Loonverschillen onder schoolverlaters
van LBO en MAVO
DRS. A. W. F. CORPELEIJN*
De arbeidsmarktsituatie voor schoolverlaters is uiterst slecht. Zowel de kansen op een betaalde baan
als de verdiensten voor jongeren zijn de laatste jaren gestaag afgenomen. De beloning van degenen
die werk hebben, bevindt zich echter niet voor iedereen op een zelfde laag niveau. In dit artikel
worden de loonverschillen binnen de categorie jonge schoolverlaters met een LBO- of
MAVO-opleiding geanalyseerd. Het blijkt dat binnen deze homogene categorie van werknemers
opvallende verschillen bestaan. In sommige bedrijfstakken, met name de detailhandel, Mgt het loon
aanzienlijk lager dan in andere. Kleine bedrijven blijken slechter te betalen dan grote. Deze
vraagkenmerken spelen voor de loonverschillen een grotere rol dan kenmerken van de jongeren zelf.
Wel is het duidelijk dat ongediplomeerde schoolverlaters met een algemene opleiding, juist omdat zij
zijn aangewezen op werk in de lage-lonensector, het slechtst af zijn.
Inleiding
De jeugdlonen zijn in beweging. Verlagingen van het minimumjeugdloon leiden door de koppeling met de werkloosheidsuitkeringen en de wedden van dienstplichtigen tot flinke bezuinigingen. Een
zeker effect van deze loonsverlagingen op de arbeidsmarktpositie
van jongeren, en daarmee op de omvang van de jeugdwerkloosheid,
is a priori aannemelijk. Hoe groot het effect is, en in hoeverre het
neerkomt op vervanging van volwassen arbeidskrachten door jongeren, is echter niet bekend 1).
Hoe vaak ook het minimumjeugdloon, al is het maar vragenderwijs, als belangrijke oorzaak van de grote jeugdwerkloosheid naar
voren wordt geschoven, andere factoren lijken van meer betekenis.
Met name spelen in de tegenwoordige situatie een rol de grote uitstroom uit het onderwijs – gevolg van hoge geboortencijfers in het
verleden – en de stagnerende doorstroming op de arbeidsmarkt als
gevolg van de ongunstige werkgelegenheidsonrwikkeling 2). Voor
de jongens, die nu hogere werkloosheidscijfers hebben dan de meisjes, is de sterke teruggang in de bouwnijverheid van speciaal belang.
Gedwongen ontslag en langdurige werkloosheid treffen in die
bedrijfstak vooral de nieuwkomers, onder wie uiteraard veel jongeren 3).
Ook al is het vaak veronderstelde causale verband tussen loon en
werkloosheid onder jongeren nogal ongrijpbaar, toch verdienen
beide onderwerpen aandacht, ook in onderlinge samenhang, omdat
het belangrijke aspecten zijn van de arbeidsmarktpositie en daarmee van demaatschappelijke situatie van jongeren. Daarbij gaathet
niet alleen om het globale beeld: hoge en nog oplopende werkloosheid en sterk dalende lonen (en uitkeringen), maar ook om de individuele en categorale verschillen. Sommige jongeren slagen er ook
nu nog in tamelijk snel een redelijk betaalde baan te vinden en te behouden; anderen worden des te heviger geconfronteerd met de arbeidsmarktcrisis.
Dit artikel handelt over loonverschillen onder schoolverlaters
van LBO en MAVO, d.w.z. de jongste werkende jongeren, en moet
men zien in samenhang met de talrijker schoolverlatersonderzoeken waarin – begrijpelijkerwijs – de werkloosheid de meeste aandacht krijgt. Het empirisch materiaal is ontleend aan het CBSschoolverlatersonderzoek. Bij deze enquete worden namelijk niet
alleen vragen gesteld over het loon dat men ontvangt, maar ook over
het bedrijf waarin men werkt en de arbeidsplaats (functie, werkom1084
standigheden), terwijl ook bepaalde achtergrondgegevens van de
respondenten, zoals de schoolloopbaan en het milieu van herkomst,
bekend zijn. De analyse betreft degenen die in het voorjaar van 1982
zijn ondervraagd (en toen een werkkring hadden). Dit zijn jongeren
die in 1977 naar het voortgezet onderwijs zijn gegaan, en dat in het
schooljaar 1980-1981 -merendeels in dezomer van 1981 -hebben
verlaten. Zij zijn in hoofdzaak (80%) afkomstig van het lager beroepsonderwijs en voor het overige van het MAVO 4). In totaal zijn
ruim 3.200 van deze jongeren in 1982 ondervraagd. Bijna 40% van
hen had geen werkkring tijdens de enquete; zij blijven hier verder
buiten beschouwing. Voorts had nog ca. 12% van de werkenden
geen loon en/of arbeidstijd opgegeven, zodat voor hen geen uurloon kon worden berekend. Uiteindeh’jk bleven ca. 1.660 ondervraagden over. Van hen worden de netto uurlonen geanalyseerd. Bij
deze categorie jongeren bestaat er een tamelijk directe relatie tussen
bruto en netto loon (geen verschillen in tariefgroep, vrijwel geen aftrekposten), al loopt de verhouding bruto/netto per bedrijfstak wat
uiteen (door verschillen in premieheffing e.d.).
