Ga direct naar de content

Natura non facit saltum

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: juni 27 1990

Natura non facit saltum
Stel U verbant mij naar een onbewoond eiland met vijf boeken over economie. Op voorwaarde dat ik ook nog
wat leuks mag meenemen geef ik U
vast mijn lijstje: De Wealth van Smith,
het Essay van Bobbins, Schumpeters
Capitalism, socialism and democracy,
Keynes, natuurlijk (nee, niet de General
theory, de Essays in persuasion, verrukkelijke ontspanningslectuur) en, bovenop de stapel, Alfred Marshalls Principles of economics. Deze zomer is het
precies honderd jaar geleden dat MacMillan de eerste editie uitbracht. Marshall heeft daar, alles bij elkaar, zo’n twintig jaar aan of naar toe gewerkt, en is
toen nog eens dertig jaar blijven polijsten tot de achtste en laatste editie verscheen, in 1920. Een halve eeuw denken van de beste econoom van zijn tijd
(voor de liefhebbers is er in 1961 een
variorum editie verschenen, bezorgd
door zijn neef Guillebaud en nog dat
zelfde jaar besproken door Hennipman
in De Economist).
U en ik werken dagelijks met de instrumenten die Marshall ons heeft aangereikt. Daar zitten geen spectaculaire
gadgets bij, zoals de ‘onzichtbare
hand’, de ‘geaggregeerde vraag’ of de
‘creatieve vernietiging’. Marshall levert
handzaam gereedschap: begrippen als
substitutie en elasticiteit, het consumentensurplus, externe effecten, de
lange en de korte termijn. Kortom, de
tangen en de schroevedraaiers waarmee we dagelijks aan de economie
sleutelen. We zijn ons er niet of nauwelijks meer van bewust dat ze uit zijn
gereedschapskist komen. Zijn denken
is overzichtelijk, platvloers bijna, en beleidsrelevant. “The analytical skeleton
does not grin at you. It is clothed in flesh
and skin which Marshall’s observation
of business facts found easy to assemble”, zegt Schumpeter in een opstel ter
gelegenheid van de vijftigste verjaardag
van de Principles (herdrukt in Ten great
economists, 1951).
Toch presenteert Marshall geen losse stukken gereedschap. Er zit systeem
in zijn boek, het is een zevenhonderd
bladzijden lange, uiterst zorgvuldige uitwerking van zijn motto ‘Natura non facit
saltum’: de natuur maakt geen sprongen. Het begint al in zijn voorwoord,
waarin hij de continu’fteit van het economisch denken en het economisch proces benadrukt en zijn bijdrage beschrijft
als een “attempt to present a modern
version of old doctrines”. De presentatie
van zijn vele vernieuwingen blijft, zo
schrijft Keynes in zijn Essays in biogra-

ESB 4-7-1990

D.J. Wolf son

phy, “elaborately unsensational and under-emphatic” (…) “Jevons saw the kettle boil and cried out with t_he delighted
voice of a child; Marshall too had seen
the kettle boil and sat down silently to
build an engine”.
Marshalls terughoudendheid in de
presentatie van zijn resultaten doet ons
bijna over het hoofd zien dat zijn systeem niet blijft steken in partiele evenwichten, zoals sommige critici wel beweren. Er zit een hoop dynamiek in zijn
werk, zijn substitutiebegrip verbindt individuele markten en wijst de weg naar
een benadering in algemeen evenwicht. Zijn behandeling van de kostenstructuur maakt hem tot de grondlegger
van de theorie der onvolkomen concurrentie, en daarmee meer tot een voorloper van zowel Keynes (“the system is
not self-adjusting”) als Schumpeter (dynamiek van het monopolie) dan zijn beide biografen zelf onderkennen. Baanbrekend was ook de manier waarop hij
zijn denken wiskundig toetste; niet in de
hoofdtekst, die hij toegankelijk wilde
houden voor een breed publiek, maar in
tal van voetnoten en appendices: “Bearing under the garb of literature the armour of mathematics”, zoals Guillebaud
het zo mooi samenvat in zijn inleidirtg
tot de al genoemde variorum editie. Omdat het hem daarbij niet alleen om consistentie ging, maar vooral ook om
meetbaarheid ziet Schumpeter hem als
een belangrijke voorloper van de econometrische methode. Maar zijn belangrijkste bijdrage is misschien wel de
definitieve verzoening van de klassieke
traditie en de grensnut-benadering in
het bekende beeld van waarde als resultante van een schaarbeweging van

vraag en aanbod, waarmee hij een controverse beslechtte die naar aanleiding
van de erupties van het nieuw-klassieke
denken op een meer geaggregeerd niveau weer actueel is geworden. En opnieuw komt Marshalls beeld van pas:
macro-economisch evenwicht is geen
kwestie van vraag of aanbod, maar van
vraag en aanbod.
Al lang voordat de neo-klassieke traditie weer ‘in’ kwam, was Marshall de
enige economist aan wie Blaug twee
hele hoofdstukken wijdde in zijn Economic theory in retrospect. En inmiddels
begint de echo van het “it’s all in Marshall” uit het begin van deze eeuw weer
aan kracht te winnen. Wie zich de poespas rond het tweede eeuwfeest van de
Wealth of nations herinnert zou verwachten dat de economenwereld dit
jaar weer feest viert. Ik heb daar nog
niet veel van kunnen bespeuren. Hoe
kan dat? Is dat ondank of ongeletterdheid? Dat laatste, ben ik bang. De huidige generatie technocraten vindt scoren zo moeilijk dat ze niet meer naar hun
trainer luisteren; in Rotterdam, aan de
grootste faculteit van het land, staat de
leerstoel Geschiedenis van het economisch denken al jarenlang leeg en verlaten.
En zo koester ik mijn held maar in
mijn eentje. Ik herinner mij een foto van
een kleine man met een strooien hoed,
schrijvend op het dakterras van zijn hotel in Palermo. Vele jaren geleden vond
ik eens net zo’n hotel, in Florence. Daar
werkte ik, op het dak, aan de eindredactie van een boek, en dan kwam soms
heel even het beeld van die foto langs,
in een vlaag van hoogmoed, denk ik. Ja,
glimlacht u maar, de eerste en laatste
druk van dat boek van toen ligt inmiddels bij de Slegte. De natuur kent ook
geen medelijden.

607

Auteur