/
.
–
.
: EconomischmStatt*sti”sche
Bert”chten
Wat verwacht de- Anierikaanse
consument van 1958?
F. J. Clavaux
De ontwikkeling van de
betalingsbalans op korte termijn
*
Prof. Dr. J. Kym’mell
De ontwikkeling van de E.E.G.
(eerste kwartaal 1958)
*
Jhr. Drs. W. Gevaerts
– De spaarbanken en de
effectenpopularisering
*
Dr. R. L. Beukenkamp
(
Hulp aan achterblijvende gebieden
en aan onszelf
UITGAVE VAN HET NEDERLAND SCH ECONOMISCH INSTIT-IJUT
–
43e JAARGANG
–
–
No.2129
.
.
.
WOENSDAG 23 APRIL 1958
Hét beheer
van
• pensioenfondsen
Beheerders van pensioenfondsen dragen
een grote verantwoordelijkheid. Hun
taak wordt aanmerkelijk verlicht indien
zij gebruik maken van de adviezen van
– ons gespecialiseerde
Bureau vooI Pensioenfondsen
DE TWENTSCHE BANK
Uw financiële raadsman
Maak gebruik van de rubriek
,VACÂTURES”
voor het oproepen van sollicitanten voor leidende ‘
functies. Het aantal reacties, dat deze annonces
ten gevolge hebben, is doorgaans uitermate
bevredigend: begrijpelijk: omdat er bijna geen
grote instelling is, die dit blad niet regelmatig
ontvangt en waar het niet circuleert!
Economisch Drs.
29 jaar, zoekt passende functie; ervaring in middelgrote irsdustritle
bedrijven; atuderend voor accountancy.
Brievenonder no. ,,E.-S.B.” 17-2, postbua 42, Schiedam.
Ûit Indonesie gerepatrieerd
SCHEEPVAARTMAN
46
j.,
gehuwd, 3 kinderen, P.G., 18-jarige carrière in
Indonesië bij vertegenwoordiging van diverse grote
scheepvaartmaatschappijen, geëindigd als plaatsvervan-
gend directeur, ‘zoekt hem passende werkkring bij voor-keur wederom in scheepvaart. Bovendien 4-jarige bank-
ervaring. Prima referenties. Brieven worden gaarne in-
gewacht onder no. E:-S.B. .17-1, postbus 42, Schiedam.
0
R. Mees
&
Zoonen
Bankiers en
Assurantie-makelaars
Rotterdam
Amsterdam
–
‘s:Gravhage
Delft. Schiedam- Vlaardingen
Albiasserdam
Adviezen inzake
levensverzekeringen
en pensioencontracten
E C 0 N 0 MIS C H-
STATISTISCHE BERICHTEN
Uitgave van het Nederlandsch Economisch Instituut
Adres voor
Nederland:
Pieter de Hoochweg 118, Rotterdam- W.
Telefoon redactie: K 1800-52939. Administratie: K 1800-38040. Giro 8408.
Bankiers:
R. Mees en Zoonen, Roitèrdam. Ban que de Corn-
merce, Koninklijk Plein 6, Brussel, postcheque-rekening
260.34.
Redactie-adres voor België:
Dr. J. Geluck, Zwijnaardse Steen-
weg 357, Gent.
Abonnementen:
Pieter de Hoochweg 118, Rotterdam- W.
Abonnementsprijs:
franco per post, voor
•
Nederland en de
Overzeese R(jksdelen (per zeepost)
f.
29,—, overige landen
f.
31,— per jaar. (België en Luxemburg B.
Jr.’
400).
Abonnementen kunnen ingaan met elk nummer en slechts
worden beëindigd per ultimo van het kalenderjaar.
–
Losse nummers
75
ct.
Aangetekende stukken
in Nederland aan het Bijkantoor
Westzeedjjk, Rotterdam- W.
Advertenties.
Alle correspondentie betreffende advertenties
te richten’ aan de N. V. Koninklijke Nederl. Boekdrukkerj
H. A. M. Roelants, Lange Haven 141, Schiedam (Telefoon
69300,, toestel 1 of 3).
.Advertentie-tarief
f.
0,30 per mm. Contract-tarieven op aan-
vraag. Rubrieken ,,Vacatures” en ,,Beschikbare krachten”
f.
0,60 per mm (dubbele kolom). De administratie behoudt
zich het recht voor om adverfenties zonder opgaaf van
redenen te weigeren.
COMMISSIE VAN REDACTIE:
Cli. Glasa; L. M.
Koyck; H.W. :
deWit.
s;
J. Tinbergen; F. de Vries; J. R.
Zuidema. Redacteur-Secretaris: ‘Adiunct Redacteur-Secretaris;
J.
15. Zoon.
COMMISSIE VAN ADVIES VOOR BELGIË: 1′. Collin; 3.
Ena
de
Wilinara;
3.
van Ticlielen; L Vandeputte; A. Vleric
322
Vat
verwacht déAnierikaanse ‘onurneiit’
4
‘.
van
Vorige week hebben wij op deze plaats een en ander
vermeld omtrent de investeringsplannen en omzetver-
wachtingen van het Amerikaanse bedrijfsleven. Ditmaal
willen wij, teneinde de lezer een wat vollediger indruk te
geven van de verwachtingen, die in de Verenigde Staten
ten aanzien van het conjunctuurbeloop worden gekoesterd,
enkele woorden wijden aan
de opvattingen, die ten dezen
in consumentenkringen leven.
De hierna volgende gegevens
zijn ontleend aan een arti-
kel in het ,,Federal Reserve
Bulletin” van maart jI.
1),
dat de voorlopige resultaten
weergeeft van de ook aan het
begin van dit jaar onder de
consumenten gehouden en-
quête. Evenals vorige malen
werd gevraagd naar de hui-
dige financiële positie der ge-
enquêteerden, hun opvattin-
gèn omtrent hun persoonlijke
en de algemeen economische
vooruitzichten, alsmede naar
hun eventuele plannen op het
stuk van aankoop van duur-
zame verbruiksgoederen.
Bepalen wij ons allereerst
tot de huidige financiële posi-
tie der consumenten, waarom-
trent in nevenstaande tabel.
enkele der gegevens zijn gere-
producee’rd. Zoalsuit het bo-
A1
.,.,,
,l
k1t-t
VÇI,aL
uç
,
ç,1
van, ta.. Lau’.,., ijnIJr,.,
t
gaf 26 pCt. der geënquê-
teerden te kennen in januari en februari van dit jaar een
lager inkomen te genieten dan vorig jaar om deze tijd.
Vergelijking van dit percentage met die van voorgaande
jaren doet zien, dat het zelfs aanmerkelijk hoger is dan die,
welke uit de aan het begin der recessie-jaren 1949 en
1954
gehouden enquête resulteerden. Voorts is het percentage
der lieden, die meer verdienden dan het jaar te voren, het
laagste sedert 1950! Hoewel deze cijfers, evenmin als de
nog volgende, op zichzelf- inzicht geven in de omvang der
opgdtreden of verwachte veranderingen, duiden zij er wel
1)
,,Preliminary findings of the 1958 Survey of Consumer
Finances”.
–
vraagoen ,,oaci times ver-
wacht, rekent 35 pCt. erop
over een jaar evenveel te
verdienen als thans, terwijl 37
pCt. zelfs een hoger inkomen
denkt te gaan genieten. Zoals
de tabel ddet zien is laatst-
genoemd percentage slechts
weinig lager dan dat, welk-
in
1955, 1956
en 1957 uit de
bus kwam en veel hoger dan
die voor 1949 en 1954, hoewel
juist in die jâren de verwach-
tingen ten aanzien van dé
conjunctuur gunstiger waren:
Het laatste deel van de
tabel onthult een en ander
omtrent de kooppiannen,’
die de consumenten aan het
begin van 1958 en voor-
gaande jaren koesterden. Het
behoeft geen betoog, dat deze
cijfers niet mogen wdrden’ /
gezien als voorspelling van
het werkelijk gebeuren. Nog’
afgezien van het feit, dat vele
consumenten hun ‘planre
4
n’
niet reeds aan liet begin van
een jaar maken, is het zeer wel mogelijk, dlit d plannen-
makers in verband met de economische toestand of hun
financiële positie hun voornemens zullen laten vafen of
veranderen. De plannen in 1958 verschillen doorgaans
1′
weinig met die in voorgaande jaren. Het meest-opvallend
is, dat het .percentage lieden dat van plan ig éeti nieuwe
auto te kopen, vergéleken met voorheen, iterk is gdaald,
terwijl dat dergenen, die voornemens zijn dit jaar hun’.
rijvaardigheid in gebruikte auto’s te demonstrerer, aan-
zienlijk is gestegen. Laatstgenoemd percentage is zelfs
voor het eerst in een lange reeks van jaren hoger dan
dat dergenen, die een nieuwe auto willen kopen.
1958?
/
op, dat de financiële positie der consumenten ongunstiger
is dan in de drie vöorafgaande jaren.
Merkwaardig is de tegenstelling, die zich. openbaart
tussen de opvattingen der consumenten omtrent hun
persoonlijke financiële vooruitzichten en hun mening ten
aanzien van het toekomstig conjunctuurbeloop. Ondanks
het feit, dat 39 pCt. der ondér-
Enige resultaten-van de enquête a)
(in pCt. van het aantal ondervraagden)
1958
1957 1956
1955
1954
1949
.tnkomensveranderingen b)
Hoger inkomen dan een jaar
36 45
41
38
41
42
Onveranderd inkomen
……..
36
35 38 37
34
35
geleden
………………
Lager inkomen dan een jaar
.
26
18 18
23 23
21
geleden
……………….
Geen antwoord ofgeen mening
2
2
3
2
2
2
verwachte
inkomensverande-
ringen b)
Hoger inkomen over ee
jaar
37
40
37 39
29 27
Onveranderd inkomen
…….
35
35
36 36
35
46
Lager inkomen over een jaar
.
II
7
8
6
15
17
Geen antwoord ofgeen mening
17
18
19
19 21
10
Verwachtingen t.a.v. econ. toe-
–
stand c)
33
60
64
59
43 47
9
7
5 5
8 14
Gunstig
………………..
Redelijk
………………..
39
13
9
12
25
25
Ongunstig
………………
Geen antwoord ofgeen mening
19
20
22
24
24
14
Kooppiannen
6,6
7,0
Verbetering
en
onderhoud
19,6
Huizen b)
………………
7,1
8,7
9,4
9,4
7,9
11,8
woning b)
……………
22,8
23,4
22,2
22,0
Nieuwe auto’s
……………
6,6
8,5
8,4
8,2
6,4 6,8
Gebruikte auto’s
…………
10,5
8,4
7,2
7,5
Meubelen ed.
………….
.28,3
29,4
28,0
28,5 26,9
30,9
a)
De cijfers voor 1958 zijn voorlopig en niet gecorrigeerd voor
onbe-
antwoorde vragen.
b) ExcI. agrariërs.
c) De betreffende
vraag
luidde:
,,Now considering the country as a whole, do you think that
during the
next 12 months we will have good times or bad times, or
what?”.
(_
IIi
Blz.
Wat, ‘verwacht de Amerikaanse consument van
–
1958? ————————————-323
De ontwikkeling van de betalingsbalans op korte
termijn, door F. J. Clavaux ——————
324
De ontwikkeling van de E.E.G.; eerste kwartaal
1958, door Prof. Dr. J. Kymmeil ————–
326
De spaarbanken en de effectenpopularisering,
door Jhr. Drs. W. Gevaerts . —————–
329
Hulp aan achterblijvende gebieden en aan onszelf,
door,Dr. R. L. Beukenkamp ………………
331
Blz.
Aantekening:
De buitenlandse handel van Oost-Duitsland,
door L. J. M. van den Berk ………… … …,
335
Boekbesprekin gen:
Dr. J. L. M. Herold: ,,Doelmatig personeels-
beleid”, bespr. door Dr. D. Horringa ………
336
Dr. J. Kreiken: ,,Objectieve winstberekening”,
bespr. door Prof. Dr. A. 1. Diepenhorst ….
337
Geld- en kapitaalmarkt,
door Dr. M. P. Gans …..
338
Notities:
Input en output van melkkoeien ………….328
AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN
.
–
.
323
Het tekort op de betalingsbalans bereikte een
dieptepunt in het eerste kwartaal 1957; het be-
liep toen
bijna
f. 400
mln,
of op jaarbasis ca.
f. 1
Y2
mrd. Het nadien ingetreden
krachtige her-
stel leidde reeds in het derde kwartaal tot het
ont-
staan van een – gering – positief saldo, dat in
het vierde kwartaal opliep tot ca.
f.
200
mln, of
ca. f.
3/
mrd. op jaarbasis. Het tekort in het lo-
pende verkeer in 1957 moet volgens schrijver ge-
heel aan de extra-voorraadstijging worden toege-
schreven. Het in 1956 verbroken evenwicht tussen
middelen en bestédingen is dus in 1957 en met
name in de tweede helft van dat jaar weer her
–
steld. Of het overschot aan middelen
boven be-stedingen thans reeds groot genoeg is om van een
volkomen bevredigende situatie te kunnen spre-
ken
– hetgeen het geval is bij
een overschot van
ca. f.
% mrd. per jaar – kan echter
volgens
schrijver, gezien de onvoldoende zekerheid t.a.v.
het voorraadgegeven, nog niet worden vastgesteld.
M
I
R
De betalingsbalans op transactiebasis wordt momenteel
door het C.B.S. eens per halfjaar samengesteld. De laatste
publikatie had betrekking op het eerste halfjaar van 1957
en verscheen in september van het vorig jaar. Vooral nu
de laatste tijd de positie van onze betalingsbalans meer
in de belangstelling staat, is het echter van belang om over
het verloop hiervan recenter geïnformeerd te zijn.
De maandelijkse gegevens die De Nederlandsche Bank
over de betalingsbalans produceert, hebben het nadeel
dat het kascijfers zijn. Deze vertonen nl. tegenover
traiisactiecjjfers steeds een achterstand, als gevolg
van het tij dsinterval dat verloopt tussen levering en
betaling. Deze achterstand bedraagt dooreengenomen ca.
drie maanden. Hier komt bij, dat kascijfers veel gevoeliger
zijn voor speculatieve invloeden, en dus eerder een ver-
tekend beeld geven. Ten slotte is het als gevolg van het
ontbreken van een artikelspecificatie vrijwel niet doenlijk
uit de
cijfers
van De Nederlandsche Bank de invloed van
seizoen- e.a. incidentele factoren te elimineren, waarna
eerst de werkelijke trend in de ontwikkeling van het be-
talingsbalanssaldo kan worden bepaald.
