Ga direct naar de content

Laat duizend nieuwe bedrijven bloeien

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: april 12 2000

Laat duizend nieuwe bedrijven bloeien
Aute ur(s ):
Elfring, T. (auteur)
Hulsink, W. (auteur)
Beide auteurs zijn verb onden aan de vakgroep Strategie en Omgeving van de faculteit Bedrijfs-kunde aan de Erasmus Universiteit Rotterdam. De
eerste auteur is tevens als hoogleraar innovatief ondernemerschap verb onden aan de Universiteit Wageningen.
Ve rs che ne n in:
ESB, 85e jaargang, nr. 4251, pagina 312, 14 april 2000 (datum)
Rubrie k :
Tre fw oord(e n):
ict

Het Twinning-project lijkt een voorbeeld van innovatief ondernemer-schap van de overheid. Nu het project succesvol blijkt en het
bedrijfs-leven eindelijk parti-cipeert, rijst de vraag welke verdere toepas-singen mogelijk zijn.
Het gaat goed met Nederland, maar op het gebied van innovatief ondernemerschap is het nog treurig gesteld. Het aantal
hoogtechnologische starters en het aantal snel groeiende bedrijven blijft in Nederland achter bij andere Europese landen en de VS 1.
Die bambi’s en gazellen, in met name de ict-sector, zijn van groot belang voor de concurrentiepositie van het Nederlandse bedrijfsleven
in de nieuwe economie. Waar zien we wel een sterke toename van snelgroeiende, kennisintensieve starters? Silicon Valley is
natuurlijk het meest aansprekende voorbeeld, maar ook in Europa zijn clusters waarin hoogtechnologische starters ontstaan en
bloeien: in Finland rondom Nokia en de Technische Universiteit van Oulu, de Shalom Valleys in Israel en in Vlaanderen bij het
spraak- en taaltechnologie bedrijf Lernout en Hauspie (Flanders Language Valley) 2.
Nederland kent dergelijke netwerken van starters en snelle groeiers rond universiteiten, nationale onderzoeksinstituten, grote
ondernemingen en risico-kapitaalverschaffers niet of nauwelijks. Het grote probleem lijkt hier dat die drie partijen niet de juiste
voedingsbodem bieden en zeker geen aanjaagfunctie vervullen. Er is enige hoop, nu in navolging van het Twinning-initiatief van het
Ministerie van Economische Zaken, anderen volgen met vergelijkbare initiatieven. Met Twinning heeft de overheid het vertrouwde
concept van een incubator-centrum nieuw leven ingeblazen en omgevormd tot een soort versnellers-netwerk. In zo’n netwerk ontstaat
een soort markt voor ideëen, complementaire kennis en kapitaal en een dergelijk netwerk is met name interessant voor kennisintensieve
starters in ict- en internet-markten. Het is ook een lucratieve markt in andere spitstechnologie-clusters, bijvoorbeeld biotechnologie.
Elders zijn voorbeelden te vinden van een beursgang van zo’n accelerator-netwerk (bijvoorbeeld in de VS, Finland en Israel). Drie vragen
dringen zich op. Ten eerste, heeft de overheid sneller ingespeeld op nieuwe ontwikkelingen dan het bedrijfsleven? Ten tweede, moet
Twinning, nu de markt tot ontwikkeling komt, versneld verzelfstandigd worden? En ten derde, zijn er nog andere toepassingen te
ontwikkelen op basis van het Twinning-concept?
Het initiatief
De oorsprong van het concept voor het creëren van een broedplaats voor ict-starters gaat terug tot begin 1997, toen Booz-Allen &
Hamilton in haar onderzoeksrapport melding maakte van het introduceren van een “one-stop shopping agency for start-ups” 3. In de
zomer van 1997 bleek er geleidelijk consensus over te ontstaan dat de beleidsmaatregelen ter stimulering van ict-ondernemerschap
gericht zullen moeten zijn op het vereenvoudigen van het verlenen van risico-kapitaal aan startende ondernemers en het versimpelen van
de wetgeving voor het starten van nieuwe bedrijven. Nieuwe elementen zijn een actieve begeleiding door senior-ondernemers en ervaren
ict-ers en het bevorderen van betrekkingen met Silicon Valley.
Na het Twinning-project ongeveer een jaar vooral lippendiensten bewezen te hebben, raakte een groep van vijftien risicokapitaalverschaffers in juni 1998 actief bij het project betrokken door middel van het toezeggen van investeringen in de Start- en
Groeifondsen van Twinning. In augustus 1998 werd Twinning officieel opgericht. De doelstelling die het instituut meekreeg was het
verbeteren van het startersklimaat in Nederland (en dus niet het maken van winst).
Activiteiten
Het project bestaat uit een netwerk van gerenommeerde ict’ers uit binnen- en buitenland (VS, Israël), ook wel de Twinning Partners
genoemd, die de starter advies kunnen geven over technische en marktpotenties van bepaalde ict-producten, contacten met leveranciers,
distributeurs en afnemers kan leggen, en voor begeleiding op afstand en op hoofdzaken zorg kan dragen. Ten tweede zijn er de Twinning
Centers: bedrijvenverzamelcentra waar de startende ondernemers (kantoor)ruimte kunnen huren tegen een marktconforme huur en
toegang hebben tot bepaalde geavanceerde voorzieningen en diensten, bijvoorbeeld telecommunicatie-infrastructuur. Ten derde zijn er
de Twinning Fondsen: het Startfonds bestaat uit deelnemingen in jonge ict-bedrijven (met een plafond van Æ’ 400.000) en het Groeifonds
voor groeiende bedrijven op basis van 50/50 financiering door Twinning met de verschillende participatiemaatschappijen (met voor
Twinning een plafond van Æ’ 2 miljoen).
Inmiddels zijn er drie incubatiecentra in Nederland: Amsterdam (geopend oktober 1998), Eindhoven (voorjaar 1999) en Enschede (UT,

