: november 30 1988

Natuur en economie
De keerzijde van de economische
ontwikkeling van Nederland is de omvangrijke verontreiniging van het milieu
en de aantasting van de natuur. Gedurende de laatste 100 jaar en met name
tijdens de laatste decennia zijn veel natuurgebieden verdwenen of kleiner geworden als gevolg van economische
activiteiten. Sinds het begin van deze
eeuw is de oppervlakte natuurlijk terrein
in Nederland afgenomen van circa
600.000 hectaren tot momenteel circa
150.000 hectaren. Ook zijn natuurgebieden versnipperd, waardoor ze zijn
geïsoleerd ten opzichte van elkaar. Een
groot aantal in de natuurgebieden levende plante- en diersoorten dreigt
hierdoor te verdwijnen. Een belangrijk
instrument om natuurgebieden te behouden en te beschermen tegen een
verdere aantasting door economische
activiteiten is het aankopen en beheren
van deze natuurterreinen. Dit biedt nog

geen volledige garantie voor het behoud van de natuur.
Soms moet de natuur wijken voor andere belangen, zoals de aanleg van wegen in verband met de filevorming en de
verkeersveiligheid of de aanleg van industrieterreinen die voor de nationale
economie van groot belang zijn. Daarnaast wordt de natuur ook langs indirecte weg aangetast. De verdroging van natuurgebieden door grondwaterwinning,
de achteruitgang van de vitaliteit van de
bossen door de verzuring van het milieu
en de vervuiling van de Noordzee en de
Waddenzee zijn hiervan voorbeelden.
Om een goede afweging te kunnen
maken tussen economische activiteit
en natuurbehoud zijn de laatste jaren
binnen de welvaartstheorie en de milieu-economie diverse waarderingsmethoden voor de natuur ontwikkeld. In dit
artikel worden deze waarderingsme1
thoden besproken en geëvalueerd .

1145

De waarde van de natuur
In de jaren zeventig is de economische benadering van natuurbehoud en
milieuvraagstukken
door auteurs als
Hueting en Opschoor van de grond getild2. Sindsdien zijn veel pogingen gedaan de natuur te waarderen en de
schade aan de natuur te meten en in
economische termen uit te drukken.
Daarbij wordt veelvuldig het begrip natuurfuncties
gebruikt. Natuurfuncties
zijn bij voorbeeld de leverantiefunctie,
de regulatiefunctie, de beschermingsfunctie, de educatieve functie en de recreatieve functie. Sommige van deze
natuurfuncties, zoals de leverantiefunctie, kunnen worden beschouwd als particulier. De natuur verschaft de mens bij
voorbeeld verhandelbare goederen als
hout en vis. Andere functies van de natuur kunnen worden beschouwd als collectieve functies. De duinen hebben bij
voorbeeld een beschermingsfunctie: zij
beschermen een groot deel van Nederland tegen overstromingen. Niemand in
de onderzeese gebiedsdelen kan worden uitgesloten van het gebruik van dit
collectieve natuurgoed.
Is uit de marktprijs van de door de natuur geleverde goederen een waarde af
te leiden voor de leverantiefunctie, het
meten van de economische waarde
van de collectieve functies van de natuur is nauwelijks mogelijk. Bovendien
is het maar de vraag of de uitkomsten
van pogingen daartoe zonder meer
kunnen worden vergeleken
met de
waardering van particuliere goederen.
Voor collectieve goederen wordt immers geen marktprijs bepaald. Bovendien zijn veel mensen zich niet bewust
van de baten die ze ontvangen van een
collectief goed als de natuur, omdat ze
er geen direct gebruik van maken.
Een andere moeilijkheid die ons parten speelt is het feit dat de economische
waarde van de natuur over het algemeen groter is dan haar directe gebruikswaarde Cuser value’). De natuur
heeft immers ook niet-gebruikswaarden Cnon-user values’). Mensen kennen waarde toe aan de aanwezigheid
van natuur, omdat zij en hun kinderen
in de toekomst gebruik willen (kunnen)
maken van de natuur. Door Pearce en
Markandya3 wordt dit aangeduid met
het begrip ‘option value’. Daarnaast zijn
mensen bereid te betalen voor het beschermen en instandhouden van de natuur, ook al wordt door hen nu en in de
toekomst geen gebruik gemaakt van de
natuur. Dit laatste wordt aangeduid als
‘existence value’ of intrinsieke waarde
van de natuur.
Door het toekennen van waarde aan
een goed of dienst geven economische
subjecten uitdrukking aan hun preferenties. Volgens de economische theorie wordt de economische waarde van

