Lokale werkgelegenheidsinitiatieven
in Nederland
Inleiding
Tabel 1. Lokale werkgelegenheidsinitiatieven in Nederland
Lokale werkgelegenheidsinitiatieven kunnen worden omschreven als activiteiten die op lokaal/regionaal niveau worden ontplooid om op min of meer niet-traditionele wijze de
bedrijvigheid te stimuleren en werkzoekenden de kans te geven economisch en/of maatschappelijk zinvol bezig te zijn.
Om deze omschrijving wat concreter te maken, geven we een
aantal kenmerken en karakteristieken die onder andere door
de Raad van de Europese Gemeenschappen worden gehanteerd 1):
— de lokale initiatieven komen voort uit de lokale gemeenschap;
— de lokale initiatieven kunnen zowel door bevolkingsgroepen, het bedrijfsleven, de lokale overheid als andere organisaties of instanties worden gei’nitieerd;
— het draagvlak bestaat uit een of meer lokale organisaties,
bedrijven, instanties (of particulieren) en wordt soms ondersteunt door instanties van buiten de regio;
— de bijdrage van participanten kunnen op diverse wijzen
gestalte krijgen, bij voorbeeld door middel van het beschikbaar stellen van financiele middelen, materiele zaken, mankracht, kennis, know how, gratis advies enz.;
— zowel economische (commerciele) als sociale motieven,
als een mengvorm van beide, kunnen ten grondslag liggen
aan de deelname door de diverse participanten;
— lokale initiatieven zijn hoofdzakelijk afgestemd op de
plaatselijk aanwezige energie, d.w.z. het totaal aan lokale behoeften, mogelijkheden en potenties;
— lokale initiatieven worden beheerd c.q. verder ontwikkeld door personen of organsaties uit de plaatselijke/regionale gemeenschap.
Lokale initiatieven naar categorie
358
554
Totaal
24
88
8
93
28
5
Tabel 2. Aantal bedrijven en aantal arbeidsplaatsen in Bedrijvencentra naar doelgroepen
1983
1984 (medio)
Sedrijvencentra
Bedrijvencentra
voor
voor
startende stadsbedrijven vernieuwingsgebieden
voor/door algemeen
loelgroep; voor
alterna- kleine
tieve bedrijven
bedrijven
totaal
Aantal bedrijven
ca. 450
349
204
132
534
1.219
Aantal arbeidsplaatsen
niet
geinventariseerd
1.203
556
458
2.220
4.437
Inventarisatie
Voor de eerste maal is in 1983 een systematisch inventarisatie-onderzoek gedaan naar lokale initiatieven in ons land.
De resultaten zijn vastgelegd in de zogeheten Atlas van lokale
initiatieven in Nederland 1983. Dit onderzoek bracht aan het
licht dat er in Nederland in de onderscheiden soorten ruim
250 initiatieven waren (zie label 1). Hiervan waren 218 initiatieven ten tijde van het onderzoek operationeel.
In 1984 is het onderzoek naar lokale initiatieven opgesplitst; de initiatieven gericht op werklozen en ondersteunende instanties aan de ene kant en de lokale initiatieven gericht op de bevordering van de bedrijvigheid en werkgelegenheid aan de andere kant 2). Tegenover de 250 initiatieven uit
de (blauwe) atlas van 1983, leverde de inventarisatie van de
(blauwe) atlas van 1984 ruim 550 initiatieven op (de ,,groene” atlas bevat maar liefst 738 werkprojecten en 265 ondersteunende instanties). Deze toename kan niet zonder
meer worden toegeschreven aan een stijging van het aantal
initiatieven. Een belangrijke rol hebben gespeeld de hogere
respons (100% tegenover 70%) en een uitbreiding van het
aantal typen initiatieven. Naar categorieen onderverdeeld resulteren voor 1983 en 1984 de volgende aantallen lokale
werkgelegenheidsinitiatieven.
