Ga direct naar de content

Harmonisatie van het monetaire instrumentarium in de EMU

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: februari 23 1994

Harn10nisatie van het n10netaire
instrun1entariun1 in de EMU
H. Schong en D. van der Wal*
n dit artikel wordt een efficiënt monetair instrumentarium
uitgewerkt voor de
toekomstige Europese Centrale Bank. Via een rentedragende kasreserve kan de ECB
het bankwezen in een tekortpositie manoevreren. Vervolgens kan de ECB met diverse
herfinancieringsfaciliteiten de geldmarktrente sturen. Dit instrumentarium kan op
de korte termijn een nadelige invloed hebben op de rentabiliteit van het Nederlandse
bankwezen.

I

Met het ondertekenen van het Verdrag betreffende
de Europese Unie (Verdrag van Maastricht) in februari 1992, is de basis gelegd voor een verdergaande
economische integratie van de lidstaten van de EG.
Het sluitstuk is de vorming van een Economische en
Monetaire Unie (EMU). De huidige monetaire praktijk, waarbij Duitsland een geldhoeveelheidsbeleid
voert dat gericht is op inflatiebestrijding en waarbij
de overige EMS-landen pogen hun munten ten opzichte van de D-mark te handhaven, vervalt dan.
Daarvoor in de plaats komt een gemeenschappelijk
monetair beleid dat door de toekomstige Europese
Centrale Bank (ECB) wordt vastgesteld.
De uitvoering van dit gemeenschappelijke
monetaire beleid vereist een gemeenschappelijk
monetair
instrumentarium. De verschillende nationale monetaire instrumenten zullen daar in de loop van de tweede fase van de EMU aan moeten worden aangepast
(harmonisatie).
De vraag die in dit artikel centraal staat, is welke
instrumenten door de ECB kunnen worden gebruikt.
Omdat de instrumenten van monetaire politiek direct
aangrijpen op de geldscheppende
banken, gaan wij
tevens na welke effecten deze harmonisatie kan hebben op het Nederlandse bankwezen.

Aangrijpingspunten monetair beleid
In veel landen vormt prijs stabiliteit het ultieme doel
van monetair beleid. Centrale banken kunnen dit
doel veelal niet rechtstreeks beïnvloeden. Daarom
richten zij zich op z.g. intermediaire doelen, die in
verband staan met het ultieme doel en die wèl kunnen worden beïnvloed met de beschikbare instrumenten van monetaire politiek. Voorbeelden hiervan
zijn de geldhoeveelheid en de kapitaalmarktrente.

den op de korte termijn. Daarom richten centrale banken zich veelal op z.g. operationele doelen die een
nauwe relatie hebben met zowel de instrumenten als
het intermediaire doel.
In beginsel zijn er twee methoden om de geldhoeveelheid te besturen, welke beide aangrijpen op
de geldmarkt. Op deze markt handelen banken en
monetaire autoriteiten (centrale bank en Schatkist) in
girale tegoeden bij de centrale bank. De functie van
de geldmarkt is het zoveel mogelijk in elkaar passen
van tijdelijke kasoverschotten en kastekorten van
banken. Kasoverschotten proberen de banken rentegevend uit te zetten. Bij een kastekort probeert een
bank geld te lenen bij andere banken of bij de centrale bank.

Volume- versus prijsbeleid
In de eerste methode om de geldhoeveelheid te sturen, verplicht de centrale bank het bankwezen om
meer kasreserves bij haar aan te houden dan er aanwezig zijn (reserves operating procedure). Omdat de
centrale bank het hierdoor ontstane vraagoverschot
naar girale tegoeden niet volledig via kredieten aanvult, remt zij indirect de kredietverlening af, en daarmee de groei van de geldhoeveelheid.
Bij de tweede methode probeert de centrale bank
de geldhoeveelheid te beïnvloeden door de tarieven
op haar krediet te variëren (interest operating procedure). Als de banken echter kasoverschotten hebben,
zullen zij van dit krediet geen gebruik hoeven te maken. Door nu opnieuw een kasreserve verplicht te
stellen, maar tegelijk het ontstane kastekort via verschillende instrumenten (bij voorbeeld speciale beleningen, valutaswaps) aan de banken terug te lenen,
bepaalt de centrale bank via verhoging of verlaging
van haar rentetarieven het niveau van de geldmarkt-

Geldmarkt
In aansluiting op de huidige situatie in Europa, beperken we ons voorlopig tot de geldhoeveelheid als intermediaire doelgrootheid (geldhoeveelheidsbeleid).
Zelfs dit intermediaire doel is vaak lastig te beïnvloe-

• De auteurs zijn als student resp. docent verbonden aan de
Vrije Universiteit, vakgroep Algemene Economie. Zij danken F.A.G. den Butter, H. Garretsen en G. Korteweg voor
hun waardevolle opmerkingen bij een eerdere versie.

rente. Bij de eerste methode voert de centrale bank derhalve een volumebeleid,
bij de tweede techniek een prijsbeleid.

