Ga direct naar de content

Mkb en drempels voor werkgelegenheidsgroei

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: februari 23 1994

Mkb en drempels voor
werkgelegenheidsgroei
L.H.M. Boseh, A.P.M. Nijsen en W.H.J. Verhoeven*

N

a elke economische crisis ligt de werkloosheid op een hoger niveau. Conventionele
werkgelegenheidsmaatregelen leveren te weinig banen op. Ook in het mkb zullen
er de komende jaren minder mogelijkheden voor banencreatie zijn dan in het
recente verleden. Tussen actieven en niet-actieven zijn hoge drempels ontstaan.
Naast een betere arbeidsvoorziening zijn vooral andere maatschappelijke keuzen
nodig om het tij de keren.

Het afgelopen jaar deelde het mkb volop in de con~
juncturele neergang. Zowel het afzetvolume als de
winst namen af (tabel 1)1. In 1992 kon bij het inzakken van de conjunctuur het banenverlies bij de grote
bedrijven nog worden opgevangen; in 1993 lukte dat
met een groei van 5.000 arbeidsplaatsen niet meer.
Deze groei houdt volledig verband met het toenemende aantal personen dat zelf een bedrijf begint
(+5.500 arbeidsplaatsen). Ook deeltijdarbeid is toegenomen, maar deze wordt gecompenseerd door een
afname van voltijdarbeid (-5.500 arbeidsplaatsen).
Voor 1994 is, onder invloed van het verwachte
economische herstel in Europa, voor het mkb weer
enige werkgelegenheidsgroei
voorzien (9.000 arbeidsplaatsen). Bij de grote bedrijven zal de werkgelegenheid weer verder afnemen. Per saldo zal de werkgelegenheid in 1994 nauwelijks toenemen.

Globalisering
Naast de zwakke conjunctuur benvloedt de globalisering de werkgelegenheid negatief. Handelsbelemmeringen worden in snel tempo weggenomen. Een toegenomen internationale concurrentie is het gevolg.
Niet alleen grote industriële bedrijven worden hiermee geconfronteerd. Ook steeds meer kleinere industriële bedrijven ondervinden hiervan op de binnenlandse markt de gevolgen. In toenemende mate
kiezen grote bedrijven hun produktielocaties en hun
toeleveranciers daar waar het kostenpeil laag en de
kwaliteit hoog is. Kostenbesparingen
worden vooral
gerealiseerd op arbeid. Voortschrijdende communicatietechnieken maken het mogelijk om toeleveringsdiensten, zoals dataverwerking, te verplaatsen naar
lage-lonenlanden.
Met het tot stand komen van het GATI -akkoord
neemt de realiteitswaarde van het zg. Global Shift
(GS) scenario van het CPB toe2. Dit scenario houdt
rekening met vergaande specialisatie van landen op
produkten, waar de comparatieve voordelen het
grootst zijn, waarbij de Europese economie net als

E5B 23-2-1994

op dit moment gekenmerkt blijft door een hang naar
zekerheid, stabiliteit, risicomijdend gedrag en te weinig dynamiek. De Nederlandse uitvoer blijft dan tot
2005, vooral door een ongunstig specialisatiepatroon,
jaarlijks 1% achter bij de groei van de wereldhandel.
De werkloosheid zal volgens dit scenario snel toenemen. Doorrekening van het GS-scenario met het
PRISMA-model laat zien dat de werkgelegenheid op
lange termijn (tot 2005) sterk zal afnemen3. Jaarlijks
zullen dan ruim 15.000 arbeidsplaatsen verloren
gaan, waarvan 9.000 in het mkb. Vooral het industriële mkb zal zwaar worden getroffen. Om een dergelijke ontwikkeling te voorkomen zullen de, aan internationale concurrentie blootgestelde, sectoren beter
moeten inspelen op de globalisering. Maar ook bij
een meer dynamisch scenario zal het grootbedrijf in
de toekomst nauwelijks meer werkgelegenheid creren. Ook in de open sectoren van het mkb zullen
minder mogelijkheden tot banencreatie ontstaan dan
in het recente verleden.

