Ga direct naar de content

Meer onderwijs, minder kinderarbeid

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: mei 30 2002

Meer onderwijs, minder kinderarbeid
Aute ur(s ):
Kurian, R. (auteur)
Institute for Social Studies, Den Haag. De auteur dankt Irene van Staveren.
Ve rs che ne n in:
ESB, 87e jaargang, nr. 4364, pagina 428, 31 mei 2002 (datum)
Rubrie k :
Tre fw oord(e n):
ontw ikkeling

Het gebrek aan onderwijs is de belangrijkste oorzaak voor het op grote schaal voorkomen van kinderarbeid. Zelfs heel arme ouders
zijn bereid hun kinderen naar school te sturen.
Op basis van recente schattingen werken over de hele wereld tweehonderdvijftig miljoen kinderen, waarvan het grootste deel in Azië
leeft. Kinderarbeid neemt in het Nederlandse ontwikkelingsbeleid een belangrijke plaats in. Ofschoon kinderarbeid niet wenselijk is,
wordt in principe geaccepteerd dat de omvang van de kinderarbeid het betreurenswaardige resultaat is van armoede en het gebrek aan
andere ondersteunende faciliteiten in ontwikkelingslanden. Omdat het onwaarschijnlijk is dat hierin op korte termijn verandering
komt, concentreert de Nederlandse politiek zich op het wegnemen van de “meest onaanvaardbare vormen van kinderarbeid” 1. Het
beleid steunt ook initiatieven om werkende kinderen onderwijs te laten volgen en het recht van kinderen om te werken 2. In dit
commentaar worden vraagtekens gezet bij dit beleidsuitgangspunt en wordt gepleit voor beleid dat is gericht op onderwijs in de strijd
tegen kinderarbeid 3.
Kinderarbeid en armoede
Dat kinderarbeid onvermijdelijk is in het licht van de wijdverbreide armoede, is gebaseerd op de veronderstelling dat het inkomen uit
kinderarbeid cruciaal is voor het overleven van een arm gezin. Echter, ervaringen tonen aan dat het creëren van onderwijsfaciliteiten een
belangrijke rol kan spelen bij het uitroeien van kinderarbeid, zelfs binnen de armste gezinnen4. Hoewel het in officieel beleid vaak wordt
genegeerd, is duidelijk gebleken dat er voor kinderen van arme gezinnen een grote vraag naar onderwijs bestaat. De uitgaven voor
onderwijs worden door de overheden echter als een budgettair probleem ervaren, waardoor de vraag geen aanbod genereert. In rurale
gebieden wordt het probleem door het gebrek aan onderwijs versterkt doordat in deze gebieden de meeste kinderarbeid voorkomt,
waardoor het budgettaire probleem het meest knelt. Deze ervaringen wijzen uit dat arme ouders hoop en aspiraties hebben voor hun
kinderen op een betere toekomst en dat zij bereid zijn offers te brengen voor een opleiding. Een belangrijke conclusie is dat niet armoede
maar het gebrek aan adequate onderwijsfaciliteiten, inclusief infrastructuur en onderwijzers, de hoofdoorzaak is van kinderarbeid. Met
