Ga direct naar de content

Tweede-generatie allochtonen en werk

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: mei 30 2002

Tweede-generatie allochtonen en werk
Aute ur(s ):
Ours, J.C. (auteur)
Veenman, J. (auteur)
De auteurs zijn verb onden aan het departement Algemene Economie van de Katholieke Universiteit Brabant, respectievelijk de capaciteitsgroep
Algemene Economie van de Erasmus Universiteit Rotterdam. (auteur)
Dit artikel is gebaseerd op: J.C. van Ours, J. Veenman en W.-J. Verhoeven, Van ouder op kind, Scholing en arbeidsmarktpositie van tw eede
generatie allochtone jongeren, OSA-publicatie A 185, Tilburg, april 2002.
Ve rs che ne n in:
ESB, 87e jaargang, nr. 4364, pagina 436, 31 mei 2002 (datum)
Rubrie k :
monitor
Tre fw oord(e n):
arbeidsmarkt

De verworven kenmerken van allochtonen worden bij latere generaties meer bepalend voor hun arbeidsmarktpositie, toegeschreven
kenmerken steeds minder. Wel is er nog steeds een achterstand.
Het is een bekend verschijnsel in hedendaagse immigratielanden dat migranten hun loopbaan in het ontvangende land doorgaans aan
de onderkant van de arbeidsmarkt beginnen. De verklaring ligt voor de hand; het menselijk kapitaal van de immigranten is nog
onvoldoende afgestemd op de eisen die in een moderne economie worden gesteld. Taalbeheersing zien we daarbij als onderdeel van het
menselijk kapitaal, naast opleiding en werkervaring. Culturele afstand en tekorten in sociaal kapitaal vergroten het probleem om
binnen één levenscyclus werkelijk vooruitgang te boeken. Zo beschouwd is de cruciale vraag bij het migratievraagstuk niet hoe de
migranten zelf zich ontwikkelen (al bestaan er interessante verschillen tussen bevolkingsgroepen), maar hoe hun nakomelingen het
er vanaf brengen. Is de moderne, open samenleving zo ingericht dat de tweede generatie een forse stap voorwaarts kan maken of
belemmert intergenerationele overdracht van achterstand de opwaartse sociale mobiliteit? Dat laatste zou het gevolg kunnen zijn van
doorwerking van het lage opleidings- en beroepsniveau van de ouders in de schoolloopbaan van de kinderen, van duurzame
cultuurverschillen en van belemmeringen die voortvloeien uit de ruimtelijke context waarin kinderen opgroeien. Concentratiewijken
kennen bijvoorbeeld concentratiescholen en deze vormen naar verwachting niet de motor van de vooruitgang.
Onderzoek in Nederland
Het minderhedenonderzoek in Nederland vertoont sterke overeenkomsten met het onderzoek dat decennia eerder is gedaan naar de
emancipatie van ‘arbeiderskinderen’. Vooral in de onderwijssociologie zijn de overeenkomsten frappant, ook wat betreft uitkomsten. Het
sociaal-economisch herkomstmilieu, doorgaans geoperationaliseerd als het opleidingsniveau van de ouders, blijkt veel invloed te
hebben. Maar ook cultuurverschil zou ertoe doen, te meer daar het onderwijs vooral appelleert aan westerse middenklassennormen. In
het arbeidsmarktonderzoek was de situatie niet heel anders, zij het dat hier ook de mogelijkheid van discriminatie is onderzocht 1.
Statusverwervingsmodel
Om de verschillende lijnen bij elkaar te brengen, hebben we een onderzoek gedaan dat uitgaat van het zogenoemde
statusverwervingsmodel. Aan het eenvoudige basismodel van Blau en Duncan (zie figuur 1) voegden wij ruimtelijke concentratie (een
indicator voor het aandeel allochtonen op buurtniveau) toe als onafhankelijke variabele 2. Ook etnische herkomst werd als zelfstandige
variabele in de analyse opgenomen. Tenslotte corrigeerden we de vergelijking tussen allochtone en autochtone jongeren voor
verschillen in leeftijd en sekse (zie figuur 2). Bij de afhankelijke variabele, de arbeidsmarktpositie, onderscheidden we drie dimensies: de
werkloosheid, de aard en omvang van het dienstverband (vast of tijdelijk, voltijd of deeltijd) en het loonniveau.