Ongunstige

voornitzichten

De perspectieven voor werkgelegenheidsgroei
zijn
dus alles behalve gunstig. Als de economie zich de
komende jaren in onvoldoende mate herstelt, zal de
werkloosheid verder oplopen4. Daarnaast is er nog

• De auteurs zijn werkzaam bij het Economisch Instituut
voor het Midden- en Kleinbedrijf. De auteurs danken H.J.
Heeres, H.H.M. Peeters en A.R.M. Wennekers voor hun
commentaar op een eerdere versie.
1. De hier besproken prognoses zijn 19 januari j.l. gepresenteerd op de MKB-Beleidsdag, een gezamenlijk initiatief van
de lNG-Bank, het Ministerie van Economische Zaken en het
EIM.
2. Zie hiervoor CPB, Scanning thefuture, 1992 en CPB, Ne-

derland in drievoud, 1992.
3. EIM, lbe PRISMA-model: a policy instrumentfor size
aspects in macro-economie analysis, december 1991.
4. Zie het behoedzame scenario 1995-1998 dat het CPB in
het Centraal Economisch Plan 1993 heeft gepubliceerd.

173

Afzetvolume

(%)

Winst

Werkgelegenheid
in personen

(%)

1993
Industrie

Bouw
Groothandel
Detailhandel
Transport
Tertiaire diensten
MKB-totaal

1994

1993

1994

-0,5
-0,75
-0,25
1
0,25
0,5
-0,25

1,75
-0,5
1,75
0
1,75
1
1

-8

1994

-l~OOO
7.000
-1.000
10.000
5.000

3.000
1.000
2.000
7.000
9.000

7,5

-8
-1

1993

o

4,5
-3,5
0,75
-2

7
0,5

3
3,75
4,25

Bron: raming EIM.

mkb. Daardoor krijgen zaken als scholing en werving
niet de aandacht die ze verdienen, met als gevolg dat
de fricties op de arbeidsmarkt in het mkb groter zijn.
Het relatief grote aantal moeilijk vervulbare vacatures
in het mkb is daarvoor een indicator.
Een specifieke mkb-factor is het ondernemerschap. Enerzijds creëren mensen hiermee hun eigen
werkgelegenheid,
anderzijds kunnen nieuwe ondernemingen een belangrijke impuls betekenen voor de
vraag naar arbeid. In dat opzicht is het economische
beleid, i.h.b. het mededingings- en ordeningsbeleid,
van vitaal belang voor de werkgelegenheid.

Banenplannen
Tabel 1.

Ont-

wikkelingen
in bet mkb in

1993 en 1994

een aantal (min of meer) autonome factoren, zoals
de toenemende immigratie. Ook de maatregelen ter
bestrijding van het ziekteverzuim en de opschoning
van de arbeidsongeschiktenbestanden
zullen (op korte termijn) de werkloosheid opvoeren. Bij voortzetting van het huidige beleid gaan bovendien veel arbeidsplaatsen verloren bij de overheid en in de kwartaire dienstensector. Binnen afzienbare tijd dreigt de
werkloosheid dan de 1.000.000 te naderen. Dat is
een weinig rooskleurig toekomstbeeld.

Determinanten

werkloosheid

Drie groepen van factoren bepalen het niveau van de
werkloosheid: het arbeidsaanbod; de vraag naar arbeid; de werking van de arbeidsmarkt. Het arbeidsaanbod wordt bepaald door de bevolkingsomvang
en de bevolkingsstructuur
alsmede door economische en niet-economische factoren die de participatiegraden bepalen. De vraag naar arbeid wordt doorgaans bepaald door diverse (groepen van) factoren5:
de ontwikkeling van het produktievolume (structureel en conjunctureel); de reële arbeidskosten; de arbeidstijd (ADV, deeltijdarbeid); en de (arbeidsbesparende) technische ontwikkeling. De werking van de
arbeidsmarkt bepaalt, ten slotte, de wijze waarop de
vraag naar arbeid wordt omgezet in werkgelegenheid. Is de werking van de arbeidsmarkt niet optimaal, dan ontstaan er door mismatching zowel werkloosheid als onvervulde vacatures, met daaraan
gekoppeld het risico van produktiederving.
In het mkb spelen veelal dezelfde factoren als in
het grootbedrijf. De uitwerking van de factoren is
echter afhankelijk van de bedrijfsgrootte. Het mkb is
bij voorbeeld meer op de binnenlandse markt gericht
en daardoor sterker afhankelijk van consumptieve bestedingen. De positie van het grootbedrijf daarentegen is meer afhankelijk van de uitvoer en dus van de
wereldhandel en de internationale concurrentiepositie. Verder zijn de reële arbeidskosten voor het mkb
relatief belangrijk, omdat het mkb arbeidsintensiever
is dan het grootbedrijf. Vanwege het hoge niveau van
de arbeidskosten ondervindt het mkb, met name in
de sfeer van de bouwnijverheid en de dienstverlening, veel concurrentie van het informele circuit. De
formele vraag naar arbeid in het mkb is daardoor
sterk neerwaarts beïnvloed.
De arbeidsmarkt in het mkb werkt op tal van punten anders dan in grotere bedrijven6. Vaak zijn de verschillen terug te voeren op een stafmanco in het

