Ga direct naar de content

Kwalificaties en beloningen; verschuivingen in de tijd

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: april 8 1993

Steekproef en werkwijze

Kwalificaties en beloningen;
verschuivingen in de tijd
Het verband tussen gevraagde kwalificaties en beloningen blijkt
sinds 1955 aan veranderingen onderhevig te zijn. Werden sociaal-

normatieve kwalificaties als flexibiliteit en sociale vaardigheden in
1955 nog als vanzelfsprekend

eruaren, sinds kort blijken deze, naast

opleidingsniveau en eruaring, de beloningsstructuur mede te
kunnen verklaren.

In een prestatiesamenleving zouden
beloningen verdeeld moeten worden
op basis van verdienste. Dit verdelingsmechanisme noemt men het
prestatieprincipe. Het prestatieprincipe is een ordeningsprincipe. In ons
arbeidsbestel zijn de meeste regelingen op dit prestatiepricipe geent.
Wie meer presteert verdient meer.
De vraag die in dit artikel aan de
orde komt is in hoeverre veranderingen in dit prestatieprincipe te ontwaren zijn1. Uiteraard is dit een tamelijk
lastige vraag. Men kan moeilijk onderzoek doen naar de prestatieopvattingen die mensen dertig jaar geleden aanhingen. Wat wel mogelijk is,
is een longitudinaal onderzoek naar
de kwalificaties die werkgevers van
werknemers vragen in personeelsadvertenties. Ook de beloningen die geboden worden voor werkzoekenden
met bepaalde kwalificaties staan in
advertenties vermeld. Natuurlijk zijn
kwalificaties niet gelijk aan prestaties; het zijn ‘screening criteria’ .
Maar ze zeggen wel degelijk iets
over de ‘hiring criteria’, de criteria
die de werkelijke produktiviteit van
de werknemer aangeven.
Als beloningen verdeeld worden
naar de geleverde prestatie kan men,

indien men deze redenering zou mogen omkeren, aan de hoogte van de
beloning afmeten welke kwalificaties
als een prestatie worden gezien.
Kwalificaties worden onderverdeeld in ascriptieve kwalificaties
(sexe, ras, religie), technisch-instrumentele kwalificaties (opleiding,
vaardigheden en ervaring) en sociaalnormatieve kwalificaties. Sociaalnormatieve kwalificaties worden
door Van Hoof en Dronkers gedefinieerd als “die eigenschappen van personen die hen in algemene zin in
staat stellen bepaalde vormen van
arbeid te verrichten binnen de voor
die soorten arbeid in ons bestel kenmerkende verhoudingen”3. Men kan
onder andere denken aan eigenschappen als flexibiliteit, creativiteit,
sociale vaardigheden, loyaliteit, gezagsgetrouwheid, bereidheid tot
hard en regelmatig werken.
In dit artikel staat vooral de vraag
centraal of de sociaal-normatieve
kwalificaties ten opzichte van andere
kwalificaties lonender worden. Als
dat zo is betekent dit immers dat
deze kwalificaties tegenwoordig als
een betekenis van prestatie worden
gezien. Het prestatieprincipe is dan
van inhoud veranderd.
Na een uiteenzetTabel 1. Procenten advertenties waarin een opteiting over de gevolgdiagstype als boogste genoemd werd naar jaar
de werkwijze worden allereerst de be’82
’87
’90
’55
’65
76
langrijkste veranderingen in kwalificaLaag
22
6
39
3
3
3
ties besproken.
24
24
20
Midden
20
45
33
Daarna wordt de reHbo
10
27
30
27
29
31
latie tussen kwalifi46
6
Wo
16 -. 43 47
45
caties en monetaire
beloningen geanaly338
727
614
466
656
609
seerd. Een conclusie
Comers V- 0,28 Peatsons R = 0,83
sluit het artikel af.

ESB 7-4-1993

In het onderzoek vormen de personeelsadvertenties de onderzoekselementen. Steekproefelementen waren
zeventig zaterdagedities uit de landelijke dagbladen Nieuwe Rotterdamse
Courant-Handelsblad (NRC), Volkskrant (VK) en het Algemeen Dagblad
(AD), die verschenen zijn in de jaren
1955, 1965, 1976, 1982, 1987, en
1990. Dit resulteerde in een bestand
met een omvang van 5.346 advertenties.