Uitgaande van de beschikbare en algemeen toegankelijke
transactiecijfers is er echter mèèr te bereiken bij het streven
naar een sneller informatie over het betalingsbafansverloop.
Onderstaand is een calculatie op basis van deze gegevens
nader toegelicht.
Handelsbalans.
Over de ontwikkeling van de handelsbalans staan maan-
delijks gegevens ter beschikking. Deze worden echter, zoals
de ervaring heeft geleerd, te sterk door incidentele factoren
buiten de handelsbeweging zelf gelegen beïnvloed, dan dat
zij op zichzelf voldoende bruikbaar zijn ter verkrijging
van het nagestreefde inzicht. Praktisch blijkt een periode
van drie maanden nodig te zijn om de waarde van de in-
en ,uitvoercijfers voldoende tot hun recht te laten komen.
Eerst dan blijkt het ook’ mogelijk de gewenste correcties
voor seizoeninvloeden .e.d. met redelijk resultaat door te
voeren.
Voor de bepaling van deze correcties is dezerzijds een
berekeningsmethode ontwikkeld, die reeds enige jaren tot
De ontwikkeling
van de
betalingsbalans
op korte termijn
bevredigende resultaten leidt. Het valt buiten het bestek
van dit artikel hierover een uitvoerige uiteenzetting te
geven. Zij slechts vermeld, dat voor alle artikelcategorieën
die van enige importantie zijn bij in- en/of uitvoer over
een aantal jaren is nagegaan of en in hoeverre zich hierbij
seizoenverschijnselen voordoen, alsmede of er’ sprake is
van sterke toevallige invloeden; in het laatste geval is de
invloed hiervan afgezwakt door toepassing van voort-
schrijdende gemiddelden (bijv. bij de export van schepen).
Daarnaast dient rekening te worden gehouden met be-
paalde correcties, die op de cijfers van de Handelsstatistiek
dienen te worden aangebracht om deze aan te passen aan
de definitie volgens welke de betalingsbalans wordt samen-
gesteld. Zo dient bijv. de boekingsperiode te worden ver-
vangen door de periode van de werkelijke in- en uitvoer,
waardoor nogal eens verschillen van betekenis kunnen
ontstaan.
Het resultaat van de berekeningen van het handelsba-
lanssaldo per kwartaal, gecorrigeerd voor seizoen- en inci-
dentele schommelingen en aangepast aan de definities van
de betalingsbalans op transactiebasis, is over de jaren 1953
t/m 1957 als volgt.
TABEL 1.
Gecorrigeerde saldi op de handelsbalans
(in mln. gid.)
Ie kwart.
2e kwart.
1
3e kwart.
I
4e kwart.
Jadr
1953
–
110
–
240
.
–
240
–
220
–
810
1954
–
260
—370
—520
–
470
—1.620
1955
–
510
–
500
–
520
–
490
—2.020
1956
.
–
630
–
780
–
940
–
1.090
–
3.440
1957
—1.120
–
960
–
710
–
530
—3.320
T.a.v. de berekening van bovenvermelde gegevens dient
nog het volgende te worden opgemerkt:
le de versnelde invoer eind
1954,
die destijds werd gecon-
stateerd, is hier geboekt op
1955;
2e de ,,overloop” van 1957 op 1958 i.v.m. de nQrmale
registratie-achterstand moest worden geraamd;
3e de incidenteel zeer hoge invoer van schepen en vlieg-
tûigen in 1957 is voor een deel op andere jaren over-
geboekt.
324
35′
301
201
-30
‘5’
AMpLSBLANS
ierkwn.4oaI
GRAFIEK
1
(gecort. v.
seiioen
es.)
0455-
vOer
KW
9161(9
T.
Wat het resultaat zelf betreft kan aan de hand van tabel
1 en grafiek 1 een duidelijke geléidelijke achteruitgang in
de handelsbalans over de eerste beschouwde jaren worden
geconstateerd, die in 1956 in versterkte mate is doorgezet
en zich voortzette tot begin
1957.
Het daarop volgende
herstel kan, vooral gezien de groei van de totale handels-
beweging, als volledig worden gekwalificeerd. Opvallend
is ook, dat de omslag zich in een relatief kort tijdsbestek,
nl. in drie kwartalen
–
voltrok.
955
19Ç
955
1956
1951
Over de onmiskenbare invloed van de voorraadfluctua-
ties op deze sterke schommeling in de handelsbalans ge-
durende de laatste twee jaar zal verder (bij de bespreking
van de totale lopende rekening) worden teruggekomen.
Dienstenbalans.
–
De completering van dit resultaat met de
cijfers
van het
dienstenverkeer vormt ogenschijnlijk een veel groter pro-
bleem. Afgezien van de statistisch-technische moeilijkheid
van de aansluiting met de transactiecijfers van het
goederenverkeer blijken’ de dienstensaldi per 3-maands-
periode aan sterke toevallige schommelingen onderhevig
te zijn.
Indien men zich echter rekenschap geeft van het feit,
dat de jaarcijfers van het dienstensaldo, die in het kader
van de totale betalingsbalans op transactiebasis worden
samengesteld, van jaar tot jaar veelal geen grote verschillen
vertonen en voor zover dat toch het geval is (zoals bijv.
van
1954
op
1955)
grotendeels uit incidentele verschuivin-
gen kunnen worden verklaard, dan mag gesteld worden dat
hier toch van een redelijk gelijkmatige ontwikkeling
sprake is. Eenzelfde verloop mag uiteraard ook per kwar-
taal worden aangenomen, zodat een interpolatie van de
gevonden
jaarcijfers
over de kwartalen verantwoord lijkt.
Het beeld van de ontwikkeling van de totale lopende reke-
ning wijkt dientengevolge weinig af van dat van de handels-
balans, zij het dat het niveau uiteraard veel hoger ligt en
dat door het trendmatig gestegen dienstensaldo, de
dalende lijn van het handelsbalanssaldo wordt afgezwakt
(zie tabel 3 en grafiek 2).
Opgemerkt zij nog, dat voor zover de geconstateerde
stijging van het invoersaldo samenhangt met de toeneming
van het handeisverkeer, deze (via de vrachten op invoer)
ook tot de stijging van het dienstensaldo heeft bij-
gedrâgen.
TABEL 2.
Saldo dienst en verkeer
(in mln. gld.)
Volgens betalings- balans
Tdem, gecorrigeerd voor
incidentele verschuivin-
gen
1951
2.220
2.300
1952
2.370
2.200.
1953
2.230
2.150
1954
2.180
2.300
.
1955
2.760
.
2.550
1956
2.670 2.850
1957
…………….
3.000 a)
1
3.000
o) raming.
8ETIj1GBflLAM31,er kwarhel
(
9ec
orr. v.
si
,,n cd.)
çfl
t1i’i.,Id
2:
–
böøli,i9s
—
IonitøI4
500
__
___
__
1
25
——–
itv
.
__________________
00
_
1955
195L,
1955
1956
1957
TABEL 3. .
Gecorrigeerde saldi op lopende rekening
(in mln. gid.)
Ie kwart.
I
2e kwart.
3e kwart. 4e kwart.
Jaar
1953
+
440
+
290
+
290
+
320
+
1.340
1954
+
290
+
200
+
60
+
130
+
680
1955
+
110
+
130
+
120
+
170
+
530
1956
+
55
–
75
—220
–
350
–
590
1957
–
360
–
200
+
30
+
210
–
320
De gevonden lijn van het betalingsbalanssaldo op lopende
rekening per kwartaal geeft verder aanleiding tot de vol-
gende conclusies:
le het betalingsbalanssaldo bereikte zijn dieptepunt in het
eerste kwartaal 1957, toen het tekort bijna f. 400 mln.
beliep of op jaarbasis ca. f. 14 mrd.;
2e het nadien ingetreden krachtige herstel leidde reeds in
het derde kwartaal weer tot het ontstaan van een (gô-
ring) positief saldo, dat in het vierde kwartaal opliep
tot ca. f. 200 mln, of ca. f. 3/4 mrd. op jaarbasis.
Zoals reeds eerder werd aangeduid werd de ontwikk’-
ling in. 1956 en 1957 in belangrijke mate beïnvloed door
grote schommelingen in de voorraden, . die zoals bekend .
een zeer hoge marginale invoerquote hebben. In 1956 en –
het eerste halfjaar 1957 zijn de voorraden nl. belangrijk
toegenomen, terwijl in de tweede helft van 1957 mogelijk
reeds een tegengestelde ontwikkeling ‘is ingezet,
De gegevens t.a.v. de mutaties in de voorraden vertonen
echter, gezien het feit, dat deze de sluitpostvormen van de
Nationale Rekening, een vrij. grote onzekerheidsmarge.
Desalniettemin mag de conclusie getrokken worden dat
het tekort in het lopende vrkeer in 1957 geheel aan de.
extra-voorraadstijging is toe te schrijven. Gezien het ver-
loop van produktie en bestedingen in dat jaar mocht im-.
mers enige daling van het voorraadniveau worden verwacht,
0
WARTALEA
325.
-,
1
•.
–
–
t
•
Begrjpelijkerwijs heeft de redactie van ,,E.-S.B.”
.steeds getracht de lezers van dit blad zo goed
• mogelijk te
doen voorlichten omtrent de vraag-
stukken verband houdend met de Europese
eco-
– –
nbmische
samenwerking. Daartoe heeft zij
in het
verleden o.a. tal van artikelen gepubliceerd, waar-
in het Verdrag tot oprichting van de Europese
Economische Gemeenschap van verschillende kan-
ten
werd belicht. Nu op
1
januari 1958 het E.E.G.-
verdrag officieel in werking is getreden, meent
de redactie niet te moeten volstaan met het van
tijd tot
tijd plaatsen van beschouwingen over ac-
• tuele Euromarkt-aangelegenheden, maar acht zij
het wenselijk dairnaast
elk kwartaal een overzicht
te publiceren van de jongste ontwikkeling van de
E.E.G. Tot haar genoegen heeft zij Prof. Dr. J.
Kymmell bereid gevonden dit periodieke over-
zicht te schrijven. Zijn eerste bijdrage is hieronder
afgedrukt.
ontwikkeling
van de
E.E.G.
(eerste kwartaal 1958)
De
Op 1januari 1958 is het E.E.G.-verdrag officieel in wer-
Het probleem van een verdeling tussen nationaliteiten
king getreden. Op
5
en 6 januari kwamen de Regerings- speelde vooral een rol bij de verdeling van de voorzitter-
vertegenwoordigers van de zes Lid-Staten bijeen, teneinde
en vice-voorzitterschappen. Aangewezen moesten worden
het eens te worden o’er de samenstelling van de 9 leden
een voorzitter van de Hoge Autoriteit, van de Atoomcoin-
tellende E.EIG. -commissie, en de
5
leden tellende Eura-
missie en van de Europese Commissie, alsmede twee vice-
tom-commissie alsmede de benoeming van de nieuwe voor-
voorzitters van de Hoge Autoriteit, een vice-voorzitter
zitter van de Hoge Autoriteit van de E.G.K.S. en te be-
van de Atoomcommissie en drie vice-voorzitters van de
slissen over de stad waarin de thans bestaande drie Europese
Europese Commissie. Het is zonder meer duidelijk dat, ook
Gemeenschappen, de E.G.K.S., de E.E.G. en Euratom
onafhankelijk van de eventuele persoonlijke capaciteiten
zouden moeten worden gevestigd,
van de door de Regeringen aan te wijzen leden dezer drie
Over deze benoemingen is veel te doen geweest en veel supranationale instellingen, het niet aanvaardbaar zou zijn
onvriendelijks is hierover geschreven. In vrijwel alle kranten
wanneer buy, alle voorzitterschappen door Fransen of door
is het getouwtrek tussen de Regeringen voor het verkrijgen
Nederlanders bekleed zouden zijn. De oplossing, welke
van posities gelaakt en heeft men betreurd, dat de ,,Euro-
men ten slotte heeft bereikt, komt er op neer, dat een Duit-
pese geest” zo zoek was. Deze kritiek ligt voor de hand en
ser, t.w. Prof. Halistein, voorzitter van de Europese Corn-
is ook tamelijk gemakkelijk. Heel wat moeilijker was het
missie, en dat de beer Finet
–
een van de Belgische leden
om tot overeenstemming te komen en een redelijk even-
van de Hoge Autoriteit
–
voorzitter van de Hoge Autori-
wicht te verkrijgen tussen de verschillende nationaliteiten teit is geworden en de heer Armand, een Fransman, voor-
en tussen de verschillende politieke richtingen. Gezien de
zitter van de Atoomcommissie is geworden. En dat voorts
belangrijke ‘rol van deze twee factoren, ook in de toekomst,
Nederland en Italië elk twee vice-voorzitters hebben ge-
is het nuttig hierop even nader in te gaan.
kregen en Frankrijk en België nog één. Voorts besloot men
een Italiaan president van de Investeringsbank te maken
(vervolg van blz. 325)
en een Nederlander president van het Hof.
terwijl volgens de raming van het Centraal Planbureau
Een
hier
doorheen
spelende
moeilijkheid betrof de
in het Centraal Economisch Plan 1958 per saldo nog een
samenstelling naar politieke richting. Deze moeilijkheid voorraaduitbreiding in 1957 heeft plaatsgehad van meer
gold zowel bij de algemene samenstelling van de drie
dan een miljard gulden. Zelfs onder de veronderstelling,
supranationale instellingen, maar betrof ook weer de ver- dat de werkelijke voorraadvermeerdering slechts de helft
deling van de voorzitter- en de vice-voorzitterschappen.De
hiervan heeft bedragen, bedraagt het surplus hiervan t.o.v.
politieke groeperingen in het Europese vlak, zoals deze
hetgeen noodzakelijk was nog altijd meer dan f. 600 mln.
op het ogenblik tot uitdrukldng komen in de parlementaire
Het effect hiervan op invoer en betalingsbalans is op rond
vergadering van de Gemeenschappen, zijn de Christen-
f. 500 mln, te stellen, terwijl het hier voor 1957 becijferde
democraten, de Socialisten en de restgroep, welke soms met
(gecorrigeerde) tekort slechts op f. 300 mln, uitkomt.
het etiket Liberalen wordt gesierd. In het algemeen achtte
Het in 1956 verbroken evenwicht tussen middelen en
men het noodzakelijk, dat de drie te benoemen voorzitters bestedingen is derhalve in 1957 en met name in de tweede
elk van een andere politieke groepering zouden zijn. Ook
helft van dit jaar weer hersteld. Of het overschot aan mid-
hierin is men geslaagd; de heer Hallstein is Christendemo-
delen boven bestedingen thans reeds groot genoeg is om van
craat, de heer Finet Socialist en de heer Armand geen van een volkomen bevredigende situatie te kunnen spreken
–
beiden, dus Liberaal. Ook het vraagstuk van de verdeling
hetgeen zoals bekend eerst het geval is bij een overschot
binnen elk van de supranationale instellingen naar politieke
van ca. f.