ter bestrijding werkloosheid

De vraag is of veel van de huidige werklozen met
een ander beleid aan de slag zouden kunnen. Alom
wordt gepleit voor een meer activerend arbeidsmarktbeleid, waarbij grofweg drie sporen kunnen worden
onderkend: 1) verlaging van de lonen en de loonkosten (verkleinen wig); 2) flexibilisering van de arbeidsmarkt (minder regulering); 3) stimulering van deeltijden flexibele arbeid. Het wemelt van ideeën over de
invulling van deze drie beleidssporen, maar er bestaat zeker geen consensus. Is verlaging van de minimumlonen zinvol? Moet de algemeen-verbindendverklaring van cao’s worden opgeheven? Levert een
vergroting van de afstand tussen loon en uitkering
veel banen op? Moet de rechtspositie van flexibele arbeidskrachten worden verbeterd, of zal dat alleen
maar averechts werken? Discussies hierover komen
maar niet tot een eind.
Het EIM heeft een aantal maatregelen doorgerekend7:
• een verlaging van de inkomstenbelasting
met 4x
0,25% van het bbp en een beperking van de brutoverhoging van de uitkeringen met 4x 0,25%;
• het plaatsen van diensten in het lage btw-tarief
met gelijktijdige bezuinigingen;
• het invoeren van een franchise voor de sociale lasten van werkgevers op het minimumloonniveau
met gelijktijdige verhoging van de premiepercentages;
• een impuls van in totaal vijf miljard gulden voor infrastructurele werken in vier jaar;
• een loonmatiging van 1% gedurende vier jaar voor
alle werknemers.
De werkgelegenheidseffecten
zijn samengevat in tabel 2. In totaal kunnen deze maatregelen na vier jaar
bijna 200.000 arbeidsplaatsen extra opleveren, waarvan ruim 110.000 in het mkb. Ook de onderkant van
de arbeidsmarkt zal van deze werkgelegenheidsgroei
kunnen profiteren. Het financieringstekort van de
overheid neemt, ondanks bezuinigingen, toe met 2%

5. F.A.G. den Butter, De determinanten
van de arbeidsvraag
in Nederland, Maandschrift Economie, blz. 67-87, 1993.
6. W.H.M. van der Hoeven en P.A. van der Hauw, Vacatures in het MKB hoe werkt dat?, E1M, 1992. Zie ook: EIM,

Kleinschaling ondernemen,
1992.
7. Zie voor een toelichting:
Zoetermeer, 1994.

MKB en arbeidsparticipatie,
EIM, Het MKB in 1993 en 1994,

van het bbp. Met uitzondering van
loonmatiging zijn de effecten met
name gunstig in het mkb. Loonmatiging is iets minder gunstig voor kleine bedrijven, vanwege een dalende
koopkracht.
De hoofdconclusie is echter dat
deze maatregelen bij lange na niet
de ruim n miljoen banen opleveren
die nodig zijn. Andere banenplannen lijden aan hetzelfde euvel. Dat
betekent dat we op zoek moeten
naar andere wegen.

Verlaging IBI
beperking uit
keringen

Verlaging btw
diensten!bezuiniging

Vermindering
werkgeverslasten min.1oon

VeriJetering
infrastructuur

Loonmatiging

Financ. tekort (% bbp)

0,8

0

0

1

0,2

Produktie

totaal (% groei)

0,6

0,1

0

1,5

0

Produktie

mkb (% groei)

0,7

0,2

0

2,2

-0,3

Omschrijving

Werkgh. tot (pers)

38.000

10.500

35.500

51.500

62.000

Werkgh mkb (pers.)