In de eerste paragraaf wordt nagegaan hoe de inkomensverdeling
van deze categorie jongeren er uit ziet en hoeveel van hen het minimumloon ontvangen. In de daaropvolgende paragraaf wordt on-
*De auteur is werkzaam bij het Centraal Bureau voor de Statistiek, Hoofdafdeling Statistieken van arbeid en lonen.
1) Studies in de VS wijzen er op dat daar het minimumloon wel bijdraagt tot
de jeugdwerkloosheid, maar geen hoofdoorzaak is. Zie P. Osterman, Getting
started; the youth labor market, Cambridge/Londen, 1980, biz. 80 e.v. Volgens Osterman werd het minimumloon in de VS in de jaren dertig ingevoerd
om volwassen werknemers te beschermen tegen de concurrentie van jongeren. Een opwaartse druk op de jeugdwerkloosheid was dus de bedoeling. Wat
betreft de Nederlandse situatie: de verlaging per 1 januari 1981 (met ca. 15%
voor jongeren onder 20 jaar) heeft blijkbaar de ongekende stijging van de
jeugdwerkloosheid niet voorkomen. Het arbeidsmarkteffect van de nieuwe
forse verlaging per 1 julijl. zal dan ook wel niet indrukwekkend zijn, al moet er
volgens de gangbare theorie wel wat gebeuren.
2) Illustratief is de vermindering van het ontslag op eigen verzoek uit de eerste werkkring sinds 1979. Zie nJongeren op de arbeidsmarkt” in CBS, Sociale
Maandstatistiek, januari 1983, staat 3.8.
3) Zie EIB, Fluctuaties op de bouwarbeidsmarkt in 1980 en 1981, Amsterdam, 1982.
4) Zie voor nadere bijzonderheden nDe arbeidsmarktpositie van schoolverlaters van LBO en MAVO” in CBS, Sociale Maandstatistiek, mei 1983.
derzocht welke factoren bepalend zijn voor de loonverschillen. Ten
vaak lage lonen. Tal van andere factoren die mogelijk op het loon
slotte volgen de conclusies.
van invloed zijn kan men bedenken, zoals regio, beroep, arbeidsomslandigheden, opleiding, en bepaalde persoonskenmerken als geslachl, milieu van herkomsl en schoolloopbaan.
Om de (mogelijke) invloed van deze factoren vasl le slellen is gebruik gemaakl van regressierekening. Zoals uit hel voorafgaande al
vail op le maken, is de afhankelijke variabele hel nello uurloon (in
gld.). De volgende onafhankelijke variabelen zijn gekozen:
— leeftijd (16, 17, 18, 19 jaar en ouder);
— bedrijfstak (ingedeeld in de klassen 1. landbouw en visserij; 2.
induslrie; 3. bouwnijverheid; 4. delailhandel; 5. horeca, schoonmaak- en kappersbedrijven (SBI67 en 98); 6. overige dienslen;
de eersle vijf zijn door een dummy vertegenwoordigd);
De frequentieverdeling van de netto unrlonen
In label 1 is de frequentieverdeling van het netto uurloon van de
genoemde categoric schoolverlaters weergegeven. Het gemiddelde
blijkt met ca. f 0,45 per leeftijdsjaar op te lopen. Zoals vrijwel altijd
bij loonverdelingen het geval is, ligt de mediaan onder het gemiddelde. De verdeling van de lonen van deze jongeren is in vergelijking
met andere calegorieen werknemers ongewoon doordat de zeer lage (minimum)lonen dicht bij het centrum van de verdeling liggen.
— bedrijfsgrootte (minder dan 10 werkzame personen, 10-49,50Tabel I . Frequentieverdeling van het netto uurloon in gld. van
LBO- en MAVO-schoolverlaters naar leeftijdsjaar
18 ,aar
Netto uurloon in gld.