I
mrd. per jaar
–
kan echter gezien de onvol-
richting zal in de toekomst
ongetwijfeld
een belangrijk
–
doende zekerheid t.a.v. het voorraadgegeven, nog niet
probleem blijven. Het is ten slotte de taak van deze instel-
–
worden vastgesteld.
Rotterdam.
F. J.
CLAVAUX.
-.
lingen het beleid waarover de Raad van Ministers moet
326
JI
t
beslissen, voor te bereiden en in eeii
‘
aantal gevallen boven-
dien zelf beslissingen te nenièn. De inv1oed’ en dus de
algemene politieke invided van deze instellingen op het
‘toekomstige beleid, zal ‘dus zeker groot kunnen ijn. Om
die reden moet dan ook worden voorkomen, dat de samen-
stelling dezer instellingen te duidelijk afwijkt van het alge-
mene politieke beeld in de Lid-staten.
Over de keuze van de stad waar de Gemeenschappen
gevestigd moeten worden, is men het niet eens kunnen
worden. Een essentieel beginsel is echter aanvaard, namelijk
dat de drie Gemeenschappen in één en dezelfde stad zouden
moeten komen. Dit betekent dus, dat de Hoge Autoriteit,
de Europese Commissie en de Atoomcommissie, alsook de
Raden van Ministers voor deze drie Gemeenschappen ën
tevens het gemeenschappelijke parlement en het gemeen-
schappelijke Hof van Justitiealle in de zelfde stad gevestigd
zullen moeten worden. Op dit ogenblik iijn- 10 steden
kandidaat gesteld voor deze zetel. De belangrijkste hiervan
zijn Brussel, Luxemburg, Straatsburg, Parijs en Milaan.
De Nederlandse Regering heeft uitdrukkelijk haar voorkeur
voor Br’ussel uitgesproken. VéçSr 1 juni as. zullen de Re
geringen moeten beslissen na advies te hebben ingewonnen
van een speciaal voor dit doel ingestelde Commissie van
Stedebouwkundigen en van de parlementaire vergadering.
Enkele dagen na deze conferentie kwam
de EEG.-
commissie
voor het eerst
bijeen
en zette zij zich aan de
moeilijke taak van het opbouwen van een eigen apparaat,
het ontwerpen van de verschillende organisatorische voor-
zieningen, het opstellen van een voorlopig budget en ,,last
but not least” de vaststelling van een programma van
werkzaamheden.
ORGANISATIE-SCHEMA E.E.C.
COMMISSIE
Ontworpen door het Centraal Brouwerij Kantoor
t
t
De Raad vaz Ministers
kwam— overeenkomstig art. 241 .
van het
–
Verdrag – binnen een -maand na de inwerking-‘
treding op 25 januari voor de eerste maal- bijeen. Nadién
vergaderde de Raad nog op 25 februari, 18 maart en 15 –
april. De Raad zal als regel eenmaal per maand op minis-
terieel niveau vergaderen. De agenda en de beslissingen,
welke de Raad moet nemen, zullen worden voorbereid door
-‘
het college van Permanente Vertegenwoordigers, dat tot
nu toe twee â drie maal per maand bijeenkwam. Tot Ne- .
derlandse Permanente Vertegenwoordiger is benemd de
heer J. Linthorst Homn. Hij zal de beschikking krijgen
over een kleine staf van deskundigen voor de vele techni-
sche onderwe?pen waarmee de Raad in de komende..
maanden zeker zal worden geconfronteerd.
–
/
.
Wat de -andere instellingen van de Gemeenschap betreft
zij het volgende gemeld.
–
Het
Europese Parlement
voor, de drie Gemeenschappen,’
dat 142 leden telt, kwam voor het eerst bijeen op 19, 20
-. – –
en 21 maart. Het koos als voorzitter oud-Minister Schu-
man en besliste voorts over de samenstelling der diverse
commissies.
Het
J
–
J:of
van Justitie,
dat eveneens voor de drie Gemeen- –
schappen optreedt, is nog niet geconstitueerd.
De
Investeringsbank
is voorlopig in Brussel gevestigd en
het bestuur ervan is benoemd.
Ten slotte zij nog vermeld, dat het
Monetaire Comité,
dat een zuiver adviserende taak heeft, is aangewezenen.
dat het algemene adviesorgaan van het bedrijfsleven voor
-, — –
de E.E.G., nl. het Economisch en Sociaal Comitéop 22
april is aangewezen.
Over
de werkzaamheden der instellingen
gedurende deze
eerste maanden is uiteraard nog weinig te vertellen. Pro-
blemen van organ
is
atori sche aard vormen ngg steeds de
hoofdschotel van de activiteiten. –
DeE.E.G.-commissie werd het eens over een onderlinge
taakverdeling tussen de leden. Deze is als volgt:
.-
Administratie, begroting, perso- Prof. Halistein, voorzitter
neel, organisatie, secretariaat
(Duitsland)
Buitenlandse betrekkingen
de heer Rey (e1gi)-
Algemeen economische en fi- de heer Marjolin, vice-
nanciële zaken
voorzitter (Frankrijk)
Gemeenschappelijke markt en de heer Malvestiti, vice-
onderlinge handel
voorzitter (Italië)
–
Concurrentie-regime (incl. kar- de heer Von der Groeben
tels en subsidies)
(Duitsland)
Sociale zaken
de heer Petrilli (Italië)
Landbouw
de heer Mansholt, vice-
voorzitter (Nederland)
Transport
de heer Rasquin (Luxem-
–
burg)
– –
Overzeese gebieden
de heer Lemaignen
–
(Frankrijk)
Deze werkverdeling impliceert niet, dat de hier genoemde.
leden zelfstandig de standpunten van de Commissie bepa-
len. Ieder zal slechts voor zijn ressort en als regel in samen-
werking met twee collega’s, de standpunten van de Corn-
missie voorbereiden,
Met deze min of meer portefeuillegewijze indeling corres-
-‘
pondeert ook de indeling van het ambtelijk’ apparaat van
t,
de .E.G-commissie. De topfunctionarissen dezer afde-
.
gen – Directeuren-Generaal gehéten – zijn onlangs
benoemd. Dè twee Nederlanders in dit gezelschap zijn resp.
de heer Verloren van Theinaat voor het ‘concurrentieregime
en de heer Van’Karnebeek voör administratie, budget en
personeel.
327
/
In afzienbare termijn zal dus nu overgegaan kunnen
worden tot de aanstelling van het verdere personeel, waar-
voor, naarbekend is, zich reeds vele duizenden sollicitanten
en gegadigden hebben gemeld.
Input en output van melkkoeien
In ,,Westminster Bank Review” van februari jl.
zijn de resultaten gepubliceerd van een door A. G.
Antili en Colin Clark ingesteld onderzoek naar
het verband tussen de input aan krachtvoer en de
meikgift. Allereerst werd in dit onderzoek de
invloed van de volgende factoren gemeten en ver-
volgens geëlimineerd: 1. percentage melk verkocht
in de wintermaanden; 2. percentage koeien dat
gemolken wordt; 3. weersomstandigheden; 4.
speciale kenmerken van iedere boerderij, zoals
vérschillen in grond en gebouwen. Voorts bleken
onderstaande factoren statistisch van geen belang
te zijn: a. het voeren van niet-krachtvoer, zoals
gras, voedergewassen enz.; b. de gemiddelde
waarde van de koe; c. het tempo waarin de
koeien vervangen worden; d. de hoeveelheid
arbeid per te verzorgen koe.
Na uitschakéling van bovenstaande factoren
werd het verband krachtvoer-meikgift onder-
zocht voor het jaar 1949/50; de uitkomsten wer-
den vervolgens herleid in prijzen van
1956/57.
Zonder krachtvoer werd een meikgift van ca. 500
gallons per koe per jaar bereikt. Wanneer voor
meer dan £ 36 â £ 40 aan krachtvoer per koe
wordt verbruikt komt de melkgift toch niet boven
700 gallons. Doch ook om de produktie van 500
tot 700 gallons op te voeren is ca. 3 s. 7 d. aan
krachtoer nodig voor 1 gallon melk, die tegen
3 s. 14 d. wordt verkocht. Daarbij komt nog dat
alleen de in consumptie gebrachte melk 3 s. 14 d.
opbrengt. Voor het deel dat verwerkt wordt tot
boter, kaas of. melkpoeder bieden de zuivelfa-
brieken thans echter slechts 1 s. 3 d.; zelfs als
het, wereldprijspeil voor zuivelprodukten zou
stijgen zal deze iridustriemelk vermoedelijk niet
veel meer dan 1 s. 6 d. opbrengen. Het komt er
dus op neer dat men voor 3 s. 7 d. aan kracht-
voer vrbruikt, waarvan een deel in dollars moet
worden betaald, om een additionele hoeveelheid
melk voort te brengen die 1 s. 6 d. waard is.
Dit is niet alleen voor de boer, maar ook voor
de gehele Britse volkshuishouding nadelig, welke
laatste toch al met een chronisch betalingsba-
lanstekort te ,kampen heeft.
Ook uit in de Verenigde Staten verrichte on-
derzoekingen bleek de afnemende meeropbrengst
aan melk bij toenemend verbruik aan kracht-
voer; doch daaruit bleek niet dat – zoals bij het
onderhavige onderzoek aan het licht kwam –
reeds bij een melkgift tussen 600 en 700 gallons
per jaar de kosten van het krachtvoer de geld-
opbrengst van de melk gaan overtreffen. Ten
slotte zij erop gewezen, dat de gegevens voor het
onderzoek afkomstig zijn’ van proefboerderijei;’
in de praktijk van het gewone veehoudersbedrijf
treden de afnemende meeropbrengsten wellicht
reeds bij een lager niveau van melkproduktie op.
Het belangrijkste beleidsvraagstuk waarmee de E.EG.-
commissie zich heeft geoccupeerd is de Yrijhandelszone.
Bij de onderhandelingen hierover ih Parijs, in het Inter-
gouvernementele Comité van de 17 O.E.ES.-landen, onder
leiding van de Engelse Minister Maudling, is de’E.E.G.-
commissie reeds vertegenwoordigd als waarnemer; in het
onderling vooroverleg tussen de Zes heeft de Commissie een
veel actievere rol gespeeld en daarbij o.a. blijk gegeven dat
zij bepaald een andere conceptie voor ogen heeft dan de
Franse Regering heeft gepresenteerd in haar Memorandum.
In enkele woorden komt dit’verschil erop neer, dat in de
Franse conceptie eerst allerlei concurrentievoorwaarden,
waaronder bijv. het buitentarief, de andere handelspolitieke
maatregelen en nationale regelingen moeten zijn geharmoni-‘
seerd – hetgeen dan sectorsgewijs moet worden aangepakt
– waarna eventueel tot openstelling der economische
grenzen kan worden overgegaan..
De Commissie pleit nadrukkelijk voor een zo spoedig
mogelijke afbraak der grensbelemnieringen – zo mogelijk
van meet af aan parallel met de E.E.G., waarbij de harmo-
nisatie dan kan volgen voor zover mogelijk en nodig.
Voorts wil de Commissie een aantal regelingen uit het
E.E.G.-verdrag, zoals de sociale bepalingen, die betreffende
de betalingsbalansmoeilijkheden en de wederzijdse hulp-
verlening, overgenomen zien in het Verdrag voor de Vrij-
handelszone. Op de verdere aspecten van het standpunt
van de Commissie zal hier niet worden ingegaan, omdat
men thans in onderling overleg met de vertegenwoordigers
der Regeringen nog bezig is tot een gemeenschappelijk
standpunt van de Zes te komen. Het enige dat nog eens
met nadruk kan worden gezegd is, dat d Commissie stellig
van mening is, dat er een regeling voor het openen van
grenzen tussen de E.E.G. en de niet-E.E.G. landen van de
O.E.E.S. moet komen – of deze nu Vrijhandelszone heet
of een andere naam draagt – en dat het ernaar uitziet,
dat de rol van de Commissie van doorslaggevend belang
kan zijn bij een probleem als dat van de Vrijhandelszone,
waar de Regeringen van de zes Lid-staten zulke uiteen-
lopende opvattingen hebben. Op zichzelf is dit laatste een
interessant verschijnsel en een mogelijke indicatie voor de
toekomst.
De
Raad van Ministers
heeft zich tot nu toe eveneens
hoofdzakelijk met organisatorische en procedurele kwesties
bezig gehouden. Het Reglement van Orde kwam tot stand,
evenals het Statuut van het Monetaire Comité; het talen-
regime werd vastgesteld (het bepâalt o.a. dat er vier officiële
talen zijn en dat men in zijn nationale taal aan de Gemeen-
schap kan schrijven). Een voorschotregelmg voor de finan-
ciering van de kosten van het apparaat ad B.fr. 100 mln.
voor het eerste halfjaar werd goedgekeurd.
Voorts werd de verdediging van het E.E.G.-verdrag in
het G.A.T.T. georganiseerd en een Memorandum ter recht-
vaardiging van het E.E.G.-verdrag bestemd voor alle Zuid-
amerikaanse landen vastgesteld en overhandigd.
Onderwerpen die in de naaste toekomst de aandacht
zullen vragen – na de Vrijhandelszone, dat voorlopig wel
het belangrijkste agendapunt zal blijven—zijn deG.A.T.T.-
behandeling, de komende conferentie ter voorbereiding
van de gemeenschappelijke landbouwpolitiek, het opzetten
en regelen van het fonds voor de overzeese gebieden en de
voorbereiding van enkele associatieregelingen, de nomen-
clatuur en vaststelling van het gemeenschappelijk buiten-
tarief en het financiële reglement.
De Gemeenschap komt op gang. Helaas is het algemene
conjuncturele kliniaat niet bij uitstek gunstig en het zou
328
In dit artikel behandelt
schrijver
de vraag, of
de spaarbanken, naast de van hen verwachte me-
dewerking tot een verhoging der besparingen, niet
tevens
hun bijdrage kunnen en moeten leveren
voor hèt bereiken, desnoods op wat langere ter-
mijn, van een ruimere verbreiding van effecten-
bezit, met name van aandelen. Schrijver staat ge-
reserveerd tegenover het betoog van hen, die een deel van de spaarbanktegoeden naar de effecten-
sfeer willen doen overhevelen. Voor een spaarbank
is
het
z.i vrijwel onmogelijk te bepalen welke hou-
ding in deze problematiek aan te nemen. Mochten
er spaarbanken zijn, die hun spaarders de gelegen-
heid willen bieden in belegging in aandelen deel
te nemen, hetgeen ernstig betwijfeld moet worden,
dan rijst nog de vraag, of deze spaarbanken zulks
actief moeten aanmoedigen of “een meer passieve
houding moeten aannemen. Schrijver geeft de voor-
keur aan een uitgesproken passieve houding van de
spaarbanken.
