Er is veel discussie over een historische stelselherziening in de kinderopvang waarbij er sprake is van bijna gratis kinderopvang. Quebec heeft net als Nederland een privaat stelsel waarbij er al sinds eind jaren negentig bijna gratis kinderopvang bestaat. Welke lessen kunnen we uit de Canadese ervaringen trekken?
In het kort
- De stelselwijziging van de kinderopvang eind jaren negentig in Canada heeft duidelijke parallellen met Nederlands beleid.
- De stelselwijziging in Quebec had positieve arbeidseffecten, maar ook negatief effecten op de kindontwikkeling.
- Ook de prijsregulering die in Canada werd ingevoerd was belangrijk om kosten en toegankelijkheid te waarborgen.
Sinds de invoering van de Wet kinderopvang in 2005 is het denken over kinderopvang aanzienlijk veranderd. Kinderopvang wordt niet meer enkel als een arbeidsmarktinstrument gezien, maar ook als een instrument dat kan bijdragen aan de ontwikkeling van (kansarme) kinderen. Het gaat dus om arbeidsmarktparticipatie én sociale gelijkheid. Ook is het denken over de vormgeving van de financiële vergoeding richting ouders veranderd, vooral als gevolg van de toeslagenaffaire.
Deze veranderingen in het denken leiden ertoe dat het kabinet van plan is om het kinderopvangstelsel grondig te herzien. Het inkomensafhankelijke toeslagensysteem wordt vervangen door een inkomensonafhankelijk stelsel, waarin 96 procent van de kosten voor kinderopvang worden vergoed. Bovendien worden de aanbieders direct gefinancierd. Oorspronkelijk waren deze wijzigingen gepland per 1 januari 2025; de invoering is echter met twee jaar uitgesteld, al zal de transitie naar het nieuwe stelsel via een “stevig ingroeipad” worden ingezet.
Het veranderende denken over kinderopvang staat niet los van de resultaten van wetenschappelijk onderzoek. De afgelopen decennia hebben meerdere landen geïnvesteerd in kinderopvang, en veel van die beleidsontwikkelingen zijn gemonitord en getoetst op hun uitgangspunten en resultaten. Als gevolg daarvan is er een toenemend inzicht in de effecten van de kinderopvang op de arbeidsparticipatie van ouders (Akgündüz et al., 2021), en op de ontwikkeling van kinderen (Van Huizen en Plantenga, 2018; Leseman en Van Huizen, 2022). Buitenlandse ervaringen kunnen ook de huidige stelseldiscussie voeden met empirisch onderzoek. Voor Nederland lijken vooral de ervaringen van Quebec relevant te zijn: vanuit een soortgelijke uitgangspositie heeft men daar een vergelijkbare transitie ingezet.
In dit artikel analyseren we de Canadese ervaringen ten aanzien van de effecten voor ouders en kinderen. We sluiten af met vier aanbevelingen voor Nederlandse beleidsmakers.
Nederland in internationaal perspectief
Een eerste blik op de internationale beleidskaart laat een breed spectrum zien in termen van de welfare mix – oftewel de verhouding tussen publiek en privaat aanbod in een stelsel. Aan de ene kant van het spectrum zijn er stelsels met een grotendeels publiek aanbod van kinderopvang, zoals in Duitsland. Meer in het midden van het spectrum bevinden zich ‘hybride stelsels’ zoals in de Scandinavische landen, met (in wisselende verhoudingen) private aanbieders en lokale publieke aanbieders. In deze hybride Europese stelsels is de rol van for-profit-aanbieders overigens relatief beperkt. Zo mogen in Denemarken private aanbieders geen winst maken, waardoor for-profit- aanbieders geen rol spelen (Trætteberg et al., 2021). Aan de andere kant van het spectrum zijn er stelsels met een grotendeels of volledig privaat aanbod (de Angelsaksische landen en Nederland).
Met een volledig private kinderopvangmarkt en een groot aandeel for-profit-aanbieders is het Nederlandse stelsel een tamelijke outlier in het min of meer hybride Europese kinderopvang-landschap.