19.000

8.500

23.000

35.000

27.000

Bron: EIM.

Drempels rond inactiviteit
Als mensen buiten het arbeidsproces geraken treden
mechanismen in werking die uiteindelijk leiden tot
een scherpe scheiding tussen de wereld van de werkenden en de wereld van de niet-werkenden8. Als gevolg van de scheiding tussen actieven en niet-actieven zijn de drempels van niet-werken naar werken
zeer hoog. Hoge drempels vragen vooral om een preventief beleid. Hoe dient het preventieve beleid eruit
te zien? Er is meer aandacht nodig voor:
• de slechte werking van de arbeidsmarkt, vooral in
het mkb. Via een betere arbeidsvoorziening zijn
nog veel verbeteringen mogelijk;
• het ondernemerschap
en het stimuleren van bedrijvigheid. Hoofdzakelijk de mkb-sectoren, maar ook
andere delen van de economie, kunnen daarvan
profiteren.
• andere maatschappelijke keuzen, met name in de
sfeer van persoonlijke dienstverlening.

Betere arbeidsvoorziening
Een betere arbeidsvoorziening kan bijdragen aan de
werkgelegenheidsgroei.
Veel mkb-bedrijven blijken
een latente behoefte aan personeel (latente vacatures) te hebben, zodra zich geschikt aanbod meldt12
Er zijn bovendien veel mkb-bedrijven, die vacatures
niet melden, omdat zij er van uitgaan dat de bemiddeling toch niets oplevert. Met name Arbeidsvoorziening heeft daar last van. Door te laten zien, dat er geschikt aanbod bestaat, wordt de bemiddelingsmarkt
weer opengetrokken 11.
Om niet-actieven te activeren is een intensieve individuele begeleiding (maatwerk) nodig. Een begeleiding van een aantal maanden is voldoende om de
meeste niet -actieven die zich van de arbeidsmarkt
hebben afgekeerd, weer vlot te trekken. Dat kost
meer tijd (en geld) dan de huidige (extensieve) benadering, maar de kans op een succesvolle bemiddeling wordt er sterk door vergroot. Een arbeidsconsulent, waarvan de kosten!
150.000 op jaarbasis
bedragen, kan al worden terugverdiend bij drie succesvolle plaatsingen, uitgaande van een gemiddelde
uitkering van! 50.000 per jaar.
Tijdens de begeleidingsperiode
kunnen vele en
uiteenlopende activiteiten worden ondernomen door
de werklozen, zoals: sollicitatietraining, werkervaring
opdoen/stage lopen, cursus, training of opleiding volgen, contacten leggen met vakgenoten, contacten leggen met bedrijven, informatie verzamelen over moge-

ESB 23-2-1994

lijke banen, oriënteren op een nieuwe branche of
een nieuw beroep, zelf solliciteren. Er is een soort
coach of mentor nodig, die een vertrouwensrelatie
heeft met de werkzoekende. Deze moet de werkloze
begeleiden tijdens de zoektocht op de arbeidsmarkt.
Van belang is dat er niet te smal wordt bemiddeld. Veel werkzoekenden (40%) komen in een geheel ander beroep terecht dan waarnaar zij hebben
gezocht. Nog eens tientallen procenten komen terecht in een min of meer verwant beroep, dat echter
afwijkt van het beroep waarnaar ze precies hebben
gezocht. Verder is gebleken dat bedrijven openstaan
voor spontane bemiddelingsactiviteiten:
bied geschikte mensen aan bij bedrijven, ook als er geen expliciete vacatures zijn. Wachten op manifeste vacatures beperkt de doorstroming.
Het is om een aantal redenen niet verstandig alle
energie en geld te richten op de minst kansrijken.
Allereerst blijft er dan te weinig over voor de meer
kansrijken. Bovendien sterkt dit de werkgevers en bemiddelaars in de overtuiging, dat het kwaad kersen
eten is met inactieven. Hierdoor verliest men ook het
geloof in de grote groep kansrijke inactieven. Op
zwakke groepen gerichte campagnes kunnen sterk
demotiverend werken voor degenen die zijn belast
met de voorbereiding en uitvoering van het arbeidsmarktbeleid.
Werkgevers, met name in het mkb, blijken bij
voorbeeld nogal star vast te houden aan zogenoemde onveranderbare criteria: geslacht, leeftijd en etniciteit12. Op het punt van de beroepskwalificaties worden nogal eens specifieke en soms ook minder
relevante eisen gesteld, waardoor veel potentieel geschikte kandidaten bij voorbaat worden afgeschrikt.
Werkgevers hebben de, overigens begrijpelijke, neiging veel te vragen van nieuwe werknemers.
K. Schuyt, e.a., Een tijd zonder
werk: een onderzoek naar de levenswereld van langdurig
werklozen: samenvatting, Ministerie van Sociale Zaken en