Tabell. Overzicht van het huidige monetaire instrumentarium
Instrument

Duitsland

Frankrijk

Nederland

België

Huidig instrumentarium

Tekortcreêrend

Kasreserve

Kasreserve

Geldmarkt-

Geen

(structureel)

(structureel)

kasreserve

kasreserve

Na deze globale introductie zullen wij bekijken welke monetaire instrumenten er
op dit moment gehanteerd worden in
Duitsland, Frankrijk, Nederland en België. Duitsland voert al jaren een beleid
gericht op het beperken van de groei
van de geldhoeveelheid, via het beïnvloeden van de geldmarktrente. Een naar de
mening van de Bundesbank te hoge geldgroei probeert zij tegen te gaan door een
hogere geldmarktrente te bewerkstelligen (prijsbeleid). De andere landen proberen in het kader van het EMS hun munten stabiel te houden ten opzichte van
de D-mark. Voor deze wisselkoersstabilisatie is het van groot belang dat deze landen de geldmarktrente op een voldoende aantrekkelijk peil weten te houden
tegenover de rente in Duitsland. Kortom,
in alle beschouwde landen staat momenteel het sturen van de geldmarktrente
centraal. De belangrijkste instrumenten
die hiervan zijn afgeleid, zijn in tabel 1
bijeengebracht!.

‘Bulis’

Tekortaanvullend

•

Discontobeleid

Herfinancierings–

Contingents–

Wekelijkse

faciliteiten

Basisfmanciering

beleid

toewijzing
vaste voor-

Lombardbeleid

schotten
• Aanvullende

Repurchase

Interbancaire

Speciale

Vereffening

financiering

agreements

interventies

beleningen

einddagsaldi

Valutaswaps

Valutaswaps

Valutaswaps

Valutaswaps

Open-markt-

Open-markt-

transacties

transacties

in

schatkistpapier

in

daggeldleningen

a. In voorbereiding

Tekortcreërende instrumenten
Uit Tabellis
reeds af te lezen dat de kasreserveregelingen in de onderscheiden landen nogal verschillen.
In het algemeen moeten banken onder een kasreserveregeling kasmiddelen bij de centrale bank aanhouden naar rato van hun aangetrokken deposito’s. Hoe
meer deposito’s banken creëren, des te meer kasreserves zij moeten aanhouden. Een kasreserve vervult
daarbij onder meer de volgende functies.
Door reserve-eisen te stellen, beoogt de centrale
bank kastekorten bij banken te kweken, waardoor
deze banken vervolgens aanspraak moeten maken
op de kredietfaciliteiten van de centrale bank. Met
het tarief op deze faciliteiten wordt in feite de geldmarktrente ‘gezet’. Derhalve vormt dit structureel
‘rood staan’ van de banken bij de centrale bank de
basis voor de effectiviteit van de overige monetaire
instrumenten. In Duitsland, Frankrijk en Nederland
zijn dergelijke kasreserves van kracht. In de eerste
twee genoemde landen is deze echter renteloos,
terwijl DNB op de geldmarktkasreserve een min of
meer marktconforme rente vergoedt.
Indien, ten tweede, een kasreserveregeling de
vorm krijgt van een periodegemiddelde,
dan kunnen
de banken hier incidentele kasschommelingen mee
opvangen (liquiditeitsbuffer). Zo kan bij voorbeeld
een kastekort worden overbrugd door tijdelijk op de
kasreserveverplichtingen
in te teren. Al te grote fluctuaties in de geldmarktrentes worden zo voorkomen.
In Duitsland en Frankrijk speelt deze functie een rol.
Ten derde kan een kasreserve de functie van automatische rem op de kredietverlening vervullen. In