Ook wat betreft de betaalbaarheid is de situatie in Nederland tamelijk uitzonderlijk. In vergelijking met de publieke en hybride stelsels zijn in private stelsels de kosten voor ouders meestal relatief hoog: de kosten in de Engeland, Amerika, Australië en Ierland behoren tot de hoogste van de OESO-landen (OESO, 2020). In vergelijking met die andere private stelsels is de Nederlandse kinderopvang daarentegen relatief betaalbaar. Maar vergeleken met de rest van Europa – waar meer publieke en hybride stelsels de norm zijn – heeft Nederland voor huishoudens met een modaal inkomen juist wel één van de duurste stelsels.
Ons stelsel valt ook op door een lang bruto-netto-traject: vooral bij lagere of modale inkomens worden de hoge brutokosten voor een belangrijk deel via de gebruikte toeslagensystematiek gecompenseerd (OESO, 2022). Daarmee blijft het systeem weliswaar toegankelijk, maar de late zekerheid over de toeslagen zorgen ook voor onzekerheid over de nettokosten bij ouders.
Met de voorziene stelselwijziging blijft er sprake van een privaat stelsel, maar de afschaffing van de toeslagensystematiek, de hogere vergoeding en de invoering van de directe financiering maken een einde aan de uitzonderlijke positionering van Nederland in Europees perspectief. We schuiven ermee op richting de rest van Europa.
Invoering bijna gratis kinderopvang Quebec
De voorziene stelselwijziging maakt de ervaringen in Quebec bijzonder interessant, omdat er hier in de jaren negentig ook bijna gratis kinderopvang is geïntroduceerd binnen een privaat stelsel. In de periode 1997–2000 werd er in Quebec universele kinderopvang en buitenschoolse opvang voor 5 dollar per dag ingevoerd (nu 8,85 dollar, ongeveer 6 euro).
Behalve dat er in Quebec ook sprake is van een volledig privaat stelsel, zijn er vele andere overeenkomsten met de Nederlandse stelselwijziging. Ten eerste, de verandering van de financieringsstructuur: van fiscale vergoeding via de ouders (= vraag), naar directe financiering van aanbieders (= aanbod). Ten tweede, de inkomensafhankelijke gevolgen: de nettokosten voor lage inkomens veranderden nauwelijks, maar wel werd kinderopvang veel goedkoper voor de midden- en hoge inkomens (Haeck et al., 2015). Ten derde, de leeftijd van kinderen: de hervorming betrof zowel de kinderopvang (0–4 jaar) als de buitenschoolse opvang. En tot slot het type aanbod: er bestaat ook in Quebec een gevarieerd aanbod van non-profit-centra, for-profit-centra en gastouders.
Een belangrijk verschil is dat Quebec een universeel kinderopvangstelsel heeft, en er dus geen arbeidseis geldt zoals in Nederland. De Canadese casus is daarnaast relevant voor Nederland omdat het potentiële lessen bevat over hoe prijsregulering in de kinderopvang in de praktijk werkt. Omdat er een maximumuurtarief geldt voor de geleverde kinderopvang, wordt er in de vergoeding voor de geleverde kinderopvang expliciet rekening gehouden met de verschillen in de kosten die gemaakt worden door aanbieders. Zo hangt de hoogte van de directe financiering onder andere af van de leeftijd van de deelnemende kinderen (de kostprijs is aanzienlijk hoger voor jongere kinderen), de ervaring en het opleidingsniveau van het personeel (zodat aanbieders beloond worden voor kwaliteitsverbeteringen), regionale verschillen in de huisvestingskosten, en verschillen in administratielasten (kleine organisaties krijgen per kind een relatief hoge vergoeding, omdat ze schaalvoordelen missen) (Cleveland, 2023).
Het programma werd stapsgewijs uitgebouwd: in 1997 voor vierjarigen, in 1998 voor driejarigen, in 1999 voor tweejarigen, – en ten slotte in 2000 voor kinderen onder de twee jaar. Het gevolg van de stelselherziening was dat kinderopvang voor veel gezinnen een stuk betaalbaarder werd. Aldus nam de vraag sterk toe, en was er sprake van een snelle groei: tussen 1997 en 2012 was er namelijk sprake van een verdrievoudiging van het aantal kindplaatsen (Haeck et al., 2015).
Arbeidsmarkteffect positief
Verschillende studies laten sterke en blijvend positieve effecten van de stelselwijziging zien wat betreft de arbeidsparticipatie van moeders (Baker et al., 2008; Lefebvre en Merrigan, 2008; Haeck et al., 2015). Interessant is ook dat een recente studie positieve effecten op de arbeidsmarktparticipatie van grootmoeders laat zien (Karademir et al., 2023). Substitutie van informele opvang naar formele opvang betekent hier dus niet ‘money for nothing’ – in die zin dat er ook positieve effecten op de arbeidsmarktparticipatie plaatsvinden voor de groep die eerder de zorg voor de kleinkinderen op zich nam.