8. H. Kroft, G.Engbersen,

Werkgelegenheid,
Den Haag, 1989.
9. De tekst over het overwinnen van de drempels is gebaseerd op de documentatie ten behoeve van een bijeenkomst van de MKB- adviesraad van de ING-bank. P.H.M.
Hoesel, A.F.M. Nijsen, en L.G.M. Veeken, MKB en arbeidsmarkt, EIM, augustus 1993.
10. Uit EIM-onderzoek blijkt dat er in 1992 in het MKB,
naast 45.000 manifeste vacatures, 65.000 latente vacatures
waren. Zie verslag van de paneldiscussie MKB en arbeidsparticipatie, EIM, juni 1992. Uit metingen met de Vacaturescanner in 1993 blijkt dat op elke manifeste vacature vrijwel
één latente vacature wordt gevonden.
12. Dit blijkt ook uit de recente ervaringen van het Arbeidsbureau Oss. Zie het artikel Werklozen stuk voor stuk aan
de man brengen”, Volkskrant, 18 december 1993.

Tabel 2. Cumulatieve effecten van
werkgelegenheidsbeleid na
vier jaar

Het gevaar bestaat dat de nieuwe wetgeving op het
terrein van ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid
een verdere verhoging van de entreedrempels tot
gevolg heeft. Werken begint meer en meer op een
vorm van topsport te lijken, waardoor er voor veel
mensen geen uitzicht meer is op werk.
Het is zinvol de entreedrempels te verlagen. Door
de selectie-eisen iets algemener te stellen, komt de
werkgever met veel meer potentieel geschikte personen in contact. De eerdergenoemde
ervaringen bij
het Arbeidsbureau Oss geven aan dat er mogelijkheden zijn. De kern van de werkwijze zit in het individueel onder de aandacht brengen van werklozen bij
werkgevers. Een belangrijke voorwaarde is wel dat
de arbeidsconsulent
het vertrouwen geniet van werkgevers; de consulent moet de taal van de ondernemer spreken.

Actief ondernemerschap
Ofschoon ondernemerschap
in ons land aan populariteit wint, telt Nederland relatief weinig ondernemers13. Het aandeel van ondernemers in de beroepsbevolking (excl. landbou) bedraagt in Nederland
8,5%, hetgeen circa 1,5% lager is dan in de ons ornringende landen. Starters zorgen zelf voor hun eigen arbeidsplaats en genereren ook banen voor werknemers. Berekeningen van het EIM laten zien dat 7,5%
van de huidige werkgelegenheid
afkomstig is van ondernemers die de afgelopen acht jaar van start zijn gegaan. Dit ondanks het feit dat veel startende ondernemers het niet redden. In de periode 1985-1992
hebben nieuwe ondernemers voor bijna 400.000 personen werkgelegenheid
gegenereerd. Indien jaarlijks
5.000 personen extra zouden besluiten ondernemer
te worden zou dit, na vier jaar, cumulatief 30.000 extra banen opleveren. Daarbij is er rekening mee gehouden dat na ruim vier jaar 40% van de startende
ondernemers al weer verdwenen is. Ondernemerschap geeft dus belangrijke impulsen aan de werkgelegenheid. Ook voor werklozen liggen hier kansen.
Ook hier moeten echter allerlei drempels worden
overwonnen. Veel mensen zijn zich er te weinig van
bewust dat ondernemerschap
een reëel alternatief is
voor werken in loondienst. Hier ligt een belangrijke
taak voor het onderwijs. In het beroepsonderwijs
wordt thans nauwelijks aandacht besteed aan ondernemerschap. Naast het geven van voorlichting, zou
men bij voorbeeld leerlingen ook ondernemingsplannen kunnen laten opstellen. Daardoor kan latent ondernemerschap ontluiken. Ook de inspanningen die
vernieuwingen vragen, werken remmend. De dagelijkse beslommeringen vergen veel aandacht van ondernemers. Uit een recente EIM-peiling komt naar voren dat veel ondernemers kansen laten liggen14. Een
deel van de ondernemers blijkt in het geheel geen
groei na te streven.