10
spaarbanken
ende
effect enp opularisering
De spaarbanken in Nederlând genieten’ de laatste tijd
meer belangstelling dan vroeger voor de resultaten van
hun activiteit: het sparen onder de bevolking te bevorderen.
Het is geen wonder, dat in een tijd,,, waarin het totaal der
besparingen macro-economisch gezien onder het gewenste
niveau blijft, wetenschaps- en prakti3kmensen uit de
financieel-economische wereld het eerst hun oog laten
vallen op die instelli
p
gen, die hierin mogelijk ‘verbetering
zouden kunnen brengen. Van deze verhoogde belangstelling
is vooral sedert medio november
1957
sprake. Er werden
toen immers aanzienlijke bedragen door de spaarders op-
gevraagd om in te schrijven op de Nationale Woningbouw-
lening en er vonden dus verschuivingen van de ene beleg-
gingsvorm in de andere plaats. Het gevolg was, dat bij de
spaarbanken tamelijk grote terugbetalingssaldi ontston-
den, ten onrechte vaak als ,,ontsparingen” aangeduid,
welke tot de verbeelding van het grote publiek spraken.
Ook het verschil, welke de door, de spaarbanken aan de
inleggers vergoede rente, ondanks verhogingen, enige tijd
en mogelijk ook nu nog, vertoont met de in korte tijd zo
sterk opgelopen en daarna weer enigszins gedaalde rente
op de kapitaalmakt, droeg tot deze belangstelling bij.
Nu is daar kort geleden bijgekomen de vraag of de spaar-
banken, naast de van hen verwachte medewerking tot een
verhoging der besparingen, niet tevens hun bijdrage kun-
nen en moeten leveren voor het bereiken, desnoods op
wat langere termijn, van een ruimere verbreiding van
effectenbezit, met name van aandelen, onder categorieën
van de bevolking, welke tot nu toe tegenover dergelijk
bezit Vrij onwennig staan. Streven dus naar popularisering
van effecten, naar bevordering van volkskapitalisme.
Dit probleem werd – voor zover ons bekend – het eerst
naar Voren gebracht door Mr. Ir. A. W. Quint (,,E.-S.B.”
van 29 mei 1957, ,,BeleggersBelangen” van 30 maart
(vervolg vân blz. 328)
wel eens kunnen blijken, dat de start van de E.E.G. lang
niet zo soepel en gcruisloos zal verlopen als die van de
E.G.K.S. De grote politieke en betalingsmoeilijkheden
waarvoor Frankrijk staat voorspellen in dit opzicht weinig
goeds. Maar’ wel vaker waren krachtige mannen kommer-
volle zuigelingen.
‘s
–
Çravenhagc,
1roC. 0.
J. K
YMt4FL1,.
1957),
maar is vooral in de belangstelling komen te staan
na de voordracht ,,De Nieuwe Belegger” door Prof. Kuin
op 9 december 1957 gehouden, ter gelegenheid van de
uitreiking van de Henri Sythoif-prijs voor het beste jaar-
verslag. Wij zullen ons in dit artikel eens wt nader met
dit vraagstuk bezig houden.
De spaarbanken zouden daartoe de potentiële nieuwe
beleggers onder hun inleggers moeten activeren. Want,
zo redeneert men, zij zijn het, die de tegoeden beheren,
welke min of meer ver boven het gemiddelde uitgaan en
worden aangehouden door hen, die een wat ruimer in-
komen genieten (in de gedachtengang van Prof. Kuin:
gehuwden f. 7000—f. 10.000, ongehuwden f. 5.000-
f. 7.000), maar de weg naar de kapitaalmarkt eigenlijk
nog niet kennen. Prof. Kum rekent tot deze potentiële
nieuwe beleggers onder andere de bestbetaalde arbeiders,
toezicht houdend personeel, ambtenaren, jonge intellec-
tuelen, hoger betaalde employé’s in kantoren en winkels,
bepaalde groepen van ambachtsmensen en middenstanders.
Zij allen zijn als inleggers vertrouwd met hun spaarbank,.
maar hebben een zekere schroom om cliënt vân een
gewone bank te worden. Een deel van hun tegoeden. zou
dan uit liquiditeitsoogpunt door hen worden aangehouden,
het restant van elk van deze tegoeden zou meer een ver-
mogenskarakter hebben en als het ware voor beleggin’g
braak liggen. De spaarbanken zouden nu een belangrijke
rol kunnen spelen bïj de omzetting van deze saldi in de
aandelensfeer. Zij zouden daartoe deze inleggers de e-
legenheid moeten bieden een rekening te openen, die
neerkomt op een aandeel in een door de spaarbank ge
;
vormd beleggingsdepôt, waarin voornamelijk aandelen
worden gehouden. Van de bij de Rijkspostspaarbank,
Algemene spaarbanken en Boerenleenbanken aangehouden
rekeningen zijn er zeker enige honderdduizenden met een
tegoed van bijv. meer dan f. 2.000. Onder deze spaarders
zouden velen tot de ,nieuwe beleggers” gerekend moeten
worden. Aldus in grote lijnen het betoog van hen, die een
deel van de spaartegoeden naar de effectensfeer willen
doen overhevelen
1),
1)
Prof. Kuin onderkent het grote sociale belang van. de
huidige activiteit van de spaarbanken en ziet de nieuwe taak dan
QQk uitsluitend tls een mogelijke aanvulling op dc hoofdtaak.
329
–
t
t
Aannemend, dat dit betoog niet onjuist is, gaat het
dus om een in kwantitatief opzicht zeker niet te verwaar
–
lozen groep. Teneinde een indruk te geven, vermelden wij,
dat bij de Stichting Spaarbank te Rotterdam, de hier te
.lande grootste algemene spaarbank, per ultimo 1956 ruim
26.000 rekeningen werden aangehouden met tegoeden van
meer dan f. 2.000.
Wat beoogt men nu eigenlijk met deze omzetting van
spaarbanktegoeden in effectenbezit, wanneer men zich
althans beperkt tot dé zuiver economische facetten en alle
sociale kanten, die aan het volkskapitalisme zitten, buiten
‘beschouwing laat?
Allereerst speelt hierbij een mogelijke beveiliging tegen
waardedaling van het geld een rol. Het is zonder meer
duidelijk, dat dit risico bij de hogere spaartegoeden zwaar-
der weegt, dan wanneer men slechts de gemiddelde tegoeden
beschouwt, welke in de orde van grootte van slechts enige
honderden guldens liggen. Toch moet men dit risico ook
weer niet overdrijven. De omloopsnelheid zal ook voor
deze grotere saldi in vele gevallen vrij groot zijn, hetgeen
betekent, dat deze tegoeden slechts enkele jaren bij de
spaarbanken zullen staan. Met andere ,woorden: waarde-
dalingen van het geld zullen in zulke’ betrekkelijk korte
,perioden, in normale tijden, ook nauwelijks van zoveel
invloed kunnen zijn, dat er hierin een aanleiding zou
kunnen worden gevonden een spaartegoed in aandelen
om te zetten.
Bovendien mag er niet op gerekend worden, dat beleg-
ging in aandelen onder alle omstandigheden en ook op
korte termijn bescherming biedt tegen waardedaling van
,het geld. Dit blijkt uit het feit, dat in het kader van de
– algemene koersdaling van het afgelopen jaar, zelfs de
• aandelen van de grootste drie beleggingsmaatschappijen
• in één maand tien procent van hun beurswaarde verloren
en in drie maanden zestien procent:
Wel dinen de spaarbanken voortdurend bij de monetaire
autoriteiten te blijven aandringen op het belang van hand-
having van een stabiele geidswaarde. Zij zijn echter in dit
opzicht voldoende diligent. Terecht waarschuwt ook
Prof. Kuin tegen overmatige activiteit van de spaarbanken
ten aanzien, van het geldwaardeprobleeni.
In ‘de tweede plaats denkt men door effectenpopulari-
– sering onder spaarders het aanbod van risico-dragend
kapitaal te kunnen vergroten. In de situatie, waarin wij
ons bevinden, van een structurele ‘schaarste aan risico-
dragend kapitaal, is dit uiteraard van veel belang. Wanneer
een spaarbanksaldo wordt opgevraagd en belegd in
aandelen, staat tegenover een verruiming van het aanbod
van risico-dragend kapitaal een ol.’ereenkomstige ver-
krapping van het aanbod van risico-mijdend kapitaal.
Het wordt interessanter, indien door een ruimere
effectenspreiding vorming van additionele besparingen
vergemakkélijkt zou worden. Dit zou kunnen gebeuren,
omdat, het publiek meer belangstelling voor sparen en
beleggen en een beter inzicht in het functioneren van de
/
zou krijgen. Wij zijn hier dus ‘terecht ge-
,
komen bij het raakvlak an de twee taken, die aan de
spaarbanken worden gesteld: vergroting der ,besparingen
.enerzijds, de onbestreden primaire taak, en effecten-
popularisering, naar de mening van hen, die ,,de nieuwe
belegger” tot ontwikkeling willen zien komen, anderzijds.
,E-Iet is naar onze mening echter nog geheel onbewezen,
dat in dit verband
additionele
besparingen zullén worden
gevormd, reden waarom wij aan dit argument voor effecten-
330
.
5
.
.5
popularisering geen al te grote waarde menen te moeten
toekennen. Ook Prof: Kuin is sceptisch op dit stuk.
voorts moet men niet uit het oog verliezen, dat een
‘deel van de tegoeden door de spaarders in de risico-
mijdende sfeer gevormd, bij de beleggingen door de spaar-
banken toch ,het bedrijfsleven ten goede kunnen komen.
Allereerst dient men daarbij aan obligaties ‘ten laste van
industriële ondernemingen en elektriciteitsmaatschappijen
‘1e denken. Bovendien werken de spaarbankei, uiteraard
onder volstrekte handhaving van de eisen van zekerheid
voor de inleggers, bij hun beleggingen waar mogelijk ertoe
mee, te voorzien in nationale of plaatselijke behoeften aan
financieringsmiddelen voor sociale doeleinden, welke
indirect ook het bedrjsleven ten goede komen. Bijv. het
verstrekken van gelden onder hypothecair verband op
arbeiderswoningen, leningen onder garantie aan tech-
nische scholen enz.
Uit het bovenstaande moge reeds
blijken,
dat wij ge-
reserveerd staan tegenover de voordelen van de voor
–
gestelde nieuwe spaarbankactiviteiten. Maar wij hebben
nog een aantal aperte bezwaren.
Maar ‘al te. gemakkelijk neemt men zonder meer aan,
dat de aard van de tegoeden bij. de spaarbanken voor een
belangrijk deel bepaald zouden worden door hun grootte.
Rekeningen beneden een zeker bedrag zouden een ,,liquidi-
teits”-karakter hebben, rekeningen boven dit bedrag meer
een ,,vermogens”-karakter, welke dus voor belegging in
aanmerking zouden komen. Deze voorstellingswijze is
naar onze smaak veel te schematisch. Het is onjuist een
kwalitatief oordeel over spaartegoeden te vellen, louter
gebaseerd op hun kwantitatieve grootte. In werkelijkheid
loopt de scheiding tussen liquiditeits- en vermogenstegoed
door alle grootte-klassen van de rekeningen heen. Immers,
het karakter van spaartegoed wordt veel meer bepaald
door de mentaliteit vande spaarder en door de motieven,
die hem tot het gebruik van de spaarbankrekening aan-
leiding geven, dan door de grootte van zijn tegoed. Deze
motieven zijn over alle grootte-klassen verdeeld en kunnen
voortdurend verschuiven en van intensiteit veranderen.
Zelfs in één bepaalde grootte-klasse bestaat er waarschijn-
lijk niet een ,,gemiddelde” spaarder. Terloops zij opge-
merkt, dat omtrent deze motieven eigenlijk nog veel te
weinig bekend is, en dat een nadere bestudering ervan ten
zeçrste is gewenst.
Om na te kunnen gaai, welke de houding van de spaar-
banken in de door ons in het bovenstaande weergegever}
problematiek dient te zijn, moet men zich afvragen, welke
de doelstelling van een spaarbank is. Het doel van een
spaarbank is, aan spaarders gelegenheid te biedeh hun
middelen zonder risico voor de hoofdsom, opkorte termijn
ten volle beschikbaar en rentegevend te beleggen. Vooral
op het punt van de veiligheid, de uitschakeling van het
risico voor de hoofdsom dus, kan een spaarbank nooit
ver genoeg gaan. Het
,
is duidelijk dat, wanneer een spaar-
bank overgaat tèt de oprichting van een bovenomschrevn
beleggingsdepôt, zij haar spaarders, die hierin wensen deel
te nemen, vermoedelijk een hoger rendement kan bieden.
Mogelijk kan zij ook nog voor de beschikbaarheid op
korte termijn zorgdragen, door verkoop ter beurze met
het daaraan verbonden risico. In g’een geval echter kan
deze spaarbank het risico voor de hoofdsom wegnemen.
Voor de kleine spaarder weegt dit laatste buitengewoon
zwaar. Het zou dan ook, uit spaarbankoogpunt bezien,
S
,
t
1.
1
S.
hulp aan
achterbljvénde’
gebieden
en aan onszelf
:
«
Schrijver legt enkele gedachten neer die ver-
band houden zowel met economische hulpverlening
aan achtergebleven gebieden als met de toekomstige
kracht van Europa en de Westerse wereld. Ter
versnelling van de realisatie der E.E.G. wordt het
van belang geacht indien een gezonde wisselwer-
king gevonden zou kunnen
worden tussen: 1. een
versnelde ontwikkeling van achtergebleven gebie-
den; 2. de noodzaak van een vrijere beweging
van ,,dragers van kennis” in de vrije wereld; 3.
de
zo spoedig
mogelijke totstandkoming van een
ge-
ïntegreerd West-Europa. O.a. wordt gedacht aan de
mogelijkheid de bij de realisatie
van de E.E.C.
ontstane Europese
surplusbedrjven
met hun ,,know
how”, over te plaatsen naar onderontwikkelde, ge-
bieden, waarbij Amerika financiële hulp zou kun-
aen verlenen. Dit zou tevens de ,,pacifieke
pene.
tratie” van Europees kunnen en denken in hui-
dige en toekomstige afzetgebieden bevorderen. Een
meer,,vruchtdragende samenwerking is geboden
tussen Amerika en West-Europa in het belang van
de vrije wereld
mci.
de onderontwikkelde gebie-
den.
