Ga direct naar de content

Jrg. 48, editie 2375

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: februari 13 1963

RZE

1

7.

1

j1T
11

:R:M.ËES & ZOONEN
•1

Bankiers en assurantiemakelaars

‘ROTTERDAM

ÇUVfNSVtRZEKERIt16s

-o
8
ANK SC
Advezen

en bemiddeling

inzake

levensverzekeringen

en pensioencontracten

Uitgebreide magazijn-

en voorraadadministratie

onder andere:

*
Controlelijsten
*
Voorraad mutatiestaten per artikel met
cumulering van aantallen, bedrogen,
prijsverschillen,
etc.
* Inventarislijsten, alle soorten tellingen
*
Lijst van niet gemuteerde artikelen
onder
vermelding per artikel van datum laatste
mutotie (inkoopbeleid)
*
Signalering
van minimum- en maximumvoor-
raden
* Bestellijst
van die artikelen die volgens de
inventarislijst beneden de minimumvoorraad
komen
*
Lijst van nog te ontvangen focturen,
omdat veelal de ontvangstbon voor de
luiste aantallen voorraad onder artikel stan-
daard prijsberekening mee verwerkt dient
te worden.
*
lnkoopboek
*
Interne cumulatieve huurberekening
naar kostensoort en kostenplaats van b.v.
machines, gereedschap, etc.
*
Gecumuleerde verdeelstaten
van kosten-
soort en kostenplaats zichtbaar naar aan-
tallen en bedragen
*
Beleidsgegevenlijst
bestemd voor de directie
met direct afleesbare investeringen, voorra-
den en/of andere kosten met subtotaal per
artikeigroepen, totaal per kostenplaats alsme-
de totaal-generaal van alle kostenplaatsen.
*
Vele andere
niogelijkheden .
SNELLE AFLEVERING waârdoor’diz gegevens ‘ook
inderdaad BELEIDSGEGEVENS zijn.

N.V. Instituut voor

Electronische Administratie

Glashaven 10A, Tel. (010) 125751 -127843
POSTBUS 1288 – ROTTERDAM

E C 0 N 0
M IS
C
H-
STATISTISCHE BERICHTEN

Uitave van de
Stichting Het Nederlandsch Economisch Instituut

Adres voor
Nederland:
Pieter de Hoochweg 118, Rotterdam-6.
Telefoon redactie: (010) 5 29 39. Administratie: (010)
3 80 40. Giro 8408.

Privé-adres redacteur-secretaris:
Drs. A. de Wit, Sleedoorn-
laan 17, Rotterdam-12, tel. (010) 18 36 32.

Bankiers: R. Mees en Zoonen, Rotterdam, Banque de Corn-
merce, Koninklijk Plein 6, Brussel, postcheque-rekening
260.34.

Redactie-adres voor
België:
Dr. J. Geluck, Zwjjnaardse Steen-
weg 347, Gent.

Abonnementen:
Pieter de Hoochweg 118, Rotterdarn-6.

Abonnementsprjs:
franco per post, voor Nederland en de
Overzeese R(jksdelen (per zeepost)
f
29,—, overige landen

f.
31,— per jaar (België en Luxemburg B.fr. 400).
Abonnementen kunnen ingaan met elk nummer en slechts
worden beëindigd per ultimo van een kalenderjaar.

Losse exemplaren van dit nummer 75 ct.

Advertenties:
Alle correspondentie betreffende advertenties
te richten aan de N. V. Koninkij/ke Nederi. Boekdrukkerj/
H.A.M. Roelants, Lange Haven 141, Schiedarn, tel. (010) 6 93 00, toestel 1
of
3.

Advertentie-tarief f.
0,36 per inni. Contract-tarieven op aan
vraag. Rubrieken ,, Vacatures” en ,,Beschikbare krachten”

f.
0,72 per inn (dubbele kolom). De administratie behoudt
• zich het ree/it voor om advertenties zonder opgaaf van
redenen /ë weigeren.

(OMM1SSIE VAN REDACTIE: Ch. Glasz H. W. Lambers; J. Tinbergen.
Redacteur-Secretaris A. de Wit.
Adjunct Redacteur-Secretaris: M. Hart.
COMMISSIE VAN ADVIES VOOR BELGIË: F. CoIIin; J. E. Mertons
de Wilmars; J. van Tichelen; R. Vandeputte; A. J. Vlerick.

134

E.-S.B. 13-2-1963

Produktiviteit

1

J

van het kleine

en
bestaansrecht

4a

1

.
..i.

‘ii..o

.•

:

ihaustri1eDec1r11I

••.
J’s

Vaak kan men in velerlei kringen de mening beluisteren,

dat de kleine industriële bedrijven qua produktiviteit niet

tegen de grote zijn opgewassen en daardoor langzaam

maar zeker zullen verdwijnen.

Het is interessant op deze materie cijfermatig iets nader

in te gaan. De publikatie van de United Nations: ,,World

Economic Survey” vân 1961 biedt op blz. 57 daartoe de
mogelijkheid. Deze organisatie heeft namelijk voor ver

schillende landen de in neven

staande tabel weergégeven

cijfers verzameld.

Wanneer men de in deze

tabel vermelde toegevoegde

waarde in procenten deelt

door de werkgelegenheid,

wordt de verhouding tussen

de toegevoegde waarde per

industriële werker in de drie

bedrjfstypen verkregen. Daar

de toegevoegde waarde per

werker
bij
uitstek een maat-

staf vormt voor de arbeids-

•’prôduk(itell krjgi’

tevèii de verhoudrntussn

de arbeidsproduktiviteit.

Uit de cijfer .l1ijt,h,’
Wi
de arbéidsr’odüktivteit,
in

:

Dit iijn opmerkingen diemen in de bewustë Survey kan

lezen: Aan deze opmerkingen iouden wij het volgende

willen toevbegen. De nagenöeg gelijke arbeidsprodiiktivi-

teit in de drie bedrijfstypen houdt nog geen uitspraak in

omtrent het technisch-ecônomische keuzeprobleern, dat

thans zo in de economische belangstelling staat. Met name

het, probleeizi of men nu het beste arbeidsintensief dn wel
kapitaaliritensief kan produceren, een probleem dat vooral

in de ontwikkelinmlanden

aan de orde is. De gelijke ar-
_______
beidsproduktiviteit zegt im-

mers nog niets over een gelijk

heid van de kapitaalproduk-

tiviteit. Hiervoor zal men ge-

gevens moeten hebben over
de investeringen per werker

in de ondernemingen van

verschillende bedrjfsgrootte.
Voor zover
1
wij weten. zijn

alleen

h

4

b 1tr
voor India ëioent

‘ijfe’rs v’rstrekt
1)
In bii’s land

beschikken
wij
inikgeval

niet over dezgevs.Wat

(Ie gegevens uit 4e tbëfl’ons

echté ”él vertè1!eisj” dat

.-het kleinere industHële bedrijf

?bij èen’verdérgaatde econo-

mische ontwiklcelmg zeker

nog goede toekomstmogelijk

bçde ebidén heeft.

.

.
Het zal nuttig zijn dit goed voo1 ogen te hoiiden, wan-

neer straks de grenzén binden lietE.E.G.gebied geheel

iillëh d’lleti’ D vreés
rdaf
Ne’dei1ands industrie

in concurrentienaoeiJijkheden zal geraken,’1alleenals gevolg

van-hét’Meinere bedrijfstype in ‘âns’ land, zof wel eens

kunnen blijken ongegrond te

zijn.

‘I

‘a-Gravenlsage.
.-
.:.r

,;
•;:.’

J. AJWARTNA.


i’):’P.
SLokanathan: ,C-ottagefIndustriesand
tke
Plan” in
,,Eastern Economist” van
23
juli 1943; A. K. Sen: ,,Choice
of technique”, 1960; G. Ranis: ,,Production functiôns, market
imperfections and econon3ic development”

in ,The Economic
Joul’nal” van .inaart
1
l962.

Blz.
,

.

.•


Blz.

Produktiviteit en bestaansrecht van’ het kleine
Teleurstellende ontwikkeling van de Surinaamse

industriële bedrijf, door Dr. J. A. Wartna….
135
melkcentrale,
door Dr. L. J. Vroon …………

144

Commerciële politiek
bij
fusies,
door Ir. N.

A.

Krekel Drs. T. G. van der Woerd en Drs. J. J.
‘Voorstanders en belagers van de gemeentelijke be-
.

..

Wouterse
136
slissmgsvrijheid
door
Prof.
Dr. J. Pen met een
……………………………
naschrift

van

J.

Hasper ……………….. .
147

Dagbladpers en reclametelevisie,
door Mr. J. J.

Nouwen

……………………………..
140
! Geld- en kapitaalmarkt,
door Dr. C. D. Jongman..
148

Landen

Industriële
bedrijfsgrootte naar
personeelsomvang

5149
1

50I250I
> 250
Totaal

Brazilië:
Werkgelegenheid
31
26


43
100
1

Toegevoegde waarde
31
29

40
100
Kenya:
Werkgelegenheid
6
….

74
100
24
….

76
100
Libanon:


S
Werkgelegënheid
….

43
100
Toegevoegde,aarde
‘Ilf

S

1

……….

59
100
Philippijnen:

Toegevoegde waaçde

…….

Werkgelegenheid
401
35,’

.,,.5
JOQ,:
Toegevoegde waarde
191
46’it

’35i’
‘100
t
Finland:
.
Werkgelegenheid
.roegevoedewaardn
r
••-
235
22

….,.77…
..,
1
00

Japan:-

‘-‘

1
Werkgelegenheid’
45 25

30 100
..–Toegevoegdewaarde

…..
26 26

48

,iOO
Zweden:
1
Werkgelegenheid
27
. …

73
100
oçsvqçgdç vaarde
9taItn 24j
….

76
100
eig’e
5t
‘Ti2S)i4

D
59

de hoog otwikke1dlae’i

,jWerkgelegenheid

………
Toegevoegdewaarde
121
23

..-~
65

(uitgezonaerü Japan) nage-

noeg gelijk isvoor de drie bedrijfstypèn Van een achter

stand in produktiviteit van het kleine .,t.ö.v: –
hV.grote

indistriëIe;bedrjf is hier nauwelijks .sprake.


.

Enigszins anders ligt dé. situatiein…de nfvikkelings-

gebieden ‘Van de vier beschouwde landen blijkt in twee het
1
ideihe itidtriëlèbedkijf in rddûktiijitëiF
1
iichte
t
‘taan.

De verhoudingen ijggen hier dusminder.dijdelijk.’.

K6rtmi’dé cijfers vn de t’bel bljkt;dat’éniiidus-

triële ontwikkeling in het algmeen nietn9p4zakijkerwijs

het
..yedwijnen
van het,.k,lejne bedrijf in.de
i
harç bç
h
oeft

te werken. Wat langzaam wl verdwijnt iji1de-producërende

ambachtéljke
5
bedrjven; met een’ persön eisbezthn van

inii*iêr’dan5 prsonen.’

E.-S.B. 13-2-1963

AUTEURSRECHT
VOORBEHOUDEN

135

Commerciële politiek bij fusies

1. FUSIE

E.E.G. en fusie.

Onder fusie willen wij verstaan het samengaan van een

aantal ondernemingen, waarbij de individuele zelfstandig-

heid, die voor elke onderneming tot op het moment van

– fusie nog bestond,
verdwijnt
en opgaat in een groter geheel.

Er wordt een nieuw
bedrijf
geboren. Indien het samengaan

vanondernemingen een betrekkelijk eenzijdig gebeuren is,

zouden
wij
liever niet van fusie maar van overname willen

spreken. Verhoudt de. inbreng van twee fuserende be-

drijven A en B zich
bijv.
als 10 : 1, dan is het voor bedrijf

B prettig te kunnen zeggen dat het zich met A gefuseerd

heeft, maar daarmee houdt de pret in de regel op, althans

de pret van de zelfstandigheid. In dit artikel bedoelen wij

met fusie het samengaan van min of meer gelijkwaardige

partners.

Het dreigement van gevaar, dtt de E.E.G. voor natio-

naal georiënteerde bedrijven inhoudt, is allerminst een loos
• gerucht. Men kan fusie beschouwen als een modeverschijn-
sel Maar wie in het nabije buitenland in zijn eigen bedrijfs-

tak ondernemingen aantreft, die het eigen bedrijf vele

‘malen overtreffen in grootte, mag zich toch terecht zorgen

maken. Temeer zijn die zorgen gerechtvaardigd als blijkt,

dat de bedrijfsomvang, die nodig is om straks te kunnen

concurreren met de reuzen van over de grens, niet te reali-

seren is met een normale expansie gedurende de jaren dat
de E.E.G. zich noj in statu nascendi bevindt. Men zal dan,

ten einde het voortbestaan van de onderneming in het

E.E.G.

tijdperk zeker te stellen, de noodzakelijke bedrijfs-

omvang op andere wijze moeten nastréven.

Fusie in horizontale zin
blijkt
nu een unieke methode

om in één keer een veelvoud van de bestaande bedrijfs-

omvang te bereiken. Het is niet alleen een schaalvergroting,

maar maakt ook een bedrijfsvoering op veel hoger plan

mogelijk. De nieuw bereikte bedrijfsomvang opent de weg

tot onderhandelingen met – nu gelijkwaardige – onder-

nemingen, waarmee men in de oorspronkelijke onderne-

mingen nauwelijks op voet van gelijkheid had durven ver-

keren. Er openen zich perspectieven voor een ongekende

groei. Deze schaalvergrotende fusie – te ondersçheiden

van de verticale integratiefusie – zal voor tal van bedrijven

in ons land de enige mogelijkheid blijken te zijn om in

het naderende E.E.G.-concert een partij van enig belang

mee te blazen.

Doelstellingen van de
schaalvergrotende fusie.

De nieuwe onderneming, die uit de fusie wordt geboren,

zal in snel tempo kinderziekten en puberteit moeten over-

winnen. Snelle groei naar volwassenheid vraagt om een

doelgericht én slagvaardig plan van actie. Dit plan van

actie kan nooit de som zijn van wat de fusiepartners elk

afzonderlijk zonder de fusie hadden willen doen. De nieuwe

bedrijfsomvang geeft ançlere problemen en andere mogelijk-

heden dan voorheen. Hadden de partners vroeger elk hun

gelijken, de nieuwe onderneming komt in een ander gezel-

– schap terecht. Het zijn nieuwe concurrenten, waarop men

het oog moet richten, er zal een nieuwe bedrijfspolitiek

moeten worden gevoerd, gericht op nieuwe doelstellingen.

In de sectoren van produktie, inkoop, en administratie

zijn de doelstellingen van de schaalvergrotende fusie ge-

woonljkduideljk: rationalisatie, verlaging van kostprijs

136

van de produktie. Allerlei acties werken hiertoe samen:

specialisatie op bewerkingen of produkten, nivellering van

bezettingsschommelingen, mechanisering of autonatisering

in de fabriek en op de kantoren, standaardisatie, normali-

satie enz. Bijna alle acties in produktie, administratie en

inkoop zijn met een technisch-mathematische aanpak te

volvoeren. De technische eenwording van de fusiepartners

is als het ware berekenbaar. Het zijn activiteiten waar,

naast specialisatie, integratie en differentiatie, een voort-

durende aandacht voor het detail, een steeds voortgaande

verfijning in methoden en beheersing van het bedrijfs-

proces leiden tot het nagestreefde doel.