herfst 1999). De investeringskosten van Twinning worden deels opgebracht door bedrijven en instellingen uit de regio en deels betaald
uit regionale en Europese subsidies. In het afgelopen jaar zijn enige tientallen bedrijven gestart in de Twinning-centra. Begin 2000 heeft
Twinning zo’n veertig participaties in ruim dertig bedrijven. Met een ruw gemiddelde van tien tot vijftien medewerkers per gestart bedrijf,
kan het totale aantal medewerkers van bij Twinning betrokken bedrijven op ongeveer 350 tot 450 geschat worden. Groei in het eerste jaar
van een paar medewerkers tot enige tientallen is geen uitzondering.
Marktfalen?
Het Twinning-initiatief van de overheid lijkt succesvol. Het aantal ict-starters bij de Twinning centra neemt snel toe en een aantal van
hen valt onder de categorie snelle groeiers. De vraag is waarom de overheid eerder dan het bedrijfsleven inzag dat incubatiecentra
nieuwe stijl zeer interessant kunnen zijn. Het aantal starters in de ict-sector was in de jaren negentig in Nederland laag. In analyses wordt
daarvoor een aantal redenen gegeven 4. De Nederlandse softwaresector was gebaseerd op verouderde technologie en een matige
doorstroming van publieke kennis naar de marktsector. Naast een aantal remmende economische factoren was er een onaantrekkelijk
startersklimaat in met name snel groeiende bedrijfstakken. Dit laatste manifesteerde zich in een ineffectieve samenwerking tussen
universiteiten, verschaffers van start- en groeikapitaal, geavanceerde klanten en ondersteunende overheden. Daarnaast waren de
kapitaalverschaffers slechts in beperkte mate bereid in de Nederlandse markt te investeren.
Spin-offs
Die samenwerking tussen grote bedrijven, universiteiten en risico-kapitaalverschaffers in netwerkachtige structuren lijkt de sleutel tot
succes. Om de rol van die verschillende spelers in zo’n netwerk te bepalen is het van belang om te leren van ervaringen elders. Het
dominante proces waardoor nieuwe bedrijvigheid ontstaat in technologieclusters als Silicon Valley is dat van spin-offs: dit zijn bedrijven
die gestart worden door individuen (in teamverband, maar ook alleen) die weggaan bij veelal een groot bedrijf of soms een universiteit,
om voor zichzelf te beginnen 5. Daarbij nemen ze bij de ex-werkgever opgedane kennis mee. De ontwikkeling van een hoogtechnologisch
cluster is afhankelijk van dit diffusieproces 6. De twee belangrijkste partijen waar spin-offs ontstaan zijn universiteiten plus bijbehorende
technologische instituten en grote ondernemingen. Daarnaast spelen risico-kapitaalverschaffers een belangrijke rol. In Nederland
hebben alle drie erg traag gereageerd op deze nieuwe ontwikkelingen.
Waarom reageren die partijen zo traag? De universiteiten zagen en zien het niet als hun taak ondernemerschap en de commerciële
exploitatie van kennis te bevorderen. Ook regelgeving maakt het voor universitaire bestuurders lastig om met initiatieven te komen. De
grote bedrijven zijn nog te zeer gefixeerd op kostenbesparing in plaats van investeren in de nieuwe economie. Zij hadden tot voor kort
ook weinig aanleiding om te twijfelen aan de duurzaamheid van de strategie van concentratie op kerntaken. De winsten stegen en de
beurskoersen ontwikkelden zich positief. De risico-kapitaalverschaffers reageerden ook traag op de nieuwe mogelijkheden, wellicht
omdat ze nog achtervolgd werden door de debacles in de ict-sector in het begin van de jaren negentig.
Fondsen
In tegenstelling tot de universiteiten, grote bedrijven en risico-kapitaalverschaffers, speelde de Nederlandse overheid met het Twinninginitiatief wel adequaat in op de mogelijkheden van incubatiecentra en versnellers-netwerken om middels startende bedrijfjes nieuwe
producten en diensten te ontwikkelen. Uit het buitenland, in het bijzonder uit Silicon Valley, kwamen signalen die erop duidden dat
clusters en netwerken een belangrijke rol kunnen spelen bij het aanjagen, genereren en ontwikkelen van startersinitiatieven op het terrein
van internet en andere nieuwe technologie. Universiteiten als Stanford en MIT ontwikkelden een actief octrooi- en licentiebeleid waarbij
ondernemers werden gestimuleerd, en soms ook ondersteund vanuit aparte fondsen, eigen bedrijven op te zetten die de fundamentele
kennis van de universiteit commercieel kunnen exploiteren. Ook grote bedrijven als Intel, Sun, Nokia en Microsoft hebben
bedrijfsgebonden participatiefondsen (zie verder) opgericht om te investeren in starters die nieuwe technologieen ontwikkelden en naar
de markt wilden brengen. Dit soort fondsen werd op enige afstand van het moederbedrijf geplaatst en maakte gebruik van de ervaringen
van risico-kapitaalverschaffers op het terrein van financiële prikkels via aandelenparticipaties en begeleiding van starters. Ook de risicokapitaalverschaffers in met name Silicon Valley zagen dat het vormen van een soort netwerk waarin de starters complementaire kennis en
ervaring kunnen verkrijgen de kans op succes sterk vergroot. Die ontwikkelingen elders werden wel door de Nederlandse overheid
gesignaleerd en in daden omgezet, terwijl het bedrijfsleven ernaar keek, aarzelde en opnieuw de beproefde formule van saneren en de
concentratie op kerntaken nastreefde.
Een beursgang?
Misschien is het feit dat de Twinning-formule op de agenda is gezet en brede ingang heeft gevonden in kringen van starters, financiers
en beleidsmakers, wel het meest markant. Zo kan men de bekendheid van het bijna ingeburgerde concept van een kraamkamer voor ictcreativiteit en ondernemerschap zien als de grote verdienste. Niet alleen het aantal starters stijgt, ook het concept van een
versnellersnetwerk krijgt navolging. Een nieuwe generatie van informele investeerders (particuliere risico-kapitaalverschaffers) komt, in
nauwe samenwerking met een aantal risico-kapitaalverschaffers, met soortgelijke plannen en activiteiten. Ze investeren in
incubatiecentra, relatienetwerken en ondersteunende dienstverlening voor starters. Het wachten is op de grote bedrijven uit de oude
economie en de (technologie-)universiteiten die ook dit soort netwerken en participatiefondsen opzetten om beter te kunnen inspelen op
de nieuwe mogelijkheden.