‘
S
-S
De 25ste februari 1958 zal in de geschiedenis van de
Verenigde Staten geboekt blijven staan als de dag, waarop
in de ,,National Conference on Foreign Mpects of U.S.
Security” de grootste opponenten in het Amerikaanse
politieke leven samen kwamen, om een gemeenschappelijk
doel na te streven. Dit doel was: de Amerikaanse publieke
‘opinie over het hoofd van het Congress heen durdanig te
beïnvloeden ten gunte van economische en militaire hulp-
verlening aan het buitenland, dat het de Administratie
mogelijk zal zijn daaraan in het volgende fiscale jaar ca.
$ 4 mrd. uit te geven. –
Velen spraken, waaronder: President Eisenhower, Vice-
(vervolg van blz. 330)
hoogst merkwaardig zijn hem te bewegen in zulk een depôt
deel te nemen. Terecht zijn de meeste voorstanders van
deze spaarbankdepôts het er dan ook over eens, dat
de spaarbanken hun inleggers slechts dan deelname
mogen toestaan, indien hun tegoed een zeker bedrag te
boven gaat.
Maareen stap vesder gaande zou de vraag gesteld kunnen
worden of ook voor de groep spaarders met een wat
hoger tegoed de fundamentele zekerheid niet blijft preva-
leren en of het hogere rendement wel opweegt tegen de
risico’s voor de hoofdsom. De beantwoording van deze
vraag zal voor iedere spaarder verschillend uitvallen. Het
is immers van uitermate veel belang waarom iemand
spaart, hoe zijn verdere vermogenstoestand is, welk
inkomen hij geniet en welke zijn lasten zijn. Bovendien is
het niet uitgesloten, dat het sparen bij de spaarbanken
relatief steeds meer sparen op korte termijn (,,doelsparen”,
bijv. voor een duurzaam gebruiksartikel, voor een vakantie-
reis of voor het huwelijk) zal worden, omdat de drang
tot sparen op lange termijn (bijv. voor ziekte of werkloos-
heid, voor de oude dag) door de sociale voorzieningen
steeds minder dringend wordt
2).
Dit zou inhouden, dat
een op korte termijn gevormd tamelijk groot spaartegoed,
2)
Ondanks deze sociale voorzieningen, blijft echter de
wenselijkheid bestaân van het aanhouden van een spaarbank-
tegoed als liquiditeitsreserve voor onvoorziene uitgaven
(precautionary motive).
President Nixon, ex-President Truman en mannen als:
Dean Acheson, Dulles, Adlai Stevenson enz. Het feit, dat
al deze prominenten bereid waren gevonden, om althans
voor één dag de strijdbijl te laten rusten, teneinde gezamen-
lijk te ijveren voor een Amerikaans belang van de eerste
orde, nI. een verantwoord hulpprogramma aan het buiten- .
land, bewijst wel hoezeer in Amerika hetbewustzijn door-
breekt, dat een gezond Amerika slechts mogelijk is in een
wereld, waarin terdege aandacht wordt geschonken aan de
ontwikkeling, verdediging en consolidatie van andere
landen. Deze ,,demonstratie” in Washington D.C. bewees
tevens, dat men in een verkiezingsjaar (Congressioneel) in
nog geen aanleiding tot individuele duurzame belegging
behoeft.te geven.
S.
Het is dus voor een spaarbank vrijwel onmogelijk te
bepalen welke houding indeze problematiek aan te nemen.
De spaarbanken zullen bij hun beleidsoverwegingen steeds
primair de belangen van de inleggers voor ogen moeten.
houden. Zij dienen immers allereerst de individuele spaar-
der, ook al trachten zij tegelijkertijd-tevens zoveel moge-
lijk ‘de publieke belangen te dienen. Mochten e1 spaar-
banken zijn, die hun spaarders de gelegenheid willefi
bieden in belegging in aandelen deel te nemen, hetgeen
wij overigens ernstig betwijfelen, dan rijst nog de vraag of
deze spaarbnken zulks actief moeten aanmoedigen, of
een meer passieve houding moeten aannemen. Na ons
betoog zal het geen verbazing meer wekken, dat wij aan
een uitgesproken passieve houding voor de spaarbanken
de voorkeur willen geven. . . -.
Dat het voor de spaarbanken zaak zou zijn aan deze
nieuwe activiteit deel te nemen, daar zij anders wel ,,huri
tijd gehad zouden hebben”, zoals wel gesteld is, is natuur-‘
lijk een onjuiste veronderstelling. Wij geloven, dat in een ‘
situatie, waarin het volkskapitalisme verder zou zijn
ingeburgerd, de behoefte aan ,,traditionele” spaarbanken ,
onverminderd zou blijven bestaan. Men behoeft daartoe
slechts de situatie in de Verenigde Staten te bezien, het
land van het volkskapitalisme bij uitnemendheid, waar
.,.
de spaarbanken een alleszins bloeiend bestaan leiden..’
voorburg.
Jhr. W. GEVAERTS, ee. drs.
331
S’
–
–
S
)A
NO
»
WHERE THE UNITED STATES TRADES
L4od in
o.po.t tot.i onlyt
tST
VAUROPE
de Verenigde Staten liever niets aan het toeval overlaat.
Schrijver beoogt ih dit artikel zeker niet, uitvoerig in te
gaan op de vele aspecten verbonden aan de Amerikaanse
hulpverlening. Enkele grafieken in dit artikel mogen hun
eigen verhaal vertellen. Daarentegen zou hij in het nder-
staande enkele gedachten willen neerleggen, die verband
houden zowel met economische hulpverlening aan, achter-
gebleven gebieden als met de toekomstige kracht van West-
Europa en van de Westerse wereld.
,,The role of population as a guarantee of national
strength” – schrijft Kingsley Davis
1) – ,,
is waning while
its role as an economic and military liability is increasing.
The ever larger dependence of industry and warfare ‘on
scientific technology enhances the value of trained man-
power; yet the unique rate of population growth now
prevailing severely hinders an increase in the proportion
of highlyt trained .people, especially in the underdeveloped
countries. It also hinders their employment when trained,
because the capitalization of longrun industrial and
1)
Kingsley Davis: ,,The political impact of new population
trends”, Foreign Affairs, vol. 36, no. 2.
development projects, which employ trained manpower,
is difficult in the face of rising consumption demands on
the part of indigent but increasing millions”.
Het onaangename nu is, dat de minder ontwikkelde ge-
bieden nu juist het meest bijdragen tot een sterke totale
bevolkingstoename, terwijl de meest waardevolle opbren-
sten van het menselijk vernuft, in wetenschap en technolo-
gie, komen uit die landen, die deze uit hoofde van bevol-
kingsaanwas het minst van node hebben. Zo wordt dan
de gaping tussen ,,arme” en ,,rjke” landen in onze huidige
wereld hoe langer hoe groter.
De Amerikanen – sterk ook onder de indruk van hun
eigen indrukwekkende ontwikkelingsgeschiedenis – ge-
loven, dat de onderontwikkelde gebieden zich op den duur
tot waarachtig onafhankelijke democratieën zullen kunnen
ontwikkelen door middel van een geleidelijke agrarische
en industriële evolutie, die als vanzelf zal uitmonden in
sympathie voor en aanpassing aan de ,,Westerse” levens-
en wereidbeschouwing. De Amerikaanse belastingbetaler
werd tot nu toe bereid gevonden hiervoor geld te geven,
ook al omdat het hem duidelijk is, dat armoede één van de
beste bondgenoten van het internationale communisme is.
THE ECONOMIC FRONT—WHERE PRESIDENT URGES ACTION TO MEET SOVIET CHALLENGE
t
WHERE UNITED STATES AID GOES
(Width of anows in propobon to spcesding in ficaI 957)
–
UP
–
,
zouseO
5
–
1
flJT
SCtlT’ IOG
r
. G
”
.
–
33
vat
1
ru
nom10
,
1,,
.
‘
1
TOM
uJi
,
0
Preoidntk
t 9
billi n t r
1
1
00 miii ion more than tas appr
2rlt
t r
1
to
meet bigger Soviet effort.
Of
TS ?1.
ss
0
,.,
Inl
o
‘t1I
robot
S
pe
cipoocit
T1O 5
1Vt,
T
0G0b
t
tt
Ll
President is seeking, five.year extension of autborltytoiower tsriffs on reciprocal basis.
332
(Achvertentw)
Het wil mij voorkomen, dat bij dit alles te weinig rekening
wordt gehouden met belangrijke bevolkingsvraagstukken
alsook met de. vraag, wat het gaat kosten om welk onder-
ontwikkeld gebied van betekenis ook, zover te doen ont-
wikkelen, op korte termijn,dat het van dat punt af, verdere
ontwikkelingen zelfstandig bij kan houden. Immers, jaloe-
zie en politieke onrust worden in onze wereld niet slechts
gevoed door absolute ,,armoede”, maar ook door relatieve
armoede en het werkelijk probleem waarvoor we dus staan
is, of het Westen, de vrije wereld, of welke term men ook
wil gebruiken, op tijd die
volledige
financiële en technische
hulp kan geven, waarmede het einde van dit machtige
probleem in zicht gaat. komen.
Rusland, dat we slechts enkele jaren geleden ook nog als
een onderontwikkeld gebied mochten beschouwen, heeft
het heel wat gemakkelijker om dit alles te bereiken, omdat
het met zijn dictatuur gebruik kan maken van machtsmid-
delen, waarvoor andere lahden terugschrikken. Waarschijn-
lijk is er echter geen keus tussen het rigoureus dirigeren
van mensen en produktiemiddelen teneinde een ontwikke
lingsstadium te bereiken, waarbij men verder de moderne
vindingen van wetenschap en techniek ten nutte kan maken
voor weer verdere ontwikkeling (ik laat bij dit alles de
factor ,,menselijk geluk” buiten beschouwing), en het in-
pompen van enorme investeringen wil men hetzelfde be-
reiken langs waardige, democratische en menselijke be-
ginselen.
De Verenigde Staten beogen in het komende begrotingsjaar
dus $ 3.942 mln, uit te geven aan buitenlandse hulpver-
lening. Tezeifdertijd geeft het $ 200 mrd,, d.i. 50 maal zo-
veel, uit aan defensie. De vraag is echter, of de Amerikaanse
belastingbetaler bereid zou zijn, de ca.
‘S
4 nird. uit te
geven aan economische hulp aan het buitenland, laat staan
de $ 200 mrd. die dan Vrij
ZOU
komen, indien de Verenigde
Staten niet het constante gevaar van een toekomstige
oorlog voor ogen zouden hebben.
De lezer moge mij niet misVatten. Schrijver is ten volle
voorstander van economische, financiële, technische en-
welke hulp ook, aan onderontwikkelde gebieden. Er is
trouwens geen keuze in ons huidig wereidbestel. Als we
er ons tezeifdertijd echter maar goed, van bewust zijn, dat
voorlopig de gaping tussen het ontwikkelde deel van de
wereld en het onderontwikkelde groter wordt, als gevolg
van de hierboven ‘genoemde factoren. De ,,Spoetniks”
en de ;,Explorer” kunnen daarbij dan nog worden aange-
merkt als de zichtbare symbolen vân een geheel nieuw tijd-
perk, dat’we zojuist zijn binnengetreden en dat het Westen
zal aangorden zich nog sneller te ontwikkelen en waarin
wat ,,achter bleef” nog verder achter zal blijven.
De vraag naar geleerden, naar technici en naar geschool-
de arbeiders wordt met de dag groter. Rusland heeft de
Westerse wereld zojuist één van zijn onaangenaamste
verrassingen bereid, met zijn doorstoting van onderorit-
wikkeld tot hoogontwikkeld, althans in het veld van
wetenschap. De beroemde Robert Oppenheimer had hier-
over kort geleden het volgende te zeggen: ,,The Sovjet
system, by combining formidable and rare incentives for
success in science and technology with a massive search
for talent and with rigourous and high standards in early
education, appears about to attract to scientific work a
larger fraction of its population than we shali be doing”.
De Verenigde Staten mogen dan in de 20ste eeuw toon-
aangevend zijn geweest op het gebied van massa-educatie,
doch het schijnt Sovjet-Rusland te zijn, dat daarenboven
het middel heeft gevonden voor het bereiken van opmer-
kelijke technische en wetenschappelijke resultaten. Een
geheel nieuw element in de strijd tussen de beide ideolo-
gieën, die ons elke dag kranten doen openslaan en naar
nieuwsberichten doen luisteren, waar ter wereld we ons
ook bevinden, heeft zich thans aangediend, nl. dat van de
kwantiteit en kwaliteit van onderzoekers en technici, die
men in staat is te ,,produceren”.
In de Verenigde Staten beschikt men over voldoende
laboratoria, geld en andere hulpmiddelen, die kunnen
helpen bij het wetenschappelijk onderzoek en de toepassing
daarvan, en over onderwijskrachten om onderzoekers en
technici enz. aan de lopende band te ,,produceren”, maar
het is de vraag of de huidige hoge levensstandaard van de
gemiddelde Amerikaan wellicht diens voldoende belang-
stelling en respect voor het zuiver wetenschappelijk onder-
zoek in de weg staat. Hoe ook, voor een land met ruim
172 miljoen inwoners en met voortreffelijke hogescholen en
universiteiten, met schitterende laboratoria, proefstations
en alle geld, dat men maar wil om verder te komen, zal er
steeds een minimum aantal mannen van wetenschap en
praktijk te vinden zijn, terwijl de na-oorlogse oogst van
wetenschappelijke immigranten dit land reeds enorme
•diensten heeft bewezen.
De bekende – thans Amerikaanse – atoomspecialist
Edward Teller
2)
schrijft: ,,To help our aliies to educate
some scientists and engineers is one obvious move in the
battie. for future leadership. To integrate the efforts ‘of
the free nations in military technology is another. The
miracles of modern science are not created by one bram
and one pair of hands. We need broad financial support,
teamwork and the spirit of friendly competition. We need
the spirit of World War II which merged into a common
and urgent enterprise the work of American, British and
Canadian scientists. The present emergency is even greater
3).
The resp
4
onse must be greater if freedom is to survive”.
En verder: ,,I do not believe that disarmament will pre-
vent war. T do believe that active,
close and full co-operalion
bel ween free nations can lay the foundation of a peaceful.
future”
3).