De commerciële sector.

Hoe anders ligt het in de commerciële sector! Om te be-

ginnen valt er in de regel weinig te bezuinigen. Daarentegen

wordt bij een schaalvergrotende fusie de verkoop door een
groot gevaar bedreigd. Geen afnemer vindt het prettig van

één leverancier afhankelijk te zijn. Geen afnemer apprecieert

het, dat een aantal concurrerende leveranciers, die hem

vroeger in staat stelden zijn spél te spelen, nu als een ge-

sloten front voor hem staat. Zijn natuurlijke reactie zal

zijn: zo spoedig mogelijk compensatie zoeken voor deze

aantasting van zijn positie. Die compensatie kan de af-

nemer alleen vinden
bij
derden.

Het staat vast dat de omzet van de nieuwgeboren onder-

neming hierdoor gaat dalen, als men zich geen grote in-

spanningen getroost in het commerciële vlak. Onverschillig

of de groep afnemers van de gefuseerde bedrijven uit een

naamloos leger consumenten bestaat dan wel uit een kleine

groep met name bekende specialisten, de fusie van de

oorspronkelijke ondernemingen verandert met een schok

het beeld cfat zij zich als koper van de afzonderlijke be-

drijven hadden gevormd. De grote vraag, waarvoor de

nieuwe onderneming staat is deze: kan de beeldverschuiving

bij de afnemer gebruikt worden als begin van een nieuwe

expansie of zal men passief aanzien hoe de teleurgestelde

afnemers zich keren naar andere bronnen, ten einde daar
hun inkoopbudgetten te besteden.

II.
DE RESPONS
VAN
DE AFNEMER

Het
begrip ,,prent”.

De afnemer neemt zijn beslissing tot kopen in een veld,

waarin alle rationele en alle gevoeismatige, alle reële en

alle irreële, alle wèl en alle niet ter zake doende oordelen

over het bedrijf en zijn produkten samenspelen. In de

reclametheorie heeft deze constatering geleid tot invoering

van het begrip ,,image”: een te creëren voorkeursbeeld

rond produkt, merk of onderneming. Het wordt langzamer-

hand echter duidelijk, dat de beïnvloeding door middel

van reclame niet meer dan een bijdrage kan zijn in de

beeldvorming. Ook indien men geen reclame maakt be-

staat een beeld, dat
zijn
invloed uitoefent op de beslissing

tot kopen.

Het effect van alle verkoopinspanningen van public

relations tot vertegenwoordigersbezoek, van alle suggesties

die men op welke wijze dan ook in de markt uitdraagt,

wordt in laatste instantie bepaald door
de subjectieve ge-

stalte, die het bedrijf als entiteit
heeft
aangenomen voor de

E.-S.B. 13-2-1963

wereld, die het omringt.
Niet alleen de eigenschappen of de

-verpakking van het produkt, noch alleen de wijze waarop

het verkocht wordt, maar alles wat van het bedrijf in de

wereld doordringt speelt hierin mee. Daarom wordt de

totaliteit, waarover het hier gaat, niet volledig weergegeven

met het image-begrip. Deze totaliteit wordt beter om-

schreven met de woorden p(ublic) r(esponse) ent(ity) of

,,prent”.

Invloed op de omzet.

Heeft de ,,public response entity” of ,,prent” invloed op

de omzet?,Van de negatieve zijde is deze vraag snel te

beantwoorden. Vergelijken wij het bedrijf eens met een

mens: sommige mensen geven ons steeds weer tegen-

strijdige indrukken; wij zeggen dan: ,,We weten niet wat

we aan hem hebben” en hebben in dat geval ook liever

niet met hem te doen! Een bedrijf, dat naar buiten als

entiteit een gestalte aanneemt, die inconsequent met zich-
zelf in tegenspraak is, stoot nu deze, dan gene en tenslotte

elke afnemer van zich af. De ,,prent” is niet hômogeen:

het effect van de verkoopinspanning stort in.

Essentieel voor een solide, constant groeiende afzet is een

homogene ,,prent”, die tot stand komt niet alleen door een

ge! ijkgerichtheid van produkt, verpakking en reclame, maar

door één enkele consequente lijn in alles: de levertijd (lang

of kort), de prjsstelling (rigide of opportunistisch), de han-

deismoraal (principieel of bereid tot spel), het sociale klimaat

(zacht of hard), de fabrieksbouw (zakeljjk of monumentaal),

het investeringsbeleid (zuinig opgebruiken of het nieuwste

aanschaffen), de beurs (stabiel of speculatief fonds).
Elke

afzet is een gevolg van het gedrag van het bedrijf als ge-
heel; elke afzet, die enige continuïteit bezit, steunt op de

,public response entity” of ,,prent”, die de onderneming

bedoeld of onbedoeld
bij
haar afnemer§ heeft gevormd.

Elke wijziging in de ,,prent” geeft een wijziging in het

afzetpatroon.

ifi.
FUSIE ‘EN VERKOOP

DE EERSTE FASE

Scheiding van produktie en verkoop.

Bij schaalvergrotende fusie treedt een zeer abrupte wijzi-

ging in de ,,prents” op, als de partners hun verkooporganen
terstond samenvoegen. Een dergelijke voortvarendheid zou

dan ook tot gevolg kunnen hebben, dat het toch al drei-

gende omzetverlies een fatale omvang aanneemt. De eerste

maatregel
bij
een fusie van partners, die op één markt

opereren, dient juist in tegenovergestelde richting te gaan.

Snelle en volledige scheiding van produktie en verkoop bij

elk der fusiepartners is de best denkbare remedie tegen

omzetverlies na de fusie.
In de produktiesector staat een

eenhoofdig geleide rationalisatie ter verlaging van de kost-

prijzen voorop. In de commerciële sector daarentegen

breekt een tijd van noodzakelijke veelzijdige expansie aan,

die slechts dan mogelijk is, als de diverse verkooporganen

een grote zelfstandigheid krijgen toebedeeld en dus niet

onder een autoritaire eenhoofdige leiding staan. Produktie

en verkoop gaan gescheiden wegen bewandelen.

Centrale planning en bedrijfseconomische afdeling.

Het losmaken van verkoop en poduktie in de onder-

scheiden bedrijven dient in de Organisatie te worden op-

gevangen. De meest effectieve en – ondanks psycholo-

gische bezwaren – altijd snel uit te voeren maatregel is

de concentratie van alle orderplanningen van de bedrijven.

Wil men het verschil in doelstelling, karakter en tempo

van verkoop en produktie overbruggen, dan is er meer

nodig dan een centrale planning alleen. Rond deze plan-

ning moet een bedrijfseconomische afdeling worden ôp-

gebouwd, die de ontwikkeling van de produktie en de ver-

kôop op de voet volgt. De ervaring leert, dat de taakiFihoud

van deze bedrijfseconomische afdeling afhangt’van bedrijfs-

type en doelstelling van de fusie.

Onafhankelijk opererende verkooporganen.
In
figuur 1 zijn de organisatorische consequenties van de

voorgestelde politiek schematisch weergegeven. Het doel

van de politiek moet bereikt worden door de nu on-

afhankelijke verkooporganen. Dit doel is vereenvoudigd
weergegeven in figuur 2: het dreigende omzetverlies ge-

dürende het eerste jaar na de fusie voorkomen door extra-

inspanningen
bij
de bestaande afnemersgroepen. Dit-kan

– gegeven het voorgaande – alleen worden bereikt door

zorgvuldig behoud van de bestaande ,,prents” van de af-
zonderlijke bedrijven. Hiertoe moeten de onderscheiden

verkooporganen over een grote vrijheid kunnen beschikken.

Wanneer bij de centrale planning blijkt dat een order niet

binnen de, voor de verwerving van de order, noodzakelijke

levertijd geproduceerd kan worden, moet zelfs bevoegd-

heid tot uitbesteden aati derden worden gegeven.

FIGUUR 1.

Na de fusie van bedrijven A, B en C (1) worden de verkoop-

organen zelfstandig gemaakt (II)

1Z1?
I

(
A
li
(A)

J0

Ld

>

(c)

CPJTRALE.
Pt.ANP4
ING
EN

ED5ECONOMISCH

AFDELING

E.-S.B. 13-2-1963

137

FIGUUR 2.
In de eerste fase van de fusie dient de dreigende omzetdaling

te worden bestreden

ÖMZEÎVRLL
DIf
CEEN
*1AA-
GELEN WoRøLN
GE-
NoMJ4.

2

uJ
L)
UJ

P’UBLIKATtE
0
tj
0
7VANb&

/

FuSt
Ei

$°AAR NA DS FuSIE

2E1.P$TAIVOIGE

/vRI

1
VER.-AFDEL.
.

In de produktiesector is het meestal van groot nut alle

fabrieken terstond onder één directie te plaatsen. In de

commerciële sector is invoering van een centrale verkoop-
directie gedurende het eerste jaar van de fusie bijna steeds

te ontraden. In tegenstelling tot de produktiesector moet

in de commerciële sector de aandacht allereerst vanuit de

bestaande posities naar buiten gericht zijn; niet vanuit

een toekomstvisie naar binnen.

IV.
FUSIE EN VERKOOP

DE TWEEDE FASE

Actie op korte termijn; denken op lange termijn.

Terwijl in het eerstejaar na de fusie aan de fronten van
verkoop en produktie elk op eigen wijze de strijd van het
eerste uur gestreden wordt, dient onmiddellijk na – liever

nog v66r – de fusie in het nieuw gevormde concernbestuur

de politiek ontwikkeld te worden die, na de periode van

kinderziekten en puberteit, het concern tot volwassen ex-

pansie zal brengen. De onmiddellijke actie na de fusie (zie

III) en de ontwikkeling van een politiek op lange termijn

moeten goed worden onderscheiden.

Meer dan eens zijn de schrijvers van dit artikel getuige

geweest van de negatieve gevolgen, die door de verwarring

van deze twee veroorzaakt kunnen worden: het denken

op lange termijn geeft tempoverlies in de direct noodza-

kelijke acties; het zo essentiële expansief denken op lange

termijn wordt gerem.l door de zorgen van het eerste uur.

Vadaar dat vooral in de commerciële sector een functioneel

onderscheid tussen het slagvaardig optreden in de eerste

maanden en het bezonnen denken over de politiek op langere

termijn van zo groot belang wordt geacht.
Hoewel weder

zijdse consultatie en wellicht hulp van buiten nuttig en

nodig zijn, behoort toch de actie op korte termijn tot de

directe verantwoordelijkheid van de leiders in de onder-

scheiden verkooporganen en ligt het ontwikkelen van een

politiek op lange termijn in het primaire verantwoordelijk-
heidsgebied van het concernbestuur.

Politiek op lange termijn: expansie.

Het concernbestuur staat voor de taak een expansie-

politiek te ontwikkelen, waarvan de uitvoéring binnen een

jaar kan beginnen. De consequentie van deze politiek is

een hervorming van de bestaande verkooporganen tot

enkele nieuwe eenheden die elk een volkomen homogene
,,prent” bezitten. Bijna elk van deze nieuwe eenheden zal

een harmonieuze samensmelting tot stand moeten brengen

van onderdelen van de bestaande afzet er omzetten die

door expansie zullen worden bereikt. Slechts in een enkel

geval ontstaan er ook eenheden, die identiek zijn aan de

bestaande verkooporganen, of eenheden die alleen op

nieuwe expansie-omzet
zijn
gericht.

Keuze van de expansiericliting.

De ontwikkeling van de expansiepolitiek begint met de

bepaling van de richting waarin de expansie van het concern

zal worden geleid.
In het huidige tijdsbestek, waarin het

gehele bedrijfsleven aan een dynamiek onderhevig is die
de neiging heeft voortdurend toe te nemen en waarin het

beeld van een markt zich soms in enkele jaren tijds totaal

kan wijzigen, is het essentieel voor de ontwikkeling van het

concern, die marktsectoren te vinden, die in de toekomst

de grootste groeikansen bieden. Hierop dient men zijn

expansie te richten. Deze keuze eist een visie op de toekomst,

doch niet uitsluitend een commerciële visie. Het uitgangs-

punt is weliswaar de markt, maar deze markt wordt mede

bepaald door alle bedrijven, die ,er opereren met hun pro-

duktie-apparaten, hun ontwikkelings- en researchplannen

en tenslotte hun eigen marktbenadering. Alleen in dit licht
is een goede keuze mogelijk.

Bij de keuze moet rekening worden gehouden met de

mogelijkheden van de eigen produktie- en ontwikkelings-

sectoren. Men
zitl
dus de investeringsplannen, die in de

eerste maanden van de fusie toch al aan het concern-

bestuur moeten worden voorgelegd, mede in de over-

wegingen moeten betrekken. De keuze die hier gedaan

moet worden kan voor een deel gerationaliseerd worden

met behulp van rapporten van diegenen, die voor produktie,

ontwikkeling en verkoop verantwoordelijk zijn. In laatste

instantie zal het bestuur echter als ondernemer moeten

handelen: zich losmaken van de feiten van het ogenblik

en de verantwoordelijkheid nemen voor beslissingen die

niet alleen op rationele elementen, maar vooral op ervaring

en gevoel voor ontwikkelingen steunen.

Afnemers en produkten groeperen.

Een wiskundige zou een markt een twee-dimensionaal

verschijnsel noemen: er zijn afnemers en produkten die
door de afnemers worden gekocht. Hoe helder de grote
lijn ook is die tenslotte als expansierichting gekozen is,

voor de realisering van de politiek is nodig dat deze grote

lijn vertaald wordt in produkten en afnemers.
Binnen een

jaar na de fusie – v66r het begin van de acties die tot ex

pansie moeten leiden – dient er een commercieel vier-
of
vijfjarenplan op
tafel
te liggen, dat de omzetten, waarnaar

gestreefd wordt, specificeert. naar afnemers en produkten:

de belangrijkste met naam en soort omschreven, de overige

geformuleerd in produkt- en afnemersgroepen. Om een

indruk te krijgen van rentabiliteit en liquiditeit van het

concern voor de eerste paar jaren moet er voor de belang-

rijkste onderdelen van de omzet een prognose zijn van te

verwachten opbrengstprijzen, kostprijzen, de minimum

kwaliteitseisen van het produkt en van de te verwachten

betalingscondities van verkoop en inkoop.

138

E.-S.B. 13-2-1963

Elke ervaren verkoopleider zal hierbij opmerken, dat
dit commerciële plan zich in de loop van de vier of vijf

jaar die het bestrijkt, op tal van onderdelen anders zal af-

wikkelen dan aanvankelijk is bedoeld. Dat is ook zo, maar

het plan is ook niet voor schoolse uitvoering opgesteld –

zo dit al kon. Het commerciële plan dient als richting-

aanwijzer en taakstelling voor de commerciële eenheden,

die zullen ontstaan in de laatste fase van het fusieproces.