16 jaar
17 jaar
<2.50
2.50-2.99
3.00-3.49
5
6
32
137
60
58
35
17
15
13
1
4
1
4
18
12
41
196
220
110
110
73
62
28
6
7
14
17
8
3
5
388
919
302
3.65
4.02
4.89
3.95
4.37
5.40
4.45
4.98
5.99
3.96
4.50
5.55
Gemiddelde
4.34
4.75
5.22
pen);
— opleiding (afkomslig van 1. LTO; 2. MAVO; 3. overige oplei-
364
321
241
194
134
107
61
41
34
11
18
1656
Laagste kwartiel
Mediaan
Hoogste kwartiel
99, 100-199, 200 en meer; voor de laalsle vier een dummy);
— beroepsgroep (een dummy voor induslrie- en iransportberoe-
4.76
3.50 – 3.99
4.00 – 4.49
4.50 – 4.99
5.00-5.49
5.50-5.99
6.00 – 6.49
6.50-6.99
7.00 – 7.49
7.50-7.99
8.00 – 8.49
8.50 en meer
Totaal
a
17
20
2
1
11
27
38
68
43
38
27
Totaal”
dingen; de eersle twee zijn door een dummy vertegenwoordigd);
27
19
84
— diplomabezil (een dummy voor ongediplomeerden);
— werklijd (een dummy voor werken in hel weekeinde en/of ‘savonds c.q. Vnachls);
— fysieke arbeidsomslandigheden (een score van 0-7, hoe hoger de
score hoe meer bezwarende omslandigheden als slank, lawaai,
exlreme lemperaiuren e.d.);
— geslachl (een dummy voor vrouw);
— sociaal milieu (1. hoger en middelbare employe’s; zelfslandigen
mel personeel; 2. lagere employees, zelfslandigen zonder personeel, geschoolde arbeiders; 3. ongeschoolde arbeiders);
— doublureslalus lager onderwijs (1. 1 jaar voor; 2 normaal; 3. 1
maal gedoubleerd; 4. 2 maal gedoubleerd; 5. vaker gedoubleerd);
— regio (een dummy voor landsdeel west);
— slad (een dummy voor woongemeenlen mel 100.000 of meer inwoners).
) Incl. ouderdan 18 jaar.
Volgens het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
bedroeg begin 1982 voor ongehuwden het netto minimumjeugd-
De regressie van hel uurloon op leeftijd, bedrijfslak, bedrijfsgrootte en diplomabezil bleek significanl. De overige onafhankelijke variabelen leverden geen addilionele bijdrage aan de verklaring
loon per uur globaal het volgende:
16 jaar: f. 3,58;
17 jaar: f. 3,95;
18 jaar: f. 4,53.
van de loonverschillen. De regressievergelijking mel de genoemde
significanle variabelen is in label 2 vermeld; ook de variabele opleiding – hoewel niel significanl – is hier opgenomen, omdal de relalie
Deze bedragen zijn globaal omdat de netto bedragen door de
reeds genoemde verschillen in premieheffing en andere inhoudingen wat kunnen varieren. Houdt men een marge aan van ca. 5%,
dan vindt men de volgende procentuele verdeling:
16 jaar
Minimumloon of minder
Boven het minumumloon
Aantal waarnemingen
17 jaar
18 jaar
38
62
—
41
59
—
100
919
44
56
—
100
100
302
1609
100
388
16-18 jaar
41
59
—
Van de calegorie 16-18-jarigen onrvangl ca. 40% het minimumloon of minder. Verrassend is wellicht dat het percentage minimum-
loners toeneemtmet de leeftijd. Dil is slechls schijnbaar in slrijd mel
wal gewoonlijk bij loonenqueles blijkt, namelijk een afnemendaandeel der minimumloners mel slijgende leeftijd. Daar gaal hel immers om verscheidene cohorten, zodal een hogere leeftijd samengaal mel meer opleiding en/of ervaring. Bij dil schoolverlalersonderzoek echter is een hogere leeftijd hel gevolg van doubleren op de
lagere school, helgeen uileraard op de arbeidsmarkl geen pluspunl
is. Vandaar dal deze oudere schoolverlaters meer moeile kunnen
hebben om boven hel voor hen geldende minimumloon uil le komen.
lussen opleiding en loon nader aan de orde zal komcn.