Beursnotering in Finland
Een lichtend voorbeeld voor een eventueel beursgenoteerd incubatie-centrum is het in Oulu (Finland) gevestigde wetenschapsen businesspark Technolopolis (genoteerde aan de beurs van Helsinki sinds de zomer van 1999). Dit reeds in 1982 opgerichte
bedrijvenpark rondom de Universiteit van Oulu (het oudste in Scandinavië) heeft behalve de thuisbasis van Nokia, de
wereldvermaarde leverancier van mobiele communicatie-apparatuur, en andere kleinere Finse technologiebedrijven (o.a. op het
gebied van datatransmitters, Internet-applicaties), ook vestigingen van belangrijke buitenlandse ICT-bedrijven als Compaq,
Siemens en HP. Inmiddels heeft Technopolis een zusje gekregen in Medipolis, een biotechnologie-park opgericht rondom het

Academisch Ziekenhuis van Oulu, waarin binnenlandse en buitenlandse bio-pharmabedrijven (onder hen Johnson & Johnson
en Fibrogen Europe) gelokaliseerd zijn, die actief zijn op het gebied van onderzoek, ontwikkeling en commercialisering van
medische apparatuur, diagnostica en bio-informatica.

Hoe verder?
De doelstelling om een forse impuls te geven aan het aantal starters in ict lijkt veel eerder dan de termijn van vijf jaar gerealiseerd te
worden. Twinning kan verzelfstandigd worden en ook zelf naar de beurs gaan.
Behalve een uitbreiding van het aantal Twinning-centra in Nederland, ligt ook een verbreding van het Twinning-concept naar de andere
hoogtechnologische sectoren als biotechnologie (in brede zin) en nieuwe materialen voor de hand. Het Twinning-concept kan goed als
basis dienen voor stimulering van innovativiteit in de biotechnologie. Men zal echter rekening moeten houden met een aantal belangrijke
verschillen tussen ict en biotechnologie. De toetredingsbarrieres voor biotechnologie initiatieven zijn gezien de investeringen in
laboratoria en dergelijke veel groter dan bij ict-starters. Daarnaast duurt het over het algemeen langer voordat een nieuw product op de
markt komt. Dat wordt veroorzaakt door de strenge regelgeving en eisen waaraan nieuwe producten moeten voldoen. De kosten bij
mislukking zijn dus erg hoog en dat maakt het moeilijker een goed rendement te halen uit een portfolio van starters. In de ict zijn
natuurlijk ook veel starters die uiteindelijk falen, maar de kosten die daarmee gepaard gaan zijn beperkt en kunnen ruimschoots
overtroffen worden door de winst bij succesvolle starters.
Bedrijfsgebonden participatie
Een andere mogelijkheid voor verbreding van het concept van Twinning ligt bij grote bedrijven. Die bedrijven kunnen het Twinningconcept gebruiken om bedrijfsgebonden participatiefondsen (corporate venture) in te richten. In Nederland zijn nog weinig bedrijven die
een dergelijk fonds hebben. In de vs is dit soort fondsen de laatste jaren evenwel snel gegroeid. Bedrijfsgebonden participatiefondsen
lijken op risico-kapitaalverschaffers maar ze zijn verbonden met een grote bestaande onderneming. In veel gevallen hebben die fondsen
dan ook strategische doelstellingen die verband houden met het functioneren van die grote ondernemingen. Zo heeft het
