Ga direct naar de content

Arbeidsduurverkorting en het arbeidsaanbod van gehuwde vrouwen

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: november 16 1983

Arbeidsduurverkorting en het
arbeidsaanbod van gehuwde vrouwen
DRS. J. J. SIEGERS*
Inleiding
In de discussies over de effecten van een algemene arbeidsduurverkorting wordt regelmatig beweerd dat een dergelijke
maatregel zal leiden tot additioneel aanbod van betaalde arbeid
door gehuwde vrouwen. Hierdoor zal de beoogde daling van de
geregistreerde werkloosheid kleiner zijn dan de toeneming van
het aantal arbeidsplaatsen in eerste instantie doet vermoeden. In
het onderzoek waarvan in dit artikel verslag wordt gedaan, is getracht na te gaan hoeveel gehuwde vrouwen die geen betaalde
arbeid verrichten naar verwachting betaald werk in loondienst
zullen gaan zoeken wanneer een algemene arbeidsduurverkorting wordt doorgevoerd. De omvang van dit extra arbeidsaanbod is geschat met behulp van een econometrische analyse op
basis van een tweetal databestanden van individuele waarnemingen, te weten het bestand van het Aanvullend Voorzieningengebruik Onderzoek 1979 van het Sociaal en Cultureel Planbureau en het bestand van het Arbeidsmarktonderzoek dat in
1982 in het kader van het Nationaal Programma Arbeidsmarktonderzoek werd gehouden door het CBS en het Instituut voor
Sociaal-Wetenschappelijk Onderzoek IVA.
Het uitgevoerde onderzoek sluit aan bij een uit 1982 daterende studie van het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP)
over enkele budgettaire, verdelings- en werkgelegenheidsaspecten van een algemene arbeidsduurverkorting met 10%
met evenredige looninlevering voor alle personen die in loondienst werkzaam zijn met een werkweek van veertig uur of
meer 1). De door het SCP uitgevoerde analyse betrof uitslui-

tend de eerste-orde-effecten, dat wil zeggen dat mogelijke gedragsreacties buiten beschouwing werden gelaten 2). In dit artikel staan dergelijke gedragsreacties daarentegen centraal.
Het aanvullingseffect en het aanmoedigingseffect
Met betrekking tot het extra arbeidsaanbod door gehuwde
vrouwen dat door een algemene arbeidsduurverkorting wordt
teweeggebracht, kan een tweetal deeleffecten worden onderscheiden: het aanvullingseffect en het aanmoedigingseffect 3).
Het aanvullingseffect betreft het feit dat een algemene arbeidsduurverkorting met looninlevering leidt tot een daling van het
arbeidsinkomen van de man. Hierdoor verkrijgt het (potentiele)
arbeidsinkomen van de vrouw een zwaarder gewicht. Dit leidt er
op zich zelf toe dat het arbeidsaanbod door de vrouw waarschijnlijk zal toenemen. Het aanmoedigingseffect vormt de
keerzijde van hetgeen bekend staat als het ontmoedigingseffect
(,,discouraged worker effect”). Naarmate sprake is van een hogere graad van werkloosheid, is de kans geringer dat een werkzoekende binnen een gegeven tijdsbestek een betaalde baan
vindt. De betrokken werkzoekende kan hierdoor dermate ontmoedigd raken dat deze het zoeken naar betaald werk opgeeft
en zich terugtrekt van c.q. niet toetreedt tot de arbeidsmarkt.
Wanneer de werkloosheid daarentegen relatief laag is, bij voorbeeld na een daling als gevolg van de invoering van een algemene arbeidsduurverkorting, dan zullen potentiele arbeidskrachten worden aangemoedigd een betaalde baan te zoeken.
Het gehanteerde model
Ten behoeve van de econometrische analyse is aansluiting gezocht bij de economische theorie van het individuele arbeidsaanbod. Met name het door Leuthold geconstrueerde model
bleek een handzaam uitgangspunt 4). Voor elk lid van een echtpaar wordt daarin een afzonderlijke nutsfunctie gehanteerd,