andere woorden: niet de private armoede van de ouders, maar de publieke armoede van de overheid bepaalt of kinderarbeid voorkomt.
Voorbeeld: Andra Pradesh
Een goed voorbeeld hiervan is het beleid van de mvf (Mamidipudi Venkatarangaiya Foundation). Dit is een niet-gouvernementele
instelling die werkzaam is in Andhra Pradesh in India. Deze deelstaat heeft het grootste aantal werkende kinderen van het hele land (1,66
miljoen bij de telling van 1996), waarvan negentig procent in de rurale gebieden woont. De vorm waarin kinderen werken is een soort van
lijfeigenschap: zij ontvangen geen loon, bewaken het vee, werken op het land en doen huishoudelijk werk. In het midden van de jaren
negentig kon veertig procent van de bevolking lezen en schrijven. De meeste scholen hadden geen onderwijzers. De
onderwijsinfrastructuur was slechts toereikend voor vijftig procent van de kinderpopulatie.
De mvf stimuleerde officieel onderwijs voor werkende kinderen door de inzet van brugscholen. Essentieel hierbij was het aanbod van
cursussen om kinderen voor te bereiden op het officiële onderwijs en ze deel te laten nemen in klassen van dezelfde leeftijdsgroep. Deze
aanpak was bijzonder succesvol: in 1991 deden drie dorpen mee en in 1999 vijfhonderd. In 1999 kwam in 157 dorpen geen kinderarbeid
meer voor. In vierhonderd dorpen volgden alle kinderen beneden elf jaar onderwijs.
Het succes van het programma bestond tevens uit de betrokkenheid van verschillende delen van de gemeenschap. Op deze manier werd
aan de arme gezinnen informatie over de uitbanning van de kinderarbeid overgedragen en werd de mogelijkheid van het volgen van
onderwijs onder de aandacht gebracht. Het mvf-programma werd uitgedragen door 1600 activisten, achtduizend jeugdwerkers en duizend
onderwijzers, die gezamenlijk een organisatie vormden in de strijd tegen kinderarbeid. Het resultaat was dat tachtig procent van de
ouders bereid was meer te werken, een deel van hun bezit te verkopen en hun werk zodanig in te richten dat kinderen naar school zouden
kunnen. Er bleek dus voldoende effectieve vraag te zijn. De overheid van Andhra Pradesh erkende deze ontwikkelingen en begon met
onderwijs op brugscholen waaraan 300.000 kinderen deelnamen.
Dit voorbeeld is echter niet representatief voor kinderarbeid. In sommige ontwikkelingslanden, zoals Thailand en Sri Lanka, heeft de
overheid basisonderwijs verplicht gesteld. De waarde van het Indiase voorbeeld is dat het aantoont dat de kinderarbeid zelfs in het
moeilijkste scenario van zware armoede door middel van officiële scholingsprogramma’s kan worden geëlimineerd. Met andere woorden:
als kinderarbeid zoals in het Indiase voorbeeld kan worden aangepakt, kan het onder andere condities ook mogelijk zijn.