1146

zowel verhandelbare als niet-verhandelbare goederen bepaald door wat
consumenten en producenten bereid
zijn te betalen Cwillingness to pay’) voor
die goederen. Op basis van dit principe
is een aantal methoden ontwikkeld, zoals de ‘hedonic pricing’-methode,
de
‘travel cost’ -methode en de ‘contingent
valuation’-methode, waarmee een economische waarde voor de natuur en de
goederen en diensten van de natuur
kan worden bepaald.

huishoudens, de aanwezige recreatiefaciliteiten en de locatie van individuele
huishoudens ten opzichte van alle natuurgebieden, maakt de toepassing van
de methode erg duur.

Hedonic pricing
De ‘hedonic pricing’-methode is gebaseerd op het waarnemen van verschillen in prijzen van onroerend goed
die zijn toe te schrijven aan bepaalde
karakteristieken
van de woonomgeving, zoals luchtverontreiniging,
verkeerslawaai en de aanwezigheid van
natuurschoon. De prijsverschillen van
onroerende goederen kunnen een indicatie geven van wat mensen bereid zijn
te betalen voor de aan- en/of afwezigheid van genoemde karakteristieken.
Met behulp van statistische technieken
wordt geprobeerd te achterhalen hoeveel van een verschil in de prijzen van
onroerend goed is toe te schrijven aan
een specifiek verschil in natuur- of miIieukwaliteit.
De belangrijkste beperking van deze
methode schuilt in het feit dat verschillen in marktprijzen van onroerende goederen niet alleen worden bepaald door
de kwaliteit van natuur en milieu in de
directe woonomgeving, maar ook door
andere factoren zoals de hoeveelheid,
de kwaliteit en de bereikbaarheid van
voorzieningen. De verklarende variabelen kunnen bovendien onderling gecorreleerd zijn, zoals bij voorbeeld de bereikbaarheid van de stad met de luchtverontreiniging. Daarnaast zijn er praktische problemen, zoals de vorm van de
vraagcurve (lineair of niet-lineair) en de
meeteenheid van de variabelen. Toepassingen van deze methode zijn er
met name op het gebied van luchtverontreiniging en vliegtuiglawaai4.

Contingent valuation
De ‘contingent valuation’-methode
beoogt met behulp van het creëren van
een hypothetische marktsituatie vast te
stellen welk bedrag individuen of groepen in een bepaalde tijdsperiode bereid
zijn te betalen om een bepaalde mate
van natuurbehoud te realiseren of met
welk bedrag zij zouden moeten worden
gecompenseerd voor het verlies van bij
voorbeeld een bepaald natuurgebied
(‘willingness to accept’). Eerst wordt informatie gegeven over het natuurgoed
dat men wil behouden. Vervolgens
wordt gevraagd wat men bereid is te betalen voor de instandhouding van het
goed.
In Nederland is recent door Oosterhuis en Van der Linden5 een ‘contingent
valuation’ gedaan van de ‘willingness to
pay’ voor het in stand houden van een
bepaalde kwaliteit van de Nederlandse
bossen en heiden. De geënquêteerden
werden voorzien van informatie en hun
werd gevraagd om aan te geven hoeveel zij maandelijks bereid zouden zijn
te betalen voor het terugdringen van de
verzuring, opdat de kwaliteit van bos en
heide zou kunnen worden gehandhaafd. De antwoorden lieten een ruime
spreiding zien en vertoonden bovendien een nogal grillig verloop. Gemiddeld bleek men bereid f 22,83 per huishouden per maand bij te dragen. Geaggregeerd over de 5,5 miljoen Nederlandse huishoudens betekent dit resultaat dat de totale waarde aan collectieve functies van de Nederlandse bossen
en heiden kan worden geraamd op ongeveer f 1,4 miljard per jaar. De verschillen in antwoorden van respondenten kunnen voortvloeien uit verschillen
in preferenties of samenhangen met
verschillen in inkomen, leeftijd en opleidingsniveau. Zo blijkt het maandelijkse