Negatieve effecten op ontwikkeling kind
De effecten van de stelselwijziging op de ontwikkeling van kinderen blijken negatief te zijn. In de eerste jaren na de hervorming worden er negatieve effecten gevonden qua sociaal-emotionele ontwikkeling, motorische vaardigheden en gezondheid (Baker et al., 2008). Uit een latere studie blijkt dat de negatieve effecten minder worden voor latere cohorten, wanneer het systeem meer stabiliteit heeft bereikt (Haeck et al., 2018).
Het gemiddelde negatieve effect wordt bepaald door de sterk negatieve effecten op kinderen uit meer kansrijke milieus. Voor kinderen in de meer kansarme eenoudergezinnen worden er ook positieve effecten gevonden (Kottelenberg en Lehrer, 2017).
De negatieve effecten blijken op latere leeftijd door te werken in termen van een slechtere gezondheid, lager welzijn, negatieve gedragsuitkomsten, en meer crimineel gedrag (Baker et al., 2019).
Deze negatieve effecten lijken niet in lijn te zijn met de positieve effecten die elders worden gevonden. In het Noorse stelsel worden er bijvoorbeeld significant positieve effecten op de ontwikkeling van kinderen gevonden: universele kinderopvang kan ook een belangrijke bijdrage leveren aan het vergroten van kansengelijkheid (Drange en Havnes, 2019; Zachrisson et al., 2023). Er zijn voor deze verschillen een aantal verklaringen.
Lage kwaliteit van for-profit-kinderopvang
Ten eerste, de kwaliteit in het private stelsel van Quebec was relatief laag; een relatief hoge kwaliteit van de non-profit-kinderopvang werd gecombineerd met een relatief lage kwaliteit van de for-profit-kinderopvang en gastouders (Japel et al., 2005). Uit een studie naar kwaliteitsverschillen tussen non-profit en for-profit voor heel Canada blijkt dat non-profit-aanbieders het gemiddeld beter doen, maar dat die verschillen vooral groot zijn in gebieden met veel vraag (stedelijke gebieden) (Cleveland en Krashinsky, 2009).
Een recent overzicht van de internationale literatuur laat zien dat, in sommige contexten, de non-profit-kinderopvangaanbieders significant hogere kwaliteit bieden, maar in andere contexten worden er geen significante verschillen tussen de verschillende typen aanbieders gevonden (Brogaard en Helby Petersen, 2022).
Het gewicht van het bewijs is dus in het voordeel van non-profit – maar gunstigere effecten van non-profit zijn niet een gegeven en lijken afhankelijk te zijn van de specifieke context. In het verlengde hiervan laat de literatuur zien dat kinderopvangstelsels met een sterker publiek karakter over het algemeen gunstigere effecten hebben op de ontwikkeling van kinderen (Van Huizen en Plantenga, 2018; Corazzini et al., 2021). Mogelijke redenen hiervoor zijn dat publieke voorzieningen hogere of meer homogene kwaliteit bieden – en dat deze stelsels er beter in slagen om meer kansarme kinderen te bereiken.
Mogelijk negatief effect zeer jonge kinderen
Ten tweede, kinderen in Quebec starten al op hele jonge leeftijd met kinderopvang, en er is geen sterk causaal bewijs in de internationale literatuur dat kinderopvang positieve effecten heeft bij hele jonge kinderen: positieve effecten worden wel gevonden bij een start vanaf één jaar, of met anderhalf jaar (Leseman en Van Huizen, 2022).
Interessant is dat de negatieve effecten op jonge leeftijd ook worden gevonden in publieke voorzieningen van relatief hoge kwaliteit. Fort et al. (2020) analyseert de effecten van eerder deelnemen aan kinderopvang (0–2 jaar) in Bologna, en laat sterk negatieve langetermijneffecten op het IQ en gedrag zien. Hier gaat het vooral om kinderen uit redelijk welvarende tweeverdienersgezinnen, omdat juist die gezinnen gebruikmaken van vroege kinderopvang. Bij vroege kinderopvang zijn negatieve effecten op kinderen, ook bij hoge kwaliteit van de kinderopvang, dus niet uitgesloten.