ESB 23-2-1994

liquiditeitstitelsa

tegenstelling tot de vorige punten, wordt er hier vanuit gegaan dat de centrale bank niet (volledig) de kastekorten aanzuivert (volumebeleid). Door dit kastekort zal niet alleen de geldmarktrente stijgen, maar
zijn de banken ook genoodzaakt hun kredietverlening ;tf te remmen. Overigens wordt deze functie in
geen der beschouwde landen op dit moment beoogd2.
Ten vierde heeft een kasreserve, indien niet-rentedragend, ook nog een kosteneffect. Hiermee wil de
centrale bank bereiken dat de banken de rentederving op de kasreserves doorberekenen in de debeten credittarieven. Hierbij wordt de kredietvraag afgeremd en zal via substitutie naar niet onder het geldhoeveelheidsbegrip vallende financiële titels ook
langs deze weg de monetaire expansie worden beperkt. In Duitsland en Frankrijk is dit aspect relevanë. In Nederland greep de zogenaamde monetaire
kasreserve uit 1989-1990 op dit kosteneffect aan.

1. Uiteraard is elke schematisering
wat geforceerd. Zo kan
men beargumenteren
dat in Duitsland de tekortcreërende
‘bullis’ in de toekomst ook als regulier openmarktinstrument kunnen worden ingezet. Evenzo kunnen valutaswaps
ook voor de verkrapping van de kasposities van banken
worden gebruikt.
2. H. Hesse, Ist eine reform der Mindestreservepolitik
geboten?, en: Zentralbankrat beschlieBt Neugestaltung und Senkung der Mindestreserve, Deutsche Bundesbank, Auszüge
aus Presseartikeln, 24 mei 1991 resp. 24 januari 1994. Zie
ook S.E. Weiner, The changing role of reserve requirements
in monetary policy, Federal Reserve Bank of Kansas City,
Economie Review, fourth quarter 1992.
3. Hilbers (e.a.), De Nederlandse monetaire kasreserveregeling in Europees perspectief, Bank- en Effectenbedrijf,
januari/februari
1990, blz. 39.

Overige
open-markttransacties

De Duitse renteloze kasreserve werkte echter ontduiking en concurrentieverstoring
in de hand. Om dit
tegen te gaan verlaagde de Bundesbank in 1993 de
kasresserveverplichting.
Tegelijkertijd introduceerde
zij rentedragende liquiditeitstitels (bulis) om de vrijgekomen kasmiddelen te binden 4. Deze titels kunnen
tevens aangeboden worden aan niet-banken, waardoor nu ook een plotselinge liquiditeitenaanwas bij
het publiek kan worden geneutraliseerd. Overigens
overweegt DNB om op korte termijn ook dergelijke
titels uit te geven5. Zij zouden in de plaats kunnen
komen van een deel van de geldmarktkasreserve.
Omdat deze titels verhandelbaar zijn, krijgen de huidige gebonden kasoverschotten aldus een voor de
banken flexibeler invulling.

Tekortaanvullende instrumenten
Omdat in elk beschouwd land het bankwezen een
collectief kastekort kent en dus een beroep moet
doen op de centrale bank, heeft deze laatste herfinancieringsfaciliteiten in het leven geroepen. De prijs
van deze faciliteiten staat voor Duitsland in het teken
van de geldgroeidoelstelling en voor de andere landen in het teken van de wisselkoersdoelstelling.
Deze faciliteiten kunnen ruwweg worden verdeeld in
basisfinanciering en aanvullende financiering.

Basisfinanciering
Onder het Duitse discontobeleid kunnen de banken
een beroep doen op de centrale bank tegen de zogenoemde Diskontsatz. Deze faciliteit is aan een maximum gebonden (Normkontingent) en wordt verleend op basis van onderpand. Daarnaast hebben de
banken normaliter de beschikking over de duurdere
maar onbeperkte Lombardfaciliteit, waarvan de prijS
(Lombardsatz) in theorie de bovengrens voor de interbancaire geldmarktrente vormt.
In Frankrijk kan de centrale bank via twee herfinancieringsfaciliteiten de geldmarktrente tussen een
boven- en een ondergrens sturen. Het Nederlandse
contingentsbeleid is enigszins te vergelijken met het
Duitse discontobeleid. Het regelt de voorwaarden
(prijs en volume) waarop de banken een beroep kunnen doen op de kredietfaciliteiten van DNB. In België zijn de officiële tarieven vooral van symbolisch
belang6. Het feitelijke basisinstrument is de wekelijkse toewijzing van voorschotten aan de banken.