Travel cost
De ‘travel cost’-methode gaat uit van
de veronderstelling dat de hoeveelheid
geld en tijd die mensen besteden aan
het bezoeken van een gebied om er te
recreëren, een goede maatstaf is voor
wat zij bereid zijn te betalen voor de faciliteiten van dat gebied. Evenals bij ‘hedon ic pricing’ wordt gebruik gemaakt
van statistische technieken voor het
schatten van de recreatieve baten van
een (natuur)gebied. Een noodzakelijke
voorwaarde voor het toepassen van
deze methode is de beschikbaarheid
van voldoende gegevens van de gebruikers en van het betreffende natuurgebied. De grote hoeveelheid informatie die nodig is over de reiskosten en
reistijden, de karakteristieken van de

1. Dit artikel is gebaseerd op het rapport Natuur en economie, RMNO-publikatie nr. 32.
2. R. Hueting, Moet de natuur worden gekwantificeerd?,
ESa, 21 januari 1970, blz ..
80-84 en J.B. Opschoor,
Economische
waardering van het milieu, ESa, 24 april
1974, blz. 349-353 en 1 mei 1974, blz. 370372.
3. D. Pearce en A. Markandya, The benefits
of environmental policy, Department of Economics, University College, Londen, 1987.
4. J.B. Opschoor, Monetary valuation of environmental changes: a review of Dutch case
studies and proposals for methodological research, paper for the Conference on Environmental Policy in a Market Economy, Wageningen, 1987.
5. F.H. Oosterhuis en J.W. van der Linden,
De maatschappelijke
waardering voor de vitaliteit van bos en heide, Ministerie van
Volkshuisvesting,
Ruimtelijke Ordening en
Milieubeheer, Den Haag, 1988.

bedrag hoger te zijn naarmate het inkomen hoger is.
Door verschillende oorzaken kunnen
de antwoorden van respondenten afwijken van de werkelijke preferenties. De
oorzaken van afwijkingen zijn voor een
groot deel toe te schrijven aan de methode zelf. Zij kunnen ontstaan doordat
gebruik wordt gemaakt van een hypothetische
marktsituatie
waarin een
geënquêteerde
gemakkelijk te hoog
kan bieden, omdat hij/zij verwacht toch
niet te hoeven betalen. Ook de onbekendheid met de methode en met het
waarderen van collectieve goederen
kan afwijkingen veroorzaken. Het grote
voordeel van de ‘contingent valuation’methode is de ruime toepassingsmogelijkheid. Deze methode is dikwijls de
enige toepasbare methode voor het
meten van sommige economische baten van de natuur.
Dosis-effect
Behalve directe waarderingsmethoden bestaan er ook indirecte waarderingsmethoden. Soms is het niet mogelijk de baten van de natuur te schatten
met behulp van een directe methode, bij
voorbeeld wanneer preferenties voor
de natuur niet op een directe wijze zichtbaar kunnen worden gemaakt. Dit kan
het geval zijn wanneer mensen zich niet
bewust zijn van de gevolgen van bepaalde activiteiten voor de natuur. Met
behulp van dosis-effect-relaties is het in
principe mogelijk die gevolgen in fysieke termen aan te geven. In tweede instantie kunnen de schadelijke effecten
in geldeenheden worden gewaardeerd.
Een voorwaarde voor toepassing van
deze methode is dat de schade kan
worden vastgesteld en dat de oorzaak
bekend is.
Deze methode zou bij voorbeeld
kunnen worden toegepast voor het berekenen van (een gedeelte van) de baten van maatregelen ter verbetering
van de luchtkwaliteit. Men kan namelijk
binnen zekere grenzen nagaan welke
invloed een verbetering van de luchtkwaliteit heeft op de natuur, bij voorbeeld in de vorm van een verminderde
schade aan de bossen. Ook de vermeden schade aan natte vegetaties door
een voorzichtiger beleid met betrekking
tot grondwaterwinning
en ontwatering
kan worden benaderd.
Statistische analysetechnieken
zijn
een belangrijk hulpmiddel bij het berekenen van een fysieke schadefunctie.
Een functie voor de financiële schade
wordt verkregen door de fysieke schadefunctie te vermenigvuldigen met een
bepaalde prijs per eenheid van schade.
Als de schade betrekking heeft op verhandelbare natuurgoederen, zoals vis
en hout, dan kan de marktprijs dienen
om de schade te bepalen. Wanneer de
schade betrekking heeft op een biologische verarming van een ecosysteem,