1082

waarin het nut afhankelijk wordt gesteld van het gezinsinkomen
en van niet-betaalde tijd van respectievelijk de man en de vrouw.
Maximalisering van deze nutsfuncties onder de geldende inkomens- en tijdbudgetrestricties levert o.a. de arbeidsaanbodfunctie voor de vrouw 5).
Ten behoeve van de schatting van het aanvullingseffect kan
direct bij deze arbeidsaanbodfunctie worden aangeknoopt.
Omdat naar mag worden aangenomen het inkomenseffect op
het arbeidsaanbod negatief is 6), leidt de daling van het overig
gezinsinkomen 7) die optreedt als gevolg van een algemene arbeidsduurverkorting naar verwachting tot een stijging van het
arbeidsaanbod. De schatting van genoemde arbeidsaanbodfunctie verschaft de voor de bepaling van deze stijging benodigde reactiecoefficienten.
Voor de bepaling van de grootte van het aanmoedigingseffect
behoeft de gehanteerde arbeidsaanbodvergelijking een geringe
uitbreiding: aan de loonvoet en het overig gezinsinkomen dient
het werkloosheidspercentage in de voor de vrouw relevante regionale arbeidsmarkt als verklarende variabele te worden toegevoegd. Schatting van de aldus geamendeerde vergelijking levert
dan de reactiecoefficient die aangeeft hoe de arbeidsmarktparticipatie door’de vrouw reageert op veranderingen in de arbeidsmarktsituatie. Ten slorte is aan de te schatten arbeidsaanbodvergelijkingen een aantal controlevariabelen toegevoegd die
betrekking hebben op de aanwezigheid van kinderen en op de
leeftijd van de vrouw 8).
Resultaten
Een algemene arbeidsduurverkorting met 10% zou volgens
het Sociaal en Cultureel Planbureau gegeven een aantal veron-

* De schrijver is als wetenschappelijk medewerker verbonden aan het
Economise!] Instituut van de Rijksuniversiteit te Utrecht. Dit artikel
vormt een samenvatting van het door hem in opdracht van het Ministerie
van Sociale Zaken en Werkgelegenheid vervaardigde rapport Arbeidsduurverkorting en het arbeidsaanbod door gehuwde vrouwen, dat kan
worden besteld door overmaking van f. 10 op girorekening 55 27 12 ten
name van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid te Den
Haag onder vermelding van de titel. De auteur is dank verschuldigd aan
drs. H. J. M. de Bruijn-Schintz, ir. F. Melles, drs. E. J. Pommer en prof,
dr. ir. J. M. M. Ritzen voor hun adviezen en commentaren, aan G. P. H.
Linssen, A. van Mourik, P. S. A. Renaud en W. P. T. Walsteijn voor de
door hen in verschillende fasen van het onderzoek geleverde reken-assistentie en aan het Sociaal en Cultureel Planbureau voor het ter beschikking stellen van de data van het Aanvullend Voorzieningengebruik Onderzoek 1979.
1) H. de Groot, C. A. de Kam en E. Pommer, Een algemene arbeidsduurverkorting met tien procent, Rijswijk, 1982. Zie ook E. R. de Regt,
Arbeidstijdverkorting, Werkgelegenheid en inkomensverdeling, ESB, 28
juli 1982. Aangenomen is dat een algemene arbeidsduurverkorting gepaard gaat met een evenredige verlaging van de bruto lonen en de bovenminimale uitkeringen, terwijl de minimumuitkeringen worden verlaagd
overeenkomend met de mutatie in het netto minimumloon na een verlaging van het bruto minimumloon met 10%; zie De Groot, De Kam en
Pommer, op. cit., biz. 9.
2) Idem, biz. 20 en 47.
3) Zie over beide effecten J. J. Siegers, Arbeidsmarktsituatie en arbeidsaanbod, Sociaal Maandblad Arbeid, mei 1980.
4) J. Leuthold, An empirical study of formula income transfers and the
work decision of the poor, Journal of Human Resources, 1968.
5) Zie P. S. A. Renaud en J. J. Siegers, Income and substitution effects in
family labour supply, De Economist, te verschijnen.
6) Een stijging van het inkomen leidt tot een grotere vraag naar goederen, waaronder niet-betaalde tijd (mits niet-betaalde tijd een normaal
goed is), dat wil zeggen tot een kleiner aanbod van arbeid.
7) D.w.z. het gezinsinkomen exclusief het arbeidsinkomen van de
vrouw.
8) Zie hierover o.a. P. S. A. Renaud en J. J. Siegers, Het arbeidsaanbod
door gehuwden. ESB, 8 juni 1983, biz. 508.

derstellingen in 1979 naar schatting 425.000 extra banen hebben opgeleverd (overeenkomend met ca. 368.000 mensjaren) 9). Volgens de thans uitgevoerde berekeningen resulteerde
in dat geval in 1979 een extra arbeidsaanbod van de zijde van gehuwde vrouwen ter grootte van naar schatting ca. 96.000 personen (overeenkomend met ca. 55.000 mensjaren), waarvan krap
15% voor rekening komt van het aanvullingseffect en 85% voor
rekening van het aanmoedigingseffect.