Te’gen de achtergrond van hetgeen ik hierboven ver-
meldde, zou ik nu enkele gedachten willen plaatsen ter –
overdehking voor diegenen, die de totstandkoming van de
E.E.G. met mij willen zien als een middel om tot een sta-
bieler en gelukkiger Europa te komen en mede daardoor
tot een sterkere gemeenschap van vrije volkeren.
,,Alternatives for Security” door E. Teller in ,,Foreign Affairs” vol. 36, no. 2.
Cursivering door schrijver.
333
–
S
••
–
–
‘
$
–
•
S
‘
–
–
–
•d,
S
–
• –
Revoluties en evoluties hebben-zich in het verlèden
nimmer kunnen voltrekken zonder het optreden van span-
ningen, teleurstellingen en dislocaties, alvorens de werke-
lijke vruchten, konden worden geplukt. De industriële
revolutie, die zich eerder in Europa voltrok, ging gepaard
met grote ellende; ook met de exploitatie van weerloze
werknemers en schoksgewijze groei. Men spreekt in Ameri-
ka graag over zijn functie als ,,melting pot of nations” enz.,
niaar wellicht zou’meer terecht de vraag kunnen worden
– gesteld, hoe Europa er thans uit zou zien, indien in de
•
periode 1815-1914 niet 52 miljoen Europeanen hadden
•
kunnen emigreren (waarvan 36 miljoen naar de Verenigde
Staten). De emigratiemogelijkheid fungeerde als een veilig-
heidsidep; ook om hen die achterbleven een betere toe-
komst te geven.
De totstandkoming op korte termijn van een krachtig,
geïntegreerd West-Europa is niet slechts voor Europa zelf,
•
maar tevens voor de gehele Westerse wereld van belang.
• Eigenlijk had de E.E.G. op dit moment reeds verwezenlijkt
moeten
zijn.
Het is, z’oals voor de onderontwikkelde gebie-
den, ook voor West-Europa de vraag, of de komende ge-
beurtenissen in de wereld niet zo snel zullen plaatsvinden,
•
dat het niet voldoende tijd zal hebben om, rustig en
gedegen en rekening houdende met de vele historische
–
• bindingen en gevoeligheden, het proces van de eenwording
• zich te laten voltrekken en toch nog als een bepalende
plitieke factor uit dat proces te voorschijn te komen.
Ook in ander opzicht zal West-Europa, terwijl dit proces
aan de gang is, niet kunnen gedogen, dat zijn commerciële,
financiële en culturele banden in en met de rest van de
wereld zich niet verder blijven ontwikkelen.
De vraag dringt zich dan ook op, of er – in het belang
van een versnelde totstandkoming van de E.E.G. – een
gezonde wisselwerking kan worden gevonden tussen de
volgende drie factoren:
•
I.
een versnelde ontwikkeling van achtergebleven gebieden;
•
2. de noodzaak van een vrijere beweging van ,,dragers van
kennis” in de vrije wereld
– •,. 3. de zo spoedig mogelijke totstandkoming van een ge-
S
intereerd West-Europa.
Dezé drie punten zijn van het grootste belang voor de
,.
Westerse wereld als zodanig.
Na de totstandkoming van de E.E.G. zal de industriële
en agrarische kaart van West-Europa er waarschijnlijk
•’.
anders uitzien dan thans het geval is. Sanering) van bepaalde
bedrijven zal plaats gevonden hebben. In andere gevallen
• ‘. zullen, op initiatief van ondernemers en beleggers, tedrijven
zijn gesloten of fusies, naar de eisen-die de E.E.G. zal
stellen, tot stand zijn gekome’n. Dit proces zal zeker weer-
standen opwekken en grote financiële en politieke gevolgen
met zich brengen. Ook zal hierin een vertragend element
vor de totstandkoming van de E.E.G. schuilen. In dit
verband kan wellicht het beeldvan de bosexploitant worden
gebruikt: de bosexploitant weet, dat het hout waar het hem
•
straks om te doen is, slechts werkelijk tot een krachtig bos
-. kan uitgroeien, indien hij tijdig aandacht schenkt aan het
uitkappen van het onderhout. Hij moet echter de organisâ-
‘tie en het kapitaal hebben om dit op tijd te kunnen vol-
brengen.
We zullen zo spoedig mogelijk moeten overwegen,, of
het Europese ,,ondehout” wellicht in vele gevallen liet
materiaal, zou kunnen leveren, waaruit onderontwikkelde
gebieden hun eigen toekomstig bos kunnen laten groeien.
Amerikaanse fondsen voor de economische hulpverlening
aan achtergebleven gebieden zullen straks een groter effect
t
,
.
in cfezè gebieden kunnen sorteren en tezeifdertijd bij kunnen
dragen tot een snellere en meer efficiënte totstandkoming
van de E.E.G., indien t.a.v. het gebruik daarvan wordt
gekomen tot een doelmatige Amerikaans-Westeuropese
smenwerking. Binnen zulk een samenwerking ware het
zeer wel mogelijk om Europese surplusbedrijven, met de
daarbij behorende ,,know how” en leiding over te planten
naar met verstand geselecteerde onderontwikkelde gebieden.
Aldus zal men naar mijn overtuiging veelal goedkoper,
sneller en met meer succes voor het ontvangende land, bij
kunnen dragen tot zijn versnelde ontwikkeling. Tezeifdertijd
zou zulk een handelen kunnen bijdragen tot een versnelling
van de verwezenlijking van de Ë.E.G. en van een moderni-
sering van het Europese produktie-apparaat. Ten slotte
zal er daardoor tevens, zelfs
tijdens
de totstandkoming van
de E.E.G., sprake zijn van de zo gewenste ,,pacffieke pene-
tratie” van Europees kunnen en denken in huidige en
toekomstige afzetgebieden. Ook geeft het West-Europa
de mogelijkheid om ontvangende landen te laten profiteren
van zijn grote ,,koloniale” ervaring, op een voor deze
acceptabele wijze. Na tien jaren buitenlandse hulpver-
lening weten de Amerikanen bovendien dat een samengaan
met Europa op dit gebied, ook voor het bereiken van hun
eigen doeleinden, nuttig kan zijn.
In dit verband is het vermeldenswaard, dat kort geleden
de ,,International Co-operation Administration” (opvolger
van E.C.A., F.A.O., M.S.A.) een circulaire naar al haar
missies heeft gezonden, met de vraag, welke functies wel-
licht’ door niet-Amerikanen zouden kunnen worden ver-
– vuld. Nog steeds is West-Europa het belangrijkste arsenaal,
waaruit ettelijke van de belangrijkste en meest belovende
onderontwikkelde gebieden hun immigranten putten. Hoe
langer hoe meer tekent zich echter af, dat landen als
Australië, Canada, Zuid-Afrika, Rhodesia e.a. geen ge-
noegen meer kunnen nemen met de ongeschoolde immi-
grant en deze landen zelf, evenals Europa en Amerika, een
steeds nijpender tekort hebben aan technici, weteiischaps-
mensen en hooggeschoolden. De grote stroom van ohge-
schoolde emigranten, vooral uit landen als Griekenland,
Italië, Spanje en Portugal vertrekt naar Latijns Amerika
om daarginds het probleem van een achtergebleven wereld-
deel slechts nog moeilijker te maken. Op deze wijze laat
Europa iets wegspoelen, dat binnen het raam van zijn
pacifieke penetratie van groot nut zou kunnen
zijn,
mits
het bereid ware deze emigranten beter voor te bereiden
en aan hun emigratie richting te geven.
Het migratieprobleem zal tevens moeten worden be-
naderd, kosmopolitisch, binnen het raam van de speciale
eisen welke worden gesteld door de rest van de wereld en
door het toekomstige Europa en in een besef van onze
medeverantwoordelijkheid voor het geheel. Zolang de
vergoeding welke wordt betaald voor een bepaalde werk-
zaamheid, als onderdeel van een totale produktie, daad-
werkelijk wordt vastgesteld op basis van het belang dat
deze werkzaamheid heeft voor het nationale produkt van
het land, zal de migratie van de arbeider, die deze werkzaam-
heid weet te verrichten,
,
van een plaats waar daarvoor
minder wordt betaald naar een land waar daar meer voor
wordt betaald, bijdragen tot een grotere wereldproduktie
en dit tevens doen zonder groter gebruik van grondstoffen.
Binnen de groep van vrije landen zullen we dus ook daarom
moeten komen ‘tot een zo efficiënt mogelijke distributie
van onze beschikbare werkkrachten, zowel van ongeschool-
den als van atoomspecialisfen.
West-Europa heeft waar het gaat om mensen en ervaring
.334
–
5-
S
–
1
S
‘
•
.5
..
S
‘
/
veel aan te bieden. De Verenigde Staten hebben ciaaren-
tegen zeer veel geld, ondernemingsdurf en wetenschappe-
lijke kennis beschikbaar, welke ook voor Europa van be-
lang zijn. In de gehele Westelijke wereld zal echter meer en
meer het begrip moeten doorbreken, dat men tot de ,,vrje
wereld” (niet-communistisch gedomineerde) behoort en
uit dien hoofde enorme verplichtingen heeft, wil het Westen
niet geheel in het defensief worden gedrukt door het com-
munisme enerzijds en door een steeds groter wordende
groep van gefrustreerde en jaloerse achtergebleven gebieden
anderzijds.
De moed waarmede en de wijze waarop het Westen deze
taak ter hand neemt, zal mi. tevens in hoge mate de toe-
S
komst, van het Westen bepalen. Onze samenwerking zal
heel wat intensiever moeten worden; de beweging van
mensen zal heel wat vrijer moeten zijn en bovenal zullen
we bereid .moeten zijn om vreugde en verdriet, op welk
gebied ook, samen te delen. Het is niet moeilijk om aan
te tonen, dat de vrije volkeren op dit moment bepaald niet
hun weten en kunnen dusdanig ,,poolen” (zoals ze dat wel
bereid waren te doen tijdens een wereldoorlog) dat hun
kracht zo groot mogelijk is. Onz6 boodschap tegenover d’e .•
rest van de wereld wordt daardoor zwak en onduidelijk
,
en
weinig aantrekkelijk. We mogen ons niet doodstaren op
onze blijde wetenschap,’ dat communisme in wezen destruc-
tief moet zijn en geen rekening houdt met de waarde van.
het individu, doch moeten tevens bedenken, dat het vôor’
miljoenen en miljoenen de militante functie van een evan:
gelie heeft, terwijl onze boodschap in verdeeldheid veelal
slechts angst kan opwekken.
De Verenigde Staten hebben thans meer dan ooit behoef-
te aan een natuurlijke partner in hun pogen om het achter-
gebleven ‘deel van onze wereld tot spoedige ontwikkeling
te brengen, ook uit hoofde van zeifbehoud. West-Europa
daarentegen zal als krachtige factor slechts kunnen fun-
geren als het zo snel mogelijk kan komen tot die integratie,
waartoe het thans de eerste schreden zet Een spoedige
herbenadering van een meer vruchtdragende samenwerking
tussen de Verenigde Staten en West-Europa is geboden n
het belang van de gehele vrije wereld, alsook in dat van de
toekomst van de uitgestrekte onderontwikkelde gebieden., .
washington, D.C.
R. L. BEUKENKAMP.
De buitenlandse handel van Oost-Duitsland
De totale buitenlandse handel, in- en uitvoer tezamen
dus, van Oost-Duitsjand bedroeg in 1957, omgerekend in
dollars, $ 3.466 mln., tegen 2.740 mln, in 1956. Het leeuwe-
deel van de totale handelsomzet kwam, evenals vorige
0 jaren, voor rekening van de landen, die tot het oostelijk
blok behoren. Het sterke.overwicht van deze landengroep
blijkt uit het feit, dat niet minder dan 93,4 pCt. ‘van het
Oostduitse handeisverkeer met deze werd afgewikkeld.
Van de resterende 26,6 pCt. nam de Bondsrepubliek 11,2
pCt. voor haar rekening, zodat er voor de overige landen
niet zo heel veel overbleef. De tendens om de positie van
de Sovjet-Unie te verstevigen werd eveneens voortgezet.
Hoezeer de Sovjet-Unie de overige landen van het oostelijk
blok achter zich laat, hoe dominerend de positie van dit
land in het Oostduitse handelsverkeer is, blijkt duidelijk
uit onderstaande tabel.
Land
Invoer
I
Uitvoer
(.,. 1
nnn
..ii….
Sovjet-Unie
720.383 732.617
Polen
……,.,,,,.,,,,,,,,,,,,,,,
115.000
150.000
Tsjechoslowakije
129.000 134.000
85.909
94.918 39.200 47.700
34.340
32.415
China
………………………..
29.140
28.540
Hongarije
…………………….
.
Bulgarije
…………………….
.
4.700
Roemenië
…………………….
Noord-vietnam
……………….
374
Noord-Korea
………………..
…
1.676 8.308
Albanië
……………………..
.1.936
4.579
De waarde van het handelsverkeer met de Sovjet-Unie
steeg t.o.v. 1956 met 29’pCt. Ook hiermede staat dit land
aan de spits. Tsjechoslowakije bracht het tot 22 pCt.,. ter-
wijl het handelsverkeer met Polen slechts een toename van
8 pCt. vertoonde. Opmerkelijk is, dat Oost-Duitsland,met
vrijwel allelanden van het oostelijk blok een actieve han-
delsbalans heeft. De verschillen tussen in- en uitvoer zijn
bij Noord-Vietnam, Noord-Korea en Albanië zelfs zeer
opvallend. Dit verschijnsel heeft in hoofdzaak politieke
redenen. Men wil een economische inee.nstorting van ge-
noemde landen tot elke prijs vermijden. Zij hebben van
Oost-Duitsland, trouwens ook van de meeste andere landen –
van het oostelijk blok – belangrijke kredieten ontvangen,
zodat zij hun importen ver boven het normaal mogelijk’e -.
kunnen opvoeren. Dit vormt weliswaar een zware belasting
van het toch reeds gespannen economische leven van Oost-
Duitsland, doch de Oostduitse autoriteiten zijn praktisch
gebonden aan de plannen voor de buitenlandse handel,
die door de Raad voor Wederzijdse Economische Hulp in ‘
Moskou’ worden uitgewerkt. Dit orgaan stemt ‘ook alle
plannen van zijn leden op elkander af. In beginsel dient dit
te geschieden op basis van ,,wederzïjds voordeel”, maar ‘
in de praktijk wordt hiervan om politieke redenen nogal
eens afgeweken.