ESB 30-11-1988

dan kan de fysieke schade worden gewaardeerd met behulp van ‘contingent
valuation’. De zwakte van deze methode is dat dosis-effect-relaties
nog met
veel onzekerheden zijn omkleed, met
name vanwege onvoldoende
kennis
van en inzicht in ecologische samenhangen. Daarnaast geeft de methode
geen schatting van de totale baten van
een ecosysteem.
Natuurfuncties inventariseren
Een andere indirecte methode is gebaseerd op het maken van een inventarisatie van de natuurfuncties van ecosystemen. De Groot6 heeft deze methode toegepast voor het berekenen van
de baten van de Waddenzee. Een inventarisatie van de natuurfuncties van
een natuurgebied geeft inzicht in de potentiële mogelijkheden van een natuurgebied voor behoeftenbevrediging
van
de mens. De baten van deze natuurfuncties kunnen worden geschat met
behulp van een directe waarderingsmethode of door het berekenen van de herste~- of compensatiekosten.
De herstelkosten zijn de kosten die
moeten worden gemaakt om een bepaalde natuurfunctie terug te krijgen.
Compensatiekosten
zijn de kosten die
gemaakt moeten worden om een natuurfunctie te vervangen door compenserende maatregelen of door deze elders kunstmatig tot stand te brengen.
Indien bij voorbeeld een deel van de
duinen door de zee zou worden weggeslagen kunnen kunstmatig nieuwe duinen worden gecreëerd door middel van
het opspuiten met zand (herstel) of kan
een zeedijk worden aangelegd (compensatie).
Deze methode heeft verschillende
problemen en bezwaren. De baten van
bepaalde natuurfuncties, zoals de recreatiefunctie, de zuiveringsfunctie en
de leverantiefunctie, zijn tot op zekere
hoogte redelijk te bepalen. Dit zijn met
name de natuurfuncties die particuliere
goederen en diensten leveren. Een
waardering van deze functies kan gewoonlijk plaatsvinden
op basis van
marktprijzen.
De wetenschappelijke,
educatieve en esthetische functies van
de natuur zijn veel moeilijker te kwantificeren. Dit zijn vooral natuurfuncties
die collectieve goederen en diensten leveren. ‘Contingent valuation’ is dikwijls
de enige beschikbare methode voor het
meten van de baten van de collectieve
natuurfuncties.
Een ander probleem is het gevaar
van dubbeltellingen. Het bij elkaar optellen van de baten van de afzonderlijke natuurfuncties zonder rekening te
houden met de interacties tussen natuurfuncties kan aanleiding geven tot irreële uitkomsten. Sommige natuurfuncties dragen bij aan de output van andere natuurfuncties. Het verwerken van
nutriënten door ecosystemen (regula-

tiefunctie) vergroot de biomassa, bij
voorbeeld in de vorm van vis? De natuurfuncties kunnen elkaar zowel positief als negatief beïnvloeden en dit heeft
consequenties voor de kwantificering
van de totale baten.
Een verdere beperking is dat de methode uitsluitend een schatting geeft
van de potentiële gebruikswaarde van
ecosystemenen.
Niet-gebruikswaarden van ecosystemen, zoals het behoud van zeldzame plante- en diersoorten, vallen buiten het gezichtsveld. Het
is mogelijk de intrinsieke of bestaanswaarde van natuurfuncties te schatten
met behulp van ‘contingent valuation’.
Schaduwproject
Ten slotte kan nog worden genoemd
de schaduwprojectmethode8.
Bij deze
methode wordt de waarde van een natuurgebied bepaald als de kosten die
zouden moeten worden gemaakt om elders een natuurgebied van dezelfde
kwaliteit tot stand te brengen. De belangrijkste beperking van deze methode is dat bijzonder veel arbitraire beslissingen moeten worden genomen om
het schaduwproject te definiëren. Die
kunnen bij elkaar in een vrij willekeurige schatting resulteren.