Criteria
Uit het voorafgaande blijkt dat er op dit moment nog
internationale verschillen bestaan in de vorm en werking van de monetaire instrumenten. Het zal dan ook
niet eenvoudig zijn om voor de aanvang van de derde fase deze instrumenten op één lijn te krijgen. Wanneer we zicht willen krijgen op het toekomstige ECBinstrumentarium, dan dienen we rekening te houden
met juridische, politieke en economische eisen.

juridische

en politieke criteria

Wat betreft de juridische eisen kan worden geconcludeerd dat de ECB-statuten voldoende ruimte bieden
voor een gevarieerd en adequaat monetair beleidsinstrumentarium. Voorts verlangt de politieke realiteit
ons te bedenken dat Duitsland in de derde fase van
de EMU haar monetaire zelfstandigheid verliest, terwijl de overige deelnemende landen juist monetaire
zeggenschap winnen7. Het is in dat opzicht niet verwonderlijk dat de ECB is gemodelleerd naar het voorbeeld van de Bundesbank. Tevens ligt het dan voor
de hand te veronderstellen dat ook het ECB-instrumentarium in eerste aanleg gebaseerd zal worden op
het bestaande Duitse instrumentarium.

Economische criteria
Naar onze mening zouden drie economische eisen of
criteria moeten worden toegepast bij de keuze van
het ECB-instrumentarium8:
1. Effectiviteit. De primaire doelstelling van de ECB
is het handhaven van prijsstabiliteit. Zoals reeds gesteld, zou dit bereikt kunnen worden via een geldhoeveelheidsbeleid
of via een rentebeleid gericht op
beïnvloeding van de kapitaalmarktrente. Het voert te
ver om in dit artikel uitvoerig op deze problematiek
in te gaan. Tot nu toe is het Duitse geldhoeveelheidsbeleid redelijk succesvol gebleken bij de inflatiebestrijding. Met dit beleid heeft de Bundesbank relatief
veel geloofwaardigheid in de markt opgebouwd. Het
lijkt daarom raadzaam dat de ECB deze monetaire
strategie overneemt, om de onzekerheid over het toekomstige Europese monetaire beleid in fase drie te
minimaliseren. Daartoe is het van belang dat de ECB
op effectieve wijze de geldmarktrente in de EMU kan
sturen en daarmee een ruim gedefinieerd geldhoeveelheidsbegrip.

Aanvullende financiering
Daar de basissteun niet toereikend is om de kastekorten van de banken aan te vullen, hebben deze behoefte aan aanvullende steun. Deze wordt in het algemeen verstrekt in de vorm van openmarkttransacties
als ‘repurchase agreements’ (aankoop van waardepapier onder beding van wederverkoop) in Duitsland,
speciale beleningen (voorschot tegen onderpand met
vaste looptijd) in Nederland, interbancaire interventies in Frankrijk en vereffening van einddagsaldi in
België. Ook valutaswaps, waar alle landen gebruik
van maken, vallen hieronder. De tarieven op deze
extra steun, die zeer snel kan worden verstrekt, kunnen heel flexibel worden gestuurd (‘fine tuning’) en
bepalen in feite de geldmarktrente.

4. zie voor een meer uitvoerige beschouwing W.W. Boonstra, Duitse Mindestreserven nader beschouwd, Bank- en
Effectenbedrijf, mei 1992, blz. 25 en R.Th.1. Moonen, ‘Bulis’
dempen effect van vermindering Duitse kasreserve, Banken Effectenbedrijf, april 1993, blz. 25.
5. Het Pinancieele Dagblad, 21 januari 1994.
6. Het betreft twee tarieven: de discontovoet, die wordt toegepast voor de verdiscontering van een gering bedrag aan
handelswissels, en de rente voor voorschonen boven een
tevoren vastgesteld bedrag.
7. Immers: iedere centrale bank heeft in de toekomstige
ECB-raad statutair een even grote stem als de Bundesbank.
8. Zie 1. Hoogduin en G. Korteweg, monetary policy on the
road to EMU, in: S.C.W. Eijffinger en].1. Gerards, European
monetary integration and the financial sector, NIBE,
Amsterdam, 1993.