participatiefonds van Intel als doelstelling te investeren in starters die het gebruik van het kernproduct van Intel ondersteunen. Over het
algemeen zijn zulke fondsen echter relatief autonoom van het moederbedrijf. Ze hebben vaak een vergelijkbare opzet als de gewone
risico-kapitaalverschaffers. Ze werken met deelnemingen en marktprikkels, waarbij het managementteam van het startende bedrijf een
pakket aandelen heeft. Gezien de directe relatie tussen de prestaties van het managementteam en de waarde van de aandelen op de markt
worden zij maximaal gestimuleerd te presteren.
In de Verenigde Staten is het aandeel van bedrijfsgebonden participatiefondsen in het totale bedrag voor risico-kapitaal in de jaren
negentig gestegen van vier naar 16 procent. In Nederland is dat percentage blijven steken op een paar procent. Een inventarisatie onder
de AEX-fondsen leverde betrekkelijk weinig op. Alleen DSM, KPN, Shell en zeer recent ook Philips hebben op kleine schaal dergelijke
fondsen. Het Twinning-concept kan een interessante formule voor die grote bedrijven zijn. Ze hoeven dan niet direct een eigen fonds te
ontwikkelen met alle risico’s die daarbij horen. In de Twinning-formule kunnen ze dat met een aantal partners doen. Dat biedt het
voordeel dat de risico’s meer gespreid zijn en ze toegang hebben tot de gespecialiseerde kennis die nodig is om fondsen te beheren.
Conclusie
Het Ministerie van Economische Zaken heeft geprobeerd de Nederlandse ict-sectoren te dynamiseren door nieuwe bedrijvigheid te
creëren en te faciliteren. De andere partijen die hierbij betrokken zijn, zoals de grote bedrijven, universiteiten, de onafhankelijke
onderzoeks- en ontwikkelingsinstituten en de risico-kapitaalverschaffers, zijn langzaam wakker geworden. Zij plannen nu participatieactiviteiten met privaat risico-kapitaal en een actiever innovatie- en licentiebeleid. Als we het ontstaan en de evolutie van Twinning
bekijken, valt op dat de overheid sneller heeft ingespeeld op nieuwe trends in de richting van vernieuwend ondernemerschap en
clustervorming dan het bedrijfsleven en academia. De markt voor startende en snelgroeiende bedrijven lijkt nu, in navolging van het
Twinning-initiatief, in een stroomversnelling te komen. Zowel aan de aanbodkant van (potentiële) ondernemers, onderzoeksinstellingen
en spin-offs van grote bedrijven, als aan de vraagkant van mogelijke kapitaalverschaffers en commerciële dienstverleners, valt veel
dynamiek te bespeuren. Net als de jonge technologiebedrijven waar zij in participeert, zal Twinning moeten groeien en expanderen om
hiermee aan professionalisme en legitimiteit te kunnen winnen. In de fase van het falen van de technologische startersmarkt heeft
Twinning zich als incubator en accelerator van nieuwe ict-bedrijvigheid in Nederland bewezen. Nu deze markt volwassen aan het worden
is, mede door actief ingrijpen van een ondernemende overheid, zijn de grote bedrijven, universiteiten en de risico-kapitaalverschaffers
aan zet