Figuur 1. Het status-verwervingsmodel, basismodel voor de beschrijving van verworven en toegeschreven kenmerken

Figuur 2. Het gebruikte loopbaanmodel voor de arbeidsmarkt-positie
De analyses zijn gebaseerd op een bestand uit 1998, de spva (Sociale Positie Voorzieningengebruik Allochtonen). De wijze van
steekproeftrekking (gestratificeerd naar gemeente en bevolkingsgroep) leverde een landelijk
representatief beeld op voor de allochtone groepen (Turken, Marokkanen, Surinamers en Antillianen). Doordat vooral grotere gemeenten
bij de steekproef zijn betrokken, zijn de uitkomsten voor autochtonen niet landelijk representatief. Ze leveren echter een goede
vergelijkingscategorie op voor onderzoek als het onderhavige, dat zich concentreert op de allochtone groepen. Wijkgegevens die
informatie bevatten over de ruimtelijke concentratie zijn afkomstig uit de Gemeentelijke Basisadministraties. Ze stelden ons in staat om
gebieden te onderscheiden met overeenkomstige cijfergedeelten van de postcodes. Onze analyses zijn uitgevoerd op een deelbestand
bestaande uit ruim 2500 personen in de leeftijdscategorie 15 tot 29 jaar.
Beschrijving arbeidsmarktpositie
Hoewel we de nadruk willen leggen op de uitkomsten van onze analyses, schetsen we eerst de relatieve arbeidsmarktpositie van de
tweede-generatie jongeren. Kort gezegd wordt deze gekenmerkt door achterstand, zij het niet voor alle groepen in dezelfde mate. Qua
werkloosheid komen Antilliaanse jongeren het dichtst in de buurt van de autochtone jongeren. Deeltijdwerk komt daarentegen het
vaakst voor bij Caraïbische jongeren (Surinamers en Antillianen). Turkse en Surinaamse jongeren werken minder vaak in een vaste baan.
De verschillen in netto uurloon variëren per opleidings-niveau, waarbij het meestal (maar niet altijd) de autochtone jongeren zijn die het
best uit de vergelijking komen. Op de laagste én de hoogste opleidingsniveaus verdienen de Mediterrane mannen (Turken en
Marokkanen) bijvoorbeeld meer dan de autochtone mannen. Op de middenniveaus is dit niet het geval.
Voor het vervolg is nog relevant dat het opleidingsniveau van de allochtone jongeren gemiddeld genomen achterblijft bij dat van de
autochtone jongeren. Hier is een driedeling zichtbaar. De Mediterrane jongeren kennen de grootste achterstand, de Antillianen blijven in
de buurt van de autochtonen en de Surinamers nemen een tussenpositie in. Ook als we corrigeren voor verschil in leeftijdsopbouw
tussen de groepen, verandert dit beeld niet. Het valt dus te verwachten dat de achterstand op de arbeidsmarkt tenminste voor een deel
valt toe te schrijven aan verschil in opleidingsniveau van de jongeren zelf. We zijn echter ook benieuwd naar de invloed van de
kenmerken van de ouders en van de ruimtelijke omgeving. Bovendien willen we weten of cultuurverschil zelfstandige verklaringskracht
bezit, wat tot uiting zou moeten komen bij het gebruik van de variabele etnische herkomst.
Resultaten
We hebben bij onze analyses van de werkloosheid en de aard en omvang van het dienstverband gebruik gemaakt van een gecensureerd
bivariaat probitmodel, mede vanwege selectie-effecten die het gevolg kunnen zijn van het feit dat niet alle jongeren tot de beroepsbevolking behoren. Voor de analyse van het netto uurloon hebben we multivariate regressie gebruikt met de natuurlijke logaritme van dit
loon als afhankelijke variabele. De voornaamste uitkomsten zijn samengebracht in tabel 1.