Conclusie
Uit het voorgaande blijkt dat er verschillende methoden bestaan om te komen tot een economische waardering
van de natuur. De ‘contingent valuation’ -methode, de waardering van natuurfuncties van ecosystemen en de
waardering met behulp van dosis-effect-relaties bieden het meeste perspectief. Niet alleen zijn de toepassingsmogelijkheden
van deze methoden veel ruimer in vergelijking met de
andere waarderingsmethoden,
zij kunnen elkaar ook aanvullen. De eerste
twee zijn vooral gericht op het waarderen van de totale baten van ecosystemen of deelaspecten van ecosystemen. ‘Contingent valuation’ heeft van
deze twee methoden de ruimste toepassingsmogelijkheden,
omdat met
deze methode zowel gebruiks- als nietgebruikswaarden van de natuur kunnen
worden gekwantificeerd.
De waardering op basis van dosis-effect-relaties is
6. R.S. de Groot, Function and socio-economie importanee of the Dutch Wadden Sea,
Nature Conservation Department, Agricultural University, Wageningen, 1986.
7. S. Farber en R. Costanza, The economie
value of wetlands systems, Journalof Environmental Management, jg. 24, nr. 1, 1987,
blz. 41-51.
8. L.H. Klaassen en T.H. Botterweg, Project
evaluation and intangible effects: a shadow
project approach, in: Environmental economies, deel 1, theories, Martinus Nijhoff, Den
Haag, 1976.

1147

uitsluitend geschikt voor het kwantificeren van de (economische) schade aan
de natuur.
De genoemde waarderingsmethoden hebben zowel theoretische als
praktische bezwaren. Een algemeen
gebrek is dat zij onvoldoende rekening
houden met de effecten van natuuraantasting op de lange termijn. De natuur
kan niet of zeer moeilijk worden gereproduceerd en met het op grote schaal
aantasten van de natuur neemt de
mens grote risico’s ten aanzien van zijn
voortbestaan. De afweging tussen economische belangen en het belang van
natuurbehoud kan derhalve niet uitsluitend worden gebaseerd op het economisch waarderen van de natuur. De besproken methoden kunnen niettemin
een nuttige functie vervullen bij het opstellen van natuurbeleidscenario’s, die
alternatieve visies voor natuurbehoud
en -ontwikkeling in (gedeelten van) Nederland op hun ecologische, economische en bestuurlijk-juridische consequenties onderzoeken, en voor ‘natural
resource accounts’, die net als het systeem van nationale rekeningen zoveel
mogelijk relevante informatie over de
toestand van natuur en milieu in een
systematisch verband plaatsen. De
combinatie van dergelijke meer omvattende benaderingen en de besproken
economische waarderingsmethoden
kan bijdragen aan de totstandkoming
van een planmatiger en doelmatiger natuurbeleid.
Peter van de Laak
Ekko van Ierland
De eerstgenoemde
is verbonden aan het
Studie- en Informatiecentrum TNO voor Milieu-onderzoek te Delft. Laatstgenoemde is
verbonden aan de Vakgroep Staathuishoudkunde van de Landbouwuniversiteit
Wageningen.