Door

de

analyse

te

herhalen

voor

geselecteerde

deelsteekproeven uit het oorspronkelijke databestand afzon-

echter gewezen op het feit dat de op de twee verschillende databestanden betrekking hebbende analyses elkaar wat betreft de
belangrijkste conclusies wederzijds ondersteunen. Bij de inter-

pretatie van de verschillen in de exacte uitkomsten zij in de eerste plaats gewezen op het feit dat in beide gevallen het databestand werd verkregen via steekproeftrekking. In de tweede

plaats hebben de beide analyses betrekking op tijdstippen waartussen een groot verschil in arbeidsmarktsituatie bestond: in
1982 was de werkloosheid ten opzichte van 1979 meer dan verdubbeld.

derlijk, kan voor de onderscheiden categorieen de relatieve
grootte van de genoemde effecten worden vastgesteld. Het aanvullingseffect lijkt zich met name te concentreren bij de vrouwen:
— met een relatief lage opleiding;
— waarvan de echtgenoot een inkomen heeft dat groter is dan
modaal;
— die ouder zijn dan 35 jaar;
— die wonen in het Westen;
— zonder jonge kinderen.
Wat betreft het aanmoedigingseffect valt op dat dit zich lijkt te
concentreren bij de vrouwen:
— waarvan de echtgenoot een inkomen heeft dat kleiner is dan
modaal;
— die relatief jong zijn;
— zonder jonge kinderen.

Gegeven het feit dat de uiteindelijke effecten voor het grootste deel bestaan uit de onderscheiden aanmoedigingseffecten,
wekt het geen verwondering dat ook de uiteindelijke effecten
zich lijken te concentreren bij de drie laatstgenoemde categorieen.
Wanneer het aantal extra banen bij een algemene arbeidsduurverkorting met 10% in 1979 niet 425.000 maar 100.000
(overeenkomend met ca. 87.000 mensjaren) bedraagt, dan resulteert een extra arbeidsaanbod door gehuwde vrouwen ter
grootte van naar schatting ca. 32.000 personen (overeenkomend met ca. 19.000 mensjaren).
De berekeningen zijn herhaald voor 1982. Wanneer een algemene arbeidsduurverkorting met 10% in 1982 een extra aantal
banen oplevert van 425.000, dan bedraagt volgens de uitgevoerde berekeningen het extra arbeidsaanbod van de zijde van
gehuwde vrouwen naar schatting ca. 137.000 (overeenkomend

met ca. 91.000 mensjaren). Dit aantal komt geheel voor rekening van het aanmoedigingseffect, aangezien het aanvullingseffect naar schatting nihil is. Wanneer het aantal extra banen niet
425.000 bedraagt, maar respectievelijk 250.000 (overeenkomend met ca. 216.000 mensjaren) en 100.000 dan resulteert
een extra arbeidsaanbod door gehuwde vrouwen van naar
schatting respectievelijk ca. 77.000 (overeenkomend met ca.
51.000 mensjaren) en 13.000 (overeenkomend met ca. 9.000
mensjaren). Deze cijfers geven aan dat de effecten niet-lineair
verlopen: het extra arbeidsaanbod neemt versneld af naarmate
het extra aantal banen kleiner wordt. Het feit dat de gepresenteerde resultaten voor 1979 in een andere richting lijken te wijzen, wordt veroorzaakt doordat de creatie van 425.000 banen in
dat jaar zou hebben geleid tot een situatie van overvolledige
werkgelegenheid, waardoor de daling van het werkloosheidspercentage en daarmee de stijging van het arbeidsaanbod wordt
begrensd. Voor 1982 laten de uitkomsten zien dat een extra
aantal banen van 425.000 (personen) naar verwachting leidt tot
een netto daling van de geregistreerde werkloosheid van ca.
288.000 personen (d.w.z. 68% van 425.000), een extra aantal
banen van 250.000 (personen) tot een netto daling van de geregistreerde werkloosheid van ca. 173.000 personen (d.w.z. 69%
van 250.000) en een extra aantal banen van 100.000 (personen)
tot een netto daling van de geregistreerde werkloosheid van
87.000 personen (d.w.z. 87% van 100.000).
De uitgevoerde analyses vormen een toepassing van de economische theorie van het individuele arbeidsaanbod. Het betreft hier een terrein dat in Nederland nog nauwelijks ontgonnen
is. De hier gepresenteerde resultaten dienen dan ook met enige
voorzichtigheid te worden gehanteerd 10). In dit verband zij