Recent heeft de Canadese overheid aangekondigd om de komende jaren een universele kinderopvang voor 10 dollar per dag in heel Canada te introduceren, naar het model van Quebec. Men wil het scenario van Quebec echter niet herhalen en de negatieve effecten op kinderen voorkomen. Het voorstel van de regering is daarom dat die expansie primair via publieke en non-profit aanbieders verloopt.
Lessen voor Nederlands kinderopvangstelsel
Het is belangrijk dat beleid wordt gevoed door kennis; bijvoorbeeld door de resultaten van solide empirisch onderzoek. Welke lessen kunnen we nu trekken uit de ervaringen van Quebec?
Publieke financiering vereist prijsregulering
Ten eerste: bijna gratis kinderopvang in een private markt vereist grotendeels publieke financiering én prijsregulering (Plantenga et al., 2022). Grotendeels publieke financiering is simpelweg geen toereikend instrument voor een (bijna) gratis voorziening. Zonder prijsregulering resulteert de toename van de vergoeding in een toename van de tarieven (Rodgers, 2018). Kinderopvang wordt dan duurder voor de laagste inkomensgroepen. Daarmee komt de betaalbaarheid en toegankelijkheid van kinderopvang voor kwetsbare groepen onder druk te staan, danwel dreigt het risico op marktsegmentatie waarbij kwalitatief hoogwaardige kinderopvang alleen betaalbaar is voor hogere inkomensgroepen. Beide effecten zijn ongewenst.
Prijsregulering was onderdeel van de stelselherziening in Quebec in de jaren negentig, en het belang wordt ook vandaag de dag door de liberals erkend bij de ontwikkeling van het nieuwe Canadese stelsel. Ook in het Noorse stelsel – dat grotendeels publieke financiering combineert met veel ruimte voor private (non-profit en for-profit) aanbieders – geldt een maximumtarief. Beide stelsels laten zien dat prijsregulering goed samen kan gaan met keuzevrijheid én een snelle expansie van de sector.
Relevant is ook dat prijsregulering geen nieuw verschijnsel is in het Nederlandse private stelsel: er gelden al maximumtarieven voor een deel van de voorschoolse voorzieningen (voorschoolse educatie).
Waarborg hoge kwaliteit tijdens expansie
Een tweede les is dat for-profit-aanbieders wel een bijdrage kunnen leveren aan de dynamiek en de snelheid van de expansie, maar dat die dynamiek ook een keerzijde lijkt te hebben – namelijk het risico van een lagere kwaliteit. In Quebec betaalden kinderen daarvoor de rekening.
In Canada kiest men er daarom voor om de huidige landelijke invoering van een bijna gratis kinderopvang primair te laten verlopen via non-profit en publieke aanbieders. Ook in Nederland scoren non-profit-aanbieders gemiddeld beter dan for-profit-aanbieders in termen van pedagogische kwaliteit; vooral de verschillen in de educatieve proceskwaliteit blijken aanzienlijk (Slot, 2019; Slot et al., 2019). Dit is relevant omdat juist die dimensie een belangrijke bijdrage levert aan de kindontwikkeling (Leseman en Van Huizen, 2022).
Nederland zou het Canadese voorbeeld kunnen volgen door in te zetten op kwaliteit en alleen ruimte te bieden voor maatschappelijke ondernemers (non-profit en for-profit) die een hoge kwaliteit bieden. Dit past bij een bredere strategie om een ondernemerschapsklimaat te ontwikkelen met meer nadruk op de creatie van maatschappelijke waarde (Bosma, 2022). In een dergelijk alternatief stelsel blijven winst en concurrentie een cruciale rol spelen, maar moeten er wel nieuwe spelregels worden vastgelegd om ongewenste ontwikkelingen in de sector te voorkomen (Boot, 2023). Ook zou Nederland kunnen experimenteren met een (beperkt) publiek aanbod (Bokhorst en Hemerijck, 2023). Op die manier kan er, voor alle kinderen, een hybride stelsel met hoge kwaliteit kinderopvang ontstaan.