Op het eerste gezicht is sprake van een ruime verdubbeling
van het aantal lokale initiatieven. Om een betere indicatie te
krijgen van de betekenis van lokale initiatieven zijn meer
gespecificeerde cijfers noodzakelijk. Aan de hand van de data van een categerie lokale initiatieven – te weten bedrijvencentra – kan de betekenis van lokale initiatieven beter worden aangeduid. De cijfers over 1983 zijn minder gediversificeerd dan die over 1984.
40
218
Innovatiebureau’s
Managementopleidingen
Bedrijvenmanifestaties
Ondernemingsplanwedstrijden
100
168
21
29
19
niet
geinventariseerd
Nieuwe fmancieringsvormen
Bedrijfsideeenbanken
1984
36
78
niet
geinventariseerd
35
niet
geinventariseerd
Bedrij f sadviesimtellingen
Bedrijvencentra
Exportpromotie-activiteiten
1983
Tabel 2 dient met de nodige reserve te worden gei’nterpreteerd. Weergegeven zijn alleen de feitelijk gerealiseerde aantallen gevestigde bedrijven en gecreeerde arbeidsplaatsen
over heel 1983 en per medio 1984. Aangezien veel bedrijvencentra zich ten tijde van het onderzoek nog in de ontwikkelingsfase bevonden (b.v. per medio 1984 ca. 67) zullen de
werkelijke cijfers over heel 1984 aanmerkelijk hoger uitvallen.
Achtergrond
De sterke belangstelling voor lokale initiatieven is opmerkelijk. Voorheen had het lokale werkgelegenheidsbeleid een
achtergestelde plaats in het sociaal-economische beleid. Er
was eerder sprake van een passieve ondersteuning van bedrijvigheid. Voorts was er sprake van een sterk hierarchische opzet. In de loop van de afgelopen decennia ontstonden ook
vanuit de basis bepaalde visies over werk(gelegenheid) en samenleving en via de zogenaamde ,,bottom up”-benadering
1) Resolutie van de Raad van de Europese Gemeenschappen betreffende de bijdrage van plaatselijke werkgelegenheidsinitiatieven tot
de bestrijding van werkloosheid, 30 mei 1984, biz. 3.
2) De eerst genoemde initiatieven zijn in de (groene) Atlas van lokale
initiatieven in Nederland 1984, werkprojecten en ondersteunende instanties vastgelegd (1050 biz.). De andere lokale initiatieven staan geregistreerd in: M.L. Verhoef-Sleeuwenhoek (red.), Atlas van lokale
initiatieven in Nederland 1984, stimulering van bedrijvigheid en
werkgelegenheid (615 biz.).
hielden ze zich bezig met het actief stimuleren van economische activiteiten. De participanten schilderden hun activiteiten echter doorgaans te sterk af als een alternatief voor – in
plaats van als aanvulling op — de bestaande activiteiten en
ondersteuningsstructuren. Ook was er veelal te weinig oog
voor de harde economische realiteit. Tot een wezenlijke wijziging van het traditionele beleid en de gebruikelijke ondersteuningsactiviteiten van die zijde heeft dit dan ook niet
geleid.
Mede als gevolg van de economische recessie zijn de laatste
jaren in toenemende mate bestaande organisaties op het lokale niveau zich met actieve stimulering van de werkgelegenheid gaan bezighouden. Zo zijn lokale overheden en onder-
zijds tot meer spreiding van activiteiten. Zo zullen basisresearch en development als gevolg van hoge investeringslasten
en grote kennisbehoefte centraliseren. Daarbij zullen steeds
meer samenwerkingsverbanden (moeten) ontstaan over de
lands- en continentsgrenzen heen 5). Van veel binding met de
directe omgeving zal geen of nauwelijks sprake zijn. Daarentegen zal de produktie zelf sterker dan nu het geval is gespreid
gaan plaatsvinden, en een tendens vertonen van grootschalige massaproduktie naar serieproduktie op een kleiner schaalniveau 6). Enerzijds omdat nieuwe technieken het commercieel verantwoord maken in kleinere hoeveelheden te produceren en anderzijds omdat men gedwongen wordt meer rekening te houden met de wensen en behoeften van de consu-
nemingen, maar ook plaatselijke vestigingen van instellingen
menten.