2. Gelijke concurrentievoorwaardén (kwel playingfield). Dit argument houdt in dat de concurrentievoorwaarden voor het bankwezen dat onder monetair toezicht van de ECB staat gelijk moeten zijn. Dit
vereist niet alleen harmonisatie van het instrumentarium, maar ook dat van het statistisch kader. Bij de verdeling van geldmarktsteun onder de banken zouden
de nationale centrale banken niet zonder meer hun
op nationale definities gebaseerde verdeelsleutels
mogen toepassen. Immers, deze definities zullen in
de meeste landen verschillen, zodat hierdoor de concurrentieverhoudingen
worden scheefgetrokken.
Voorkomen moet worden dat bij voorbeeld een bank
in Duitsland van het goedkopere discontokrediet gebruik mag maken, terwijl een vergelijkbare bank in
Nederland louter vanwege definitieverschillen meer
is aangewezen op duurdere speciale beleningen.
j. Kosten voor bet bankwezen. Het ECB-instrumentarium moet zó worden ontworpen, dat de kosten (of: nadelen) voor het bankwezen zo gering mogelijk zijn. Gezien de toch al krappe rentemarges in
het bankwezen en gezien de verwachting dat de rentabiliteit van het bankwezen door de EMU aanvankelijk nog verder zal worden uitgehold, is dit een zeer
wezenlijk punt9.

Toetsing
Welke van de in Tabel 1 genoemde instrumenten mogen nu door naar de volgende ronde, naar de derde
fase van de EMU? Om de EMU-geldmarktrente effectief te kunnen sturen, zal de ECB op de eerste plaats
een instrumentarium nodig hebben met officiële tarieven, waar een grote signaalwerking van uitgaat. Met
het oog op de sturing van de geldmarktrente kunnen
deze officiële tarieven dan een bodem en een plafond aangeven, waarbinnen de rente zich, naar de
mening van de ECB, op de wat langere termijn zou
moeten bewegen. In aanmerking komen dan de basisfinancieringsfaciliteiten
zoals die door Duitsland,
Frankrijk en Nederland worden gehanteerdlO. Mede
bezien vanuit de politieke eisen, ligt het voor de
hand dat de ECB met een soort Lombard- en discontofaciliteit wordt uitgerust. Deze instrumenten scoren
overigens niet alleen goed op criterium 1, maar tevens op 2 en 3. Alle banken in de EMU-landen kunnen dan immers tegen dezelfde voorwaarden en hetzelfde tarief een beroep doen op deze faciliteiten, die
daarnaast niet onnodig duur zijn.
Op de tweede plaats zal de ECB de geldmarktrente pas echt flexibel kunnen sturen wanneer zij de
beschikking heeft over aanvullende-financieringsinstrumenten. Hieronder zullen de ‘repurchase agreements’ en/of speciale beleningen waarschijnlijk een
ruime plaats innemen. Analoog aan de redenering
hierboven scoren deze instrumenten niet alleen goed
op criterium 1, maar tevens op 2 en 3.
Op de derde plaats lijkt het hanteren van een kasreserve een aantal voordelen te hebben. Door de tekorten die de centrale bank hiermee creëert, roept zij
niet alleen de reeds genoemde liquiditeitsbuffer in
het leven, maar is tevens effectieve sturing van de
geldmarktrente mogelijk met bovengenoemde
herfi-

ESB 23-2-1994

nancieringsfaciliteiten.
Hierdoor scoort dit instrument
goed op het effectiviteitscriterium.
Men kan zich afvragen of en in hoeverre de tekortcreërende en liquiditeitsbufferfunctie
van een kasreserve kan worden overgenomen door de eerder genoemde liquiditeitstitels. Hoewel deze titels in belang
toenemen, zal de praktijk dit nog moeten uitwijzen.
Voor een beleid dat aangrijpt bij de sturing van de
geldmarktrente, is een voldoende groot collectief kastekort van de banken in het EMU-gebied in elk geval
wel noodzakelijk.