Neem de tijd voor ordentelijke transitie
Een derde les betreft de transitiesnelheid. In Quebec bleek de groei naar het nieuwe stelsel – zelfs met een stapsgewijze invoer over vier jaar – te snel te gaan. Wachtlijsten werden opgelost ten koste van kwaliteit. De verwachte groei in Nederland is ‘slechts’ dertig procent, dus de risico’s zijn hier wellicht beperkter. Desalniettemin lijkt het belangrijk om via een geleidelijke transitie de potentiële negatieve effecten te dempen. Het recente besluit van het kabinet sluit hierbij aan: het stelsel wordt niet in één klap vervangen in 2025 maar er wordt vanaf 2025 geleidelijk toegegroeid naar het nieuwe stelsel in 2027.
Het uiteindelijke doel van de stelselwijziging is een betaalbare kinderopvang voor alle kinderen, zonder complexe fiscale regelingen. Het toeslagenstelsel kan daarom in 2025 uitgefaseerd worden met directe financiering van 96 procent, en met gereguleerde prijzen voor alleen de twee- en driejarigen. De extra druk op de vraag blijft dan relatief beperkt, gegeven dat het gebruik onder deze groep al hoog is, en de beroepskracht-kind-ratio 1 op 8 is voor deze leeftijdsgroep (in plaats van 1 op 3 voor kinderen in de babygroep). In de daaropvolgende jaren kan dit stapsgewijs worden uitgebreid. Op die manier is het mogelijk om de transitie ook in tijden van personeelstekorten zorgvuldig in te zetten. en wordt er al in de huidige kabinetsperiode in concrete stappen afscheid genomen van het complexe toeslagenstelsel.
Zet meer in op ouderschapsverlof
Ten vierde: op basis van de wetenschappelijke literatuur is bijna gratis kinderopvang voor kinderen onder de één jaar moeilijk te rechtvaardigen. De kostprijs is erg hoog, en het is niet uit te sluiten dat de maatschappelijke effecten negatief zijn. Ook is er in tijden van schaarste sprake van grote externaliteiten. Babyopvang vergt veel personeel per kindplaats. Wanneer personeel niet voor babyopvang wordt ingezet, maar voor kinderen van één tot drie jaar, ontstaan ongeveer twee keer zoveel kindplaatsen. Ouderschapsverlof in het eerste jaar kan, nog afgezien van de betekenis voor ouder en kind, een belangrijke bijdrage leveren aan een succesvolle transitie in tijden van grote personeelstekorten. Langer en beter betaald ouderschapsverlof in het eerste jaar – naar Scandinavisch voorbeeld – heeft niet alleen een direct effect (via een lagere vraag naar babyopvang), maar ook een groot indirect effect (via een efficiëntere allocatie van de capaciteit).
Conclusies
Door de beschikbaarheid van meer data, maar vooral door een sterker onderzoeksdesign, kan het beleid worden gevoed via betrouwbaar causaal bewijs (Angrist en Pischke, 2010). Ook binnen de kinderopvang is er, door allerlei hervormingen en door al het onderzoek dat daarop heeft plaatsgevonden, sprake van meer solide ‘evidence-base’ dan (bijvoorbeeld) twintig jaar terug. De invoering van bijna gratis kinderopvang in het private stelsel van Quebec kan worden beschouwd als een belangrijk natuurlijk experiment dat relevante kennis oplevert voor de Nederlandse discussie. De lessen eruit zijn vooral dat prijsregulering noodzakelijk is om de toegankelijkheid te garanderen, en dat een sterke groei in een private markt risico’s met zich meebrengt in termen van dalende kwaliteit. Nu besloten is tot uitstel, ontstaat er ruimte om na te denken over een gefaseerde invoer, waarin de belangen van ouders én kinderen centraal staan.
Literatuur
Akgündüz, Y.E., T. van Huizen en J. Plantenga (2021) ‘Who’ll take the chair?’ Maternal employment effects of a Polish (pre)school reform. Empirical Economics, 61(2), 1097–1133.
Angrist, J.D. en J.-S. Pischke (2010) The credibility revolution in empirical economics: How a better research design is taking the con out of econometrics. The Journal of Economic Perspectives, 24(2), 3–30.
Baker, M., J. Gruber en K. Milligan (2008) Universal childcare, maternal labor supply, and family well-being. Journal of Political Economy, 116(4), 709–745.
Baker, M., J. Gruber en K. Milligan (2019) The long-run impacts of a universal child care program. American Economic Journal: Economic Policy, 11(3), 1–26.