Gevraagde kwalificaties
Vele kwalificaties zijn onderzocht .
De belangrijkste hiervan zijn opleiding, geslacht, leeftijd, ervaring en
sociaal-normatieve kwalificaties.
Opleiding
Als gekeken wordt naar de hoogst genoemde opleiding in de advertenties,
blijkt dat het gevraagde onderwijsniveau stijgt (label 1). De vraag naar
het lagere onderwijs (Ibo, mavo,
havo) neemt sterk af. Wordt deze
soort onderwijs in 1955 nog in 39%
van de advertenties gevraagd, in
1990 bedroeg het aandeel nog maar
3% . De vraag naar het middelbare
opleidingsniveau (vwo, mbo) daalde
in deze periode van 45% naar 20%.
Het hbo-niveau schommelt vanaf
1965 rond de 30%. Het aantal advertenties waarin een academisch niveau gevraagd wordt stijgt van 6% in

1. Voor een inleidende verhandeling over
de betekenis van individuele arbeidsprestaties gebaseerd op opinie-onderzoek, zie
J. Berting, Nederlanders over de betekenis van individuele arbeidsprestaties; in:
L.J.M. d’Anjou en A.P.J. Bernts (red.), Presteren en verdelen in Nederland, Boom,
Amsterdam, 1991.
2. P.B. Doeringer en M.J. Piore, Labor
markets adjustment and internal training, Proceedings of the 18th annual winter meetings of the Industrial Relations Research Association, biz. 250-263, 1965.
3. J. Dronkers en J.J.B.M. van Hoof, Onderwijs en arbeidsmarkt, Kluwer, Deventer, 1980.

4. R. Moelker, Zou hij onze nieuwe werknemer kunnen zijn. Veranderingen in gevraagde kwalificaties als weerspiegeling
van veranderingen in de betekenis van
prestatie. Een inboudsanafyse van personeelsadvertenties, dissertatie, Academisch
Boeken Centrum, De Lier, 1992.
5. Deze percentages hebben alleen betrekking op die advertenties waarin een
opleidingseis genoemd werd.

Tabel 2. Percentage advertenties waarin de betrejfende kwaliflcatie minstens

66n keer gevraagd werd, naarjaar

’55
899

Aantal cases

’65
1.254

76
919

’82
44

’87
893

.

Jaar

– •
11

0

4

igft1! i*t’? 0,99

18
10
27
35
51

12

’90
737

Kwallflcatles

Man/vtouw

Man
Vrouw
Min. leeftijd (gem.)
Max. leeftijd (gem.)
Ervaring

2
11

23
29
20
17

Sociaal normatief

• individueel
• collectief ‘
• flexibiliteit

:

13

4 ;

8
25
32
37
33
25
••• • . – « – • – •

42

29
27
1

9
29?
36
62
58
41
39
1

13
10
<

27

34

67
59
47
35
4

8
9
28
35

0,05
0,00a
0,25

67
68

0,33
0,34
0,29
0,30
0,18

52
40
7

0,22

a. Niet significant bij a – 0,05.

1955 naar 46% in 1990. De laatste

dat werkgevers liever jonge werkne-

veertien jaar wordt de mate van
groei wel minder groot. Klaarblijkelijk is het gevraagde opleidingsniveau in de onderzochte kranten al

mers aannemen. De gemiddelde minimum leeftijd blijkt echter over de
jaren gelijk wanneer men corrigeert
voor het opleidingsniveau. De gemiddelde maximum leeftijd blijft constant op hetzelfde niveau binnen de
verschillende beroepsniveaus. Zo
schommelt de gemiddelde maximum
leeftijd voor het hoogste beroepsniveau tussen de 38 en 39 jaar.

zo hoog dat verdere stijging steeds
moeilijker wordt.

Geslacht
In een prestatiesamenleving als de
onze zouden mannen en vrouwen gelijke kansen op de arbeidsmarkt moeten hebben. Het percentage advertenties waarin woorden als ‘hij’, ‘hem’,
enzovoort voorkomt, zou dan ook gelijk moeten zijn aan het percentage
advertenties waarin de vrouwelijke
woorden (zij, haar, dame, vrouw) gebruikt worden. Uit tabel 2 blijkt dat
beide soorten woorden in alle jaren

Ervaring
Het belang van ervaring blijkt toe te
nemen. Ervaring werd in 1955 in 20%
van de advertenties genoemd. In
1990 werd de ervaringseis in 68%
van de advertenties gesteld. De infor-

matie in tabel 2 is wat summier en
geeft geen specificatie naar relevante

in ongeveer 10% van de advertenties

variabelen, maar uit nadere analyse

worden genoemd. Toch is hier geen

bleek de stijging het grootst bij de lagere beroeps- en opleidingsniveaus
door een inhaaleffect. Bij hogere beroeps- en opleidingsniveaus werd ervaring vroeger ook al vaak gevraagd.