Het stelt
bij
plotselinge wijzigingen in de commerciële

situatie de leiders van de verkoopeenheden en het concern-

bestuur in staat direct het effect ervan op het gehele con-

cernbeleid te doorzien en sneller dan een concurrent tot

aanpassing te komen.

Homogene ,,prent” per groepering.

De keuze van de expansierichting en het commerciële

meerjarenplan zijn de eerste twee trappen van de coninier

ciële politiek. De derde trap, waar tenslotte het welslagen
van de expansie van afhangt, is de hervorming van de be-

staande verkooporganen tot een aantal nieuwe verkoop-

eenheden, die tezamen de geplande omzetexpansie moeten

waarmaken. –

Men realisere zich wel hoe groot de kansen zijn die de

fusie biedt. De schaalvergrotende fusie geeft in tegen-

stelling tot de verticale integratiefusie de produkten van

elk van de partners een breder bereik aan afnemers; de

afnemers van de fusiepartners krijgen een bre4er assorti-

ment van produkten aangeboden. In de expansieprognose,
die het commerciële plan aangeeft, is dit natuurlijk al ver-
disconteerd. Het gaat er nu om, uit de bestaande verkoop-

organen die in het eerste fusiejaar tot groter zelfstandig-
heid zijn gebracht (zie 111), een aantal nieuwe verkoop-

eenheden te smeden. Deze moeten zo gestructureerd wor-
den dat de specifieke kansen, die de fusie biedt, maximaal

worden uitgebuit. In II is gesteld dat de slagkracht van
elke verkoopeenheid, het rendement van het totaal aan

verkoopinspanningen, wordt bepaald door de subjectieve

gestalte, die het bedrijf als entiteit aanneemt voor zijn af-

nemers. Deze ,,public response entity” of ,,prent” dient

als meest essentiële kenmerk een volmaakte homogeniteit

te bezitten;
zij
dient absoluut vrij te zijn van elke twijfel-

zaaiende tweeslachtigheid.

In elk van de nieuwe verkoopeenheden moet deze homo-

geniteit tot stand worden gebracht; ze moeten elk een

duidelijke persoonlijkheid krijgen. In de eerste plaati wordt

deze persoonlijkheid, deze homogene ,,prent”, verkregen
door de eerder besproken verdeling van produkten en af-

nemers in groepen naar dit gezichtspunt uit te voeren.

Assortimentsverbreding – ook binnen één verkoopeen-

heid – is nuttig, maar moet niet worden overspannen.

Er is een maximale reikwijdte van produkten die binnen
één verkoopeenheid kunnen worden ondergebracht: een

penny-produkt verdraagt zich slecht Smet een guinea-

produkt; het plastic bijt het ijzer. Ook voor de afnemers

geldt dit: levering aan de detaillist geeft problemen
bij
de

grossier; een solide E.E.G.-positie in opbouw is een wereld

verwijderd van een ,,hit-and-run overseas’ export” tegen

massaprijzen.

De analyse van produkten en afnemers, die tot deze in-
deling in eenheden moet leiden, verschilt te veel naar be-

drijfstak en bedrjfsgrootte om in kort bestek te kunnen

worden samengevat. Dat is ook niet de bedoeling van dit

artikel, dat slechts de algemene gedachtengang poogt weer

te geven. Zeker is in elk geval, dat,naast de analyse commer

ciële feeling en een grote kennis van de marktsituatie ook

hier – zoals bij elk belangrijk commercieel probleem

de doorslag geven.

Uitbouw van de verkoopeenheden.

Met de groepering van produkten en afnemers tot
homogene ,,prents” is slechts een blauwdruk van de

verkoopeenheden gegeven. Een homogene ,,prent” vraagt

meer: Afzetpolitiek, artikelpolitiek en prijspolitiek moeten
voor elk van de eenheden afzonderlijk worden ontworpen.

De verkoopstaven moeten worden bemand met mensen,

die in deze politiek passen, maar die ook door teamwork

binnen de verkoopafdeling de homogeniteit versterken
1).

En tenslotte het allerbelangrijkste: het bedrijf, dat achter

de verkoopeenheden staat, dient dit beeld van eenheid op

een nog hoger voetstuk te plaatsen, door overal waar het

in de openbaarheid treedt, het bewijs te leveren, dat het-

geen zichin de afzet toont, geen facade is waarachter zich

een tegengestelde werkelijkheid afspeelt.

Als de verscheidenheid in produkten en afnemers groot

is kan deze eis ingrijpende consequenties hebben voor de

structuur van het hele concern. Immers, een en hetzelfde

bedrijf kan nooit zonder schade te zeer verschillende ver-

koopeenheden in hun ,,public response entities” onder-

steunen. Niet alleen kan het daarom nodig zijn een ijzeren

gordijn neer te laten tussen een verkoopeenheid en haar

produktiebasis, zelfs moet men soms het offer brengen de

integratie in produktie- en ontwikkelingssectoren te be-

perken tot de vorming van verschillende eenheden, die ell
aan een eigen verkoopeenheid aansluiten.

FIGUUR 3.

Na de bestrijding van de omzetdaling (le fase) begint de

expansie (2e fase) vanuit de ontwikkelde commerciële politiek

FASE.

2F”SE.

Tg/OIwG, O(IZETD4ING

EXPANSIE

Wuj

PUBLrIKATIE

USE

IS
JAAk
NA DE FUSIE.

owrwII(KauN
COMr1aCtL9

1 ExrNsle
DOOR NERVO2MIJG

E.xPANSIE

POLITII(

j
VAPV VERKOOP

CEIJHOJ

1)
Op dit punt dient een van de nevenvoordelen van fusies te
worden vermeld. Het blijkt, dat men, meer dan ooit mogelijk
is geweest in de oorspronkelijke onderneming, de speciale be-
kwaamheden van bepaalde functionarissen kan benutten en de
speciale tekortkomingen van anderen kan compenseren Em-
‘delijk – zou men kunnen zeggen – doet zich de kans voor het
personeel te herordenen zonder dat reeksen lange tenen worden
geraakt. Het fusiemotief is
kennelijk
voor veel mensen be-
grijpelijker en meer aanvaardbaar dan alle normaal bij ver

anderingen gebruikte argumenten. Dit voordeel kan soms zo
zwaar wegen, dat het tot fusiemotief wordt, bijv. bij opvolgings-
problemen op directieniveau.

E.-S.B. 13-24963

139

Slot

‘Het beeld van de commerciële politiek
bij
schaalver-

grotende fusies is hiermee voltooid. De beide fasen: de

eerste, die een dam opwerpt tegen de inzinking van om-

zetten en de tweede, die de expansie van het nieuwe con-

cern inluidt, zijn nog eenmaal in de eenvoudige schets van

figuur 3 weergegeven.

Visie en kennis zijn gekristalliseerd tot een duidelijk

plân van commerciële actie. Het theoretisch betoog kan

hier worden afgesloten. De grote opgave waarvoor het

concern nu staat,
is
de realisering van zijn politiek. De

studie maakt plaats voor het leidèrschap, een leiderschap
dat van de fusiepartners niet alleen vraagt boven zichzelf

uit te stijgen tot het niveau van een modern industrieel

concern, maar ook met voorbijzien van vooroordeel’ en

chauvinisme samen te werken tot voordeel van een nieuw

geheel. Een menselijke opgave van dhoogste orde.

Amsterdam.

Ir. N. R. A.’KREKEL, ci.
Rotterdam.

Drs. T. G. VAN DER WOERD.
Rotterdam.

Drs. J. J. WOUTERSE.

Dagbladpers en reclametelevisie

Nu de behandeling van de vraag of, en zo ja in welke

vorm, reclametelevisie in ons land zal worden éingevoerd

in de Tweede Kamer voor de deur schijnt te staan, is er

aanleiding de aandacht te vestigen op een belangrijk aspect

Ç’an deze zaak, ni. de vraag welke gevolgen de invoering

van reclametelevisie zal hebben voor de Nederlandse dag-

blden. Van sommige zijden zijn hierover in de afgelopen

jaren uitlatingen gedaan. Indien thans in het navolgende

getracht wordt deze gevolgen zo objectief mogelijk te

schatten en aan te geven aan welke voorwaarden moet

.worden voldaan om te grote schade voor de pers te voor-

– komen, gebeurt dat vanuit de overtuiging dat de dagblad-

pers in onze Nederlandse samenleving een belangrijke

taak vervult. In een verantwoord beleid zal daarom ernstig

rekening moeten worden gehouden met de consequenties

vn de invoering van reclametelevisie op dit punt.

1
.
Dat deze mening wordt gedeeld door de opstellers van

de Nota inzake Reclametelevisie van 22 februari 1961, de

staatssecretarissen van 0., K. en W. en Economische Zaken,

blijkt o.m. uit blz. 14 van deze Nota waar aan de positie

,van de pers aandacht wordt besteed. Het moet echter
– worden betreurd dat de hier uitgesproken verwachting
,,dat de invoering van de reclame in de televisie geen

desastreuze invloed zal hebben op het dagblad- en tijd-

schriftwezen in ons land” slechts wordt voorafgegaan

door enkele algemene – niet alle even gelukkige – over-

wegingen. Het blijkt niet dat deze verwachting is ge-

bâseerd op gegevens omtrent de economische positie van

de dagbladpers.

•Hieronder
,
zal worden uitgegaan van de gegevens die

op dit punt beschikbaar zijn. Daarbij zij opgemerkt dat

de gegevens omtrent de situatie in ons land berusten op
door accountants geverifiëerde cijfers afkomstig van de

Nederlandse dagbiadondernemingen, zoals die het secre-

tariaat vari de Vereniging De Nederlandse Dagbladpers

(waarbij alle Nederlandse dagbladen met uitzondering van
De Waarheid zijn aangesloten) ter beschikking staan.

Standpunt Nederlandse dagbladpers.

– Ten einde de hierna te trekken conclusie in het juiste

licht te plaatsen is het goed het principiële standpunt dat

de vereniging De Nederlandse Dagbladpers met betrekking

tot de eventuele invoering van redametelevisie in ons land

inneemt vooraf te vermelden. Dit standpunt werd reeds in

1958 openbaar gemaakt en is toen en nadien ook ter kennis

van de regering gebracht. De voorzitter van de Nederlandse

.Dagbladpers, Drs. W. van Norden, directeur van Het

Parool, heeft dit standpunt in 1958 in een rede als volgt

omschreven:

,,De Nederlandse dagbladpers ziet natuurlijk reclame in de
televisie liever niet verschijnen dan wel. Deze reclame zal
namelijk afbreuk kunnen doen aan haar eigen zakelijke moge-lijkheden op het terrein der publiciteit. Maar wij beseffen vol-
ledig, dat
dit
geen motief mag zijn om de reclame via de televisie
de weg te verspèrren. Wat wij wel en met klem vragen is om,
indien er al een mogelijkheid wordt geschapen om dit voor ons
concurrerende reclame-medium

te bezigen, de exploitatie daar-
van te doen geschieden volgens zakelijke beginselen. Het schep-
pen van een reclame-medium, dat direct of indirect wordt ge-
subsidieerd of dat een monopoloïde positie verkrjgt, achten
wij strijdig met de houding, die tegenover de pers behoort te
worden ingenomen. Een tweede deel van ons standpunt is, dat,
als de reclamemogelijkheid via de televisie wordt toegelaten, de
dagbladpers
in
de gelegenheid worde gesteld om
bij
de exploi-
tatie daarvan in enigerlei vorm betrokken te zijn. Hoofdmotief
is daarbij de behoefte om door directe bemoeienis ons ervan
te kunnen verzekeren, dat de exploitatie op faire en zakelijke
basis geschiedt”.

Advertentie-omzetten.

Economisch gesproken kan de vraag, welke invloed de

Nederlandse dagbladen zullen ondervinden van de in-

voering van reclametelevisie in ons land worden ver-

vangen door de vraag welke invloed dit zal hebben op de

advertentie-omzetten van de kranten en welke conse-

quenties daaruit zullen voortvloeien. Uitgangspunt voor

de beoordeling van die gevolgen moet uiteraard de huidige

situatie zijn. Deze is als volgt:

– In 1961 bedroegen de opbrengsten van de abonne-

mentsgelden voor de Nederlandse dagbladen (exclusief het

dagblaa De Waarheid) f. 99.800.000 en de inkomsten uit
advertenties ca. f. 193.200.000. De dagbladpers was der-

halve in 1961 voor 65,9 pCt. afhankelijk van de inkomsten

uit advertenties. Een tiental jaren geleden bedroeg dit

zelfde percentage ongeveer
50.

– Deze zeer grote en in ongunstige zin toegenomen

conjunctuurgevoeligheid van de dagbladen is mede een ge-

volg van de jarenlange te grote druk van overheidswege

op de abonnementsprijzen, waardoor deze de laagste zijn

in Europa
1)
en de dagbladondernemingen in Nederland

conjunctuurgevoeliger zijn dan elders.

– De advertentie-inkomsten van de Nederlandse dag-

bladen zijn van 1952 tot en met 1961 met gemiddeld 14,2

pCt. per jaar gestegen (de abonnementeninkomsten met

gemiddeld slechts 3,5 pCt., ondanks belangrijke toename

en verbetering van de redactionele voorlichting). Het is uit

1)
Per nummer bedraagt de gemiddelde prijs in Nederland
f.0,11, in België f.0,18, in Frankrijk f. 0,18-f. 0,22, in Duitsland f. 0,18-f. 0,27, in Italië f. 0,23, in Engeland f. 0,13 voor de grote
bladen en belangrijk meer voor de overige, in Zweden f. 0,26,
in Denemarken f. 0,27+-f. 0,33 en in Noorwegen f. 0,21-f. 0,26.

140

E.-S.B. 13-2-1963

deze stijging dat de dagbladen de regelm’atige grote kosten-

stijgingen hebben kunnen opvangen.

– De omvang van de kostenstijgingen waarvoor de

dagbladen zich gesteld zien moge o.m.
blijken
uit het feit

dat de totale hoeveelheid verbruikt papier in de laatste

10 jaar met ca. 165 pCt. is toegenomen en de zet- en druk-
kosten dienovereenicomstig zijn vermeerderd, dat de loon-

en transportkosten in de laatste 10 jaar zijn verdubbeld

tot verdrievoudigd, terwijl de redactionele voorlichting be-

langrijk is uitgebreid en de verbetering van de kwaliteit

van die voorlichting, bijv. ‘door het stationeren van éorres-

pondenten in het buitenland, zeer belangrijke kosten-

stijgingen heeft gevergd. –

– Hoezeer de dagbladen van de advertentie-inkomsten

afhankelijk zijn blijkt uit het feit dat de belangrijke terug-

gang in de
stijging
van de advertentie-omzetten die tegen

het eind van 1961 inzette, de voornaamste factor is ge-

weest die de dagbladen heeft genoodzaakt de abonnements-

prijzen in het begin van 1962 te verhogen.

