Kansen voor de Europese economic
PROF. DR. J.H.P. PAELINCK*
De toekomst van Europa wordt pessimistisch beoordeeld. De Europese Industrie zou er steeds minder
in slagen op technisch geavanceerde terreinen de concurrentie met bedrijven uit de Verenigde Staten,
Japan en nieuw opkomende industrielanden aan te kunnen. Alleen West-Duitsland zou zich nog goed
als belangrijke exporteur van ,,high-technology”-produkten kunnen handhaven. In dit artikel
onderzoekt de auteur of dit beeld niet te somber is. Hij komt tot de conclusie dat Europa, hoewel het
van de top van de wereldranglijst van exporteurs van geavanceerde produkten verdrongen is, nog wel
degelijk kansen heeft in de internationale concurrentiestrijd. Aan de hand van een Europees
produktie- en landenprofiel tracht hij na te gaan in welke sectoren en ketens van produkten de
Europese troeven liggen. Daarnaast heeft hij simulaties uitgevoerd die nog eens ten overvloede
aantonen hoe noodzakelijk het is van de Europese Gemeenschap een echte gemeenschappelijke
markt te maken, wanneer Europa kansen wil behouden op de markten van de toekomst.
Inleiding
Ondanks de huidige tekenen van beginnend economisch herstel wordt de toekomst van de Europese economic alom pessimistisch beoordeeld. We horen over invoer uit Japan en maatregelen om deze in te perken. Wat de lange termijn betreft, lezen
we dat in de Verenigde Staten tussen 1970 en 1980 21 miljoen
nieuwe arbeidsplaatsen werden geschapen tegenover 400.000 in
de EG. Op nog langere termijn – van 1963 tot 1983 – is de tegenstelling nog duidelijker: enkele tientallen miljoenen nieuwe
arbeidsplaatsen in de Verenigde Staten en een verlies van 1 miljoen in de EG.
Cijfers als deze, en andere meer incidentele verschijnselen, zoals de tekorten op de handelsbalans voor technisch geavanceerde
produkten van Europa ten opzichte van de rest van de wereld,
stellen ons duidelijk voor de vraag in welke richting Europa zich
de komende jaren kan en moet ontwikkelen. Met andere woorden: welke produktieve ontwikkelingen kunnen worden bevorderd om de Europese Gemeenschap de wind in de zeilen te geven? Waarop dienen nieuwe investeringen zich te richten? Deze
vragen klemmen te meer nu het investeringspeil de laatste tien
jaar zo sterk is gedaald.
De Europese Investeringsbank heeft er dan ook goed aan gedaan, het symposium dat zij ter gelegenheid van haar 25-jarig
bestaan in november 1983 organiseerde, te wijden aan gericht
herstel van de produktieve activiteiten in de landen van de Europese Gemeenschap. Bij die gelegenheid verzocht de Bank het Nederlands Economisch Instituut een onderzoek in te stellen naar
de investeringsstrategieen die de komende jaren in Europa kunnen worden gevolgd. Het probleem is gecompliceerd, en de
oplossingen liggen niet voor de hand, omdat het niet direct duidelijk is welke criteria men bij het beoordelen van toekomstige
economische produktiemogelijkheden dient aan te leggen. En
welke moet men kiezen wanneer er verschillende zijn die een opening lijken te bieden? Welke troeven hebben de landen van de
Europese Gemeenschap in handen in de strijd met Amerika en
Japan — onze grootste concurrenten op wereldniveau? Dit artikel wil een mogelijk scenario schetsen; dit scenario heeft het
voordeel dat er verscheidene concrete en operationele conclusies
aan zijn verbonden.
Om toe te lichten over welke produkten het hier in feite gaat,
volgen hier twee tabellen. Tabel 1 geeft een aantal belangrijke
,,high-technology”-produkten weer met per produktgroep de
belangrijkste exporterende landen; in label 2 wordt het zo geboden beeld nog eens samengevat: de label geeft weer in hoeveel ge296
Tabel 1. Belangrijkste exporteurs van hi-tech produktgroepen
(volgens SITC Rev.2), 1980
SITC nr.
523
Andere anorganische chemicalien
524
Radioactieve stoffen
541
Medicinale en farmaceutische
produkten
714
Niet-elektrische motoren
716
Draaiende elektrische installaties
718
Nucleaire reactoren
736
Automatische gereedschappen voor
metaalbewerking
752
Automatische machines voor
gegevensverwerking
761
Televisieontvangers
Grammofoons en andere
763
geluidopnameapparaten
764
Telecommunicatieapparatuur
771
Elektrische machines buiten 716
773
Installaties voor distributie van
elektriciteit
774
Elektrische medische apparatuur incl.
radiologie
Huishoudelijke elektrische apparaten
775
Lampen, buizen, dioden enz.