sprake van een werkelijke kansengelijkheid omdat er een duidelijk onder-

scheid is tussen mannen- en vrouwenberoepen. Leidinggevende en
organiserende taken correleren positief met sexe (correlatiecoefficient r
is resp. 0,30 en 0,20). Dat wil zeggen

Sociaal-normatieve kwalificaties
Sociaal-normatieve kwalificaties win-

dat deze taken vaker in de ‘hij-vorm’

nen sterk aan belang. In 1955 wer-

omschreven worden. Secretariele taken worden daar in tegen vaker in
de ‘zij-vorm’ omschreven (r = -0,09,

den deze kwalificaties in 17% van de

voorbeeld: “zij heeft de zorg voor de

tie gemiddeld een keer op vijf advertenties genoemd, terwijl in 1982 gemiddeld in elke advertentie minstens
een sociaal-normatieve kwalificatie
werd genoemd en in 1990 zelfs twee.
De sociaal-normatieve kwalificaties kunnen onderverdeeld worden
in collectivistische- en individualistische sociaal-normatieve kwalificaties. Het eerste type heeft betrekking

Het tweede type heeft betrekking
op die kwalificaties die op het individu gericht zijn. Soms hebben deze individualistische sociaal-normatieve
kwalificaties een psychologisch karakter (bij voorbeeld evenwichtigheid, creatief), soms zijn deze meer
prestatiegericht (gedreven, dynamisch, ambitie). Dit soort individu-gerichte kwalificaties lijkt te wijzen op
de werving van de snelle jongens op

de arbeidsmarkt. Alleen al het woord
‘flexibiliteit’ neemt enorm in populariteit toe. In 1982 werd het nog
slechts in 1% van de advertenties genoemd. In 1987 in 4%. In 1990 bedraagt het percentage al 7. Afgezien
van het woord ‘flexibiliteit’ neemt
het percentage op het individu ge-

richte kwalificaties toe van 13 in
1955 naar 52 in 1990 (tabel 2).

Samenstelling beloningen
Een advertentie is onderverdeeld in
segmenten zoals “wij vragen”, “de uit

te voeren werkzaamheden” en “wij
bieden”. In dit laatste segment wor-

den monetaire- en niet-monetaire beloningen vermeld. Een aantal van de
niet-monetaire beloningen, zoals de
geboden “goede sfeer”, lijkt bedoeld
om de lagere monetaire beloningen
te compenseren. Weer andere zijn
wervend bedoeld. Zo wordt werk
dat financieel hoog beloond wordt,
ook vaak als stimulerend omschreven. Voor het overige is het verband
tussen niet-monetaire beloningen en
de verschillende soorten kwalificaties, hoewel significant, zeer zwak.
De niet-monetaire beloningen blijven
daarom verder buiten beschouwing.

werd in 1955 een dergelijke kwaliflca-

administratie”).

op die kwalificaties die op de arbeidsgroep of op het bedrijf gericht
zijn, zoals teamgeest, samenwerking,
contacten leggen, gezelligheid, identificatie met het bedrijf, berustend, geduld, enzovoort. Deze collectivistische sociaal-normatieve kwalificaties
werden in 1955 in 4% van de advertenties genoemd. In 1990 is dit percentage tot 40 gestegen (tabel 2).

Leeftijd
De gemiddelde maximumleeftijd, die
in personeelsadvertenties gevraagd
wordt, stijgt van 29 naar 35 jaar (tabel 2). Ook de minimumleeftijd stijgt.

Op het eerste gezicht zou men wellicht een daling van de leeftijdsgrenzen verwachten. Verondersteld wordt

advertenties genoemd, tegen 42% in
1976 en 68% in 1990 (tabel 2). Voorts

Beloningen vs kwalificaties
Door middel van regressie-analyse
kan berekend worden welke kwalificaties tot een hogere beloning leiden. De schatters vormen een lineaire combinatie waarbij de coefficient
voor de ruwe scores, b, aangeeft hoeveel eenheden de afhankelijke variabele (beloning) zal toenemen als de

Tabel 3- Regressies van bet maximum bruto maandsala-

ris (S) in guldens op de kwalificaties ervaring, sociaalnormatieve kwalificaties en opL (4 = ac. niveau)

bO
Slot

Erv.