Dit geldt in zeker opzicht ook voor het handelsverkeer
van Oost-Duitsland met China. Oost-Duitsland moet al
jaren dringend zijn machinepark vernieuwen, doch ziet zkh
telkens weer gedwongen deze dringende taak uit te stellen.
Peking koopt namelijk elk jaar meer produktiemiddelen,-
Deze vormden in 1957 42 pCt. van de totale export naar
China tegen slechts 27 pCt. in
1956.
Voor zijn machine-
leveranties betrekt Oost-Duitsland uit China in hoofdzaak
landbouwprodukten In het afgelopen jaar importeerde
het o.a. 212.000 ton oliehoudende vruchten en 16.300 ton
plantaardige oliën. Wat de Oostduitse industrie op de
allereerste plaats nodig heeft, is walsmateriaal, kokes, ijzer- –
erts, koper, aluminium en aardolie, maar deze produkten
kan China niet levereii.
Ook in de meeste andere landen van het oostelijk blok
zijn deze produkten nog schaars. Zo heeft Polen zijn export
van steenkool naar Oost-Duitsland verminderd van 6,5 mln, tot
5,6′
mln, ton en wat steenkoolkokes betreft van
335
t
.
‘t
26 mln, tot 2,3 mln, ton: De situatie is zo ernstig, dat de
Sovjet-Unie zich bereid heeft verklaard haar leveranties
van ijzererts, walsstaal eiÇ aardolie dit jaar met een kwart
te verhogen. In 1957 leverde zij reeds 695.000 ton ijzererts,
788.900 ton walsstaal en 798.000 ton aardolie, welke laatste
in Oost-Duitsland wordt geraffineerd.
Oost-Duitsland betrekt uit de Sovjet-Unie ook de meeste
levensmiddelen. Op de importlijst staan 606.000 ton tarwe,
482.000 ton rogge, 365.000 ton gerst, 145.000 ton mais en
87.000 ton haver. De betekenis van de Sovjet-Unie voor de
voedselvoorziening van Oost-Duitsland’ komt in’ deze
cijfers duidelijk tot uiting. Hoe chaars het Oostduitse
levensmiddelenpakket in vele opzichten dikwijls nog is,
brood heeft er nooit ontbroken. De Sovjet-Russische leve-
ranties worden hoofdzakelijk betaald met machines, en
•
ook wel met complete fabrieksinstallaties en schepen. Niet
miuder dan 75 pCt. van de Oostduitse scheepsbouw is
bestemd voor de Sovjet-Unie.
Wat de positie van het westen betreft, heeft Nederland
in het afgelopen jaar, indien men de Bondsrepubliek
buiten beschouwing laat, zijn eerste plaats verloren aan
Egypte. De handel met dit land wordt door de Oostduitse
overheid zo sterk- mogelijk bevorderd evenals trouwens die
met Syrië, India en Indonesië. Daarbij spelen zuiver poli-
tieke redenen een doorslaggevende rol. Uit het volgende
overzicht blijkt; welke landen buiten het oostelijk blok tot
de belangrijkste handelspartners van Oost-Duitsland moe-
ten worden gerekend. –
Land
Invoer Uitvoer
(in
1.000 dollar)
28.800 23.850
27.113
21.265
..
17.594
20.326
17.383
12.190
Egyple
……………………….
15.782
13.511
‘
Nederland
……………………..
Finland
……………………
m
–
13.848 14.003
Engeland
……………………..
Turkije
……………………….
12.251
14.578
Denearken
…………………..
Zweden
…………………….
12.768
6,931
Frankrijk
…………………….
BeIgi-Luxemburg
……………..
11.480
7.910
De Oostduitse handelsbalans is, op Denemarken, Z*eden
en Finland na, mët alle landen passief. Daarom hamert
men er steeds op, dat de uitvoer moet worden vergroot.
De voornaamste exportartikelen naar Nederland zijn: kali,
briketten, elektrische artikelen, chemicaliën, textiel- en glas-
waren. Geïmporteerd uit Nederland worden hoofdzakelijk
levensmiddelen, vis, textiel, metaâlwaren en chemische
produkten. Uit België-Luxemburg betrekt Oost-Duitsland
voornamelijk: fosformeststoffen, walsprodukten, chemi-
caliën, grondstoffen voor de textielindustrie, textielwaren,
leder en schoenen, tropische houtsoorten, cacao en koffie.
Met de Beneluxlanden zijn de handelsbetrekkingen de
laatste jaren vrij stabiel, al konden de omzetten groter zijn.
Van Oostduitse zijde heeft men berekend, dat het huidige
gebied tussen Elbe en Oder in 1936 een handelsverkeer
met de Benelux had ter waarde van $ 100 mln. op basis
van de toenmalige prijzen en wel $ 65 mln, met Nederlând
en $ 35 mln. met België-Luxemburg. Met deze beide laatste
landen moet de export in het bijzonder worden verhoogd,
terwijl men met Nederland minder conipensatietransacties
wil afsluiten. Van Oostduitse zijde wordt bçwerd,’ dat
sommige Nederlandse firma’s met, guldens gekochte goe-
deren uit Oost-Duitsland tegen dollars verkopen in andeni,
landen en soms lagere prijzen verlangen dan dé Oostduitse
instanties.
Jn het algemeen is het Welgelukt het aa’ital compensatie-
overeenkomsten in te krimpen. Een- moeilijker punt blijft
echter het uitschakelen van de tussenhandel, hetgeen men
eveneens nastreeft Hierbij zijn minstens evenveel politieke
als commerciële belangen in het spel. Het rechtstreeks
inkopen in het land van oorsprong komt niet zelden duur-
der uit dan wanneer een ander land wordt ingeschakeld.
Toch houdt men’ aân dit handelspolitieke beginsel vast,
omdat men de ,,opkomende nationale staten” wil steunén.
Hiermede bedoelt men in hoofdzaak de landen van het
Midden-Oosten, Azië en Afrika.
Met uitzondering van Egypte heeft men echter nog geen
resultaten van betekenis geboekt. Het totale handeisverkeer
met Syrië bedraagt slechts iets meer dan $
5
mln, en in
het gevalvan India werd $19 mln, bereikt. Ook in Burma en
Indonesië zijn de resultaten teleurstellend gebleven. Met
een handelsverkeer met Oost-Duitsland ten, bedrage van
nog geen $ 4 mln, slaat Burma maar een pover’figuur. Dit
geldt nog meer voor Indonesië, dat slechts voor $ 3.000
exporteerde en voor $ 4,5 mln, uit Oost-Duitsland impor-‘
teerde. Het paradepaard blijft hier nog altijd een geleverde
suikerfabriek met een capaciteit van 2.000 ton per dag.
‘Van de Zuidamerikaarise landen is Uruguay de belang-
rijkste handelspartner, ok al zijn de omzetten in het afge-
lopen jaar op het oude peil gebleven. Er werd hier een
waarde van ruim $
5
mln, bereikt. Op de tweede plaats
komt Brazilië met bijna $ 5 mlii. Dit land kocht in Oost-
Duitsland echter slechts voor $ 450.000. Voorts zij nog
vermeld, dat het handelsverkeer van Oost-Duitsland met
de Verenigde Staten in 1957 $13 mln, bedroeg.
Het is de opzet van de Oôstdûitse autoriteiten’het ban-
delsverkeer dit jaar uit te breiden met 6,7 pCt. Datzoudus
neerkomen op een totale waarde van rond $ 3,7 mrd. In
1960 wordt gerekend op een bedrag van $ 4 mrd. Men
poogt de invoer van waisstaal in 1957 te verhcigen van
788.900 tot 1.500.000 ton, die van olie van 789.000 tot
eveneens 1.500.000 ton. De katoeninvoer wil men verhogen
van 91.208 tot 275.000 ton, die van wol van 8.321 tot 16.000
ton en die van cacao van 5.137 tot 10,000 ton. Ook de invoer
van fruit en groente zal, als de plannen te verwezenlijken
zijn, met 27,6 pCt. stijgen.
Volgens de ministeriële aanwijzingen moet de handels-
politieke activiteit dit jaar in het bijzonder worden gecon-
centreerd op de Verenigde Arabische Republiek, India en
Indonesië, terwijl men tot nauwere contacten poogt te
komen met Ghana, Nigeria, Tunesië en Marokko. Met dit
laatste land werd pas een nieuw handelsakkoord afgesloten
ter waarde van ruim $ 5 mln. Marokko levert vooral zuid-
vruchten, sardines en fosfaat; Oost-Duitsland elektrische
artikelen, voertuigen en landbouwmachines. Katoen en
uien komen uit Egypte. Zij worden in hoofdzaak geruild
tegen kantoormachines. Hiervoor werd in november van
het vorig jaar een speciaal akkoord afgesloten, dat tot
1960 geldig is.
Het streven is dus steeds meer goederen uit overzeese
landen te betrekken; dit jaar namelijk 35 pCt. van het totale
handelsverkeer met het westen, en de transitohandel zoveel
mogelijk uit te schakelen. Of dit doel zal worden bereikt?
Vast staat alleen, dat de in dit verband tot nu toe behaalde
resultaten beneden de gestelde verwachtingen zijn gebleven,
ook al kan niet worden ontkend, dat enige vooruitgang
waarneembaar is.
Eindhoven.
L.
J. M.
VAN DEN BERK.
336
BOEKBESPREKINGEN
Dr. J. L: M. Herold: Doelmatig personeelsbeleid. G.
J. A.
Ruys Uitgeversmij. N.V., Bussum 1957, 578 blz.
Van de talloze aspecten, die men aan het begrip ,,perso-
neelsbeleid” kaft onderscheiden wordt in dit boek een
overzichtelijk resumé gegeven. De schrijver kent als onder-
zoeker en als man van de praktijk, het moderne personeels-
beleid uit de eerste hand, en hij beschikt daarnaast over
uitvoerig documentatiemateriaal.
In het eerste deel wordt de ontwikkeling der menselijke
verhoudingen in het bedrijfsleven behandeld, uitgaande
van het ideaalbeeld van ,,de vitale onderneming”. Hierop
volgt een beschrijving van een aantal sociaalwetenschappe-
lijke onderzoekingen, besloten door een schets van ‘het na-
oorlogse Nederlandse arbeidsklimaat.
Het tweede deel is gewijd aan de praktijk van het per-
soneelsbeleid, waarbij o.a. worden behandeld: de taak en
plaats van de personeelschef, het functioneren van de
arbeidsmarkt, de selectie van personeel, de arbeidsgenees-
kunde, opleidingsvraagstukken, loonvorming, commun i-
catie, en enige bijzôndere personeelscategorieën.
Het boek is bestemd voor mensen, die met de dagelijkse
problemen van het personeelsbeleid te maken hebben.
Het biedt hun een overzicht van wat er op al deze
terreinen gebeurt en geeft door
verwijzingen
aansluiting
op de gespecialiseerde literatuur. Een register met
bijna
700
trefwoorden vergemakkelijkt ten zeerste het naslaan.
,,Qui trop embrasse, mal étreint” zegt de schrijver
ergens. Hij is aan dit gevaar niet geheel ontkomen. In het
hoofdstuk over menselijke verhoudingen bij voorbeeld,
ontbreken belangrijke
schrijvers
als Argyris, Jaques en
Drucker, wier
bijdragen
toch wel waardeyoller zijn dan die
van de zeer aanvechtbare Hersey, aan wie twee bladzijden
worden besteed. –
De schrijver waagt zich een paar maal op vakgebieden
die kennelijk de
zijne
niet zijn. Zo wordt, omeen voorbeeld
te noemen, in een stukje over arbeidsfysiologie enige ver-
warring gesticht door het optreden van een geheimzinnige
stof, ,,sodiumchloride”, die de schrijver blijkbaar niet
heeft herkend als gewoon keukenzout.
Dat de
schrijver
in verschillende passages zijn Rooms-
Katholieke levensbeschouwing laat meespreken is begrij-
pelijk, voor zover het normatieve oordelen betreft. Het
lijkt ons echter wat onvolledig de opheffing van de Raad
van Vakcentralen uitsluitend in verband te brengen met
,,het ‘uittreden van het N.V.V.” zonder het bisschoppelijk
mandement te noemen dat daartoe de stoot gaf.
Een paar slippertjes zijn bij de
encyclopedische
aard
van dit boek niet zo ernstig. Zij worden ruimschoots ge-
compenseerd door vele voortreffelijke gedeelten. Reeds in
het begin wordt een aantal oriënterende bedrijfsonder-
zoeken beschreven, waarbij een diêp inzicht blijkt in de
vaak bestaande spanning tussen organisatorische schijn en
organisatorische werkelijkheid. Uitstekend behandelt de
schrijver de Wet op de ondernemingsraden en de praktijk-
problemen, die hieraan vastzitten.
Hij onderscheidt vijftien vormen van bedrijfsbespre-
kingen en geeft tal’van
aanwijzingen,
die tot het welslaen
van deze besprekingen kunnen bijdragen. Uitstekend ook
is het hoofdstuk over opleidingsvraagstukken, waarin zowel
de techniek als de psychologische achtergronden van
bedrijfsopleiding worden behandeld.
Wij zien in dit boek een bijzonder nuttig naslagwerk, in
de eerste plaats voor personeelsfunctionarissen, en daar-
naast voor allen, die met de praktijk en met de achtergron-
den van het personeelsbeleid in de onderneming worden
geconfronteerd.
Tot slot willen wij nog de waarschuwing onderstrepen,
die Dr. Herold op verschillende punten naar voren brengt:
de personeelschef kan tiiteindelijk slechts resultaten be-
reiken via de lijnorganisatie: directie, bedrijfsleiders,
afdelingschefs en bazen. Wij zouden het, gezien de
na-oorlogse ontwikkeling in sommige Nederlandse onder-
nemingen, nog sterker willen zeggen: een organisatorisch
en menselijk tekort schietende lijnorganisatie, een kwanti-
tatief en kwalitatief tekort han managers, kan nooit worden
goed gemaakt door het aanstellen, van een personeelschef
of het instellen van een personeelsafdeling. Wij mogen bij
alle aandacht die, terecht, wordt gevraagd voor het per-
soneelsbeleid als specialisme, nooit een ‘ogenblik uit het
oog verliezen dat het werkelijk schreeuwende tekort in
het Nederlandse bedrijfsleven niet is een tekort aan per-
soneelschefs, maar een tekort aan managers.
‘s-Gravenhage.
–
Dr. D. HORRINGA.
Dr. J. Kreiken: Objectieve winstberekening.
De Erven F.
Bohn N.V., Haarlem
1957,
104 blz., f5,90.