– Verwacht moet worden dat de kostenstijgingen zich

in de komende jaren onverminderd zullen voortzettën.

Naast de kostenstijgingen die zich in het algemeen voor het

bedrijfsleven zullen voordoen heeft het dagbladbedrijf reke-

ning te houden met extra verhoging van de kosten o.m.

als gevolg van – de navolgende oorzaken:

– een groeiende concurrentie van de televisie ten ge-

volge van de invoering van een tweede en t.z.t. eventueel

een derde net;

– de noodzaak om, ondanks de invoering van de vrije

zaterdag, op die dag een krant te doen verschijnen;

– verdere toename van de hoeveelheid onderwerpen

waarover voorlichting moet worden gegeven, enerzijds in

verband met. de steeds verdergaande ontwikkeling van ons

land op economisch, cultureel en politiek terrein en ânder-

zijds door het steeds in belang toenemen van de inter-

nationale samenwerking waarbij ons land betrokken is;

– steeds verdergaande specialisatie in de voorlichting;

– aanpassing van het loonpeil aan de lonen in de ons

omringende landen.

het voorgaande blijkt, dat een structurele teruggang

in de stijging van de advertentie-inkomsten – om niet te

spreken van een daling van die inkomsten – voor de dag-

bladpers op den duur zeer belangrijke consequenties zal

hebben.

Ervaringen in andere landen.

Gezien de ervaringen in andere landen moet als vat-

staand worden aangenomen dat de invoering vai reclame-

televisie in Nederland de ontwikkeling van de advertentie-

inkomsten van de dagbladen inderdaad in belangrijke mate

zal beïnvloeden. Uiteraard zal bij invoering van reclame-

elevisie het
relatieve
aandeel van de dagbladen in het

reclanebudget dalen. Ook echter indien een stijging in

absolute
zin zal blijven optreden (hetgeen zal moeten wor-

den afgewacht) zal deze geringer zijn dan tot nu toe. Erva-

ringen elders wijzen dit uit.
Van 1945 tot 1949 stegen in de Verenigde Staten de om-

zetten van de dagbladen met gemiddeld 20,3 pCt. per jaar,

in de jaren na 1949 – het jaar van invoering van de cdm-

merciële televisie in de Verenigde Staten – tot en met

1961 met gemiddeld
5,5
pCt. pet jaar. In Duitsland stegen

de advertentie-omzetten van 1952 tot 1957 met gemiddeld

20 pCt. per jaar, terwijl na invoering van televisiereclame

dit percentage 10,9 bedraagt. Voor Engeland bedragen

deze
cijfers:
van 1948 tot 1956 een stijging van gemiddeld

20,3 pCt. per jaar, van 1956 tot en met 1960 een stijging

van gemiddeld 9,77 pCt. per jaar. De stijging van de

advertentie-inkomsten van de dagbladen is na invoering

van reclametelevisie derhalve tenminste gehalveerd.

Hoe nadeligde invoering van televisiereclame kan zijn

voor de dagbladen blijkt vooral in Duitsland. Traditioneel

had de dagbladpers daar een aandeel van ca. 60 pCt. ifr de

uitgaven voor reclame in dagbladen, tijdschriften, .vak-

tijdschriften, radio en affiches. Van 1957, het jaar waarin

de reclametelevisie werd ingevoerd, tot 1961 is dit aandeel

teruggelopen tot 51 pCt. Het aandeel van de andere ge-

noemde reclamemedia in het totale reclamebudget is in die

jaren ongeveer constant gebleven, terwijl het aandel van

de televisiereclame in 1961 8 pCt. bedroeg. Hieruit moet

worden geconcludeerd dat de in Duitsland aan televisie-

reclame bestede bedragen zo goed als geheel ten koste zijn

gegaan van de ,advertentie-omzet in de dagbladen. In

Engeland en Amerika is, uitgaande van het traditionele

stijgingspercentage, ongeveer de helft van de reclame-omzet

in de televisie ten koste gegaan van de dagbladen.

Schokeffect.

Naast de blijvende schadelijke gevolgen die, gezien het
voorgaande, op langere termijnvoor de dagbladen moeten

worden verwacht van de invoering van reclametelevisie

moet ook op kortere termijn een nadelige invloed worden

voorzien. De invoering van televisiereclame zal in de aan-

vang ongetwijfeld een zeer grote belangstelling van vooral
de grotere adverteerders voor het nieuwe medium teweeg-

brengen. Pas na verloop van tijd zal een bepaald even:

wicht worden gevonden. Dit betekent in de aanvang een

extra nadelig gevolg voor de dagbladen waarvan de om-

vang
moeilijk
voofaf te schatten is, doch waarvan de ge-

volgen vooral voor bladen die thans op een smalle finan-

ciëlé basis rusten zeer ernstig kunnen zijn.

Vooruitlopend op de hierna te trekken conclusies zij

opgemerk1t dat de enige oplossing voor dit probleem is een

(1. M.)

Kabels met papier- en met plasticisolatie voor hoogspanning, laagspanning

en telecomm unicatie. Kabelgarnituren, koperd raad en koperkabel. staald raad en bandstaal

N.V. NEDERLANDSCHE KABELFABRIEKEN

DELFT

E.-S.B. 13-2-1963

. 41

zo geleidelijk mogelijke invoering van rec1ametelevisie

waardoor schokeffecten als deze worden voorkomeh.

Concentratietendenties.

Niet alleen zal de pers in haar geheel gevoelige schade

ondervinden van de invoering van televisiereclame in ons

land, juist voor de genuanceerdheid in cultureel en gees-

telijk opzicht van de Nederlandse pers (door de regering

erkend als een ,,volksbelang van de eerste orde” – Memorie

van Antwoord van 9 november 1962, blz. 24 l.k.) zullen

de gevolgen het ernstigst zijn. 0p grond van ervaringen

in het buitenland moet worden verwacht dat de dagbladen

die niet over grote aantallen abonnees beschikken (met

uitzondering wellicht van een enkel zgn. ,,quality-paper”)

het ergste,nadeel zal worden toegebracht. In Engeland is

sinds 1957, het jaar waarin televisiereclame werd ingevoerd,

het advertentie-inkomen van de nationale bladen met 35,5

pCt. gestegen. Deze bladen hebben veelal miljoenen-op-
lagen, een situatie die in ons land niet bestaat. De adver-

tentie-inkomsten van de provinciale bladen stegen echter

slechts met 12,5 pCt. Invoering van televisiereclame be-

vordert de trek van de adverteerder naar de massa-media,

waarvan derhalve concentratieverschijnelen het gevolg

zijn en waarvan de zwakkere bladen – in ons land veelal

bladen die bepaalde staatkundige of levensbeschouwelijke

beginselen uitdragen – het eerste slachtoffer zullen zijn.

Daar komt nog
bij
dat juist deze bladen het minst in staat
iullen zijn weerstand te bieden aan het hiervoor bedoelde

schokeffect.

Mogelijke rernedies.

Na het voorgaande
rijst
de vraag welke mogelijkheden

de pers. heeft om, anders dan door deelneming in de

exploitatie van de televisiereclame, de te verwachten nade-

lige gevolgen op te vangen. Deze hiogeljkheden zijn zeer

beperkt. Verhoging van de advertentietarieven zal een ge-

vaarlijke remedie zijn, omdat de budgetten van de adver

teerders nu eenmaal beperkt zijn en deze budgetten toch

al onder druk zullen komen te staan ian het feit dat een

nieuw reclamemedium is geschapen waaraan een deel van

het budget zal worden besteed. Een verhoging van de

advertentietarieven zou bovendien in sterke mate in het

nadeel werken van de kleinére adverteerders, die niet of

nauwelijks van het nieuwe medium gebruik zullen kunnen

maken maar die wel ten gevolge van de invoering van dat

nieuwe medium met een verhoging van hun advertentie-

kosten zouden worden geconfronteerd:

Ook verhoging van de abonnementsprijzen biedt nauwe-

lijks een oplossing. Indien, gezien de ervaringen in de

Verenigde Staten, Duitsland en Engeland, wordt aange-

nomen dat in ons land de traditionele stijging van de

advertentie-inkomsten zal worden gehalveerd, zou voor

een evenredige compensatie hiervan elk jaar opnieuw een

verhoging van de abonnementsprijzen met ruim
f.
3 nood-

zakelijk zijn. Dit zou binnen een aantal jaren leiden tot

onaanvaaidbaar hoge abonnementsprijzen. Bovendien

zouden de zwakkere bladen daarbij voorop moeten gaan,

doch concurrentie-overwegingen zullen hun dat onmogelijk

maken. Ook dreigt hierbij het risico dat de evenwichtige

ontwikkeling van het dagbladbedrijf zal worden verstoord
als gevolg van de door de Nederlandse overheid gevoerde

kartelpolitiek, die het de Nederlands& dagbladen niet toe-

staat om, indien zij dat wensen, gezamenlijk over de ver-

hoging van de abonnementsprijzen te beslissen. Enkele

grotere en financieel sterkere bladen zullen immers in staat

zijn de abonnementsprijsverhogingen van hun zwakkere

concurrenten tegen te houden. Zouden die zwakkere bladen

desondanks door de economische omstandigheden tot

abonnementsprijsverhoging worden gedwongen, dan kan

dit voor hen op den duur door abonneeverlies noodlottig

worden.

Indien zou worden opgemerkt dat niettegenstaande het

voorgaande in de landen waar thans reclametelevisie be-

staat vele dagbladen fioreren, dan moet daarop worden

geantwoord dat dat in vele gevallen mede een gevolg is

van het feit dat die bladen betrokken zijn bij de exploitatie

van reclametelevisie, waardoor zij compensatie voor hun

verliezen hebben kunnen verwerven en hun positie hebben

kunnen veilig stellen. Bovendien moet ook hier weer

worden gewezen op de sterke concentratietendens in die

landen, die bijv. in de Verenigde Staten, en ook in

Engeland, tot gevolg heeft dat in de meeste steden nog

slechts één krant verschijnt.

Maatschappelijke functie van de pers.

Uit het voorgaande moet worden geconcludeerd dat in-

voering van televisiereclame in ons land een ernstige struc-

turele bedreiging zal betekenen voor de economische positie

van de pers, waarop haar onafhankelijkheid is gebaseer±

Dientengevolge zullen de mogelijkheden van de dagblad-

pers tot het vervullen van haar taak op polit-iek, cultureel
en economisch terrein ernstig worden aangetast. Het gaat
hier niet in de eerste plaats om de economische gevolgen
die de eventuele invoering van de reclametelevisie in ons

land voor een bepaalde groep ondernemingen, de dagblad-

ondernemingen, zal hebben, hoe belangrijk ook deze eco-
nomische data zijn voor een bedrijfstak waarin ca. 12.500

mensen hun bestaan vinden en waaruit nog eens ca.

18.000 bezorgers een deel van hun inkomsten verwerven.
Uit maatschappelijk oogpunt spelen belangrijker factoren

een rol, omdat hierbij de onafhanke1jke en genuanceerde

voorlichting van het Nederlandse volk, een primair alge-

meen belang, aan de orde is. De genuanceerdheid, de

mate en de kwaliteit van deze voorlichting en ook de

mbgelijkheid om daarin in de toekomst de noodzakelijke

verbeteringen aan te brengen zullen bij invoering van

reci ametelevisie ernstig worden aangetast, tenzij afdoende

tegenmaatregelen worden getroffen.

Handhaving plaats dagbladpers.

De hierboven geciteerde verwachting van de staats-

secretarissen ,,dat de invoering van de reclame in de tele-

visie geen desastreuze invloed zal hebben op het dagblad-

wezen in ons land” blijkt na het voorgaande, zeker in deze

ongenuanceerde vorm, niet houdbaar, tenzij inderdaad de

positie van de pers wordt veilig gesteld. Het dagblad-

r

(1.M.)’

.

142

E.-S.B. 13-2-1963

r.

..

1.

bedrijf meent dat dit veilig stellen noodzakelijk en gerecht-

vaardigd is; indien de overheid een concessie voor reclame-

televisie verleent zal deze zich de grote invloed van een

dergelijk monopolistisch medium op de pers moeten reali-

seren en met de belangen van de pers moeten rekening

houden. –

Het bestuur van de Vereniging De Nederlandse Dag-

bladpers heeft ter kennis van de regering gebracht aan

welke voorwaarden naar zijn mening zal moeten zijn vol-

daan’om te voorkomen dat aan de dagbladpers en daar-

mede aan de voorlichting van het Nederlandse volk blij-

vende en onherstelbare schade wordt toegebracht. Daarbij

werd aangetekend dat een exacte omschrijving van deze

wensen op dit moment nog niet kan worden gegeven,

omdat thans nog niet bekend is of en io ja, in welke vorm

reclametelevisie in ons land zal worden ingevoerd. Ook is

opgemerkt dat uit het feit dat deze wensen zijn geformu-

leerd niet mag worden geconcludeerd dat de Nederlandse

dagbladpers zich zou kunnen verenigen met invoering van

de reclametelevisie in de vorm als voorgestaan in de nota

van de beide staatssecretarissen, indien aan die wensen

zou zijn voldaan. Dit is niet het geval. Terzake van de

vorm waarin de reclametelevisie eventueel in ons land

zal worden ingevoerd is de overgrote meerderheid van de
dagbladondernemingen, namens welke het zgn. , ,Comité

der 47″ optreedt, van mening dat een systeem van ,,reclame

in de televisie” niet alleen met het oog op de belangen van
de dagbladen, verre de voorkeur verdient. Als Organisatie

heeft de Vereniging De Nederlandse Dagbladpers in deze

echter gen standpunt ingenomen, omdat een 5-tal leden

van de vereniging participeert in de O.T.E.M. en de ver-

eniging uiteraard met de belangen van al haar leden heeft

rekening te houden. Zij acht echter vervulling van de hierna

te noemen voorwaarden in het belang van alle dagblad-

ondernemingen, hetzij deel uitmakend van de ,,groep 47″,

letzij partiçiperefld
in de O.T.E.M.

Voorwaarden.

1.
Medezeggenschap.
De eerste wens is, dat vertegenwoordigers van het ge-

organiseerde dagbiadbedrijf voldoende medezeggenschap

wordt gegeven in de beherende organen van de instantie(s)

die de reclameboodschappen zal (zullen) uitzenden, opdat

bij onderwerpen als tariefstelling, bepaling van de reclame-

zendtijd e.d. op de juiste wijzemet de belangen van de

bladen zal worden rekening gehouden. Dit zou bijv. kunnen

worden gerealiseerd door vertegenwoordigers van het dag-

bladbedrijf een of meer statutaire commissarisplaatsen in

een op te richten n.v. toe te wijzen en voorts door het

dagbladbedrjf zetels ter beschikking te stellen in even-

tuele toezichthoudende organen als Reclameraad e.d. Op

deze wijze zal het dagbladbedrijf de mogelijkheid worden

geboden inzicht te krijgen in en invloed te hebben op de

gang van zaken bij de exploiterende instantie(s), hetgeen

noodzakelijk is om een oordeel over onderwerpen als

tariefstelling en zendtijclbepaling te kunnen verkrijgen;

tevens zullen de betrokkenen dan de gelegenheid hebben

beroep te doen op overheidsinstanties indien zij zouden

menen dat de belangen van de dagbladpers op onjuiste

wijze w6rden geschaad.