776
781
782
791
792
871
872
874
881
882
884
885
Personenauto’s
Vrachtauto’s
Elektrische treinlocomotieven
Vliegtuigen en uitrustingsonderdelen
Optische instrumenten
Medische instrumenten
Meet- en controleapparatuur
Filmcamera’s en -projectoren
Fotografische films en papier
Lenzen, prisma’s en andere optische
elementen
Horloges en klokken
BRD, VS, VK, F, B, ML
VS, I, F, CAN, NIG, ZA, VK
BRD, VS, CH, VK, F, I, B, NL
VS, VK, F, CAN, BRD
BRD, VS, J, F, VK
B, BRD, F, VS
BRD, J, VS, CH, I
BRD, VK, F, I, VS
J, BRD, VS, Zuid-Korea, B
7, BRD, A, VS, B, VK,
Zuid-Korea
J, VS, BRD, F, VK, B, NL
BRD, J, VS, F
BRD, J, VS
BRD, VS
BRD, I
VS, J, Maleisie, Singapore,
BRD
J, BRD, F, B, VS, I, Spanje
J, BRD, VS, CAN
BRD, CAN, VS, F
VS, F
VS, J, BRD
VS, BRD
VS, BRD, VK
J
VS
J, BRD, F
J, CH
Toelichling: A = Oostenrijk; NIG = Nigeria; ZA = Zaire.
* De auteur is directeur van het Nederlands Economisch Instituut. Het
artikel is gebaseerd op een onderzoek dat onder leiding van de auteur
door het NEI is verricht voor de Europese Investeringsbank. De redactie
van ESB dankt de Europese Investeringsbank voor haar toestemming dit
artikel — inlichtelijkgewijzigdevorm — opnieuw te publiceren; de tekst
verscheen eerder — als samenvatting van de verrichte studie — in Mededelingen BIE/EIB, nr. 37 van februari 1984, biz. 7-12. Voor inlichtingen
over het volledige, drie delen omvattende rapport wende men zich tot de
EIB, Luxemburg, afdeling Documentatie en Bibliotheek.
Tabel 2. 1-2 posities van de geanalyseerde landen, 1980
Tabel 3. Relevante produktieketens
Aantal produktgroepen
waarin de
Verenigde Staten
Japan
Belgie
Andcre
1 . Luchtvaart onderdelen
tweede positie
word!
Bondsrepubliek Duitsland
Keten
eerste positie
Land
Aantal produktgroepen
word!
ingenomen
ingenomen
Totaal
10
8
8
1
0
8
5
18
13
13
1
9
9
2.Spoorwegen onderdelen
3.Energie
(nieuwe
aal betreffende de groeivoeten van de verkoop op wereldmark-
ten. Deze gegevens zijn wel waardevol, maar hun zwakte is dat
zij altijd op het verleden betrekking hebben en niet zonder meer
mogen worden geextrapoleerd; voorts hebben ze alleen betrekking op goederen (de statistieken voor de dienstensector zijn on-
handel
5. Chemie
– handel
– informatie
– professionele
elektronica
– huishoudmachines
– reparaties
– telecommunicatie
nieuwe basiscombinaties
– glas
handel
– parachemische produkten (vezels,
kunststoffen)
– farmaceutica
6.Machinebouw
onderdelen (met
inbegrip van rubriek
4)
– machinewerktuigen – handel
– industrie-uitrus-
– reparaties
tingen
– transportmiddelen
– elektrische
apparatuur
– huishoudmachines
– precisie-instrumenten
Veelbelovende activiteiten
ken economen verschillende bronnen. Een eerste bron vormt de
internationale handel, en meer in het bijzonder het cijfermateri-
spoorwegen en bij-
– kantoormachines
dit artikel zullen terugkomen.
tentieel ingrijpend kunnen versterken. Voor deze selectie gebrui-
bouw van materieel
processoren enz.)
Duitse prestatie zeer opvallend, een punt waarop wij verderop in
De eerste vraag waarvoor men zich uiteraard gesteld ziet, is
hoe men veelbelovende activiteiten kan onderkennen, dat wil
zeggen activiteiten die het agrarische, industriele en tertiaire po-
komende diensten
constructie van
– energiedistributie
opwekkingsmachines – stadsverwarming
VS, Japan en de Bondsrepubliek wordt beheerst. Daarna komt
eenheletijdniets.
Onder de ,,andere landen” die een tweede plaats innemen
kunnen worden genoemd Italic (2), het Verenigd Koninkrijk (2),
Canada (1), Frankrijk (1) en Zwitserland (1). Binnen de EG is de
luchtvervoer en bij-
vorm en)
vallen een land de belangrijkste (kolom 1), respectievelijk de op
in geavanceerde produkten in hoge mate door de grote drie – de
Dienstenfase
komende diensten
4.Elektronica apparatuur (micro-
een na belangrijkste (kolom 2) exporteur van hi-tech-produkten
is.