Tabel 2. Regressie van het netto uurloon (in gld.) van LBO- en
MAVO-schoolverlaters op leeftijd,
diplomabezit en opleiding
In de vorige paragraaf kwam al naar voren dal de loonverschillen
mel de leeftijd samenhangen. Daarnaasl zijn zeker ook bedrijfskenmerken van belang. Bekend is bij voorbeeld dal hel aandeel der minimumloners slerk verschill naar bedrijfslak. Ook de groolteklasse
van het bedrijf speell een rol: vooral bij kleine bedrijven vindl men
ESB23-11-1983
bedrijfsgrootte,
Variabele
B
Leeftijd
0.34
0.04
8.19″‘
Landbouw en visserij
Industrie
Bouwnijverheid
Detailhandel
Horeca. schoonmaak- en kappersdrijven
Overige diensten
0.05
0.10
0.15
0.09
0.11
—0.75
o.i»
0.35
1.07
2.81″
—8.79″‘
—0.36
0
0.12
—3.09″
0.08
2.25′
2.70″
2.91″
0.31
Minder dan 10 werkzame personen
10- 49 werkzame personen
50- 99 werkzame personen
100-199 werkzame personen
200 en meer werkzame personen
Diploma behaald
Geen diploma behaald
LTD
MAVO
Overige opleidingen (LHNO, LEAD)
0
0.19
0.34
0.42
Standaardfout van B
T»
0.53
0.12
0.15
0.08
0
—0.15
0.07
—2.27′
0.08
0.08
1.51
—0.65
0.12
31.99″‘
0.11
—0.05
0
Constante
3.99
R2
6.67″”
0.20
a
Factoren die de loonverschillen bepalen
bedrijfstak,
) Significantieniveau bij tweezijdige toetsing:
‘ 0.01
” 0.001
P<0.001
Men ziet in de label dat het netto uurloon per leeftijdsjaar gemiddeld met f. 0,34 toeneeml. Dil is wal minder dan men op grond van
label 1 zou verwachlen. Dil komt doordal de regressievergelijking
hel effecl van leeftijd weergeeft als de andere beschouwde kenmer1085
ken gelijk zijn. In werkelijkheid echter is er enige samenhang tussen
echter niet ongewoon bij studies naar inkomensverschillen op basis
leeftijd en de verdeling naar bedrijfstak en bedrijfsgrootte. Wat de
van individuele gegevens. In dit bijzondere geval gaal hel bovendien
om een zeer homogene calegorie van arbeidskrachten wal belreft
leeftijd, ervaring en opleidingsniveau. Facloren die binnen de lolale
calegorie van werknemers mel grote verschillen in gemiddeld loon
samengaan, spelen hier een veel bescheidener rol.
bedrijfstakken betreft springt de detailhandel er sterk uit: het netto
uurloon is daar voor qua leeftijd en opleiding gelijke schoolverlaters
ruim een gulden lager dan in de bouwnijverheid. Ook de bedrijfsgrootte is in dit verband een belangrijke variabele. Het verschil in
uurloon tussen de kleinste en de grootste bedrijven – met resp. minder dan 10, en 200 of meer werkzame personen – bedraagt ca.
f. 0,50. De bijdrage van de opleidingsvariabelen is niet groot. Het
diplomabezit maakt wel een significant verschil, maar het gaat
slechts om 15 cent. De verschillen tussen de opleidingsrichtingen
zijn zelfs niet eens significant. Hetzelfde geldt overigens voor niet in
de label opgenomen variabelen als bij voorbeeld geslacht en sociaal
milieu.
Hierbij past een kanttekening omdat label 2 toch in zekere zin een
onjuiste indruk van het opleidingseffecl geefl. Zoals reeds opge-
merkt, geeft de regressievergelijking hel ,,zuivere” effecl van de beschouwde kenmerken weer, met andere woorden het antwoord op
de vraag: wat is hel gemiddelde loonverschil tussen bij voorbeeld gediplomeerden en ongediplomeerden, of tussen schoolverlaters met
Tabel 3. Regressie van het netto uurloon (in gld.) van LBO- en
MA VO-schoolverlaters op leeftijd, diplomabezit en opleiding
Variabele
B
Standaardtou! van B
Ta
Leeftijd
0.40
0.04
9.67′”
0
—0.17
0.07
—2.56′
0.07
0.08
6.64″‘
—0.17
0.10
39.89″”
Diploma behaald
Geen diploma behaald
LTO
MAVO
Overige opleidingen (LEAO. LHNO)
0.44
—0.01
0
Constante
3.84
R2
0.09
een technische opleiding en anderen, indien men in dezelfde bedrijfstakken werkt en ook wat belreft de andere beschouwde ken-
a
merken niet verschilt. In werkelijkheid echter komen de jongeren
met een technische opleiding grotendeels in de nij verheid terechl. In
slecht betalende bedrijfslakken als de delailhandel, horeca, schoon-
Conclusies
maak- en kappersbedrijven werkl ruim de helft van deze schoolverlaters zonder lechnische opleiding (MAVO, LHNO, LEAO), en
verlalersonderzoek heeft belrekking op een zeer homogene calego-
nog geen 15 % van de LTS’ers. Het is dan ook niel verwonderlijk dat
er toch wel degelijk een verband tussen opleiding en loon bestaat.