Soca. DpM Adj. R2 Sig, F

a

687
0,16

702
0,18

298a

I6la
0,06a

0,60

187a
0,06a

1.339
0,69

25 l

beta
S76

708a

beta

-253a

0,10a

1.116

a

0,34

0,00

817

0,37

0,00

133

0,48
946

het mogelijk maakt
het maximumsalaris van een werknemer te schatten8.
Het verband tussen maximumsalaris en de overige
kwalificaties was
niet significant. Opleiding verliest in

1982 zijn unieke
positie als ervaring
een rol gaat spelen
a
a
201
S87
0,29
0,00
803a 406
383a 1.132
in het voorspellen
a
0,10 0,ll
0,50
beta
van beloning. In
1990 zijn zowel
611
411 1.166
0,32
234
S90
0,00
1.035
opleiding, als ervabeta
0,17 0,12 0,55
ring als sociaal-nora. Niet significant bij a -0,05.
matieve kwalificaties voorspellend
onafhankelijke variabele (kwalificavoor salaris. Wel blijft opleiding de
tie) met een eenheid toeneemt.
belangrijkste van de drie.
De regressiecoefficienten b uit de
Voor het schatten van het salaris
verschillende jaren zijn niet met elvan een werknemer met bepaalde
kaar te vergelijken. Voor vergelijking
kwalificaties, worden weer de ongeover de tijd benutten we de beta-costandaardiseerde coefficienten geefficient. Deze is gestandaardiseerd,
bruikt. Het maximumsalaris in 1990
dat wil zeggen dat de scores getransvan een werknemer met een acadeformeerd zijn in standaardscores (zmische opleiding (score 4), ervaring
scores). Beta geeft de toename in
(score 1) en sociaal-normatieve kwastandaardscores voor de afhankelijke
lificaties (score 1) bedraagt/ 6.721
variabele aan, als de onafhankelijke
(1.035 + 1.166 x 4 + 611 x 1 + 411 x
variabele met een standaardscore toe1). Op deze wijze is voor elke funcneemt.
tie en voor elke combinatie van kwaDe afhankelijke variabele maxilificaties het maximumsalaris te schatmum Solaris staat voor het bruto
ten.
maandsalaris dat in de advertentie genoemd is . Tot mijn spijt kon de vaWerving versus selectie
riabele leeftijd niet in de regressievergelijking opgenomen worden. Niet
Nu zou het kunnen zijn dat de werin elke advertentie wordt de gevraagvingsfase van de advertenties afwijkt
de leeftijd vermeld. Het grote aantal
van de selectiefase. Door middel van
ontbrekende gevallen leidt tot een
een telefonische enquete onder de
grote uitval bij de methode van readverteerders/werkgevers uit het jaar
gressieanalyse. Om dezelfde reden is
1990 kon gecontroleerd worden of
de kwalificatie sexe niet opgenomen.
dit het geval was. De controleanalyse
Toch bevestigt de maat van samenis gebaseerd op 83 vervulde vacatuhang het vermoeden dat beroepen
res. Uiteraard wijkt de regressievergedie in de ‘hij-vorm’ geformuleerd
lijking voor deze subgroep af van die
worden, beter betaald worden
voor de populatie advertenties van
(r « 0,18).
jaargang 1990 zoals vemeld tabel 3:
De variabele opleiding heeft vier
waarden. Dit zijn: Ibo- mavo-havo,
Sal90 = 1021 + 1116 Erv + 526 Soc.nor
beta
0,34
0,15
vwo-mbo, hbo en wo. Ervaring en sociaal-normatieve kwalificaties zijn
als variabelen gedichotomiseerd. Dit
+ 1016 Opl4
0,50
betekent dat deze of wel of niet in
een advertentie genoemd werden7.
(R2 adj. = 0,38, sig. F-toets = 0,00,
Resultaten
n = 83.
Kwalificaties hebben betrekking op
Het eerste wat opvalt als we in tabel
de oorspronkelijke advertenties.)
3 de beta’s bestuderen, is dat in 1976
Bovenstaande vergelijking gaat uit
opleiding de enige kwalificatie is die
van de kwalificaties uit de advertenS82
beta