ESB 23-11-1983

Besluit

Wellicht de belangrijkste conclusie luidt dat het effect dat specifiek is voor een algemene arbeidsduurverkorting, te weten het
effect dat optreedt als gevolg van de daling van het inkomen van
de echtgenoot, naar schatting relatief gering tot nihil is 11). Het
extra arbeidsaanbod door gehuwde vrouwen komt overwegend
of zelfs geheel voor rekening van het aanmoedigingseffect,

d.w.z. van het effect ten gevolge van de daling van de werkloosheid. Dit effect treedt op bij elke daling van de werkloosheid,
onafhankelij k van de vraag of de oorzaak van deze daling het gevolg is van een algemene arbeidsduurverkorting dan wel van de
aanwending van enig ander beleidsinstrument. Het weerspiegelt

het feit dat onder gehuwde vrouwen een omvangrijke verborgen
werkloosheid lijkt te bestaan.
Recent is herhaaldelijk gepleit voor een onderzoek naar de
(cumulatieve) verdelingseffecten van de huidige bezuinigings-

maatregelen. Het Sociaal en Cultureel Planbureau is inmiddels
met dergelijk onderzoek c.q. met de voorbereidingen daartoe
gestart 12). Dit onderzoek betreft doorgaans het doorrekenen

van de effecten van nieuwe maatregelen onder de veronderstelling dat personen en huishoudens zich na de invoering van deze
maatregelen niet anders zullen gedragen dan daarvoor. Het be-

hoort tot de taak van de economische wetenschap om aan te geven dat te verwachten valt dat de economische subjecten in het

algemeen wel degelijk reageren op maatregelen zoals die in de
fiscale sfeer of op het gebied van de sociale zekerheid. Met behulp van econometrische analysemethoden kan in beginsel de
omvang van deze readies en van de gevolgen daarvan op bij
voorbeeld de inkomensverdeling worden geschat wanneer tevens de benodigde data worden verzameld en voor onderzoek
beschikbaar worden gesteld. Hopelijk wordt dan in de toekomst

voorkomen dat in een voorstel voor herziening van het stelsel
van sociale zekerheid moet worden geconstateerd dat met betrekking tot de financiele effecten van een dergelijke herziening
niet veel meer beschikbaar is dan globale indicaties 13).
J. J. Siegers
9) De Groot, De Kam en Pommer, op. cit., biz. 38.
10) In dit verband zij tevens opgemerkt dat bij ontstentenis van longitudinale data moest worden gewerkt op basis van dwarsdoorsnede-analyse.
Dit betekent dat conclusies zijn getrokken omtrent gedragsveranderingen van personen in de tijd (intrapersonele veranderingen) op basis van
verschillen in gedrag tussen personen (intrapersonele verschillen).
11) De bevinding dat het arbeidsaanbod door gehuwde vrouwen nauwelijks tot niet reageert op veranderingen in het overig gezinsinkomen verschilt van de in buitenlandse onderzoekingen voor de Verenigde Staten
gevonden resultaten; zie bij voorbeeld M. C. Keeley, Labor supply and
public policy, New York, 1981. Ze wordt echter ondersteund door ander
onderzoek op basis van Nederlandse data betreffende individuele waarnemingen; zieJ. J. Siegers, Labour force participation of married women
under 35 years of age in the Netherlands, in. H. G. Moors e.a. (red.), Population and family in the low countries 11, Leiden, 1978 en J. J. Siegers,
De relatie tussen de arbeidsmarktparticipatie door gehuwde vrouwen en
de aanwezigheid van jonge kinderen in het gezin: een analyse op basis van
het NOVOM, Bevolking en Gezin, 1980.
12) Zie voor verricht onderzoek bij voorbeeld C. A. de Kam en C. J.
Wiebrens, Personele inkomensverdeling en wijzigingen van het stelsel
van sociale zekerheid, Beleid& Maatschappij, januari/februari 1983 en

A. J. van Noordwijk en C. A. de Kam, Op weg, maar waarheen?, WeekbladvoorFiscaalRecht, lOfebruari 1983;zievoorvoorgenomenonderzoek, Commissie Onderzoek Sociale Zekerheid, Onderzoekprogramma
1983, Den Haag, 1983, biz. 17-18.
13) Herziening van het stelsel van sociale zekerheid, Adviesaanvrage
aan de Sociaal-Economische Raad en de Emancipatieraad, Tweede Kamer, zitting 1982-1983, kamerstuk 17 475, nr. 6, biz. 45-46.

1083

Auteur