Renteloze kasreserve?
Hiervoor bleek dat de Bundesbank een renteloze kasreserve (Mindestreserve) hanteert. Mocht de ECB tot
een kasreserve besluiten, dan lijkt het ons niet verstandig om dit instrument in die vorm in te zetten.
Het eerste argument sluit aan bij het effectiviteitscriterium. Een renteloze kasreserve kan leiden tot
een lagere creditrente op de monetaire passiva waardoor de disintermediatie toeneemt. Zo kan er een
steeds groter geldcircuit ontstaan buiten het bankwezen. Banken zullen voorts produktiefactoren
inzetten
om de reserveverplichtingen
te ontlopen onder meer
door het introduceren van nieuwe financiële produkten die in feite dezelfde diensten verschaffen. Hiermee ontstaat niet alleen een inefficiënte allocatie,
maar krijgen de monetaire autoriteiten juist minder
grip op de monetaire expansie.
In de tweede plaats kan een renteloze kasreserve
op EMU-niveau leiden tot een ongelijk financieel
speelveld (criterium 2). De Bundesbank verleent het
Duitse bankwezen namelijk allerlei ondoorzichtige tegenprestaties, waardoor de pijn van de renteloze kasreserve wordt verzachtl1. Wanneer nu in andere landen geen of andere tegenprestaties worden verricht,
dan leidt dit tot ongelijke concurrentieverhoudingen.
Bovendien zou een renteloze kasreserve leiden
tot onnodig hoge kosten voor het bankwezen (criterium 3). Als banken deze impliciete belasting niet kunnen afwentelen door de scherpe concurrentie met
niet-bancaire kredietverschaffers, zal hun rentabiliteit
verder worden aangetast. Wordt deze belasting ten
dele voortgewenteld in de debettarieven, dan zullen
de meeste grotere bedrijven wel in toenemende mate
kunnen uitwijken naar de kapitaalmarkt (disintermediatie), maar zal het midden- en kleinbedrijf worden
geconfronteerd met hogere rentelasten.
9. Zie hieronder

en ook W.W. Boonstra,

R. Dinkhuijsen

en

J. De Leeuw, Bankwezen en Europese integratie – gevolgen
van de EMU, Rotterdamse Monetaire Studies, nr. 4, WoltersNoordhoff, Groningen, 1993.
10. België wijkt teveel af: zoals gesteld hebben de officiële
tarieven daar vooral een symbolische functie. Bepalend zijn
de tarieven die worden gehanteerd voor de vereffening van
de einddagsaldi.
11. De belangrijkste zijn dat de Bundesbank de kosten van
het betalingsverkeer
voor haar rekening neemt en dat de
banken een vorm van rentesubsidie ontvangen. Zie W.W.
Boonstra, op.cit. 1992, blz. 27. Overigens pleit de Federal
Reserve Board al jaren voor een rentedragende
kasreserve
in de VS om de nadelige effecten voor het bankwezen en
kredietnemers weg te nemen (zie J. Feinman, Reserve requirements: history, current practice and potential reform, Federal Reserve Bulletin, nr. 6, 1992).

Om aan deze bezwaren tegemoet te komen, lijkt
het ons verstandiger om een eventuele kasreserve
rentedragend te maken. Diverse voordelen komen
dan samen. Een marktconforme rentevergoeding
neemt het nadeel van disintermediatie en een verminderende effectiviteit weg, terwijl de banken toch behoefte houden aan centrale-bankgeld, zodat nauwkeurige sturing van de geldmarktrente mogelijk blijft.
Tevens kan de kasreserve dan in de liquiditeitsbufferfunctie voorzien. Daarbij moet uiteraard wel gelden
dat in alle EMU-landen de reservepercentages gelijk
zijn, evenals het object van die kasreserve en dat allerlei ondoorzichtige tegenprestaties achterwege blij12
ven.

Gevolgen voor het Nederlandse bankwezen
In aansluiting op het voorgaande beoordelen wij de
effecten van de harmonisatie van monetaire instrumenten en procedures op het Nederlandse bankwezen. Daarbij zijn vijf effecten direct van belang.
Als eerste zal de harmonisatie en de daarmee gepaard gaande versmelting van de verschillende gelden kapitaalmarkten leiden tot een nog grotere concurrentie tussen financiële instellingen. Immers: de
markt wordt meer liquide, meer doorzichtig en financiële titels worden uiteindelijk genoteerd in één gemeenschappelijke valuta.
Ten tweede is uit het voorgaande duidelijk geworden dat als de ECB straks een kasreserve naar Duits
voorbeeld hanteert, dit voor de Nederlandse banken
ongunstig zou uitpakken. Zij krijgen dan een extra
last op hun schouders, zonder dat daar verzachtende
tegenprestaties tegenover staan. Dat betekent een verdere aantasting van de bancaire winstgevendheid
vanwege het onnodig dure monetaire instrumentarium.