2. De advertentiewerving door het nieuwe medium.
Aan de instanie(s) die de televisiereclame-uitzendingen

eventueel zal (zullen) exploiteren ware in de door de rege-
ring vast te stellen concessievoorwaarden voor te schrijven

dat

het nieuwe medium de trieven voor de televisie-

reclame zal moeten publiceren en van de eenmaal ge-

publiceerde tarieven niet zal mogen afwijken. Met het

oog op tariefswijziging ware voor te schrijven dat de

nieuwe tarieven bijv. 14 dagen véôr de inwerkingtreding

daarvan moeten worden gepubliceerd. Op deze wijze kan

eventuele ongezonde, zgn. circulaire concurrentie voor-

komen worden of althans verzwakt;

geen hogere provisies aan de reclamebemiddelaars

in het vooruitzicht zullen mogen worden gesteld dan door

de dagbladen worden gegeven, dit teneinde te voorkomen
dat het nieuwe medium bij de advertentiewerving van zijn

monopoliepositie gebruik zou maken door hogere provisies

in het vooruitzicht te stellen of te betalen. Aan deze voor-

waarde kan het best worden voldaan door voor te schrijven

dat het nieuwe medium geen hogere provisie zal mogen

betalen dan de ook in het dagbladbedrijf gebruikelijke

15 pCt.

-.

3. Verliesconipensatie en exploitatie van de reclarnetelevisie

door de dagbladen.

Ten derde acht de dagbladpers het noodzakelijk, da( de

dagbladen eencompensatie zal toevloeien uit de inkomsten

van de televisiereclame voor de verliezen die zij zullen

lijden als gevolg van de invoering !an reclametelevisie in

ons land. (Deze compensatie ware eventueel te relateren

aan de reclame-omzet in de televisie). Uiteraard zou dit
het best kunnen geschieden indien de exploitatie van de

reclametelevisie – in welke vorm die ook zou worden

ingevoerd – aan de dagbladen wordt opgedragen. Daar-

door zullen zij op de meest reële wijze een verliescompen-

satie kunnen verkrijgen en zal ook de vervulling van de

overige verlangens van de dagbladpers het best verzekerd

zijn. Ook echter indien nog anderen aan de exploitatie

van de reclametelevisie zouden moeten deelnemen zal naar

een zodanige vorm moeten worden gezocht dat een rede-

lijke verliescompensatie voor de dagbladen mogelijk is,

uiteraard met viledig behoud van hun onafhankelijkheid.

Het Nederlandse vennootschapsrecht biedt voldoende

mogelijkheden om, indien eenmaal vaststaat hoe de re-

clametelevisie zal worden geëxploiteerd, de belangen van
de dagbladen op dit punt door middel van bijv. preferente

aandelen, winstbewijzen e.d. veilig te stellen. In de Nota

inzake Reclametelevisie wordt gesproken over het storten

van een deel van de overwinst uit de exploitatie van de

televisiereclame ten behoeve van algemene culturele doel-

einden. De dagbladpers meent dat als een redelijk deel

van de inkomsten van het nieuwe medium de, hierbedoelde

bestemming zou krijgen, daarmee een cultureel belang van

de eerste orde wordt gediend.

Tenslotte: de Nederlandse dagbladondernemingen heb-

ben, evenmin als wie ook, ervaring op het gebied van de

televisiereclame. Op grond van hun ervaring met de ex-

ploitatie van massa-communicatiemiddelen zijn zij echter

volledig vertrouwd mét de behoeften van het adverterend

bedrijfsleven en met de hantering van het begrip publici-

teitswaarde, dat voor een reële tarefpolitiek in het nieuwe
medium essentieel is. Ook hierom menen de Nederlandse

dagbladondernemingen dat hun inschakeling
bij
de even-

tuele exploitatie van reclarhetelevisie in ons land gerecht-

vaardigd is. Voor de instandhouding van een gezond pers-

wezen in ons land is dit, zowel als inwilliging van de

overige wensen, een absolute voorwaarde.

Amsterdam.

.

Mr. J. J. NOU WEN.

.-S.B. 13-2-1963

1

143

t

.:

..

Teleurse1lende ontwikkeling
van cle Surinaamse melkcentrale

Doel van de melkcentrale.

De melkveestapel van Suriname, die in een straal van

ca. 25 km rond de hoofdstad Paramaribo is geconôentreerd,

leverde in 1950 een hoeveelheid melk, welke slechts toe-

reikend was voor een consumptie van 0,12 1 per dag per
hoofd van de stadsbevolking. Hierbij werd aangenomen,

dat 20 á 30 pCt. van de produktie voor eigen gebruik en

opfok van het jonge vee diende. In genoemd jaar werd

aan gecondenseerde melk en melkpoeder 233 ton ingevoerd,

waardoor de consumptie tot 0,15 1 p.h.p.d. kon worden

• opgevoerd. Het verbruik bleef &hter nog ver beneden hët

kwantum van 0,4 1 p.h.p.d., dat voor een adequate voeding

van de bevolking iii een tropengebied beschikbaar heette

te moeten zijn.

Hogergenoemde import was in de eerste plaats een ge-

-. ‘volg van een onvoldoende binnenlandse produktie, welke

bo’endien onderhevig was aan seizoenfiuctuaties, en in de

– tweede plaats van de detailhandelsprijs, welke in een minder

gunstige verhouding stond tot de melk bereid uit de in-

gevoerde conserven. Daarbij kwam nog, dat het inheemse

produkt vaak van slechte hoedanigheid was (het werd met

water verdund) en, door de veelal onhygiënische be-

– handeling op de boerderij, ook weinig hbudbaar.

De overweend zeer kleine melkveehouders waren echter

• yan mening, dat de verbruiker niet te veel betaalde, omdat

de dagelijkse hoeveelheid melk die per bedrijf werd voort-

gebracht zo gering was, dat bij de afzet de tussen- en

detailhandel moesten worden ingeschakeld. Voor deze

dienstverlening werd niet minder dan 30 â 35 pCt. van de

• consumentehprijs in rekening gebracht, een beloning welke

onredelijker leek dan zij in werkelijkheid was, aangezien

de, omzet per. handelaar-slijter, als gevolg van het grote

aantal personen dat
bij
de melkhandel as betrokken en

het béperkte totale verbruik, zeer klein was.

Door deze versnippering van produktie, handel en dis-

• •iributie liet de meikvoorziening van Paramaribo veel te

wensen over en ging zij met relatief hoge kosten gepaard.

• Het lage meikverbruik per hoofd hield niet alleen verband

met de geringe draagkracht van het grootste deel der stads-

– bevolking, maar ook, hoewel in mindere mate, met de

• bestaande voedingsgewoonten. Aangezien het Surinaamse

tienjarenplan, dat in 1954 in werking trad, een verhoging

van het reële inkomen per hoofd beoogde, lag een toe-

neming van het verbruik van melk en vlees wel in de lijn

der verwachtingen. Wilde de import, waarmede deviezen

waren gemoeid welke voor de uitvoering van het tienjaren-

plan broodnodig waren, tot een minimum beperkt blijven,

dan was het geboden de binnenlandse voortbrenging van

deze produkten te verhogen.

Het veeteeltproject, een onderdeel van de agrarische

sector van het tienjarenplan, beoogde dit te verwezenlijken,
door uitbreiding van de veestapel, rasverbetering en vooral

door een betere verzorging van het vee. Deze maatregelen

impliceerden een intensivering van de bedrijven, waartoe

de eigenaren vanzelfsprekend eérst zouden overgaan indien

– zij hun produktie ten volle en te allen tijde konden af-

zetten tegen een, naar hun oordeel, lonende prijs. De con-

sument van zijn kant wenste het gehele jaar over voldoende

melk te beschikken van superieure hoedanigheid tegen een

constante prijs, welke gunstig afstak bij die van de ge-

importeerde produkten.

Gemeend werd, dat een melkcentrale zowel de belangen

van de producent en de handelaar als die van de con-

sument zou kunnen dienen. Hoewel het in de gegeven om-

standigheden min of meer voor de hand lag om de centrale

op coöperatieve grondslag te organiseren, moest hiervan

voorlopig worden afgezien, omdat de overwegend Hindo-
staanse veehouders daarvoor nog niet rijp werden geacht.

Als toekomstige bedrijfsvorm werd daarom gedacht aan

een naamloze vennootschap.
Oorspronkelijk was men van oordeel, dat een zo
bij
uit-

stek technisch bedrijf als een zuivelfabriek, door een des-
kundige Nederlandse instantie behoorde te worden opge-
richt en geëxploiteerd. Toen echter werd ingezien, dat de

`onbevredigende toestand waarin zowel de melkproduktie
als de -hândel verkeerden, slechts met regeringshulp kon

worden gesaneerd, ging de voorkeur uit naar een ,,joint

venture” van de overheid en een Nederlands zuivelconcern,

waaraan de leiding van het op commerciële leest te schoeien

bedrijf zou kunnen worden opgedragen. Het gelukte helaas

niet een Nederlands concern voor de onderneming te in-

teresseren, althans niet op voor Suriname aanvaardbare

voorwaarden. Het hëeft geen zin thans nog in te gaan op

de oorzaken van deze• geringe belangstelliig.

De overheid zag zich daarom genoodzaakt zelf een cen-

trale op te richten. Met de bouw hiervan werd in 1960, in

het kader van het tienjarenplan, een aanvang gemaakt.

De leiding van het
bedrijf
werd in handen gesteld van een

iriniiddels aangetrokken Nederlands zuiveldeskundige met

grote. praktische ervaring. Het lag echter in de bedoeling

van de overheid om, zodra de centrale naar behoren func-

tioneerde, de vaste melkleveranciers en eventueel ook de

handelaren, in dè gelegenheid te stellen de aandelen der

N.V. a pari over te neihèn, naar gelang van de geleverde

hoeveelheid grondstof.

De centrale werd de verplichting opgelegd om alle aan-

geboden melk die aan de gestelde kwaliteitseisen voldeed,

tegen lonende prijzen af ‘te nemen. Hierdoor zou de pro-

duktie ongetwijfeld sterk worden gestimuleerd, zodat het

niet denkbeeldig was, dat binnen afzienbare tijd het aan-

bod de vraag zou overtreffen. Uit een omstreeks 1960 uit-

gevoerde landbouwtélling kwam namelijk vast te staan,

dat de producerende rundveestapel in tien jaren tijds was

verdubbeld, terwijl het wetenschappelijk onderzoek zover
was gevordrd, dat inzake de voeding en de rasverbetering
betrouwbare adviezen konden worden gegeven, waardoor

mettertijd de produktie per dier aanzienlijk zou kunnen

stijgen.

Als gevolg van de sterk toegenomen omvang van de

stadsbevolking beliep in 1961 de hoeveelheid melk die uit

de binnenlandse produktie voor directe consumptie be-

schikbaar was nog slechts 0,15 lp.h.p.d. Met inbegrip van

de geïmporteerde conserven
1)
bleek het verbruik p.h.p.d.

echter tot ca. 0,20 1 te zijn gestegen. De bmvang van een

eventueel melkoverschot hing niet alleen af van de toe-

1)
Exclusief een schenking van Unicef van 350 ton melk-
poeder en 90 ton van dit produkt bestemd voor de brood-
bakkerij.

144

‘.

E.-S.B. 13-2-1963

1.

neming van de produktie maar ook van die van het ver-

bruik, derhalve vooral van het bevolkingsaccres, het reële

welvaartspeil en de detailhandelsprijs.

Hoewel er in 1957 reeds’ aanwijzingen waren, dat aan-

gaande de stijging van het reële inkomen per hoofd geen al

te hoge verwachtingen mochten worden gekoesterd kwa-

men er in de laatste jaren dor het gelijktijdig in uitvoering

zijnde tienjarenplan en het waterkrachtwerk Brokopondo,

relatief grote geldbedragen onder de bevolking, waardoor

zij zich, 66k op het gebied van de voeding, enige luxe kon

permitteren. Hiervoor was de sinds 1954 met rond 17; 72

en 37 pCt. gestegen invoer van melk en zuivel, vlees-

produkten en tarwemeel een aanwijzing.

Zolang deze situatie bestendigd bleef, behoefde het even-

wicht tussen vraag en aanbod niet ernstig te worden ver-

stoord indien de regering het zou aandurven aanstonds

passende maatregelen te treffen om het verbruik van het

binhenlandse produkt te stimuleren, enerzijds door de im-

port van melk en zuivelprodukten aati banden te leggen,

anderzijds door de ,,kostprijs” van de centrale te drukken.

Aangezien het
vrijwel
vaststond, dat het inheemse pro-

dukt inclusief de verpakking voorshands duurder zou uit-

komen dan de melk bereid uit de geïmporteerde condens

of poeder, zou vermindering van de import reeds
bij
een

gelijkblijvend verbruik een kleine stijging van de kosten

van levensonderhoud tot gevolg hebben. Dit nadeel diende

echter te worden aanvaard omdat het regeringsbeleid in

de eerste plaats erop was gericht om de discrepantie tussen
Stedelijk en landelijk inkomen te verminderen.

Bij beperking van de import zou het land uiteraârd een
zeker bedrag aan invoerrechten derven, maar daar tegen-
over stond een aanzienlijk sociaal-economisch voordeel.

Uit het wetenschappelijk onderzoek was namelijk ook

komen vast te staan, dat de ongeveer 25 km ten zuiden van

• Paramaribo gelegen onvruchtbare, tot de oude kustvlakte

behorende, gronden welke weinig aantrekkelijk waren voor
landbouwdoeleinden, goed bruikbaar waren voor een inten-

sieve veehouderij. In de toekomst zouden deze, thans

nagenoeg braak liggende terreinen, dus een bijdrage kunnen

leveren in het nationaal produkt alsmede steun kunnen

geven aan de pogingen om de handelsbalans te verbeteren.
Om de kostprijs te drukken moest de kapitaalinvestering

in de centrale beperkt blijven en diende de inkoopprjs van

de grondstof op een voor alle partijen redelijk peil te worden

vastgesteld. De inrichting der centrale hing nauw samen

met de omvang van het eventuele melkoverschot waarvan

op hun beurt de aard en de hoeveelheid van de te fabriceren

produkten afhankelijk waren. Allereerst kwam echter de

vraag aan de orde of gepasteuriseerde dan wel gesterili-

seerde melk zou worden geleverd. Hoewel in een tropen-

land, waar slechts een klein deel van de bevolking over een

koelkast beschikt, sterilisatie moet worden geprefereerd

ondanks de minder goede smaak en kleur van de op deze

wijze behandelde melk, werd in verband met de daarmede

gepaard gaande hoge kosten besloten, te volstaan met

pasteurisatië.