H.W. Plasmeijer en M.A. van Terwisga: Two can play at this game! On the
political economy of housework. Research Memorandum nr. 261, Instituut
voor Economisch Onderzoek, Rijksuniversiteit Groningen, 1988.
M.C.W. Janssen: Rationalizable animal spirits in oligopoly modeis. Research Memorandum nr. 274, Instituut
voor Economisch Onderzoek, Rijksuniversiteit Groningen, 1988.
H. Garretsen, L. Hoogduin en E.
Sprokholt: The essential properties
of money. Research Memorandum nr.
271, Instituut voor Economisch Onderzoek,
Rijksuniversiteit Groningen,
1988.
R. van Dal, J. van der Veen en G.
Sierksma: Small and large TSP: two
well-solvable cases of the traveling
salesman prblem. Research Memorandum nr. 272, Instituut voor Economisch Onderzoek, Rijksuniversiteit
Groningen, 1988.
J. Ponstein: Introducing infinitisemals by ordinary mathematics; their
relationship
with neutrices.
Research Memorandum nr. 270, Instituut
voor Economisch Onderzoek, Rijksuniversiteit Groningen, 1988.
C.L.J. van der Meer en S. Yamada:
Comparison of realoutput, productivity and effective protection in Dutch
and Japanese agriculture for 1975,
1980 en 1984. Research Memorandum
nr. 267, Instituut voor Economisch Onderzoek, Rijksuniversiteit Groningen,
1988.
R. Lensink en E. Sprokholt: A fixed
monetary growth rule in a disequilibrium world. Research Memorandum
nr. 264, Instituut voor Economisch Onderzoek, Rijksuniversiteit Groningen,
1988.
S. Brakman en C.J. Jepma: On the
elasticity of substitution in international trade in a multi-country world.
Research Memorandum nr. 263, Instituut voor Economisch Onderzoek,
Rijksuniversiteit Groningen, 1988.
C. van Marrewijk: Relative ignorance
and risk aversion. Research Memorandum nr. 262, Instituut voor Economisch Onderzoek, Rijksuniversiteit
Groningen, 1988.
M.J. Huiskamp en P.A. Risseeuw:
Ondernemingsraden
in vakbondsland? E81-VU, Vrije Universiteit, Amsterdam, 1988.

1148

A.H.G. Rinnooy Kan en L. Stougie:
On the relation between complexity
and uncertainty. Report 8818/A, Econometrisch Instituut, Erasmus Universiteit Rotterdam, 1988.
W.M. de Jong: De economische effecten van technische ontwikkeling.
Werkdocument W 30, Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid,
Den Haag, 1988.
EJ. Israël: Een financieel-economisch beslissingsmodel ten behoeve van het optimaal beheren van onderwijsgebouwen. Economisch Instituut voor de Bouwnijverheid, Amsterdam, 1988.
E.R.K. Spoor en J.W.B. Vermeulen:
Principes en gebruik van Envisage.
Research Memorandum 1988-35, Faculteit der Economische Wetenschappen en Econometrie, Vrije Universiteit,
Amsterdam, 1988.
M.W. Hofkes: Parametrization of simplicial algorithms with an application
to an empirical general equilibrium
model. Research Memorandum 198837, Faculteit der Economische Wetenschappen en Econometrie, Vrije Universiteit, Amsterdam, 1988.
J.A.G. Aartman: Arbeidsongeschiktheid in de bouw. Raming van de toeen uittredingen in de periode 1986 tot
en met 1992. Economisch Instituurvoor
de Bouwnijverheid,Amsterdam, 1988.
P. Nijkamp en E Soeteman: Dynamies in land use patterns. Socio-economie and environmental aspects of
the second agriculture land use revolution.
Research Memorandum
1988-31, Economische Faculteit, Vrije
Universiteit, Amsterdam, 1988.
P. Nijkamp, J. Poot en J. Rouwendal:
R&D policy in space and time. Research Memorandum 1988-30, Faculteit der Economische Wetenschappen
en Econometrie, Vrije Universiteit, Amsterdam, 1988.
P. Nijkamp en A. Reggiani: Theory of
chaos in a space- time perspective.
Research Memorandum 1988-29, Economische Faculteit, Vrije Universiteit,
Amsterdam, 1988.
R. Janssen en P. Nijkamp: Interactive multicriteria decision support for
environmental
management.
Research Memorandum 1988-27, Faculteit der Economische Wetenschappen
en Econometrie, Vrije Universiteit, Amsterdam, 1988.

Auteurs