Bokhorst, D. en A. Hemerijck (2023) Nederland zou moeten experimenteren met publieke kinderopvang. Artikel te vinden op ESB.nu
Boot, A. (2023) Kinderopvang en private equity: het negatieve sentiment is te eenzijdig. Artikel op managementscope.nl, 7 maart.
Bosma, N. (2022) Ondernemingsklimaat in Nederland: van kwantiteit naar kwaliteit. ESB, 107(4811S), 14–17.
Brogaard, L. en O. Helby Petersen (2022) Privatization of public services: A systematic review of quality differences between public and private daycare providers. International Journal of Public Administration, 45(10), 794–806.
Corazzini, L., E. Meschi en C. Pavese (2021) Impact of early childcare on immigrant children’s educational performance. Economics of Education Review, 85, 102181.
Cleveland, G. (2023) Cost controls and supply-side funding: What does Quebec do? Artikel op childcarepolicy.net, 8 februari.
Cleveland, G. en M. Krashinsky (2009) The nonprofit advantage: Producing quality in thick and thin child care markets. Journal of Policy Analysis and Management, 28(3), 440–462.
Drange, N. en T. Havnes (2019) Early childcare and cognitive development: Evidence from an assignment lottery. Journal of Labor Economics, 37(2), 581–620.
Fort, M., A. Ichino en G. Zanella (2020) Cognitive and noncognitive costs of day care at age 0–2 for children in advantaged families. Journal of Political Economy, 128(1), 158–205.
Haeck, C., P. Lefebvre en P. Merrigan (2015) Canadian evidence on ten years of universal preschool policies: The good and the bad. Labour Economics, 36, 137–157.
Huizen, T. van, en J. Plantenga (2018) Do children benefit from universal early childhood education and care? A meta-analysis of evidence from natural experiments. Economics of Education Review, 66, 206–222.
Japel, C., R.E. Tremblay en S. Côté (2005) Quality counts! Assessing the quality of daycare services based on the Quebec longitudinal study of child development. IRPP Choices, 11(5).
Karademir, S., J.-W. Laliberté en S. Staubli (2023) The multigenerational impact of children and childcare policies. IZA Discussion Paper, 15894.
Kottelenberg, M.J. en S.F. Lehrer (2017) Targeted or universal coverage? Assessing heterogeneity in the effects of universal child care. Journal of Labor Economics, 35(3), 609–653.
Lefebvre, P. en P. Merrigan (2008) Child-care policy and the labor supply of mothers with young children: A natural experiment from Canada. Journal of Labor Economics, 26(3), 519–548.
Leseman, P. en T. van Huizen (2022) Effecten van kinderopvang op de cognitieve en sociaal-emotionele ontwikkeling van kinderen. Universiteit Utrecht Rapport, oktober.
OESO (2020) Is childcare affordable? Policy Brief on employment, labour and social affairs. Parijs: OECD.
OESO (2022) Net childcare costs in EU countries, 2021. Parijs: OECD.
Plantenga, J., T. van Huizen en P. Leseman (2022) Het maatschappelijk belang van kinderopvang vereist prijsregulering. ESB, 107(4810), 270–273.
Rodgers, L.P. (2018) Give credit where? The incidence of child care tax credits. Journal of Urban Economics, 108, 51–71.
Slot, P. (2019) Position paper P. Slot t.b.v. hoorzitting/rondetafelgesprek Private equity in de kinderopvang d.d. 16 mei 2019. Te vinden op www.tweedekamer.nl.
Slot, P., IJ. Jepma, P. Muller et al. (2019) Ontwikkelingen in de kwaliteit van de Nederlandse kinderdagopvang, peuteropvang, buitenschoolse opvang en gastouderopvang. Gecombineerde metingen 2017–2019. Landelijke Kwaliteitsmonitor Kinderopvang. Universiteit Utrecht / Sardes. Te vinden op www.rijksoverheid.nl.
Trætteberg, H.S., K.H. Sivesind, S. Hrafnsdóttir en M. Paananen (2021) Private early childhood education and care (ECEC) in the Nordic countries. Institute for Social Research Rapport, 2021:06. Te vinden op samfunnsforskning.brage.unit.no.
Zachrisson, H.D., E. Dearing, N.T. Borgen et al. (2023) Universal early childhood education and care for toddlers and achievement outcomes in middle childhood. Journal of Research on Educational Effectiveness, te verschijnen. Te lezen op www.tandfonline.com.
Auteurs
Categorieën