Onaanvaardbare vormen
Door zich te richten op het aanpakken van de meest onaanvaardbare vormen van kinderarbeid, impliceert de Nederlandse politiek dat er
‘betere’ vormen van kinderarbeid zouden zijn, die wel kunnen worden getolereerd. Het maken van onderscheid tussen deze categorieën
leidt echter tot aanzienlijke problemen. Hierbij komt het feit dat in de praktijk slechts een relatief klein segment van kinderarbeid valt
onder de categorie van werk dat ingedeeld is onder de onaanvaardbare vormen. Meer dan tachtig procent van de werkende kinderen valt
niet onder deze definitie uit de conventie. In India betekent dit dat van de twintig miljoen werkende kinderen er slechts twee miljoen werk
doen uit de categorie van de ‘onaanvaardbare werkzaamheden’.
Bovendien zijn er problemen met de afbakening, die tot arbitraire interpretaties kunnen leiden over de vraag wat nu gevaarlijk werk is.
Hierdoor dreigt het gevaar dat handhaving van de regels door de overheid arbitrair wordt en kinderarbeid voortduurt. Daarenboven
bestaat het gevaar dat bij het benadrukken van de ergste vormen van kinderarbeid gewetenloze werkgevers geen strobreed in de weg
wordt gelegd als zij kinderen exploiteren voor werk dat niet valt onder de ergste vormen. Door deze factoren en effecten werkt het
Nederlandse ontwikkelingsbeleid averechts.
Werk en opleiding
Het combineren van werk en inkomen wordt door de Nederlandse overheid gezien als een optimale oplossing in situaties waarin armoede
wijdverbreid is. Binnen dit raamwerk wordt geaccepteerd dat onderwijs moet worden aangepast aan de behoefte van werkende kinderen.
Omdat kinderen overdag moeten werken, bestaat er niet de mogelijkheid voltijdse scholing te volgen en zijn zij aangewezen op nietofficiële scholing na werktijd.
In India is het beleid aangaande kinderarbeid nauw gerelateerd aan de ontwikkeling van niet-officiële scholing voor werkende kinderen.
Deze vorm van onderwijs wordt hevig bekritiseerd vanwege de slechte kwaliteit van het onderwijs en van de onderwijzers. Hoewel het
aantrekkelijk lijkt werk en scholing te combineren, gaat dit argument voor kinderen niet op, vooral als het werk vermoeiend is. In
ontwikkelingslanden is dat vaak het geval. Onder die omstandigheden is het voor kinderen nagenoeg onmogelijk om werk en goede
scholing te combineren en wordt prioriteit gegeven aan het inkomen dat kinderen ontvangen. Het netto effect is dat, met uitzondering
van enkele zeer bijzondere gevallen, de meeste kinderen verstoken blijven van onderwijs.
De mening van kinderen
Het Nederlandse beleid gaat ervan uit dat niet alle kinderen uit noodzaak werken, maar dat sommigen dit doen uit vrije wil, om hun
zelfrespect te vergroten en om hun perspectief om in de industrie te gaan werken te vergroten, alwaar de lonen veelal hoger liggen.
Kinderen hebben er recht op hun opvattingen weer te geven en om serieus te worden genomen, maar hun inzichten op werk en onderwijs
moeten beoordeeld worden in het licht van hun leeftijd, werk en toekomst.
Het is echter niet altijd zo dat kinderen, in het bijzonder jonge kinderen, in staat zijn om goed geïnformeerde keuzes te maken. Die keuzes
zijn meer gecompliceerd naarmate er verantwoordelijkheden jegens het gezin liggen en er sprake is van gebrek aan mogelijkheden. De
toegang tot onderwijs is daarom niet een zaak van keuzes door kinderen, maar behoort tot de verantwoordelijkheid van de staat opdat
analfabetisme wordt uitgebannen. In alle geïndustrialiseerde landen is het effect van verplicht basisonderwijs aangetoond.
Conclusie
Omdat officieel onderwijs een belangrijke rol kan vervullen bij het beperken en voorkomen van kinderarbeid, kunnen de overheden
(inclusief de Nederlandse) hun beleid beter richten op de bevordering van goed officieel onderwijs dan op het uitbannen van de ergste
vormen van kinderarbeid. Zo’n onderwijsbevorderend beleid is ook in lijn met de vn-conventie over de rechten van het kind, die in 1989
is aangenomen door de Algemene Raad en staten verplicht kinderen te beschermen tegen economische uitbuiting, tegen gevaar en tegen
werk dat inbreuk maakt op de opleiding van het kind

1 Deze zijn gedefinieerd in de ilo-conventie nummer 182 van 1999 (International Labour Organisation, Geneve, 1999). Hierin wordt in het
bijzonder gerefereerd aan slavernij, inclusief de handel in kinderen, onderpand, en gedwongen rekrutering voor gewapende conflicten,
kinderprostitutie en kinderpornografie, en het gebruik van kinderen voor illegale activiteiten, zoals drugsmokkel, en ieder ander werk dat
de gezondheid, veiligheid en moraal van kinderen schaadt.
2 Ministerie van Buitenlandse Zaken, Kinderarbeid wereldwijd, Den Haag, mei 1998.
3 Dit artikel is gebaseerd op een evaluatieonderzoek in India van de auteur: Beleidsevaluatie van het VMP: FNV-beleid inzake

Copyright © 2002 – 2003 Economisch Statistische Berichten (www.economie.nl)

Auteur