Deze analyse bevestigt het beeld dat de internationale handel
Struct uurfase
assemblage van
toestellen
waarin de
5
–
Bouwstenenfase
7.Civiele
bouw
materialen
(nieuw zijn in het
bijzonder: moderne
onderlagen)
S.Gezondheid – farmaceutische
– diensten aan bouw- – infrastructuur
ondernemingen
– woningbouw
– bouwwerken
medische diensten
produkten
– apparatuur
9.Communi- apparatuur
catie
– telecommunicatie
– overige professionele diensten
– onderwijs
– overige diensten
volledig) en vertegenwoordigen ze slechts een deel van de
produktie- of verbruiksactiviteiten; de resultaten brengen dan
comparatieve voordelen in het internationale handelsverkeer.
Deze bron dient derhalve te worden aangevuld met onderzoek
en statistische gegevens welke direct betrekking hebben op de
eventuele expansie van bepaalde produktie-activiteiten. Voor
der geval de bio-technologie), en de energieproduktie (nieuwe
energiebronnen). Men treft in de label ook diensten aan die verband houden met recente ontwikkelingen, bij voorbeeld op het
gebied van microprocessoren (tele-informatica is een bekend
voorbeeld).
Uit de label komen evenwel ook nog enkele andere dingen
zo’n technisch-economisch onderzoek is gedetailleerde kennis
naar voren die belangrijk zijn. In de eerste plaats worden er in el-
van de betrokken activiteiten noodzakelijk. Deskundigen op het
gebied van bepaalde produkten en diensten kunnen aanwijzin-
ke keten drie fasen onderscheiden: een bouwstenenfase (een bekend voorbeeld is de chip), een strucluurfase (een micro-
gen geven over de produktiesectoren waarop toekomstige in-
computer is een ,,structuur”), en ten slolle de dienslen die uil die
spanningen zich in de toekomst vermoedelijk zullen richten, en
boratoria en in research- en ontwikkelingsafdelingen in beginsel
slrucluren voortkomen (bij voorbeeld de lele-informalica). Bovendien koml uil de label het onderscheid naar voren lussen produklinnovalie en procesinnovalie; laalstgenoemde koml zowel
reeds aanwezig zijn. De zo verkregen gegevens kan men verifie-
bij moderne als bij Iradilionele aclivileilen voor. In dil verband
ren door een analyse van die categorieen produkten en diensten
die als ,,dragers van de toekomst” gelden in die zin dat ze de
jongste en meestbelovende technische ontwikkelingen in zich opnemen of toepassen.
hoort men vaak spreken van de invoering van robols, of meer in
hel algemeen van flexibele aulomaliseringsslelsels (FAS). Landbouw en veeleell, hoewel niel mel zoveel woorden genoemd,
hebben bindingen mel de moderne biolechnologie (enzymali-
ook voornamelijk die factoren naar voren die bepaald zijn voor
over de potentieel op de markt te brengen produkten welke in la-
Hoe nauw de hierboven in enkele woorden omschreven classi-
sche meslsloffen, nieuwe resislenle planlenrassen als IR-30-rijsl
ficatie luistert, laat zich raden: men dient daarbij de technologische en economische beoordelingen voortdurend kritisch te onderzoeken, en een grote hoeveelheid informatie, bovendien sterk
verspreid over een overvloedige hoeveelheid leesmateriaal, zo
objectief mogelijk op haar waarde te schatten. Tabel 3 is in feite
het eindprodukt van een aantal opeenvolgende zevingen; ze
brengt het in 1983 beschikbare materiaal bijeen in de vorm van
,,ketens”, dat wil zeggen technologisch-economisch geschakelde produktieketens die beginnen bij een reeks basisoperaties op
het terrein van de materiele produktie, en uitkomen op het terrein van de tertiaire diensten.
Tabel 3 geeft een stelselmatig overzicht van de activiteiten
waarvan vaak sprake is in debatten over de vooruitzichten op
lange termijn. Het gaat daarbij om vooruitgang in de machineIndustrie (bij voorbeeld robotisering), de chemie (met als bijzon-
enz.).
Deze nieuwe aclivileilen bevinden zich in verschillende landen
ESB 28-3-1984
in uiteenlopende sladia van ontwikkeling. Vaak worden Japan
en de Verenigde Stalen genoemd, maar ook recenl gei’nduslrialiseerde landen (Hongkong, Taiwan, Zuid-Korea, Brazilie, Mexico), doen mee in de race om de schalten der lechnologie. Hoe
slaan de landen van de Europese Gemeenschap er voor in deze
race, die de wereldeconomie lol in de 21sle eeuw zal beheersen?
Dal is de vraag waar hel in de volgende paragraaf over gaal.