Zolang het overschot beperkt bleef zou dit kunnen wor

den verwerkt tot zure (yoghurt) en andere produkten,

welke de consumptie van melk geen concurrentie aandeden

en waarvan de bereiding op weinig kostbare wijze zou

kunnen geschieden. Bij een wat groter overschot zou echter

moeten worden gedacht aan de fabricage van boter waar-

voor geen kostbare uitbreiding van de fabriek en van

de outilage vereist was. Doch zelfs bij een redelijke prijs

van de grondstof en van de boter zou dit verliesgevend

/

zijn indien aan de ondermelk geen rendabele bestemming
zou kunnen worden gegeven. Helaas was dit in’ Suriname

het geval, aangezien teruglevering van de ondermelk aan.

de veehouders voor opfokdoeleinden om organisatorische.

redenen onmogelijk was, terwijl menging met de melk van

de volgende ochtend en standaardisatie op een lager vet-

gehalte nutteloos was omdat de af te zetten melklas daar-

do6r niet verminderde.

Dit zou geen bezwaar
zijn,
indien de gestandaardiseerde

melk maar tegen een verlaagde
prijs
kon worden aange-

boden, waardoor de consumptie vermoedelijk zou worden,

gestimuleerd. Verlaging van de melkprjs was echter slechts

mogelijk, indien de boter op de binnenlandse markt kon

worden afgezet tegen een prijs, welke enerzijds lonend,

anderzijds niet veel hoger was dan die van het import-

produkt. Dit was een moeilijke opgave, niet alleen in ver-

band met de onverkoopbaarheid van de ondermelk maar,

ook met de
prijs
waarvoor de grondstof moest worden

ingekocht, het beperkte binnenlandse afzetgebied en de

onmogelijkheid om de produktie mede te richten op het –

buitenland.

Al deze factoren impliceerden een kostprijs van de boter,
welke ongunstig afstak
bij
de prijs die de consument rede-
lijkerwijs in rekening kon worden gebracht. Toch was men

van mening, dat de bereiding van boter op beperkte schaal

ter hand moest worden genomen, ook al omdat de invoer

van dit artikel in 1961 een waarde vertegenwoordigde van

ruim Sf. 0,53 mln.

Wat de exportmogeljkheden van melk en zuivel-

produkten betreft zij aangestipt, dat het Caraïbische gebied.

sinds jaren vooral door de Verenigde Staten en enkele

Westeuropese landen, waaronder Nederland, wordt be-

diend. Tegen de massaproduktie van de Westerse industrie

zal het Surinaamse overheidsbedrijf niet zijn opgewassen.

Uitvoering.

Het kernpunt met betrekking tot de exploitatie vormde

het probleem op welk niveau de in- en verkoopprijs van de

melk zou moeten worden vastgesteld. Vooral de vraag,

wat de kleine, zelfgenoegzame veehouder onder een lonende

melkprjs verstond, was zeer moeilijk te beantwoorden.

Door een hoge inkoopprjs, welke uiteraard moest worden

gekoppeld aan een hoge verkoopprijs om verlies te voor-

komen, zou het verbruik worden afgeremd en de produktie

juist worden gestimuleerd. Bovendien zou verlaging van

een in de aanvâng op een te hoog peil gefixeerde inkoop-

prijs als zulks later nodig zou blijken, niet leiden tot een

mindere produktie, aangezien de Surinaamse veeboer een

dreigende vermindering van inkomsten zo lang zou trachten

te compenseren door een verhoogde aanvoer, tot het prijs-

peil was bereikt waarop hij zijn arbeid onvoldoende be-

loond achtte. Tenslotte zou boter noch kaas bereid kunnen

worden tegen een prijs, welke ineen enigszins redelijke

verhouding stond tot die van het importprodukt.

In verband met dit alles stelde de Centrale de inkoop-

prijs vast op Sf. 0,20 per liter, overeenkomende met Sf. 0,17

af boerderij indien de tussenhandel moest worden inge-

schakeld, en de verkoopprijs op Sf. 0,31 per liter, wat neer-
kwam op Sf. 0,34 voor de consument, aangezien de tussen-

handel voor zijn bemiddeling 3 cent per liter in rekening

mocht brengen.

De distributie zou worden gesaneerd door slechts de-

genen, die in deze branche van oudsher hun hoofdmiddel

van bestaan hadden gevonden, als slijter aan te houden en

elk hunner een vaste klantenwijk toe te vertrouwen. Zij

E.-S.B. 13-2-1963

145 –

N.V. Internationale Beleggings Unie ,,Interunie”, Postbus 617, Den Haag

(1. M.)

zouden 10 pCt. van hun omzet als beloning

mogen behouden.

Van betaling van de melk naar kwaliteit en

vetgehalte, zoals in Nederland gebruikelijk,

werd voorshands afgezien, niet alleen omdat

het
moeilijk
was de kwalïtèitseisen scherp te

omschrijven en niet kon worden verwacht,

dat de producenten zonder een intensieve en

langdurige voorlichting dadelijk het juiste

begrip voor deze eisen zouden kunnen op-
brengen, maar ook om nader toe te lichten

redenen van organisatorische aard.

Resultaten.

In 1958, het jaar van oprichting, werd berekend dat de

Centrale bij een investering van Sf. 1,6 mln., een dagelijkse

omzet van 17.500 1, een inkoopprijs van Sf. 0,20 en een

verkoopprijs van Sf. 0,31 quitte zou spelen en bij een omzet

van 20.000 1 winst kon boeken. Onder druk van de vee-

boeren, die merendeels waren aangesloten .bij de politiek

invloedrijke Verenigdé Hindostaanse
Partij,
werd de in-

koopprijs echter op Sf. 0,23 per liter gesteld, terwijl de

verkoopprijs ten behoeve van oveiwegend Creoolse af-

nemers op Sf. 0,31 per liter gehandhaafd bleef.

Dit resulteerde uiteraard dadelijk in een exploitatie-

verlies, dat nog werd geaccentueerd door de technische

en organisatorische onvolkomenheden waarmede de Cen-

trale in de aanvang vanzelfsprekend had te kampen. Het

deficit werd nog groter toen bleek, dat de door de boeren

afgeleverde melk aan snel bederf onderhevig was, waardoor

een grote hoeveelheid ingekocht produkt moest worden

vernietigd. Om in de kwaliteit en houdbaarheid verbetering

te brengen werd medio 1962 de prijs gedifferentieerd. De

Centrale betaalde aan allen, die de middag- en ochtend-

melk afzonderlijk en vooral ook tijdig aanvoerden, Sf. 0,23

per liter, terwijl de anderen slechts Sf. 0,20 per liter ont-

vingen.

Om de producenten tegemoet te komen organiseerde de

Centrale op eigen kosten een ophaaldiens, die tweemaal

daags de door de tussenhandel langs voor motorverkeer

bruikbare wegen aangevoerde melk, verzamelde. De ver-

koopprijs werd, ondanks de protesten van de consumenten,

tot Sf. 0,33 per liter verhoogd. Helaas verzuimde de over

heid om
tegelijkertijd
de import van melkprodukten te

beperken, wellicht ook om de belangen van een kleine

groep importeurs niet te schaden. Hierdoor bleef het ver-

bruik van de inheemse voortbrengselen beneden de ver-
wachtingen. Eerst medio 1962 werd de invoer van boter

en enige maanden later die van melkpoeder gedeeltelijk

aan banden gelegd. Het verlies over 1962 werd op

Sf. 400.000 geraamd.

Conclusies.

Aangenomen, dat de leiding van het bedrijf blijft be-

rusten
bij
een integer zuiveldeskundige, bekleed met vèr-

gaande uitvoerende bevoegdheden, zou o.i. een betere

gang van zaken kunnen worden verkregen door de vol-

gende maatregelen:

1. Aangezien de belangen van zowel producent als

consument het best worden gediend bij een zo groot mo-
gelijke consumptie van verse melk en een zo gering mo-

gelijke verweiking tot zuivelprodukten, zal de propaganda

voor een groter verbruik moeten worden geïntensiveerd.

Een stijging van de consumptie per hoofd met slechts

0,1 1 per dag impliceert reeds een verhoging van de jaar-

produktie met bijna
4,5
mln, liter melk, terwijl het be-

volkingsaccres van 3,5 pCt. per jaar
bij
een verbruik van

0,25 1 p.h.p.d. een jaarlijkse toeneming van 0,37 mln.

liter vereist.

De consumptie van inheemse melk dient in de hand

te worden gewerkt door beperking van de import van melk-

produkten zover dit in het belang is van de Surinaamse

veehouderj en zuivelindustrie
2
). De daaruit voortvloeiende

consequenties inzake de kosten, van levensonderhoud der

stadsbevolking, de derving van inkomsten en het feit dat

de handel in melkprodukten reeds volledig werd geliberali-

seerd, zullen moeten worden aanvaard. De in 1961 inge-
voerde 530 ton condens en de ca. 40 ton melkpoeder, die

voor directe consumptie werden benut, vertegenwoordigden

een meikpias van resp. 1,6 en 0,4 mln, liter.

Handhaving van de huidige in- en verkoopprijzen

gedurende de komende vijf jaar en scherpe controle daar-

op.

Uitbreiding van de Centrale met een kaasbereidings-

installatie zodra de produktie de consumptie permanent

en in belangrijke mate dreigt te overtreffen.

Aan kaas werd in 1961 voor een waarde van Sf. 0,5 mln.

ingevoerd. Het zeker te lijden grote verlies op de boter-

produktie kan worden beperkt door de Centrale 66k of

uitsluitend op de bereiding van volvette en magere kaas in

te stellen, onder gelijktijdige beperking van de invoer van

deze produkten. Dit ligt temeer voor de hand, aangezien

bleek dat de boterconsumptie – ondanks het bevolkings-

accres en de ruimer vloeiende geldmiddelen – sinds 1954

vrijwel stationair is gebleven.

In verband met het grote prijsverschil met boter (op

basis van de invoerwaarde Sf. 0,874 tegen Sf. 2 per kg

netto) en in geringe mate ook met het hogere smeitpunt,

wat in de tropen een voordeel is, ging de voorkeur van de

consument veel meer uit naar margarine, waarvan de in-

voer steeg van 366 ton in 1954 tot 671 ton netto in 1961.

Dit stijgende verbruik rechtvaardigt echter allerminst de

oprichting van een margarinefabriek. In verband met de

zeer grote kapitaali nvesteri ng, de beperkte binnenlands

markt, de onmogelijkheid van export en niet in het minst

met de omstandigheid dat voorlopig nog alle benodigde
grondstoffen moeten worden geïmporteerd, zou dit eco-

nomisch volstrekt onverantwoord zijn. Deels om dezelfde

redenen biedt de mede in overweging zijnde produktie van
condens en melkpoeder generlei perspectief.

Uit de ontwikkelingsgang van de Surinaamse melk-

centrale kan men zich een goed beeld vormen van de moei-

lijkheden, welke in een onderontwikkeld tropenland moeten

worden overwonnen alvorens zelfs een betrekkelijk klein,

en overzichtelijk technisch project, tot een goed einde kan

worden gebracht.
‘s-Gravenhage.

Dr. L. J. Vroon.

..2)
Het totale verbruik zou uiteraard kunnen worden ge-
stimuleerd door grati3 verstrekking van schoolmelk. Dit zou
echter de sociale lasten van de overheid in belangrijke n

ate
verzwaren. Voor dit doel kon dan ook beter de door Unicef
kosteloos aangeboden magere melkpoeder worden benut.

146

E.-S.B. 13-2-1963

Voorstanders en belagers
van de gemeentelijke beslissingsvrijheid

In ,,E.-S.B.” van 16 januari viel andermaal een artikel

te lezen van de heer J. Hasper over de positie der gemeente-

besturen; aanleiding was ditmaal de Memorie van Ant-

woord bij het wetsontwerp kapitaaluitgaven publiek-

rechtelijke lichamen
1).
Zoals steeds komt Hasper op voor

de onafhankelijkheid der gemeenten die hij, niet zonder

reden, bedreigd acht door het Rijk. Hij is bang dat de

gemeenten hun autonomie zullen verkwanselen voor de

linzen van een wat ruimere geldstroom; er zijn al tekenen

van verslappend verzet waar te nemen. Vooral de Ver-

eniging (,,vakvereniging”) van Nederlandse Gemeenten
heeft het moede hoofd voortijdig in de schoot gelegd en

eet uit Haagse hand. Er is ook al geen gemeentelijke loon-.

politiek meer. Nog even, en raadsleden en wethouders

zullen gaan handelen als rijksambtenaren.

Ik ben het met dit door Hasper geschetste beeld slechts

ten dele eens, maar het meningsverschil is niet erg groot

en op zichzelf allerminst aanleiding om te gaan polemi-

seren. De reden daartoe ligt bij het feit, dat Hasper mij in

dit artikel opnieuw ten tonele voert als iemand, die het

op de gemeentelijke autonomie heeft begrepen. Weliswaar

op een academische wijze – mijn ideeën zijn, volgens

Hasper, zelfs de regering te radicaal, maar zij bestaan dan

toch maar, en de ontwikkeling van de financiële ver-

houding gaat in een zodanige richting, dat Hasper zich

beklemd afvraagt: zullen Pen (en Van der Land, die mijn
ideeën heeft overgenomen) niet eerder gelijk krijgen dan

men denkt? Zal aanstonds niet alles worden overgelaten

aan ,,de administratie”?

Wie het artikel van Hasper leest zonder mijn publikaties

te kennen moet daaruit wel begrijpen, dat ik mij in de

rijen heb geschaard dergenen, die de gemeentelijke be-

slissingsvrijheid een kwaad hart toedragen. Mijn plannen

zijn zelfs de ambtelijke belagers der gemeentelijke auto-

nomie, die op Binnenhof en Kneuterdijk zetelen, te gortig;

dat zou in de besproken M.v.A. zijn meegedeeld. Deze

voorstelling van zaken versterkt een gerucht, dat ik in

gemeentelijke kringen wel eens vaker ben tegengekomen.

Het begint mij, eerlijk gezegd, te vervelen, en dat is de

reden van deze aantekening.

Ik ben er nu niet op uit, mijn plannen inzake de finan-

ciële verhouding te verdedigen. Zij zijn, zoals ik eerder

uiteenzette, niet realiseerbaar omdat
zij
een te grote in-

greep in de psychische mechanismen der betrokken be-

stuurders veronderstellen
2)
Maar zij beogen in principe

een yersterking van ‘de gemeentelijke beslissingsvrijheid,
en niet een verzwakking daarvan. Ik sta in dit opzicht ge-

heel aan de kant van de heer Hasper en wordt ongaarne

1)
Een regeling voor de kapitaaluitgaven der gemeenten.

afgeschilderd als een belager van de
gemeentelijke
aut

o-

nomie.

Het misverstand ontstaat, doordat ik een voorstander

ben van centrale financiering der gemeentelijke uitgaven.