Tabel 3 laal dat zien. Tussen MAVO en de overige opleidingen
(LHNO, LEAO) is er geen verschil. De technische opleidingen echter springen er duidelijk uit: vooral doordat zij meer toegangsmogelijkheden verschaffen tol sectoren waar het loonniveau hoger is dan
elders, bieden zij meer uilzichl op een relatief gunstige beloning, alIhans kort na het verlaten van de school.
Terugkerend naar label 2 kan men nog opmerken dat weliswaar
significanle en niet onaanzienlijke loonverschillen zijn gevonden,
maar dal de lolale verklaarde varianlie nogal laag is (20%). Dit is
) Zie voetnool bij label 2.
Deze beknople sludie gebaseerd op gegevens uit hel CBS-schoolrie van werknemers: jongeren die kort geleden hel LBO of MAVO
hebben verlaten na drie a vier jaar voortgezet onderwijs. Toch ziel
men in deze calegorie al een opvallende spreiding in uurlonen. Ca.
40% verdient het minimumloon of minder; het netto loon van hel
hoogsle kwartiel ligl 35% daarboven.
Van lal van kenmerken is nagegaan of zij enige samenhang vertonen mel hel loon dal men ontvangt. Afgezien van leeftijd zijn vooral
kenmerken aan de vraagzijde van de arbeidsmarkl van belang, mel
name bedrijfslak en bedrijfsgrootte. Het maakt overigens ook wel
enig verschil of men met of zonder diploma het onderwijs heeft verlaten. Gediplomeerden verdienen (gemiddeld) wat meer, zij hel dal
hel verschil niet erg groot is, bij voorbeeld in vergelijking mel de verschillen tussen de bedrijfslakken.
Hel overwegende belang van facloren aan de vraagzijde van de
arbeidsmarkl belekenl echler niel dal hel geen verschil maakl wal
voor opleiding men volgl. Voor de hier beschouwde calegorie van
schoolverlaters geldl dal degenen die een lechnische opleiding hebben gevolgd veel vaker dan de anderen terecht zijn gekomen in bedrijven met een gunslig loonniveau. Vooral daardoor liggen hun lonen hoger dan bij voorbeeld bij schoolverlaters van hel MAVO hel
geval is. Laalstgenoemde calegorie begint de beroepsloopbaan
veelal in de lage-lonensector.
De hier behandelde loonverschillen moet men zien in samenhang
mel de kansen van deze schoolverlaters om een baan le vinden en
die le behouden (werkzekerheid). Hierover zijn en komen allerlei
gegevens beschikbaar 5). Hel vail builen hel beslek van dil artikel
hierop uirvoerig in le gaan. Wel kan worden opgemerki dal diplomabezil niet alleen gunslig is voor het loon, maar vooral ook voor de
kans op werk. Een gunstig loon gaal overigens niet altijd samen mel
een grole werkzekerheid (bouwnijverheid).
Al mel al onlslaat het beeld van een arbeidsmarkt met ongelijke
kansen. De verschillen tussen calegorieen zijn grool. Deze geven
aanleiding lol maalregelen als scholingsprogramma’s voor ongediplomeerden, wanl deze categorie wordt van de markl verdrongen,
en steun voor zwakke regie’s. Daarnaast speell op het individuele
niveau het toeval een rol. Op de klassieke vraag die de langdurig of
herhaald werkloze schoolverlaler zich kan stellen: waarom is juist
mij dil overkomen? vail dan ook niel allijd een begrijpelijk anlwoord le geven. Misschien waren – slalislisch gezien – zijn kansen
juist vrij goed. Want vrijwel iedere schoolverlater, de een meer dan
de ander, gaat een onzekere toekomst tegemoet op een arbeidsmarkl waar de verhouding lussen vraag en aanbod grondig is versloord en-nieuwkomers eigenlijk niel welkom zijn.
A. W. F. Corpeleijn
5) Zie de in noot 2 en 4 genoemde artikelen, en ook ,,Werkloosheid onder
jongeren” in CBS, Sociale Maandstatistiek, mei 1983. Uiteraard is ook de registratie van de arbeidsbureaus een belangrijke bron van informatie.
1086