Andere maatschappelijke keuzen
Ondanks de gestegen welvaart is de (formele) persoonlijke dienstverlening de afgelopen decennia fors
afgenomen. Tal van dienstverlenende
beroepen zijn
verdwenen. De hoge loonkosten en de afkalving van
het aanbod hebben daartoe bijgedragen. De garantie
van een bestaansminimum en de afgenomen maat-

schappelijke status van laagbetaald werk hebben bij
die afkalving een belangrijke rol gespeeld. De vraag
naar persoonlijke diensten is echter onverminderd
hoog gebleven. Er bestaat een algemeen gevoelde behoefte aan meer dienstverlening, deels in de particuliere sfeer (onder andere reparatie en onderhoud,
huishoudelijk werk, kinderopvang), maar vooral in
de collectieve sfeer (kwalitatief betere (arbeidsintensievere) dienstverlening in onderwijs, gezondheidszorg, ouderenzorg en openbaar vervoer). Gelet op
deze behoefte is een meer bewuste keuze voor de
aanwending van de schaarse overheidsmiddelen
dringend gewenst. De kosten van inactiviteit bedragen
ongeveer 130 mid gulden per jaarIS. De vraag is of
deze gelden, die thans via belastingen en premies
worden opgebracht, doelmatig worden besteed. Afgezien van het deel dat bestemd is voor de oude dag,
zouden er immers veel banen mee kunnen worden
gefinancierd. Waarom niet geprobeerd om via belastingaftrek arbeidsintensieve
diensten zeer aantrekkelijk te maken? Het voorstel van Jan Pen om de inkomensbelasting en de premieheffing op de laagste
inkomens helemaal af te schaffen, heeft tot op heden
te weinig aandacht gekregen16. Tegelijkertijd wordt
een bijdrage geleverd aan het terugdringen van het
informele circuit. Er kunnen werkzaamheden
worden
opgepakt die onder de knoet van de marktwerking
uit de particuliere sector zijn verdwenen en die thans
dus blijven liggen.

Tot slot
Nu de werkloosheid snel oploopt, worden er allerlei
maatregelen gepresenteerd om de werkgelegenheid
te stimuleren. Deze maatregelen leveren echter onvoldoende banen op gelet op de huidige omvang van
de werkloosheid. Vandaar ook dat niet te gemakkelijk over het scheppen van arbeidsplaatsen moet worden gesproken. Tussen actieven en niet-actieven zijn
drempels ontstaan die moeilijk te slechten zijn. Daarom is het niet alleen noodzakelijk om de arbeidsvoorziening te verbeteren, maar ook om een preventief
beleid te voeren op het terrein van actief ondernemersklimaat en van de persoonlijke dienstverlening.
Ook op het laatstgenoemde terrein is een belangrijke
rol voor de overheid weggelegd. Belangrijk is vooral
een omslag in het denken, omdat de oplossingen van
het werkloosheidsprobleem
niet alleen kunnen worden gevonden door te streven naar een betere marktwerking.
Leon Boseh, André Nijsen en Wim Verhoeven
13. W.H.M. van der Hoeven en P.A. van der Hauw, Vacatures in het MKB hoe werkt dat?, EIM, 1992.
13. Zie hiervoor EIM/EN5R, The European observatory for
5ME’s, april 1993.
14. Zie hiervoor EIM, Kleinschalig ondernemen, dynamiek
en ondernemerschap, Zoetermeer, juni 1993. Op de MKBbeleidsdag worden uitkomsten van een enqute over dynamisch ondernemerschap
gepubliceerd.
15. R.D. Bastianen, F.A.G. den Butter enJ.c. van Ours, De

maatschappelijke kosten van non-participatie in het arbeidsproces, Ministerie van WVC, 1991.
16. J. Pen, Gelijkheid onder de mensen, Dreeslezing, Den
Haag, 1992.

Auteurs