Ook thans is de financiering (voor
95
pCt.) centraal. Daar

kunnen Hasper noch ik iets aan veranderen. Onder het

bestaande systeem heerst echter de gedachte: wie het geld
fourneert, heeft het (mede) voor het zeggen. Vooral bij de

subjectieve uitkeringen dringt zich dat idee op. Daar wilde

ik nu juist af. In. mijn gedachtengang betekent centrale

financiering allerminst centrale zeggenchap: de gemeenten

krijgen het geld toegewezen, en mogen het vrij besteden.

Zij stellen hun eigen prioriteiten vast binnen het macro-

economische raam der middelen. Dit levert tal van moei-

lijkheden en problemen op, en ik nodig Hasper en anderen

dan ook helemaal niet uit, mijn systeem te omhelzen. Ik

wilde alleen, dat het op juiste wijze werd voorgesteld en

dat mijn bedoelingen eerlijk werden weergegeven.

Dat dit laatste niet gebeutt blijkt heel duidelijk uit een

bijzonder lelijk zinnetje in het artikel van Hasper. Op blz.

50 schrijft hij, na de retorische vraag of Van der Land en

ik niet eerder gelijk zullen krijgen dan men denkt: ,,RuiLTi

nu ook de rest van de financiële spinnewebben maar op

en laat alles maar over aan de administratie”. Nu is het

waar, dat mijn stelsel spinnewebben wil opruimen, maar

het is in het geheel niet zo, dat ik ,,alles” wil overlaten

aan ,,de administratie”. Want: ik wil niet ,,alles” centraal

regelen doch juist de concrete uitgaven aan de gemeenten

overlaten; en ook: ik wil het totale uitgavenpeïl niet door

de administratie laten regelen, doch door de wetgever.

Dat is geen klein verschil! In mijn gedachtengang is het

niveau van de gemeentelijke uitgaven in zijn totaliteit een

zaak van nationaal-economische afweging. Er moet een

evenwicht worden gevonden met o.a. de defensie-uitgaven,

de woningbouw, de waterstaat, het onderwijs. Dat is ty-
pisch een taak van de wetgever. Als Hasper het voorstelt

alsof ik dit soort van prioriteitsbepalingen aan ,,de admini-

stratie” wil overlaten werkt hij kwalijke opvattingen in de

hand. In plaats daarvan deed hij beter niet in te zien, dat

ik aan zijn kant sta als het om de bevordering van de ge-
meentelijke beslissingsvrjheid gaat. Misschièn is de heer

Hasper van zulke medestanders niet gediend – daar zal

ik me dan bij neer moeten leggen.

Groningen.

J. PEN.

2)
Vgl. ,,Het aardige van de economie”, blz. 73 e.v. Dit
boekje zij de heer Hasper in alle bescheidenheid aanbevolen.
Het geeft betere informatie omtrent mijn denkbeelden dan
zekere gestencilde papieren, niet door mij opgesteld, die op een
congres in Leeuwarden zijn uitgereikt en die, naar ik vrees,
de bron van alle misverstanden vormen.
NASCHRIFT

Prof. Pen acht zich gegriefd omdat zijn denkbeelden on-

juist zouden zijn weergegeven. Als mijn artikel daartoe

bijdroeg, vind ik dat bijzonder jammer. Ik heb steeds mijn

bronnen genoemd en ik heb de inhoud van de Memorie

van Antwoord, op het Voorlopig Verslag van de Tweede

Kamer, dacht ik, op verantwoorde wijze aangehaald. De

aanbevelingen van Prof. Pen komen hierop neer, dat het

Rijk ieder jaar een groot bedrag beschikbaar stelt om dat
naar een nog uit te denken sleutel over alle gemeenten te

verdelen. Iedere gemeente zou dan – zondèr enige in-

E.-S.B. 13-2-1963

147

mi

mengiig van hoger hand – over haar eigen geld geheel

zelfstandig kunnen beschikken, zowel voor de gewone

als voor de buitengewone uitgaven. Een perfecte oplossing

is volgens de schrijver niet mogelijk, maar .toch moeten

z.i. simpele uitgangspunten kunnen worden geformuleerd.

Pen zelf acht deze denkbeelden,zonder een omwenteling

in de geest van de bestuurders niet realiseerbaar. Dit stelsel.

biedt eèn regering, die noodmaatregelen overweegt, uiter

aard weinig houvast. Doch al zouden de denkbeelden te

verwezenlijken zijn en al zouden de door het Rijk beschik-

baar gestelde ‘ommen voldoende zijn – zij zullen nooit

toereikend zijn – om nieer dan de lopende uitgaven te

financieren, dan nog zal de vrijheid om over de besteding

te beslissen niet uitgaan boven die van het kind, dat zijn

zakgeld ,,vrij” mag besteden, onder conditie dat uitgaven

als voor kleding, clubs, vakantie e.d. voortaan niet meer

ten laste van de ou.lers zullen komen. Men kan één kind

zo behandelen, maar geen 1.000 gemeenten, die naijverig

zijn op elkanders voorzieningen. Die lopen te hoop en

eisen meer.

Maar nu moet ik er toch ook op wijzen, dat de weergave

van mijn visie door Prof. Pen tot misverstand aanleiding

‘zou kunnen geven. Prof. Pen gaat namelijk te ver als hij

de indruk wekt, dat ik de hoge functionarissen op het

Binnenhof en de Kneuterdijk als ambtelijke belagers der

gemeentelijke autonomie heb aangeduid. In ,,E.-S.B.” van
14juni1961 schreef ik over ,,Het verval vân de gemeente-

lijké zelfstandigheid” om, dat ,,het algemene landsbelang
zich wel altijd zal blijven verzetten tegen een eigen Vrije

jemeentelijke loon-en financiële politiek”. De maatregelen
worden niet getroffen om de gemeentelijke autonomie op-

zettelijk te beschadigen; dat is het ongewilde gevolg. Het

is zaak telkens na te gaan of het belang van de zelfstandig-
heid werkelijk zoveel mogelijk wordt ontzien. Indien Prof.

Pen de Oude Turfmarkt had genoemd, zou dat
bij
mij niet

op bezwaren zijn gestuit. Dat adres in Amsterdam heeft

namelijk de gemeentelijke zaken onrecht aangedaan door

onjuiste financieringsmethoden van de Kneuterdijk en het

Binnenhof aan de gemeenten toe te schrijven (zie ,,Geld-

macht en gemeenterecht” in ,,E.-S.B.” van 30 januari

1957).
Ik heb meermalen doen uitkomen, dat het Binnenhof

– en de Kneuterdijk (na aanvaarding van het wetsontwerp:

Kneuterdijk en Binnenhof) het grootste belang hebben bij

een gezonde gemeentelijke zelfstandigheid. Het verschil is

dat de ministers menen niet anders te kunnen, en. de ge-

meenten wel andere wegen zien.

Het langzaam verminderende verantwoordelijkheids-

– besef gaat nu leiden tot verslapping van het gemeentelijke

bestûursapparaat. Indien gekozenen niet meer behoeven te

besturen naar politieke inzichten (levensbeschouwelijke

normen) komt het motief om verkiezingen te houden (de

bevolking te raadplegen) te vervallen. Blijft men die toch

houden, dan komen onvermijdelijk minder sterke figuren

naar boven hetgeen een democraat zulk een groot kwaad
acht, dat hij krachtig zal streven naar oplossingen, die de

ROTTERDAMSCHE BANK

VOORLICHTING ÔP HET

GEBIED VAN DE INTER-

NATIONALE HANDEL EN

HET INTERNATIONALE

BETALINGSVERKEER

MEER DAN 340 VESTIGINGEN IN NEDERLAND

(1. M.)

verantwoordelijkheid van de gemeentebestuurder ver

s:erken in plaats van verslappen. Ik heb getracht daartoe

en positieve bijdrage te leveren te Brussel op 9 en 10 mei

1958 (,,Gemeentefinanciën” van april en november 1958)

en in dit
tijdschrift
van 16 januari 1963.

Tussen de ,,verantwoordelijkheid”, door mij bedoeld,

en Pens ,,beslissingsvrjheid” blijft echter een brede kloof.

Ik neem graag aan dat Prof. Pen de gemeenten nog zoveel

mogelijk in hun waarde wil laten; de door hem noodza-

kelijk geachte verandering in de psychische mechanismen

van de betrokken bestuurders wordt door mij echter ge-

vreesd, omdat die verandering veronderstelt het verval van

krachten, die essentieel zijn voor onze Nederlandse samen-

leving. Een mens waardeert zijn gezondheid pas als hij

ziek wordt. Voor de verzieking van het verantwoordelijk-
heidsbesef staan geen
medicijnen
gereed. Ook soevereine

staten ondervinden de invloed van machtige bestuurs-

vormen, doch dat is geen beletsel elke keer opnieuw na

te gaan of de landsbelangen zoveel en zover mogelijk

worden ontzien.
– Rotterdam.

J. HASPER.

Geidmarkt.

Nadat de januari-ultimo reeds zonder moeite kon worden
gepasseerd, deed de hierop volgende terugstroming van
bankpapier meer middelen naar de markt vloeien. Uit de
weekstaat van 4 februari kwamen echter omvangrijke be-
wegingen naar voren, die op het eerste gezicht buiten de
gewone orde vielen. Men veronderstelt, dat een rijks-
instelling gelden tegen het eind van 1962 op de markt

VOLLER
&IAM
°s

Amsterdam – Rotterdam –‘s-Gravenhage
y

Breda

Utrecht

Arnhem – Leeuwarden

148

E.-S.B. 13-2-1963

Indexcijfers aandelen.
28 dec.
H.
&
L.
t febr.
8 febr.
(1953
=
100)
1962
1963
196
‘1963
Algemeen

………………..
345
366

346 364 362
Intern,

concerns
…………..
464
497

463
494
488
Industrie

………………
319
339-321
336 336
Scheepvaart

…………….
134
147— 135
145 147
Banken

———————-
257
261 —251
253 254



handel enz——————
150
154— 149
152
153

Bron:
ANP-CBS., Prijscourant.

Aandelenkoersen.

.

Kon. Petroleum

………….
f. 157
f. 170,10 f. 166,40
Philips 0.8—
……………
f. 139
f. 153,90
f. 150

.


Unilever –

——————-
f. 138,40
f. 144,30 f. 142,80
A.K.0
….. -…………….
4014
4351
4

4454


Hoogovens, n.r.c-

………..
558
5644
557
Kon. Zout’Ketjen, n.r.c-

…..
723
7714
769
Zwanenberg-OYganon

——–
909’/
905
.

895
van Gelder Zri

————–
24.4
268
260,
Amsterdamsche Bank

……..

390

382
3834
Robeco
———————-
f. 208
f. 217
f. 216

New York.

Dow Jones Irsdustrials
…….’.
652
683
680

Rentestand.

Lang!. staatsobl. a)

———
4,24
.
4,25
4,25
Aand.: internationalen a)

…..
3,20

2,95
lokalen a)

———–
3,86
.
3,76
Disconto

driemaands.schatkist-
papier

………………….
2
1
Ia

14-111

a)
Bron:
Veertiendaags Beursoverzicht
Amsterdamsche Bank.
C. D. JONGMAN.

kostbaarste dat éen tijdschrift


bezit, is de onafhankelijkheid

van de redactionele inhoud.

heeft’üitgezet, welke eind januar zijn terugbetaald: Van

daar de sterke stijging bij ‘s Rijks Kas en de daling van het

saldo der banken.

Kapitaalmarkt.

Het totaal der besparingen heeft volgens de cijfers uit

het zojuist gepubliceerde Centraal Economisch Plan in
1962 f. 8.320 mln. bedragen, een kleine achteruitgang met

f. 80 mln, vergeleken met 1961. Deze daling
ks
niet het

gevolg geweest, zoals men zou verwachten, van een ver-

mindering van de besparingen in verband met teruglopende
winstmarges bij gezins- en bedrijfshuishoudingen, waar
de gereserveerde winsten het leeuwedeel vormen. Deze
besparingen zijn zelfs nog met
f.
150 mln, toegenomen.

Evenmin – en dit is geheel volgens de verwachtingen –
zijn de besparingen, die via institutionele beleggers lopen,
verminderd; deze zijn met f. 170 mln, gestegen. De oor

zaak van het teruglopen ligt geheel
bij
een vermindering

van de overheidsbesparingen, zowel bij de centrale als bij

de lagere overheid, die met f. 400 mln, zijn gedaald. Toch
is de vraag op de kapitaalmarkt van de overheid in 1962

een stuk kleiner geweest, hetgeen terug te voeren is op het

verdwijnën van leningen met liquiditeitsabsorberende be-

doelingen. De vraag van het bedrijfsleven is sterk ge-
stegen, nl. van f. 1.720 mle. tot f. 2.920 mln. Deze stijging gaat’ de bovengenoemde toeneming van het bespaarde be-

drag
bij
deze ‘categorie verre te boven. De invioed van het
buitenland is in het afgelopen jaar beperkt gebleven. De
kapitaalbalans van de betalingsbalans toont een overschot
in het particuliere verkeer en een iets grotere export van kapitaal in de overheidssfeer. De Philips-emissie mt be-langrijke buitenlandse inschrijvingen heeft het positieve
cijfer van het particuliere kapitaalverkeer sterk bèïnvloed.

Al deze cijfers duiden-op een evenwichtige ontwikkeling
in 1962 hetgeen de beperkte beweging in de rentevoet in

dat jaar begrijpelijk maakt.

1
een offsetkantoordrukmachine

is uw

volgende stap naar effucuenc’y!

Hoe maakt U ze nu? Uw formulieren, Uw

mededelingen, Uw interne rapporten, Uw

verkoopbriëven …..per stencil-machine?

,
Dan is Uw volgende stap naar efficiëncy

de, A B – DICK offsetkantoordrukmachine,

waarmee U in eigen bedrijf kunt vervaar-

digen: Uw verkoopbrief,, Uw meerkleuren-

folder, Uw formulieren, Uw bestekken, enz.

A•B• DICK
IIOLLAND N.V.

OUDENOORD 111/117. UTRECHT TEL, 030-22441; POSTBUS 184

E.-S.B. 13-2-1963

149

KWANTITEIT
of

KWALITEIT?

Wanneer het U vooral om
de kwantiteit van de reacties
op door Uw onderneming
geplaatste personeelsannonces
gaat, dan menen wij er goed
aan te doen U tevoren te
moeten afraden deze annonces
in ,,E.-S.B.” te plaatsen. Hon-
derden reacties voorspellen
wij U beslist niet.
Wilt U echter een indruk heb-
ben van de kwaliteit van de
binnenkomende reacties, dan zal het U interesseren dat tal-
rijke grote ondernemingen re-
gelniatig ,,E.-S.B.” inschakelen
als medium voor het oproepen
van functionarissen op hoog
niveau. De ervaring leert deze
bédrijven namelijk dat een
oproep in ,,E.-S.B.” geplaatst,
een prima selëctie van het
aantal reacties betekent, het-
geen een niet onbelangrijke
;

aanwijzing is wat betreft het
,,aanbod”.