De Europese positie
Er is veel – vaak macro-economisch – onderzoek gedaan
naar de oorzaken van verschillen in groeilempo lussen econo297
miee’n. Maar ons gaat het in het bijzonder om specifieke produk-
Europese troeven
ten en diensten, en om het zoeken van een verklaring voor de posities die verschillende concurrenten op de erelijst van produktiesuccessen innemen. Daartoe moesten wij een nieuw model ontwerpen: een model gebaseerd op de idee van een profiel. Een
profiel is niets anders dan een reeks kenmerken van een gegeven
eenheid; welke kenmerken men kiest, hangt af van de geanaly-
kansen voor Europa alleen die produktgroepen beschouwd
waarin de EG-landen niet concurreren met de pas ge’industrialiseerde landen, maar naast de Verenigde Staten en Japan een
vooraanstaande plaats innemen. Wij zien dan in het basismateri-
Vervolgens hebben wij op onze speurtocht naar ree’le nieuwe
seerde eenheid en van het doel van de analyse. Het nieuwe in ons
aal dat al die produkten worden gekenmerkt door geringe of
onderzoek is dat er twee profielen gelijktijdig worden toegepast,
middelmatige schaalelasticiteit en door geringe energie- en
waarvan het ene betrekking heeft op het produkt en het andere
kapitaalintensiteit; daarentegen vragen deze produkten veel ge-
op het produktieland. Het gebrek aan overeenstemming tussen
de twee profielen kan een verklaring vormen waarom een bepaald land een betrekkelijk lage plaats op de ,,resultatenlijst”
inneemt. De overeenstemming of het gebrek daaraan kan trou-
schoolde arbeid en een gemiddeld tot hoog niveau van researchen ontwikkelingswerk.
wens varieren naar gelang van het geanalyseerde produkt; een
land kan meer of minder zijn ingesteld op het voortbrengen van
een bepaalde reeks produkten.
Met de bouw en de schatting van het model beoogden wij te
Dat is dan blijkbaar het profiel van de activiteiten waarin de
afzonderlijke EG-landen thans het veelbelovendst zijn. Dat profiel lijkt overeen te komen met het algemene beeld van de profie-
len van de betrokken landen: weinig investeringsstimulansen,
meer dan genoeg research en ontwikkeling, een vrij beperkt aanbod van energie, een betrekkelijk hooggeschoold arbeidspotentieel en gei’soleerde nationale markten. Het typische profiel van
meten hoe groot het relatieve belang was van de elementen van
de speerpuntactiviteiten van EG-landen in 1980 kan dus, enigs-
zulke profielen — waarop wij hieronder in bijzonderheden te-
zins overtrokken, worden voorgesteld zoals in de figuur is ge-
rugkomen — in de verklaring van de plaats die verschillende landen — de VS, Japan, de landen van de Europese Gemeenschap,
beurd.
Figuur Europees speerpuntprofiel 1980
de pas ge’industrialiseerde landen – innemen in de race om de
nieuwe produkten waarop ons hoofdonderzoek zich richt. Wel-
iswaar blijft het model in het huidige stadium nog statisch, in die
zin dat het model alleen tracht de relatieve plaats te verklaren die
de landen op een gegeven moment ten aanzien van de verschillende produktie-activiteiten innemen; in een later stadium zou
men moeten trachten dynamische elementen in te voeren die de
ontwikkeling van die posities in de tijd verklaren.
Kapitaalintensiteit
Scholingsniveau
arbeidskrachten
Research en
ontwikkeling
Met gebruikmaking van de jongste beschikbare cijfers zijn in
het model met elkaar in verband gebracht: wat de produkten be-
treft, de kapitaalintensiteit, de vereiste vakspecialisatie, de
R&D-intensiteit en de intensiteit van het energieverbruik en de
Energie-intensiteit
Schaalintensiteit
produktieschaal, en wat de landen betreft, het algemene in-
dustriele produktieniveau, de binnenlandse markt, het scholingsniveau van de beschikbare arbeid, een indexcijfer om het investeringsklimaat aan te duiden, het niet uit loon bestaande deel
van het binnenlands produkt, een indicator voor onderzoek en
Toelichling: de ongebroken oppervlakken belreffen kenmerken die bij alle produk-
ten zijn geconstateerd, de gestippelde vlakken betreffen kenmerken die slechts in bepaalde gevallen voorkomen.
ontwikkeling, en ten slotte de mate van onafhankelijkheid op
het gebied van de energievoorziening. Die variabelen zijn gekozen met het oog op de eisen van de analyse en de beschikbaarheid
van statistische gegevens. Het model is toegepast op een reeks
Waar het in de naoorlogse periode vooral ging om kapitaalintensieve produktie en om produktie op grote schaal, gaat het nu
produkten die met de activiteiten van tabel 3 overeenkomen. De
variabelen van produkt- en landenprofielen zijn met behulp van
den zulke produkten niet ,,kant en klaar” geleverd; zij omvatten
vooral om ,, know-how “, of om produkten die hun waarde voor
een groot deel aan hoogwaardige diensten danken. In feite wor-
specifieke parameters ,,geevalueerd”, zodanig dat hun ,,afwij-
een kleiner of groter dienstenpakket, varierend van gebruiksaanwijzingen tot het onderhoud van de produkten en de training
king” eenduidig kan worden uitgedrukt 2). Zo kon de mate van
van de mensen die er mee omgaan voor de gehele levensduur van
wederzijdse aanpassing van het produkt- en het landprofiel worden vastgesteld.
het produkt. Duurzame huishoudelijke apparaten en auto’s vereisen slechts een klein servicepakket, terwijl bij computers de
,,software” een hoge waarde aan diensten vertegenwoordigt.