1 Zie bijvoorbeeld P.A. Eck van der Sluijs et al., Jonge, kleine, innovatieve ict-bedrijven in Nederland. Een inventarisatie, EIM,
Zoetermeer, 1998, en ministerie van Economische Zaken, De ondernemende samenleving. Meer kansen, minder belemmeringen voor
ondernemerschap, Den Haag, 1999.
2 H. Bouwman en W. Hulsink, (red)(in druk), Silicon (V)alley in de polder: over ict-clusters in de Lage Landen, Lemma, Utrecht.
3 Booz-Allen en Hamilton, Enabling the information society. Supporting market-led developments. Key findings and policy ideas from
a global benchmarking of the information and communication technology industries, Amsterdam, 1997.
4 Ministerie van Economische Zaken, SWAP 2000. Software actieplan 1996-2000, Den Haag, 1996; McKinsey & Company, Een
stimulans voor de Nederlandse economie, Amsterdam, 1997; F. den Hertog en E. Huizenga, Het innovatieve softwarebedrijf. Strategie,
organisatie en personeelsbeleid, Kluwer, 1997.
5 H. Bahrami en S. Evans, Flexible recycling and high-technology entrepreneurship’, California Management Review, 1995, blz. 52-89.

6 T. Elfring, Innovatief ondernemerschap , Academic Service, Schoonhoven, 2000.

Copyright © 2000 – 2003 Economisch Statistische Berichten ( www.economie.nl)

Auteurs