Zoekt U het in de kwaliteit van de reacties op Uw per-
soneelannonces, dan geven
wij U ernstig in overweging
om ,.E.-S.B.” als medium in
te schakelen.

Advertentie-afdeling

Postbus 42
– Schiedam

N.V. ELECTROLOGICA

Fabriek van Elektronische Reken- en

Administratiemachines

(dochtermaatschappij van de N.V. Levensverzeke-

ringmaatschappij NILLMIJ) biedt
op
haar bedrijfs-

adviesafdeling te ‘s Gravenhage gelegenheid tot

plaatsing van enige

S.P.D.-ers

of

ASSISTENT-ACCOUNTANTS

Deze functionarissen sluiten in hun taak nauw aan

bij de werkzaamheden van de verant’oordelijke

accountants van de adviesafdeling. Zij dragen in

overleg met de betrokken accountant zorg voor een

gedetailleerde analyse van de administratieve pro-
blemen: Het verzamelde materiaal wordt door hen

zodanig bewerkt dat het wiskundige programmeurs

in gelegenheid stelt de noodzakelijke programma’s

voor de elektronische rekenmachine te ver’aardigen.

Goede wiskunde-cijfers behoren tot de voorwaarden

om op dit zich snel ontwikkelende gebied der elek-

tronica carrière te kunnen maken.

Eigenhandig (niet met bailpoint) geschreven brieven met

inlichtingen over leeftijd, opleiding en praktijk en

vergezeld van een recente pasfoto vôôr
25
februari a.s.

aan de Nederlandsche Stichting voor Psychotechniek,

Wittevrouwenkade 6, Utrecht, onder nummer

E.S.B.
233577.

‘: – 2
1-
1

I
n

Behoeft
IJn staf

uitbreiding?

Verzuimt dan niet E.-S.B. voor Uw oproep

in te schakelen. E.-S.B. biedt U een grote

trefzekerheid, Ôôk bij aspirant-leidinggevende

functionarissen in de commerciële, admini-

stratieve of aanverwante sectoren.

Advertentie-afd. – Postbus 42 – Schiedam

Bij de Economische
Controle Dienst van het Ministerie

van
Economische Zaken wordt ter standplaats ‘s-Gra-

venhage gevraagd een
ECONOMISCH GESCHOOLD

MEDEWERKER

voor het onderhouden van contact met beleidsinstanties,

het uitbrengen van adviezen en het geven van interne

voorlichting; het bewerken van controleresultaten.

Gedacht wordt aan een academisch gevormd dan wel

een door opleiding en praktijk daarmede te vergelijken

functionaris, die b.v.k. niet ouder is dan 40 jaar.

Aanstelling ten hoogste in de rang van referendaris.

Sollicitaties onder no. 2-2502/7188 (in linker bovenhoek

env. en brief) aan het bureau Personeelsvoorziening van

de Rijksoverheid, Prins Mauritslaan 1, ‘s-Gravenhage.

150

E.-S.B. 13-2-1963

I.1

t
.

Hoger lichtrendement -.

betere ‘prestaties

Deze tijd vraagt efficiënte werkmethoden. In elk bedrijfsonderdeel worden daarom

van tijd tot tijd nauwlettend de mogelijkheden bestudeerd om te

komen tot betere prestaties. “Het klimaat” – de omstandigheden,

waaronder gewerkt wordt, speelt daarbij een grote rol. Goede ver-

lichting levert hier een belangrijke bijdrage, omdat men vei-

liger en sneller en daardoor prettiger en gemakkelijker werkt,

wat betere resultaten tot gevolg heeft. Een lichttechnisch en

economisch verantwoorde installatie is beslist noodzakelijk. Dit

betekent optimale lichtopbrengst en grote bed.rijfszekerheid

tegen minimale stroomkosten. Voor een verantwoorde installatie verschaft de

lichttechnische afdeling van Philips Nederland n.v. u gaarne vrijblijvend alle ge-

wenste inlichtingen en adviezen.

PHILIPS

voor licht

0
GLOEILAMPEN
,,TL”
FLUORESCENTIELAMPEN ARMATUREN

NEON

E.-S.B. 13-24963

151

• __

STAAT DER NEDERLANDEN

4’14 pct. LENING 1963
.

uitgegeven krachtens de Leningwet 1961 (Stb. nr. 164)

GROOT f. 300.000.000

KOERS VAN UITGIFTE 99
°
!o

Schuidbewijzen aan toonder groot nominaal f.
1000
en f.
loo.

Schuidregisterinschrijvingen groot ten minste f.
xoo.000.

Lo6ptijd ten hoogste 30 jaren

Delging in 30 jaarlijkse termijnen afwisselend 3%, 4
0
/o
en

3
0
/- per jaar, zodat telkens in 3 opeenvolgende jaren

io% van de lening wordt afgelost. Eerste aflossing op

1
maart 1964; vervroegde gedeeltelijke of algehele delging

de eerste tien jaren niet toegestaan.

Jaarcoupons per 1 maart

INSCHRIJVING

op 19 februari 1963 van 9-16, uur

bij het Agentschap van het Ministerie van Financiën te

Amsterdam, uitsluitend door bemiddeling van de leden van

de Vereeniging voor den Effectenhandel te Amsterdam,

de Vereeniging van Effectenhandelaren te Rotterdam of van

de Bond vo6r den Geld- en Effectenhandel in de Provincie
te ‘s-Gravenhage.

Aanvragen tot inschrijving moeten zo tijdig worden opge-

geven, dat zij door de Bank of Commissionair op de

inschrijvingsdag v66r 16 uur kunnen Worden ingediend

bij het Agentschap.

STORTING

op 7 maart 1963 v66r 12.30 uur

bij de Nederlandsche Bank te Amsterdam

Abonneert U op

DE ECONOMIST

Maandblad onder redactie

van

Prof. P. Hennipman,

Prof. A. M. de Jong,

Prof. F. J. de Jong,

Prof. P. B. Kreukniet,

Prof. H. W. Lambers,
Prof. J. Tinbergen;

Prof. G. M Verrijn Stuart,

Prof. J. Zijlstra.

*

• Abonnementsprijs f. 30; voor

studenten f. 15.

*

Abonnementen worden aan-

genomen door de boekhandel

en door uitgevrs

DE ERVEN F. BOHN

TE HAARLEM

S
,chakel bij vacatures voor leidende functies steeds E.-S.B. in: in vrijwel

elk groot bedrijf wordt dit blad veelvuldig gelezen.

Advertentie-opdrachten te richten aan

ADVERTENTIE-AFDELING E.-S.B., POSTBUS 42, SCHIEDAM, TELEFOON (010) 69300

152

E.-S.B. 13-2-1963


5
5
5


1

CLUSTER PAK IN OPMARS

..
S

Cluster Pak de moder,e

veelvoud-verpakking wint het ook in

/

Europa. Bier en frisdrankenenalle conser-

/

/ ven, ,,spreken” duidelijker in een Cluster, Pak,

/ voor 2 tot 10 flessen of blikken Het brede voor-

+

/ front van déze veelvoud-verpakking fungeert im-

‘.mers als show-card. En..; Cluster Pak’s kunnen

automatisch worden aangebracht, met snelheden van


20 tot 200 verpakkingen per minuut. Het Cluster Pak

procedé wordt in de V S reeds 10 jaar toegepast

Door alle brouwerijen, door de belangrijkste fris

drankenindustrien,doordevoornaamstecon
-,,

servenfabrieken. Want velvoud-verpak-

king leidt tot veelvoud-verkoop.

OneCluster Pak mac1ine 333

kan 40 tot 50 veelvouden per
rn

muutverpakkenDezemachuie

1
/

ZEND ONS EEN AANTAL VAN UW
1
t

/ Cluster Pak: een produkt

FLESSEN OF BLIKKEN, (VOORZIEN

llM III
1′

/v5nMEAD-BRAMSON N.V.

VAN EEN ETIKET,) EN WIJ MAKEN

/ – ‘
GROTE KOPPEL 14

GAARNE VRIJBLIJVND EEN PROEF-

J1 JIIPII!IIIII IIIIIIIIIIIW
/

+

AMERSFOORT -1

CLUSTER PAK VOOR U

DII IIIIIIÏII11II1II!IIIIIIIII
1

TEL.: 03490-21114

E.-S.B.
13:21963

+

+

153

Te bestellen
bil
Uw bekhandelaar dan wel rechtstreeks bij’ de uitgever N.V.
Koninklijke Nederlandse Soekdr.ukkerij
H. A. M. Roelants Afd 8 te Schitdsan.

Efficiency

bespoedigt

Uw
contacten

met gegadigden

*

JVat betekent

Deskundigbeheerva:efl’ec
enz
Zorgvuldige, objec

‘béwind

tueel
tegenstrijdige belan.

betrokken

voerin
Q

Accurate
y

rustratle.

door, de

Kas-Associatie..

KAS•ASSØC!ATIE

‘spilis/raat
172
arn.rtedar,r –

Maak’ gebruik van

de.ubriek

VACATURES

voor het oproepen vs sollicitanten voor leidende

functies. Het aantal reacties, dat deze annonces
ten gevolge hebben, is doorgaans uitermate be-

vredigend;’ begrijpelijk: omdat er bijna been ”

giote instelling is, die dit blad met regelmatig

oztaig’tei
i.ü&
héfitiet’èiréuleéitr


T
E?.flM

4 *n,T,.EZ.eli

enSPVfrhq,ø_ç.34è•’)•èS,&eu4OTflèM
-•
. ,.t&t4.,flSs4.,,i,-.
…..vr

LEVENSVERZEKERING-MAATSCHAPPIJ

N.V. ROTTERDAMSCHE VERZEKERING-SOCIETEITEN

(R.V.S.)

– te Rotterdam.

Voor de BeieggngsafdeIing op onHoofdkantoor vragen
wij een
IST

of

CANDIDAATNOT:ARIS
…’

t’

.i

.

‘• ,,

-.

. •.

.

‘-
4_

.

(eventueel een 213 candidaat-notaris)

Na een inwerkperiode gepaard gaande met een grondige
opleiding,’ wordt van deze functionaris verwacht, dat hij
zijn werkzaamheden met een grote mate van zelfstandig-heid kan verrichten.
Voor bekwame kracht uitstekende promotiekansen.

Eigenhandig niet met ballpoint geschreven
brieven met inlichtingen betreffende leeftijd,
studidresultaten en eventuele ervaring, verge-
zeld van een recente pasfoto, kunnen worden
gericht onder motto jurist” aan de Directie
van d,e R.V.S., Westerstraat 3, Rotterdam-2.

Indien

Uw telefoonnummer

in Uw annonce

moet worden

opgenomen,

vermeld dan

tevens het

NETNUMMER

154

E.-S.B.–13–2-1963

1.

EERSTE NEDERLANDSCHE…1

2UREAU VOOR COLLECTIEV.E CONTRACTEN
JOHÂN DE WITTLAAN 50 S.GRAVENHAGE
POSTADRES: POSTBUS.
5
TEL
(070). 514351

Telkens en telkens biijkt;ons weer.
hoeieer de nog steeds snel groeiende
lozerskri!ig van onze uitgave

deze wegiIjzer. speciaal voor do parti-
culiere belegger, wat inhâud, actualiteit
en oblectiviteit betreft waardeert.

Dit heeft vele redenon:.hec bevat
wekelijks:

le interessante (hoofd)artikelen, dia
0

steeds actuele onderpen des-
kundig behandelen.

2e Een uitvoerig en levendig, bijna
dynamisch geschreven beursover-
zicht, do stemming goed weer-
gevend.

3e Door een ieder te hanteren fonds-
analyses, volgens een eigen prak-
tisch systeem, enig voor Nederland.

4e. Een chronique scandaleuse, fair en

.

.

.

.

onderhoudend geschreven en uiter-
aard zonder eeneucie.

5e Een leerzame vragenrubriek, ad.
viezen voor velen inhoudend.

6e Gegevens omtrent vele fondsen
(ook van incourante) telkens
wanneer hieromtrent iets te mei-
den valt.
,

Wil zenden u op uw verzoek gaarne
gratie een .2-tal proefnummers -ter
S

kennismaking

Adm. Bel-Bel, Postbus 42, Schiadem.

1
……………….
lllIllIlllllIlIllUlIIlIllIIlIlllllIllIllIlIIll!lllllIllIllllllllIllllll

N.V. Drukkerij
De:.
Tijd….
…’

:

te Amsterdam, o m exploltante van een aantal dagbladen, zoekt een

assistent van de directie

:

Doctorandi. in de :economische’wetenschappen (bedrijfsecon; -studie-

richting) in de leeftijd van ongeveer 30 jaa, R.K., met enige jaren

praktijkervaring en met belangstelling voor .publiciteits.. en dagblad-

wezen, worden uitgenodigd hun met de hand geschreven sollicitaties

te richten aan: N.V. Drukkerij De Tijd, N.Z. Voorburgwal 65-73,.

Amsterdam (C). In linkerbovenhoek van enveloppe- te ver.melen:

0

,,Assistent .Directie”

.. ..

.

.

Sollicitaties zullen strikt vertrouwelijk worden behandeld.

E.-S.B. 13-24963

155

t.;
.

.

. ……………..

……….

Sluit uw verzekering
bij
de

1

Algemeene Friesche Levensverzekering-Maatschappij

VEREENIGENG VAN LEVENSVERZEKERING EN LIJFRENT[

Dc Groot-Noordhollandsche van
1845″

……..
..
…..

Algemeene Friesche Brandverzekering-Maatschappij N.V.

1.LEELJWARDEN;:BJRMANIAH.UiS

MSTERDA’M;VAN: 13RLEN.ENH.UIS

ROUERDAM

DEN
HAAG

UTRECHT GRONINGEN

HENGELO

HAARLEM

4

3

1

– ..

..

.

.•

….

.

-,

– –

.
..

.

_- …….
…_..i.

..

4.11
F.._

._._

-.

.

– ….


.5..

….:

Veel zakenreizenin eigen

d
,

N

TRODUGEERT

0 –
~
~EFB, é. ~
èBE~)
è~
;5

5
~

2

UWE
NIE

ABBNNEMENTEN

.:.praktisch
.
…e
n
économisc.h…voor U:.eni
Uw
bédrijf!

Kortgeleden voerde NS 2 nieuwe abonne-
1

Algemeen
abonnement voor

afwisselend

gebruik

menten in, die onbeperkte reismogehjk-
(dus
niet samen reizei)

Geldig
voor

heden .bieden door ihet
.
hele land. vôor
Prijs
.

3 maanden

6
mèanden
1

12 maanden

méér
personen Zij zijn van groot prak-

tisch en economisch nut voor diegenen
2

Onpersoonlijk

niet op naam
gesteld

algemeen
……die voor hun bedrijf reizen•

abonnehient.
Geldig op hetgehele
jiet. Prijs voor een
jaar:
1

+

1

4

1
1aen reizen…
. .

ezen• uit.
le kla.se f2600

2e klas f1800

Inlichtingen
bij
de
sta
tions
en de erkende reisbureaus.

156
E.-S.13.

13-21963

Auteur