Tabel 1. Overzicht van de effecten van de onafhankelijke variabelen op de dimensies van de arbeidsmarkt-positie
onafhankelijke variabelen

afhankelijke variabelen
gwla

onderwijs ouders
beroep ouders
gerealiseerde opleiding
verblijfsduur arbeidsmarkt
vrouw
Turken
Marokkanen
Surinamers
Antillianen
ruimtelijke concentratieb

n.s.
n.s
n.s.
n.s.
n.s.
n.s.
n.s.
n.s.
n.s.
n.s.

voltijd
n.s.
n.s.
n.s.
n.s.
n.s.
n.s.
n.s.
n.s.
n.s.

vast
n.s.
n.s.
n.s.
+
n.s.
n.s.
n.s.
n.s.
n.s.

netto
uurloon
X
+
+
+
n.s.
n.s.
n.s.
n.s.
n.s.
n.s.

n.s. = niet significant
a. gwl = geregistreerde werkloosheid
b. Het betreft de ruimtelijke concentratie van de ouders.

Allereerst is duidelijk dat lang niet alle onafhankelijke variabelen invloed hebben op de onderscheiden dimensies van de

arbeidsmarktpositie. Dit kan mede veroorzaakt worden doordat nog betrekkelijk weinig tweedegeneratie jongeren ervaring opdeden op de arbeidsmarkt. Het sociaal-economische herkomstmilieu (dat wil zeggen, kenmerken van de
ouders) en de opleidingskenmerken van de jongeren zelf hebben het meeste invloed. In elk geval een deel van de verschillen tussen
allochtone en autochtone jongeren kan ermee worden verklaard. De etnische herkomst daarentegen blijkt nauwelijks significante
betekenis te hebben. Hetzelfde geldt voor de factor ruimtelijke concentratie.
Iets meer in detail is nog het volgende op te merken. De analyses van de geregistreerde werkloosheid laten in het geheel geen
significante effecten zien. Bij de analyse van de omvang van het dienstverband geldt hetzelfde, met één uitzondering: Caraïbische
meisjes werken minder vaak dan andere jongeren in een voltijdbaan. Dit kan een indirect effect zijn van wat als culturele factor is te
duiden: het percentage ongehuwde, werkende moeders ligt bij de Caraïbische meisjes relatief hoog. Bij de analyses van de aard van de
aanstelling vinden we dat uitsluitend de verblijfsduur op de arbeidsmarkt een significant effect oplevert. Dit is het sterkst het geval bij
Mediterrane jongeren. Van hen is bekend dat ze al op jeugdige leeftijd kiezen voor een vaste baan, mede van-wege de druk uit de
omgeving om zich snel volwassen te tonen en aldus zorg te dragen voor een gezin. Ook hier zien we een indirect effect van een
cultuurverschil.
De analyses van het netto uurloon leveren meer significante verschillen op tussen allochtone en autochtone jongeren. De verblijfsduur
op de arbeidsmarkt is relevant voor Mediterrane en autoch-tone jongeren maar niet voor Caraïbische jongeren. Verder heeft bij
Caraïbische jongeren een hoog opleidingsniveau van de ouders een positief effect op het loon. Voor autochtone jongeren blijkt het
daarentegen belangrijker dat ze zelf een hoog opleidingsniveau hebben. Concreet betekent dit dat het voor allochtone jongeren minder
dan voor autochtone jongeren loont om een hoge opleiding na te streven, althans in termen van inkomensrendement. Tot slot blijkt dat
Caraïbische meisjes een hoger uurloon verdienen dan Caraïbische jongens. Voor Caraïbische jongeren bestaat er een positief verband
tussen de ruimtelijke concentratie en het uurloon. Dit laatste is een lastig te interpreteren uitkomst.
Gevoeligheidsanalyse
Alvorens met enige afstand te oordelen over de verkregen resultaten, maken we melding van een gevoeligheidsanalyse, die we als
alternatief voor de werkloosheidsanalyse uitvoerden. Door de strikte werkloosheidsdefinitie gold namelijk voor slechts een gering aantal
jongeren dat ze werkloos waren. We hebben daarom ook de splitsing tussen werkenden en niet-werkenden geanalyseerd, waarbij alle