Een derde effect is de in het kader van de harmonisatie gewijzigde overlegprocedure tussen de banken en de toezichthouder (DNB). Volgens de oude regeling (WTK 1978) had DNB de plicht om met de
banken te overleggen over de invoering van een
nieuw monetair instrument. De banken konden op
deze manier de nadelen van bij voorbeeld de kasreserveregeling aanzienlijk beperken zonder afbreuk te
doen aan de effectiviteit13. In de in 1993 ingegane
nieuwe regeling (WTK 1992) hoeft DNB de banken
nog slechts te ‘horen’.
Als vierde effect kan worden genoemd de kosten
van de harmonisatie van het betalingssysteem. Uiteenlopende nationale betalingssystemen zijn niet
alleen kosten-inefficiënt, maar mogen ook een gemeenschappelijk monetair beleid niet belemmeren.
Daartoe dienen er arbitragemogelijkheden
te zijn, om
overal dezelfde prijS voor centrale-bankmiddelen
te
bewerkstelligen. Deze arbitrage is pas mogelijk als
de nationale betalingssystemen de internationale
arbitragemogelijkheden
niet in de weg staan. Interbancaire middelen zijn dan overdraagbaar over de
landsgrenzen heen en kunnen worden benut voor
vereffening van saldi op dezelfde dag14.
Overigens tonen ervaringen in de Verenigde Staten en Duitsland aan, dat een decentraal betalingssysteem een centraal gevoerd monetair beleid niet in de

weg hoeft te staan. In die optiek zouden de bestaande betalingssystemen op onderdelen moeten worden
geharmoniseerd. Voorwaarden zijn dat het uiteindelijke geïntegreerde betalingssysteem kostenefficiënt uitpakt en er geen nationale verschillen resteren in de
mate waarin deze kosten ten laste van de banken komen.
Het vijfde effect betreft de rentestructuur. Omdat
de ECB in het begin van de derde fase nog niet de
anti-inflatie reputatie van de Bundesbank geniet, zal
zij zich wellicht willen bewijzen door bij inflatiedreiging de monetaire rem extra in te trappen. Eén en ander kan bijdragen aan een inverse(re) rentestructuur,
hetgeen nadelig kan uitwerken op de bancaire rentemarges.
In het begin van fase ‘drie, en deels in fase twee,
zal het bankwezen met deze nadelige effecten te maken krijgen. Een voordeel daarbij is dat de Nederlandse banken over een goede financiële uitgangspositie
beschikken die zich, mede door de ingezette strategieën van kostenreductie en kwaliteitsverbetering,
zal vertalen’in lage fundingkosten. Op de langere termijn zal echter een efficiënte, stabiele monetaire omgeving ontstaan, waarvan ook Nederlandse banken
kunnen profiteren.

Conclusies
Wil de ECB op effectieve wijze de geldmarktrente
kunnen sturen, dan zal zij de banken allereerst in
een tekortsituatie moeten manoeuvreren. Een rentedragende kasreserve kan hierin voorzien en roept
daarbij minder economische bezwaren op dan de
Duitse Mindestreserve. Wij sluiten daarbij niet uit dat
liquiditeitstitels deze functie van de kasreserve (gedeeltelijk) zullen overnemen. Verder zal de ECB de
banken basisfinancieringsfaciliteiten
moeten verschaffen tegen officiële tarieven waar een grote signaalwerking van uit gaat. Een soort Lombard- en discontofaciliteit scoort daarbij goed op de geformuleerde
criteria. Voor de ‘fine tuning’ zal de ECB verder moeten beschikken over aanvullende-financieringsinstrumenten als speciale beleningen en valutaswaps.
De effecten van de harmonisatie van het monetaire instrumentarium hebben op korte termijn een nadelige invloed op het Nederlandse bankwezen. Op
de langere termijn zal echter in de EMU een stabiele
monetaire omgeving ontstaan, waarvan ook het Nederlandse bankwezen kan profiteren.
H. Schong

D. van der Wal

12. Bij deze uitwerking van het instrumentarium speelt de
automatische remwegfunctie van de kasreserve geen rol.
Bij een hoeveelheidsbeleid
wordt deze juist beoogd. Het is
de vraag of de ECB hiervoor zal kiezen, gegeven de brede
ervaring met geldmarktrente-sturende
instrumenten.
13. Zie ook: Boonstra (e.a.), op.cit. 1993, blz.59.
14. Zie ook C. Monticelli en]. Viiials, European monetary
policy in stage tb ree: wbat are tbe issues?, CEPR Occasional
Paper no. 12, 1993.

Auteurs