die tot de traditionele ondersteuningsstructuur behoren, zoals de Kamers van Koophandel en de Regionale Dienstverleven voor die werkterreinverbreding lopen sterk uiteen. In een
Ook de traditionele lokale bedrijvigheid zal zich aan deze
nieuwe situatie moeten aanpassen. Het spreidingspatroon
zal onder andere worden bepaald door de mate waarin de afzonderlijke regio’s toegang hebben weten te verschaffen tot
aantal gevallen gaat het om lijfsbehoud, in andere gevallen
de gewenste informatiebronnen en kenniscentra en tevens
spelen idee’le motieven mee. Bovendien kunnen zakelijke
en/of een combinatie van motieven een rol spelen. Afgezien
van de lokale invalshoek en het activerende karakter is een
duidelijk kenmerk van de niet-traditionele aanpak. Dit uit
zich onder andere door de samenwerking tussen overheid en
bedrijfsleven bij de invulling van het beleid en de creatie van
allerlei relatienetwerken waardoor latente potenties bij bedrijven en instellingen kunnen worden aangewend voor het
opzetten van projecten en het ondersteunen van de doelgroepen.
Deze ontwikkeling is niet alleen typerend voor Nederland,
maar heeft zich in de meeste Westerse landen voltrokken. Dit
heeft er mede toe geleid dat supra-nationale organisaties, zoals de EG en de OESO, zich intensief met deze materie zijn
gaan bezighouden 3).
structuren hebben weten te creeren waarin nieuwe bedrijvigheid tot ontwikkeling en bestaande tot vernieuwing en innovatie kunnen komen.
Hiervoor is een (verfijnd) relatienetwerk onontbeerlijk,
omdat een installing of organisatie niet in staat moet worden
geacht in alles te kunnen voorzien. Ten slotte neemt ook in de
toekomst de vervangingsbedrijvigheid een belangrijke plaats
ningscentra Kleinbedrijf, actief gaan participeren. De motie-
Risico’s
Toch zitten er een aantal risico’s en gevaren aan de huidige
ontwikkelingen vast. Zo dreigt het gevaar dat participanten
die zich thans actief met lokale werkgelegenheidsinitiatieven
bezighouden binnen afzienbare tijd zullen afhaken, omdat
ze het rendement te laag achten. De volgende cijfers, ontleend aan de Atlas voor lokale initiatieven in Nederland,
kunnen dit wellicht illustreren. In ons land opereren meer
dan 100 lokale stimuleringsbureau’s met gemiddeld twee
stafmedewerkers. De kosten mag men op basis van deze gegevens stellen op 2 a 3 ton. Gemiddeld worden door deze bureau’s op jaarbasis 20 bedrijven op de been geholpen, die
werk leveren aan ca. 30 personen. Dit lijkt goedkoop;
f. 10.000 investering voor elke arbeidsplaats, maar men kan
zich afvragen of (de levensvatbaarheid van) deze bedrijven
ook niet tot stand zouden zijn gekomen zonder de bemoeienis van een stimuleringsbureau. Voorts bestaat door het
plaatsen van lokale initiatieven in het enge kader van de
werkloosheidsbestrijding, het gevaar dat onvoldoende wordt
nagedacht over het eventuele belang van lokale werkgelegenheidsinitiatieven op de langere termijn.