Ons econometrisch onderzoek zou de conclusie kunnen rechtvaardigen dat de landen van de Gemeenschap op het gebied van
de hoogwaardige diensten werkelijke vooruitgang zouden kun-
Als eerste resultaat van de uitgevoerde analyse bleek dat er in
de moderne produktiesfeer in feite vier groepen van landen zijn.
De sterkste groep bestaat uit de drie grootste concurrenten op
wereldniveau: de Duitse Bondsrepubliek als EG-land, de Ver-
nen boeken en zich daarin een sterke positie (waaronder te ver-
enigde Staten en Japan (Japanse deskundigen plegen systema-
staan een relatief voordeel) kunnen verwerven door middel van
tisch de Japanse cijfers met die van de Bondsrepubliek en de Verenigde Staten te vergelijken). Daarachter komt een groep landen
een beleid tot stimulering van economisch herstel.
In de derde plaats is het leerzaam, uitgaande van het profiel
die er op industrieel gebied vrij goed voor staan (Frankrijk, Ita-
van de Bondsrepubliek Duitsland, de positie van dat land in be-
lic, Nederland, Belgie, Luxemburg en het Verenigd Koninkrijk).
schouwing te nemen. De Bondsrepubliek staat nummer 1 wat betreft industriele produktie, binnenlandse markt, commercieel
kiimaat en research en ontwikkeling, en tweede wat betreft het
Een belangrijke groep pas ge’industrialiseerde landen komt op de
derde plaats: Singapore, Argentinie, Hongkong en Mexico (op
de voet gevolgd door Brazilie). De achterhoede is van gemengde
samenstelling: Denemarken, Pakistan, India, Zuid-Korea, ler-
land, Griekenland, Maleisie en Thailand. Er zij nogmaals op gewezen dat deze rangorde slechts betrekking heeft op de geanalyseerde produkten, en dat de in het model nog onverklaarde rest
mede van invloed is geweest op de scores van sommige landen.
Een econometrisch model kan in feite nooit een volledige verklaring geven; slechts het verklaarde deel van een verschijnsel kan
als basis dienen voor verdere berekeningen. Maar wat wel duide-
aspect van de energie-onafhankelijkheid (na het Verenigd Koninkrijk); ze neemt de derde plaats (na Griekenland en Italic) in
wat betreft het ,,winst”-aandeel in het nationaal inkomen en de
vierde wat betreft de kwaliteit van het arbeidspotentieel (na het
Verenigd Koninkrijk en de Benelux, maar dat hangt nog af van
de indicator die men kiest). De Duitse industriele produktie en de
binnenlandse markt liggen qua omvang dicht bij die van Japan
lijk wordt is dat West-Duitsland zich bij de wereldtop handhaaft
2) De statistische en econometrische details zullen we hier buiten be-
en dat de meeste overige EG-landen in een tweede groep op ach-
schouwing laten. Zij kunnen worden gevonden in de aan de EIB gepre-
terstand gerangschikt zijn.
senteerde rapporten.
298
(respectievelijk circa 95% en 80%); dat lijkt erop te wijzen dat de
Duitse economic de drempelwaarde nodig voor het schragen van
produktie- en marktmogelijkheden reeds heeft overschreden. De
reeds eerder vermelde uitstekende Duitse exportresultaten schijnen deze verklaring te ondersteunen.
keus kan maken. Bezien wij eerst nog eens label 3. Men zou zich
voor een selectie kunnen baseren op de bouwstenenfase (kolom
1), de structuurfase (kolom 2), of de eindfase (kolom 3). Wat
zijn de voordelen van elk van die uitgangspunten?
Stimulering van de eindfase heeft het voordeel dat er een
Ten slotte, en om het effect van alle bovengenoemde factoren
gezamenlijk nog beter te kunnen beoordelen, is met behulp van
markt wordt geschapen voor activiteiten in de eerste twee fasen,
maar er is geen garantie dat die dan in Europa zelf tot ontplooi-
het bovenbeschreven model een simulatie verricht, waarbij voor
ing komen; de regionale effecten zullen zich vermoedelijk vooral
EG-landen ,,kunstmatig” enkele factoren zijn veranderd die de
voordoen in de regie’s die toch al toegang hebben tot, en ontvan-
plaats van de landen in het model hebben bepaald:
kelijk zijn voor, technische innovatie.
a. de produktie-omvang (het aanbod), markten (vraag), en onderzoek en ontwikkeling (technologische stimulans) zijn op
Europees niveau gebracht om rekening te houden met een zekere vooruitgang in de Europese integratie; deze variabelen
brengen aldus de Europese integratie van input- en outputmarkten tot uitdrukking, alsmede de toegang tot de uitkom-
Stimulering van de middenfase zou indirect de activiteit in de
bouwsteenfase kunnen bevorderen — met dezelfde beperkingen
als in de vorige alinea genoemd – , maar zou niet noodzakelijkerwijs markten voor eindprodukten scheppen. Dit argument
geldt a fortiori voor Stimulering van de bouwsteenfase.