ESB 7-4-1993

826

0,24

0,54

0,00

156

ties. Maar het gaat hier om de vergelijking met de kwalificaties van de
sollicitant die daadwerkelijk aangenomen is voor de gepubliceerde vacature. Zo is de relevante opleiding hier
niet de gevraagde opleiding van de
advertentie, maar het daadwerkelijke
opleidingsniveau van de nieuwe

werknemer. De variabele sociaal-normatieve kwalificaties geeft hier aan
dat de personeelsfunctionaris geantwoord heeft dat deze kwalificaties de
doorslag hadden gegeven in de selectieprocedure.
Sal 90 = 825 + 1247 Erv + 360 Soc.nor
0,36
0,11
+ 747 Opl4
0,32
(R2 adj. = 0,22 sig. F-toets = 0,00,
n = 83. Kwalificaties hebben betrekking op de kwalificaties van de feitelijk aangenomen sollicitant.)
Vooral het feit dat het werkelijke opleidingsniveau tot minder grote verschillen in inkomen leidt valt op.
Overige verschillen zijn niet spectaculair. Daarom kunnen wij concluderen
dat er tussen wervings- en selectiefase niet al te grote verschillen in beloning voor sociaal-normatieve kwalificaties bestaan.

Conclusies
Van alle veranderingen in kwalificaties is het toenemende belang van sociaal-normatieve kwalificaties de
6. Uiteraard bestaat ook de mogelijkheid
om de relaties tussen salaris, beroep,
krant en sector te analyseren. Beroep is in
vijf niveaus ingedeeld (van laag-handarbeid naar hoger- hoofdarbeid). De sectoren en kranten zijn als dummy-variabelen
ingevoerd. De totaalregressievergelijking
voor alle geldige cases vat de deelanalyses voor de verschillende jaren goed samen: Salaris = 1.437 + 850 x beroep + 523
x tertiare sector* — 454 x quartaire sector* —
920 x volkskrant – 983 x algemeen dagblad, R2 = 0,30, sig. F: 0,000, n = 924 (* =
niet significant).
7. De variabelen moesten gedichotomiseerd worden om een scheve frequentieverdeling te corrigeren en omdat de gedichotomiseerde variabelen eenvoudiger te
interpreteren zijn.
8. Voor 1955 en 1965 kunnen geen significante resultaten bereikt worden omdat de
regressievergelijkingen te weinig cases be-

vatten. Het was vroeger nog niet zo normaal om salarisinformatie ‘open en bloot’

te publiceren.

meest opmerkelijke. Dit blijkt uit het

toenemende aantal keren dat deze
kwalificaties in advertenties genoemd worden. Omdat het belang
dat werkgevers hieraan hechten
stijgt, heeft de werkzoekende een ho-

gere kans op een baan wanneer hij
of zij over sociaal-normatieve kwalificaties beschikt.
Voor de beantwoording van de

vraag of sociaal-normatieve kwalificaties ook als een prestatie te beschouwen zijn, is een eenvoudige hulpregel benut: wanneer een kwalificatie
het voor werkgevers waard is om
beloond te worden, dan zien zij het
als een prestatie. De relatie tussen
beloning en sociaal-normatieve kwalificaties kon empirisch aangetoond
worden door middel van de regressieanalyses.
De meest lucaratieve kwalificatie
blijft over de jaren heen de opleidingskwalificatie. De opleiding is
echter na 1976 niet meer de enige
kwalificatie die voorspellende waarde heeft. In 1990 zijn opleiding, ervaring en sociaal-normatieve kwalificaties belangrijke voorspellers voor
salaris.
De redenering dat alles wat beloond wordt een prestatie is, kan
men zeer wel bekritiseren. Het is namelijk niet waar dat alle prestaties
beloond worden. Toch kan de redenatie, zoals uit het artikel bleek, heel
goed als een zoeklicht gebruikt worden om veranderingen in de betekenis van prestatie op te sporen. Men
kan hier het Thomas-theorema parafraseren : als werkgevers (sociaal-normatieve) kwalificaties als echte prestaties definieren, dan zullen deze
definities ook werkelijk consequenQ

*

ties hebben. Een van die consequenties is dat werknemers, die aangenomen worden in de verwachting dat
zij deze kwalificaties bezitten, een
hoger salaris verdienen.

Rene Moelker
De auteur is als universitair docent ver-

bonden aan het Koninklijk Instituut voor
de Marine. De onderzoekingen werden
gedeeltelijk gesteund door de Stichting
Sociaal-Culturele Wetenschappen, die
wordt gesubsidieerd door de Nederlandse

organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek. Mijn dank gaat uit naar prof.dr. J.
Bating die altijd als stimulerende faaor
aanwezig was tijdens dit onderzoek.
9. Het Thomas-theorema luidt: “If men define situations as real, they are real in
their consequences”.

SBflBBk;

Auteur