niet-actieven in de tweede categorie terechtkwamen. Interessant is dat hierbij bleek dat allochtone jongeren met niet-werkende ouders
ook zelf een kleinere baankans hebben. Volgens deze analyse loopt de invloed van ouder op kind dus niet alleen via het
opleidingsniveau maar ook via de arbeidsmarktpositie van de ouders.
Besluit
De tweede generatie is nog jong. Velen zijn nog niet op de arbeidsmarkt verschenen. In dit opzicht loont het meer om onderzoek te doen
naar hun onderwijspositie dan haar hun arbeidsmarktpositie. We hebben niettemin een poging gedaan. De prijs die we betaalden, bestaat
uit het beperkte aantal waarnemingen. Dit impliceert dat we bij de interpretatie van onze bevindingen een slag om de arm moeten houden.
Meer dan ooit geldt dat de afwezigheid van significante effecten niet automatisch betekent dat er geen samenhangen bestaan.
Bovendien zijn de meeste allochtone jongeren nog niet ver gevorderd in hun beroepsloopbaan. Het kan zijn dat in latere fasen meer
verschil ontstaat met autochtone jongeren of dat het verschil (bijvoorbeeld in termen van inkomensrendement van het gevolgde
onderwijs) juist afneemt. Het gegevensbestand dat we voor onze analyses gebruikten, is afkomstig van een survey dat elke vier jaar
wordt herhaald. In de volgende editie zal de tweede generatie in omvang zijn gegroeid, terwijl een groter aantal zich op de arbeidsmarkt
bevindt. We zullen op dat bestand zekerder uitspraken kunnen baseren.
Toch is er nu al iets te zeggen over de uitkomsten. Allereerst zijn de effecten van de ruimtelijke concentratie niet zodanig dat er
significante uitkomsten uit voortvloeien. In een periode met veel onrust over de ontwikkeling van een multi-etnische samenleving is dit
een gunstig signaal. In de tweede plaats blijkt etnische herkomst weinig zelfstandige verklaringskracht te bezitten. Sterker nog:
conditioneel op vooral het opleidings- en beroepsniveau van de ouders, verschillen de arbeidsmarktprestaties van jonge alloch-tonen
niet sterk van die van jonge autochtonen.
Ook hierin zien we een signaal. Nederland krijgt, net als andere westerse landen, in toenemende mate de karakteristiek van een
meritocratische samenleving. De arbeidsmarktpositie hangt steeds meer af van verworven kenmerken (zoals het eigen opleidingsniveau)
en steeds minder van toegeschreven kenmerken (zoals herkomstmilieu en geslacht). Etnische herkomst kan, behalve als indicator van
cultuurverschil, gezien worden als een toegeschreven kenmerk. De afnemende betekenis van dit kenmerk betekent dat allochtone
jongeren minder belemmeringen op hun weg vinden dan hun ouders. Hun kansen verbeteren derhalve. Hierbij moet wel de kanttekening
worden geplaatst dat de karakteristieken van de ouders volgens onze analyses invloed blijken te hebben. Dit impliceert dat de weg naar
volledige integratie toch een langdurig proces kan zijn. De intergenerationele overdracht van achterstand is nog niet geheel verdwenen.
Extra aandacht voor de vorderingen van allochtone leerlingen in het onderwijs blijft derhalve van primair belang.
Dit artikel is gebaseerd op: J.C. van Ours,
J. Veenman en W.-J. Verhoeven, Van ouder op kind, Scholing en arbeidsmarktpositie van tweede generatie allochtone jongeren, OSApublicatie
A 185, Tilburg, april 2002

1 Zie J. Veenman, Buitenspel, over langdurige werkloosheid onder etnische minderheden,

2 Zie P.M. Blau en O.D. Duncan, The American occupational structure, Wiley, New York, 1967.

Copyright © 2002 – 2003 Economisch Statistische Berichten ( www.economie.nl)

Auteurs