Deze overwegingen lijken er voor te pleiten in het bijzonder
sten van onderzoek en ontwikkeling op Europees niveau;
die activiteiten die tot de eindfase worden gerekend (hetgeen
b. het indexcijfer voor de variabele ,,investeringsklimaat” en de
overeenkomt met bepaalde aspecten van de Japanse praktijk),
in het model gehanteerde samenstellende variabelen werden
voor alle EG-landen op het hoogst bereikbare niveau van 100
vooral indien die activiteiten een Europese dimensie hebben,
d.w.z. dat in de tien EG-landen vestiging wordt bevorderd van
gesteld; weliswaar is zulk een hypothese voor de nabije toe-
tot de midden- en eindfase behorende activiteiten die hun
technologisch-commercie’le vraag zouden opvoeren; daarnaast
komst verre van realistisch, maar – zoals later zal blijken —
zij be’invloedt het totale resultaat niet merkbaar. Het gevolg
van de simulatie was dat, behalve voor Denemarken, lerland
en Griekenland, de rangorde in de wereldrace niet veranderde
maar wel dat alle EG-landen hun score verhoogden. Daarbij
valt nog op te merken dat:
– 75% van het toegevoegde effect (waarschijnlijk nog een
onderschatting) te danken is aan het openen van nieuwe
markten, 20% aan de toegang tot onderzoek- en ontwikkelingsresultaten op Europees niveau, en slechts 5% aan
verbeterde commerciele vooruitzichten (rendementsver-
betering), met inbegrip van ge’integreerde beleidsmaatregelen voor zover die in het bovenvermelde indexcijfer
konden worden verwerkt;
– het totale effect waarschijnlijk onderschat is, omdat daar-
zou men eventuele financie’le menselijke commerciele, en mis-
schien ook technologische hindernissen kunnen opsporen en elimineren. Als men deze aanpak met het typisch Europese speerpuntprofiel zou combineren, zou men aan de volgende produktieketens kunnen denken:
a. lucht- en ruimtevaartprojecten waarvoor een beroep wordt
gedaan op Europese constructiefaciliteiten;
b. nieuwe snelle spoorwegverbindingen (interlokaal, interregionaal en internationaal);
c. ge’integreerde energiesystemen met hun toepassingen (stede-
lijk, regionaal, internationaal);
d. telecommunicatiediensten en gegevensbanken;
e. civiele bouwprojecten (kustwerken, milieuprojecten, stedelijke projecten);
in niet tot uitdrukking komt de invloed van andere variabelen, zoals verbeterde handelsstrategiee’n om de door de
f. projecten van gezondheidszorg.
drie genoemde factoren geopende mogelijkheden ten voile
te benutten;
De volgende stap is dat deze ketens een belangrijke mogelijkheid tot verdere expansie bieden: de bedrijvigheid van de eindfa-
– nog een ander resultaat is dat nieuwe produktprofielen,
se bestaat altijd uit diensten – althans wanneer de betrokken in-
vooral van produkten met sterkere schaaleisen, ook bin-
vesteringen zijn voltooid – en past daarom uitstekend in het
Europese profiel dat wij vonden, bestaande uit activiteiten met
een grote inzet van hooggeschoold personeel. Er zou een programma kunnen worden ontwikkeld — weer met bindingen naar
nen het produktiebereik van de landen van de Gemeen-
schap komen, een feit dat door de volgende tweede simulatie zal worden bevestigd.
boven en naar beneden — om die diensten ook buiten de Ge-
Uiteraard blijft er tussen de ,,grote drie” en de negen EGlanden buiten de Bondsrepubliek een grote afstand bestaan. Het
ligt evenwel ook in de rede, dat een sterkere integratie van de economieen van de lid-staten een extra stimulans voor de economi-
meenschap aan te bieden; het verdient aanbeveling om na te denken over de mogelijkheid zulke projecten te stimuleren en daartoe plannen uit te werken en gereed te maken. Vooral ontwikkelingslanden hebben behoefte aan dergelijke ge’integreerde infra-
sche groei zou betekenen. Er is daarom nog een andere simulatie
structuurprojecten en het is bekend dat ook de OPEC-landen er
uitgevoerd, ditmaal voor de EG in haar geheel, waarbij voor de
belangstelling voor hebben.
