Ga direct naar de content

Loonmatiging geen wondermiddel

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: april 8 1993

Loonmatiging geen wondermiddel
Tien jaar lang (1980-1990) is er in Nederland een beleid gevoerd van loonmatiging en nog eens loonmatiging en een geleidelijke sanering van de openbare
financien. Geholpen door de verbetering van de internationale conjunctuur droeg dit beleid ertoe bij
dat de winsten en investeringen van bedrijven zich
herstelden, dat de sterkste werkgelegenheidsgroei
van de EG werd gerealiseerd en dat het financieringstekort van de overheid tot hanteerbare proporties
werd teruggebracht.
Maar nu de conjunctuur is omgeslagen, blijkt de
winst van de jaren tachtig weer grotendeels verloren
te zijn gegaan. Het Centraal Economisch Plan 1993
laat zien dat de economic er in een aantal opzichten
veel slechter voor staat dan in 19891. Volgens de ramingen van het CPB komt de arbeidsinkomensquote
in 1994 bijna 7 punten hoger uit dan in 1989, is de
verhouding tussen het aantal inactieven en actieven
aanmerkelijk slechter en het aantal werklozen en arbeidsongeschikten 70.000 resp. 60.000 hoger. Ook
als we er rekening mee houden dat een conjunctureel hoogtepunt wordt vergeleken met een dal, is
dat een zorgwekkende ontwikkeling. Vooral omdat
ook niet direct een verbetering in het verschiet ligt.
Integendeel, in een verkenning tot 1998 laat het CPB
zien dat de problemen die nu nog deels van conjuncturele aard lijken te zijn, een permanent karakter
dreigen te krijgen.
Als oorzaak van de verslechterde prestaties sinds
het begin van de jaren negentig noemt het CPB dat
het Nederlandse bedrijfsleven door de toenemende
concurrentie op de Internationale markt een flinke
veer heeft moeten laten. Om marktaandeel te behouden, moest een belangrijk deel van de winstmarge
worden prijsgegeven. Daarnaast stonden de winsten
onder druk door de ontwikkeling van de arbeidskosten. Terwijl de reele arbeidskosten in de jaren tachtig gemiddeld met niet meer dan 1/4% stegen, groeiden ze vanaf 1990 jaarlijks met meer dan 2% en in
1992 zelfs met bijna 4%. Als gevolg daarvan slaat de
jarenlange groei van de werkgelegenheid in 1993
om in een daling. In combinatie met de forse groei
van het arbeidsaanbod (70.000 a 80.000 personen
per jaar) gaat de werkloosheid oplopen en verslechtert de verhouding actieven versus niet-actieven.
In dat licht wekt het geen verbazing dat CPBdirecteur Zalm hamert op een terugkeer naar de
straffe loonmatiging van de jaren tachtig. Loonmatiging helpt de gevolgen van de waardestijging van de
gulden ongedaan te maken, draagt bij aan herstel
van de winstgevendheid van het bedrijfsleven en is
goed voor de investeringen en de werkgelegenheid.
Door loonmatiging wordt arbeid ook minder duur
en dus meer ingeschakeld. De situatie op de Nederlandse arbeidsmarkt laat eenvoudig geen andere
keus.
Toch kleven er ook gevaren aan een al te eenzijdige nadruk op loonmatiging als middel tegen alle
kwalen. Het kan de aandacht afleiden van de structu-

ESB 7-4-1993

rele maatregelen die op diverse terreinen noodzakelijk zijn.
In de vorig jaar verschenen studie Nederland in
drievoud wees het CPB op de kwetsbare positie van
belangrijke delen van de Nederlandse industrie. Het
Nederlandse exportpakket wordt te zeer gedomineerd door relatief laagwaardige produkten waarvoor de perspectieven op lange termijn niet rooskleurig zijn vanwege (a) de lage inkomenselasticiteit
en (b) de grote gevoeligheid voor internationale concurrentie (procesindustrie, agro-industrie). Het is gevaarlijk te denken dat de druk op de winstmarges in
deze sectoren verdwijnt als de conjunctuur aantrekt.
Evenzeer is het gevaarlijk om loonmatiging te beschouwen als oplossing voor de problemen in deze
sectoren. Loonmatiging kan de druk misschien wat
verlichten, maar is geen alternatief voor de noodzakelijke ‘upgrading’ van het Nederlandse exportpakket. In de ‘matigings’-jaren tachtig is hier te weinig
werk van gemaakt.
In de tweede plaats is het van belang te beseffen
dat de internationalisering van de economic niet aan
de arbeidsmarkt voorbijgaat. De nettolonen zijn in
Nederland al lager dan in Duitsland, Belgie en Frankrijk. Er zit weinig perspectief in een beleid dat poogt
daar nog verder onder te duiken. Vroeg of laat gaat
dat ten koste van de beschikbaarheid van hoogwaardige arbeid, die in toenemende mate de beslissende
factor in de internationale concurrentiestrijd vormt.
Een derde probleem is dat de combinatie van
een hoog minimumloon en lage contractlonen het
hele loongebouw comprimeert. Daardoor is er nauwelijks ruimte om produktiviteitsverschillen in beloningsverschillen tot uiting te laten komen. Dat
schaadt de flexibiliteit op de arbeidsmarkt. Flexibiliteit die broodnodig is om op de steeds veeleisender
internationale markten in te spelen.
Ten slotte kan de nadruk op loonmatiging verhinderen dat de vinger wordt gelegd op de werkelijke
zere pick van de Nederlandse economic: de hoge en
nog steeds verslechterende verhouding tussen het
aantal actieven en niet-actieven. Als loonmatiging
leidt tot uitstel van maatregelen om dat probleem
aan te pakken, leggen we de aanpassingslast aan de
verkeerde kant van de arbeidsmarkt.
Gezien de weer oplopende werkloosheid en de
sterk verminderde winstgevendheid van het Nederlandse bedrijfsleven, kan loonmatiging niet ontbreken in een beleidspakket om de Nederlandse economic te versterken. Maar loonmatiging is niet het
middel tegen alle kwalen. De structurele problemen
rond de samenstelling van het exportpakket, de werking van de arbeidsmarkt en het stelsel van sociale
zekerheid vragen om complementaire maatregelen.
L. van der Geest
1. Centraal Planbureau, Centraal Economisch Plan 1993,
Sdu Uitgeverij, ‘s-Gravenhage, 1993.

Auteur