Inmiddels rijzen nieuwe initiatieven als paddestoelen uit
de grond en is het wachten op een adequate onderbouwing en
beleidsondersteuning. Steeds duidelijker wordt dat we aan
de vooravond staan van grote structurele sociale en economische veranderingen. Als gevolg van allerlei ontwikkelingen
– niet in de laatste plaats op technologisch gebied — stevenen we af op een nieuwe samenlevingsstructuur. Een maatschappij die door Toffler wordt aangeduid met de term ,,derde golf” en door anderen met ,,technosamenleving” of ,,informatiemaatschappij” 4). Het zou te ver voeren in dit artikel uitvoerig in te gaan op de toekomstige maatschappijstructuur. De visies hierover lopen nogal uiteen, hoewel men
het over een aantal zaken in grote lijnen wel eens is, met name
op sociaal-economisch gebied. Zo verwacht men dat de diversiteit aan activiteiten verder zal toenemen met enerzijds
ontwikkelingen met een tendens naar concentratie en ander-
ESB 17-4-1985
in. Vervanging wil hier zeggen een mogelijkheid voor zinvol-
le opvulling van steeds meer vrije tijd, waarover de mens als
gevolg van de technische vooruitgang gedwongen of vrijwil-
lig kan gaan beschikken. Deze bedrijvigheid zal deels gericht
zijn op zelfontplooiing, het uitoefenen van een hobby, het
deelnemen aan een cursus, zelfvoorziening, de doe-het-zelfactiviteiten en ten slotte ook de kostwinning. Hoe en in welke
mate dit wordt gerealiseerd, zal wederom sterk afhangen van
de mate waarin men erin zal slagen lokaal in te spelen op deze
nieuwe ontwikkelingen en uitdagingen. De lokale gemeenschap zou dit kunnen doen door onder andere aangepaste financiering, adequate advisering en ondersteuning op het gebied van de bedrijfsvoering, geschikte huisvesting enz. te bieden. Omdat de lokale gemeenschap of instellingen daarin
veelal niet in staat zijn dat allemaal zelf te doen moeten zij
een beroep kunnen doen op het opgebouwde relatienetwerk.
Lokale werkgelegenheidsinitiatieven zullen naar verwachting een steeds belangrijke rol gaan spelen in de samenleving.
Voor een optimale ontwikkeling ervan zal de aanwezigheid
van goede lokale stimuleringsstructuren en relatienetwerken
van essentiele betekenis zijn. Verdere beleidmatige en wetenschappelijke aandacht voor lokale initiatieven is onontbeerlijk!
F.W.M. Boekema
J.C. de Koning
L.H.J. Verhoef*
* Respectievelijk universitair docent bij dc Vakgroep Regionale
Economic van de Katholieke Hogeschool Tilburg, directeur Directie
Sociaal-Economische Ontwikkeling van de Rijksdienst voor de IJsselmeerpolders (RIJP), en wetenschappelijk onderzoeker bij de
RIJP en de Katholieke Hogeschool Tilburg.
3) Zo heeft de Raad van de Europese Gemeenschappen op 7 juni
1984 een nieuw beleid uitgestippeld, verwoord in de reeds eerder genoemde resolutie betreffende de bijdrage van plaatselijke werkgelegenheidscheppende initiatieven ter bestrijding van de werkloosheid.
Voorts worden in alle lidstaten in opdracht van de EG ,,consultaties”
over lokale initiatieven gehouden. De OESO heeft het,.co-operative
action programme on local initiatives for employment creation” opgezet, mede in samenwerking met de EG.
4) Zie in dit verband ook: John Naisbitt, Megatrends, ten new directions transforming our lives. New York, 1984, en: Alvin Toffler,
Previews and premises, 1983, en: J. Robertson, The sane alternative,
1983.
5) Illustratief in dit verband is het onderzoek naar en de ontwikkeling van de z.g. ,,superchip” door de Nederlands-Duitse samenwerking van Philips en Siemens.
6) Toffler heeft hoofdstuk 15 uit De derde golf als titel meegegeven
,,the mass production exit”.
359