In dit boekje, waarvan de volledige titel luidt: Een essay
over de objectieve winstberekening en de gevaren van de
veivangingswaardetheoiieën voor onderneming en maat-
schappij, wordt een uitvoerige kritiek geleverd op de be-
schouwingen over het vraagstuk van de winstberekening
zoals die gegeven zijn door Limperg, Polak, Pruijt, A
Mey, J. L. Mey jr., De Lange en Diepenhorst. De schrijvér.
is van mening dat al deze theorieën die op de een of andere
wijze met de gedachte van de vervangingswaarde sameh-
hangen’economisch onvoldoende gefundeerd zijn, en dik-
wijls onder de schijn van objectiviteit allerlei subjectieve
elementen binnensmokkelen. De hierdoor in het leven ge- –
roepen vermenging tussen winstbepaling en winstbestern-
ming wordt scherp gelaakt. Daartegenover stelt Kreiken zijn
eigen opvatting: winst wordt berekend door de in werke-
lijkheid geëffectueerde opbrengst te stellen tegenover de
historische kostprijs. Onvolledige markthandelïngen kun-
nen niet tot verlies of winst aanleiding geven. Daarom
moeten voorraden goederen en produktiemiddelen geneu-
traliseerd worden door hen tegen historische kostprijs,
verminderd met afschrijvingen en kwliteitsverminderingen,
op de balans op te nemen. Het aldus berekende winstcijfer
vormt de basis voor exacte en objectieve beoordeling van
de afgelopen periode alsmede voor de formulering van het
te ‘olgen beleid. Aan het feit dat bij het volgen van deze
methode de totale winst op een vrij toevallige wijze over
de opeenvolgende perioden verdeeld kan geraken wordt
geen aandacht geschonken. Het zwaartepunt van het essay
ligt dan ook niet bij de positieve theorie, maar bij de’kritiek
op anderer theorieën. Die kritiek zal niet door allen aan-
vaard kunnen worden; ze is het overwegen zeker waard.
Groningen.
Prof. Dr. A. 1. DIEPENHORST.
De geidmarkt.
Hoewel het saldo van de banken bij De Nederlandsche
Bank op 14 april f.
56
mln. hoger was dan een week tevoren,
337
S’
•
,,
.
,
–
waardoor het zich f. 59 mln, boven het verplichte kassaldo
bevond, mag men hieruit niet concluderen dat de geidmarkt
tijdens de verslagweek door ruimte werd gekenmerkt. Hét
tegendeel was het geval. Daar de banken tijdens de 21 maart
a.s. eindigende kasperiode herhaaldelijk een kleiner saldo
hebben aangehouden dan in overeenstemming is met het
bedrag van de verplichte kasreserve, hebben zij hun achter-
stand in de verslagperiode moeten inhalen.
De stijging van het saldo der banken was ongeveer gelijk
• aan die van de door De Nederlandsche Bank verleende
voorschotten. Het is meer verleidelijk dan verantwoord om
te concluderen dat deze voorschotten door de banken zijn
opgenomen om in staat te zijn aan hun kasreserve-verplich-
tingen te voldoen, immers, deze voorschotten kunnen ook
zeer wel aan de gemeenten tn goede zijn gekomen. Hierbij
is dan wellicht vooruitgelopen op de kwartaalsuitkering
groot f. 270 mln., welke 25, april a.s. door het Rijk aan de
lagere Overheid zal worden verricht.
Aan de Schatkist – die op 14 april een tegoed van bijna
f. 600 mlii. bij de Centrale Bank aanhield – zullen dus in
•
de komende weken hoge eisen worden gesteld. In de eerste
plaats is daar de reeds genoemde kwartaalsuitkering
• – al moet men afwachten in hoeverre deze zal dienen om
• eventueel doôr de Bank voor Nederlândsche Gemeenten
bij de Staat opgenomen voorschotten af te lossen. In de
• tweede plaats is op 15 api1 ca. f. 67 mln, aan papier afge-
lost, terwijl er op 1 mei a.s. f. 150 mln, zal vervallen. In to-
t
aal betreft hçt hier dus bijna f. 490 mln. De Staat blijft dus
.,, actief bij het aantrekken van nieuwe middelen. Tegen 28
april a.s. is’een tender aangekondigd voor 6-, 9- en 12-
maandspapier, terwijl bovendien de afgifte ian 3-maands-
papier ,,over de toonbank” van De Nederlandsche Bank
* naar de Agent van het Ministerie van Financiën is overge-
heveld.
•
Dit jaar is de terugbetaling op het vorig najaar bij
Deutsche Bank en I.M.F. ondergebrachte papier te ver-
– wachten, tezamen f. 461 mln. Uit de stand van ‘s Rijks Kas
per 28 februari jI. blijkt, dat hiervoor gedeeltelijk reeds de
nodige voorbereidingen zijn getroffen: de – geruime tijd
met nihil paraisserende – post ,,overige liquide middelen”
• vertoont thans een saldo groot f. 242 mln. Onder deze
post bevinden zich ,,saldi in vreemde valuta in verband met
aflossingsverplichtingen in de loop van dit jaar”. Zonder
een dergelijke reservering zouden zowel de goud- en de-
viezènreserves van De Nederlandsche Bank als het saldo
van de Schatkist aanmerkelijk hoger zijn geweest dan thans
‘het geval is, met alle consequenti&s van dien voor de geld-
” markt. Ook de feitelijke aflossing van de schulden zal,
als – het thans gevolgde systeem wordt volgehouden, op
de geidmarkt geen verstorende invloed hebben.
“4
De kapitaalmarkt.
•
Het , ,Beleggersfront” heeft de aangesloten institutionele
beleggers dispensatie verleend van het voorschrift, alleen
als geldgever te fungeren indien de betrokken ‘lening eerst
na minimaal 15 jaar vervroegd kan worden afgelost. De
dispensatie betreft een onderhandse lening, a pari uit te
geven door de Bank voor Nederlandsche Gemeenten, die
er naar streeft f. 100 mln, aan middelen op te nemen tegen
een rente van
5
pCt. De totale looptijd van de lening is
25 jaar; vervroegde aflossing is reeds na 10 jaar tôegestaan.
Zoals mèn zich zal herinneren was het deze bepaling die de
‘institutionele beleggers ervan heeft weerhouden in. te
schrijven op de vorige maand geëmitteerde
5j
pCt.-
•
–
-S
S
S.’
1
–
obligatielening, waarvan de
inschrijvingskoers
99
pC-t.
bedroeg. Plezier hebben zij van hun principiële abstinentie
dus niet beleefd.
Ondertussen nadert de oktobermaand met rasse schreden.
Voor dien zullen de ‘institutionele beleggers zich moeten
uitspreken t.a.v. de vraag of zij van hun optie geb’ruik
zullen maken om een onderhandse lening met dè Bank
voor Nederlandsche Gemeenten aan te ‘gaan voor een
bedrag, gelijk aan ‘de helft van het krachtens het zgn.
Grote Contract van 1957 toegezegde (f. 622 mln.) en
tegen een rentevoet van wederom 4
3
,
pCt. De rente zal in
vijf maanden dus nog met ca.pCt. moeten dalen, wil het
lonend zijn van de optie gebruik te maken, In de af-
gelopen vijf maanden heeft de daling van de rentevoet op
de kapitaalmarkt globaal 1 pCt. bedragen.
De emissie van de 54 pCt. obligatielening ten laste van
de Export Financiering Maatschappij is een succes ge-
worden, en werd vele malen overtekend.
Uit de cijfers over de betalingsbalans 1957 blijkt, dat
vorig jaar voor f. 429 mln. aan Nederlandse effecten werd
geëxporteerd, terwijl per saldo voor f.
159
mln, aan buiten-
landse effecten werd geïmporteerd. Uit hoofde van effecten-
transacties is er in 1957 dus f. 270 mln, aan kapitaal
geïmporteerd
(1956:
f. 202 mln.). Wat het overige particu-
liere kapitaalverkeer betreft blijkt ons land van krediet-
gever tot kredietnemer te zijn geworden, zowel voor
langlopende als voor kortiopende kredieten. Alleen op het
stuk van de directe investeringen heeft Nederland nog als
-kapitaalexporteur gefungeerd, zij het in mindere mate dan
in 1956.
De Amerikaanse beurs reageerde gunstig op de jongste
discontoverlaging, de vijfde binnen een halfjaar. Geduren-
de de gehele verslagweek was trouwens een stijgende ten-
dentie te constateren. Het slechte economische nieuws
– een stijging vertonen bijna alleen nog maar de werkloo- ”
heid en…. de prijzen – wordt genegeerd. De Amster-
damse beurs reageerde dienovereenkomstig.
Aand.
indexeijfers
A.N.F.-C.B.S.3
april
11 april 18 april (1953= 100)
1958 1958 1958
Algemeen
………………………………
181
183 185
Internat,
concerns
………………….
256 261 265
Industrie
……………………………… 137
136
137
Scheepvaart
…………………………
122
122
122
Banken
…………………………………
112
113 112
Indon,
aand.
…………………………
68
5
69 71
Aandelen
Kon.
Petroleum
……………………
f. 151,50 f. 153,10
f.
157,60
Unilever
………………………………
333%
329
1
%,
335
Philips
…………………………………
263v/s
265
265
3
/
4
*
A.K.0.
………………………………… 162’/4 173
170%
Kon.
N.
Hoogovens
………………
290 275
.
276
Van Gelder Zn
.
…………………….
180 178
173’h
H.A.L.
…………
………………………
129%
132
3
/1
130’/-
Amsterd.
Bank
………………………
205½
206
205
1
K
H
.V.A.
………………………………… 86
92%
92%
Staatsfondsen
–
2%
pCt.
N.W.S
……………………
60% 60%
59
1
A
3½
pCt.
1947
…………………………
91%
91
5
/
8
91+
3%
pCt.
1955
1
………………………
87’/
‘
87½
87%
3 pCt.
Grootboek 1946
……….. . …
87%
87
1
/
87%
3
pCt.
Dollarlening
………………
92%
91 93
Diverse obligaties
34’z pCt. Gem. Rdam 1937 VI …
–
91
92
91
1
/
3% pCt. Bk.v.Ned.Gem.195411/III
85
84
1
/
85
3% pOt. Nederi. Spoorwegen
91%
91
90
1
/
3%
pCt
Philips 1948
………………
94½
94/,
93%
3
1
/4 pCt. Westl.
HYP.
Bank
83’/
84½
85%
6′
pCt. Nat. Woningb.len. 1957
108 ‘
108½
108
New
York
Aandelenkoersgemiddelde
441
441
445
Dow Jones Industrials
M.
P. GANS.
*) exd.
338
‘1
•
-,
1
–
Naamjoze Vevnootschap
N.V. Overzeese GaS-en Electriciteit Maâtschappij
–
Rotterdam
e
S
Uitgifte van f6000.000,-
.
si/
%
15-JARIGE
OBLIGATIES
.
Voor de
in stukken van f 1.000,- nom.. aan toonder
parliculierebeleggér
D
TEGEN
E KOERS VAN 99°/
waarvan
een
bedrag
van
f 1.000.000,—
op
inschrijvingsvoorwaarden
geplaatst
is.
hèt
De inschrijving op bovengenoemde, obligaties wordt opengesteld op
•
aangewezen
.
–
MAANDAG, 28 APRIL 1958
‘
d
a vies-orgaan
van des voormiddags 9 uûr tot des namiddags 4 uur tèn kantore van
,
•
de heren R.
Mees
&
Zoonen
te
Rotterdam
en
‘s-Gravenhage
.
Verschijntlkeerp.l4dagen
de
Nederlandsche Handel-Maatschappij’, N.V.
te Amsterdam, Rotterdam en
‘s-Gravènhage
.
de
A’msterdamsche Bank N.V. te Amsterdam, Rotterdam
en
‘s-Gravenhage
op de voorwaarden van het prospectus d.d. 18 april,
1958.
Vraagt gratis proefnummer
Prospectussen en inschrijvingsbiljetten, alsmede
–
tot een beperkt aantal
–
exemplaren van
de statuten en jaarverslagen over hét boekjaar 1956 zijn bij de inschr. kantoren verkrijgbaar.
‘
R.
MEES
&
ZOONEN
NEDERLANDSCHE HANDEL..MAATSCHAPPIJ, N.V.
Administratie Bel-Bel
‘
Postbus
42
-Schiedam
AMSTERDAMSCHE BANK N.V.-
.
Rotterdam
18 april
1958.
,
Amsterdam
,
—J
1′
1.
Leeft met Uw tijd mee! Leest de E.-S.B.
..
‘•:,
4
”
Qpgerui,md
staat ‘netjes,
Natuurlijk! U stelt er prijs op dat Uw bedrijf er ordelijk en goedverzorgd uitziet -keurig tot in de kleinste
hoekjes en’gaatjes. Tenslotte moet het productieproces vlot kunnen verlopen. Maar.., bekijkt U de vloer
van Uw bedrijf eens! Over-,,hoekjes en gaatjes” gesproken: pasdaarvoor op! Want onregelmatigheden in de, vloer kunnen scherpe, afbrokkelende randen worden en uit gaatjes kunnen gaten ontstaan – hindernissen voor
het interne’ transport. Voorkom ‘tiidrovende, kostbare stagnaties in het productieproces: Dè juiste basis voor een goed-lopend bedrijf is de Stelc’on bedriifsvloer.
sterk
– –
•
.
)jLJ/
bedrijf svloeren
‘
vlak’
duurzaam_
N.V. Betonfabriek De Meteoor
/
De Steeg /
Tel. Velp 08302-3344
339
1
t
t
t
t
Tr
/
• . .Tja, daar vraag je me wat, waarom speciaal een Austin?
Inderdaad, de andere merken hebben natuurlijk 66k een
i»
goede motor en misschien wel net zo veél comfort
en ruimte. Maar ja…..een Austin heeft toch altijd nèt eventjes
dat…. hoe moet je dat nou zeggen ….. dat beetje ,,extra”,
aié afwerking tot-in-de-puntjes, Engelse degelijkheid,
t
énfin noem maar op..1..
r
–
‘ç
0
11
i
11fl
%fil
1′
CJ
fik
J 1
$T1
LLS
.
:…’
t
en behalve dat,
–
Austin is een stijl apart”
0
.
Austin
1958
A
35
f
5500
1
A
55
f
8 100
0
Alle nadere gegevens, ook over de andere Austin modellen
(A
95
Wesrminster, A
105
,
Special de Luxe, Austin Healey
en Princess Saloon en Limousine), worden U steeds gaarne verstrekt dor de Austin dealer Organisatie in Nederland.
°
Lmportrice
R.S.
Stokvis
&
Zonen N.V..
Afdeling Automobielen. Rotterdam
0
–
/
340
,
r
t