industriele produktie en de eindmarkt de Europese waarden zijn
In de derde plaats kan men er aan denken in de traditionele
ingevuld, de kwaliteit van het arbeidspotentieel en het handels-
sectoren van bedrijvigheid in Europa over te gaan op voor-
klimaat op het hoogste Europese niveau zijn gebracht, rendement en onderzoek-en-ontwikkelingsinspanning respectievelijk
uitstrevende produktieprocessen; het gaat daarbij om ,,procesinnovatie” in tegenstelling tot het invoeren van nieuwe produk-
op het niveau van Japan en van de Verenigde Staten, en ten slotte
ten, dat men ,,produktinnovatie” kan noemen. Hoe daarover
het aanbod van energie op Europees niveau. Het resultaat is zo-
wordt gedebatteerd is bekend: het directe effect van het invoeren
van zulke activiteiten op de werkgelegenheid wordt algemeen als
als men mocht verwachten: voor de geanalyseerde produkten
komt de EG dan op een score van 5, in vergelijking met 3,5 voor
de Verenigde Staten en Japan. Ook nu weer wordt de stijging
voor het overgrote deel veroorzaakt door het effect van integratie en de toegang tot de markt, maar — vergeleken bij Japan —
ook door de stijging van het potentiele aanbod van energie.
negatief beschouwd, maar het is de vraag of dit ook geldt als men
daarbij de zogenaamde indirecte en ge’induceerde effecten betrekt. Beschouwt men de concurrentiekracht van de Europese
bedrijvigheid (op het gebied van landbouw, nijverheid en
diensten) op de binnen- en buitenlandse markt, en bedenkt men
Hieruit blijkt eens te meer, dat een hechtere Europese integratie
daarbij dat die concurrentiekracht een functie is van de invoe-
grote mogelijkheden opent voor nieuwe produktieactiviteiten.
Zo zijn we gekomen bij de laatste fase van het onderzoek: de
selectie van concrete activiteiten die aan de tien EG-landen ree’le
groeikansen bieden.
ring van die nieuwe technieken (robotica, flexibele automatise-
De keuze van een Europese strategic
Er zijn verschillende uitgangspunten denkbaar van waaruit
men uit de mogelijkheden die zich aan Europa voordoen, een
ESB 28-3-1984
ring), dan garandeert die invoering niet alleen de instandhouding maar zelfs de uitbreiding van de werkgelegenheid, vooral
indien men de Europese markt in haar geheel ziet. De simulaties
die hierboven werden beschreven, vormen een uitstekende illustratie van deze redenering.
Een vierde punt dat de aandacht verdient is de voortbrenging
van produkten uit de bouwsteenfase (samenstellende delen, onderdelen), hierboven al genoemd als element van een ge’integreerde strategic. Alle activiteiten in de middenfase berusten in
299
feite op de beschikbaarheid van geavanceerde bouwstenen,
zoals:
– elektronische onderdelen, microprocessoren, sensoren,
bubble-geheugens, Josephson-diodes, bio-chips;
— chemische en biochemische grondstoffen: nieuwe soorten
vezels, samengestelde kunststoffen, nieuwe keramische stoffen, synterials, nieuwe metaallegeringen, metaalglas, enzymen, DNA-recombinanten.
Hoewel deze laatste produkten niet voorkwamen op de lijst
van produkten met een Europees profiel van 1980, kan worden
opgemerkt dat de chemie bezig is haar orientatie te wijzigen van
de zware chemie in de richting van de ,,fijne” of ,,speciale” chemie en de biotechnologie. Voor produkten die in feite in de
opvallendste verschil met de eerder beschreven resultaten blijkt
te zijn dat de invoering van mechatronica uiterst aantrekkelijk
wordt, omdat deze betrekkelijk hoog scoort voor de belangrijkste criteria; bovendien klimmen in vergelijking met de vorige resultaten de stelsels voor optische overbrenging en medische uitrusting op naar de optimale klasse van projecten. Niettemin blijven de energiestructuren een serieuze concurrent, terwijl de elektronica, waarvan men bij een niet-ge’integreerde Europese markt
misschien wel het meest kan verwachten (zie hierboven), zakt
naar de groep projecten die voortdurend het minst scoren: de
groep ,,bouwstenen”, het programma ,,onderdelen” en de produktie van mechatronica. Verdere evaluaties brachten geen afwijkende resultaten aan het licht.
meeste van de bovenvermelde structuren zijn ingebed en die qua
profiel met het Europese profiel van 1980 overeenstemmen, zijn
Slot
er zeker produktiemogelijkheden binnen de Europese Gemeenschap. Van de lange reeks produkten die in de studie worden vermeld, zijn er in het bovenstaande slechts enkele opgesomd.
Ten slotte is nog aandacht besteed aan de regionale gevolgen
van deze toekomstige activiteiten, en in het bijzonder aan hun invloed op de achtergebleven regie’s. Daarbij is aangeknoopt bij
totstandkoming van een echte gemeenschappelijke markt, wil
Europa deel hebben aan de ontwikkelingen die onze landen, samen met hun wereldpartners, over de drempel van de 21e eeuw
moeten helpen. Nu moet nog worden aangegeven hoe de resulta-
de denkbeelden die zijn ontwikkeld in onze aan de regionale ont-
ten van het onderzoek in daden kunnen worden omgezet. Men
wikkeling gewijde bijdrage aan het boek fnvesteren in de toe-
zou kunnen overwegen op Europees niveau de middelen te ontwikkelen voor:
– voortdurende, ge’integreerde planning gericht op de lange
komst van Europa, dat de EIB ter gelegenheid van haar 25-jarig
bestaan het licht heeft doen zien. Voor regie’s die slechts beperkt
openstaan voor innoverende bedrijvigheid lijkt het logisch vooral de bouwsteenactiviteit te stimuleren. Men kan daarbij denken
aan innoverende en technologische centra die nieuwe technieken
kunnen ontwikkelen en verspreiden, aan zogenaamde wetenschapsparken met geconcentreerde vestiging van vernieuwende
Het onderzoek heeft nog eens het belang aangetoond van de
termijn (interessante produktgroepen, onderzoek en ontwikkeling gericht op een breed spectrum van produkten, snelle
respons op markten die aan het ontstaan zijn of nog zullen
ontstaan);
ene onderneming aan de andere, het verspreiden van informatie,
– gedetailleerde technische en economische analyse van de boven beschreven onderzoekresultaten, en oprichting van een
databank om de ontwikkelingen voortdurend te blijven
volgen;
en de toegang tot informatienetwerken. Japan, bij voorbeeld,
– onderzoek naar de praktische uitveering van gezamenlijke
stelt zich niet tevreden met bedrijvigheid in de eindfase, maar
projecten: technische uitvoering, markten, financiering.
ondernemingen (zoals de ZIRST bij Grenoble), aan bedrijvigheid die zich richt op de overdracht van technische kennis van de
overweegt nu ook de stichting van ,,technopolissen”, een geavanceerde vorm van technische groeikernen.
Hoe moet nu deze toch nog indrukwekkend geworden lijst
worden gerangschikt, hoe moeten de prioriteiten worden bepaald aan de hand van het verwachte succes? Voor dit laatste
aanknopingspunten te vinden was het doel van de afsluitende
multicriteria-analyse, waarvan de belangrijkste punten hieronder worden beschreven.
Prioriteiten voor Europa
Rekening houdend met de eerder gepresenteerde analyses zijn
de doorbraakkansen van de zich aandienende nieuwe activitei-
ten naar vijf criteria geschat:
– de vereiste produktieschaal en marktomvang;
– het gewenste research- en ontwikkelingsniveau, het vereiste
scholingspeil en de behoefte aan energie;
– de huidige posities op de internationale markten en het risico
dat de betrokken activiteit met zich brengt;
– de bijdrage tot de externe en technologische positie van de
EG;
– de gevolgen voor de werkgelegenheid en de regionale ontwik-
keling.
Uitsluiting van het werkgelegenheidscriterium en weging van
de andere criteria in dalende volgorde van belangrijkheid leverde
het volgende resultaat op. De beste positie is weggelegd voor de
elektronica, gevolgd door energiestructuren; een middenpositie
wordt ingenomen door medische uitrusting en optische transmissiesystemen, middelmatig tot zwak zijn de exportactiviteiten, de automatische besturingssystemen en de wetenschaps-
parken; helemaal onderaan in het klassement komen de bouwsteenprojecten, de onderdelen en de ,,mechatronica”.
Vervolgens is de oefening herhaald met inbegrip van het werkgelegenheidscriterium. Daarbij is een scheiding ingevoerd tussen
de produktie en de invoering van de mechatronica en is er van
uitgegaan, dat het Europese produktieapparaat werkelijk op het
Europese niveau, d.w.z. voor een Europese markt, werkt. Het
300
De Amerikaanse en Japanse economieen beschikken over speciale instellingen die zich met deze taken bezighouden. Europa is
het aan zich zelf verplicht daar een initiatief tegenover te stellen,
en wel een initiatief op Europees niveau; er zijn wel vele initiatieven op het door ons behandelde gebied, maar ze zijn helaas ver-
snipperd, terwijl in de VS en Japan de problemen voor grootschalige economieen gei’ntegreerd worden aangepakt. Weliswaar is er nu het Esprit-programma van de EG, maar dat is nog
partieel; in het eindrapport van onze studie bepleitten wij de
oprichting van een Europees ,,Fonds voor Innovatieve Stimule-
ring van Technologieen”, ofte wel FIST, een instelling die met
sterke vuist – dus met effectieve middelen – de hierboven ontwikkelde ideee’n tot ontplooiing zou kunnen brengen.
Van herverdelings- naar stimuleringsfondsen: een stap vooruit voor een dynamische EG, denken wij; maar hier laat de tech-
nicus verder graag het woord aan Europese beslissers…
J.H.P. Paelinck