AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN
EC
‘
0,n
,:
.
Be
‘richten
ALGEMEEN WEEKBLAD VOOR HANDËL, tTJVERHEID, FiNANCIËN EN VERKEER
UITGAVE VAN HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT
34E
‘JAARGANG
WOENSDAG 19, OCTOBER 1949
No, 1693
COMMiSSIE VAN REDACTIE:
Ch. Glasz;
A.
W. Lambers; J. ‘Tinbergen;
F.d Vries.
Redacteur-Secretaris: C. van den Berg.
– •- – Plv. Redacteur-Scretaris: A. de Wit.
COMMISSIE VAN ADVIES VOOR BELGIË:
J. E. Mertens; R. Miry; J. van Tic/zelen; R. Vandeputte;
F. Vers ichelen.
Gegevens over adressen, abonnementen enz. op de laatste
bladzijde van dit nummr.
INHOUD:
Blz.
De artikelen van deze week ………………..827
Sommaire,
summaries
……………………..
827
De devaluatie van de Indonesische valuta
door Prof.
Dr
J.
F.
Haccoû
……………………….
828
De Millijenennota 1950
door Prof. Dr A. Mey.
.
881
Berekening en raming van het effect van de devaluatie
door Dr R. A. Harnburger ………………….
834
Truman’si?unt jTieI en het plan van
de
Verenigd
–
Naties
door
W.
Brand
……………………
838
13 oc k b e s p r e king:
Ir 1). A. C. Zoethout e.a.: Winstdeling door werknemers,
bespr.
door
Mr
Ir
A.
W.
Quint
……………….
840
Een
stem
uit
het
bedrijfsleven:
De Voor-Unie en do Denelux
door Joan Gelder-man
……
841
Internationale
notities:
Imnmtilgratleinogelijldieden
In
Australië
………………
841
De dollarkoorsen van Argentinië en
Uruguay
……….
841
Geld-
en
kapitaalmarkt
……………………
842
Statistieken:
flankstaten
……………………………………
84C
1.
DEZER DAGEN
is liet protocol voor de Voor-Unie van de Benelux getekend.
Eem stap, die in elk geval moest worden gezet, wilde de
gedachte aan een Unie in stand blijven, is gedaan. Er is nog geen stemming in de geest van ,,wij zijn gezworen
kameraden”, doch men heeft tenminste de idee van het
samengaan zo hoog weten te houden, dat een werkoplos-
sing is gevonden, tussen dat wat men wil en dat wat men
niet wil.
Ter Ronde Tafel Conferentie is men nog niet zover. Eén
punt van niet-willen schijnt wel vrij vast te staan: door-
gaan na 1 November. Zo zal er deze week een deel gefor-
ceerde cultuur moeten plaatsvinden, indien men althans
een vrucht aan wil kunnen bieden. ,,Things growing are
not ripe until their season” concludeert Shakespeare in –
,,A midsummernight’s dream”; ook een spel van ver-
wikkelingen.
Groeit er in de Indonesische quaestie eigenlijk wel iets
anders dan verwikkelingen
7
Juist thans heeft de Sultan
van Djokjakarta de toestand in OostJava precair ver-
klaard en zo de groei van een nieuwe wilde loot aan de stam der discussie bevorderd. De habitus van de gewa-
pende groepen op Oost-Java blijft een wrange vrucht
voor alle confererende partijen.
Nolens, volens, zo sterk kan men de aanvaarding van
de wet op de publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie wellicht
niet karakteriseren. Doch ook bij deze aanvaarding proeft
men iets van het tastend vormgeven aan maatschappelijke
krachten, naar richting aangevoeld maar in consequentie
niet altijd geanalyseerd of zelfs gewenst. ,,Komt tijd,
komt,raad”, een oud-vaderlands spreekwoord, dat bij de
behandeling van deze materie tot volle bloei kwam-.
Sommige Regeringen kunnen zich dit niet meer veroor-
loven. De Engelse Regering heeft de munt gesnoeid, thans
zullen de druiven der gramschap geproefd môeten worden.
Een plan tot verwerking der gevolgen is in voorbereiding; met spanning wordt gewacht, of het hardst is gewerkt aan
de pil ‘of aan het verguldsel.
Er is een tijd van komen, er is een tijd van gaan. De
Franse premier, Moch, heeft het verstaan: zijn uur had
spoedig geslagen, een rijk uur is het niet geweest. Het
Franse parlement wacht op de volgende candidaat, wiens
uren het tellen kan; een povere oogst.
,,Indian Summer”. De premier van India vertoeft in
het licht der volle belangstelling in de Verenigde Staten:
internationaal lijkt voor India het veld rijp om te oogsten.
Maar ,,Indian summer” is eigenlijk herfst. Talloo zijn de
problemen, die India kent, van het kapitaalgebrek voor
de vereiste industrialisatie tot het vluchtelingenvraagstuk
en Kashmir. En in China reikt het nieuwe bewind ovvr
steeds wijder machtsgebied.
,.’kZie alles overhoop en vol veranderingen” schreef
Pers. Het geldt ditmaal sterk, doch het zijn veranderin-
gen, die hun vol getij nog niet gekend hebben. Leiden zij
tot de stille oogstmaand als in de ,,Très riches heures”,
het befaamd getijdenboek of tot de naargeestigheid van
Breughel’s ,,Winter”?
Eén zorg is er minder: de werkelijke oogsten hebben in
hun opeenstapeling aan de
–
voedselschaarste in Europa een einde gemaakt. Waarmee we nog niet aan het .vette
der aarde toe zijn.
•HOLLANDIA
HOLLANDSCHE FABRIEK VAN MELK-
PRODUCTEN EN VOEDINGSMIDUELEN N.V.
HOOFDKANTOOR’ TE
VLAARDINGE’N
Koninklijke
Nederlandsche
Boekdrukkerij
H. A. M. Roelunts.
Schiedam
G RÂFOLOOG
H. LANOOY – ROTTERDAM
PSYCHOL. ADVIEZEN
J. Luykenstr. 6, Tel. 50199
ADVERTEER
IN
DIT BLAD
0
9
II
DEZE WEEK:
Wisselkoersen na de devaluatii
–
* Iedere week zeer veel nieuwe gevraagde offeru
en aanbiedingen .’an binnen- en buitenland.
Plaats voor export een aanbieding in de rubrie
•
TRADE OPENINGS.
Abonnementsprljs f 15.— per jaar
KON. NED.
BOEKDRUKKERIJ H. A. M. ROELANTS – SCHIEDAI
Nederlandsche
HandeIMaatschappij,
N.v:
DEVIEZENBANK
Hoofdkantor: Amsterdam,’
•
Vijzeistracit
32
Fleer
dan
100
kantoren
in
Nederland en Azië
New York
Londen
–
Tanger
VOORLICHTING OP FINANCIEEL
EN ECÔNOMISCH GEBIED
UITVOERING
VAN ALLE BANK- EN EFFECTENZAKEN
-‘:..
R
Ö
TTE
r
Rb
Â
.
MSCHE
BANK
FINANCIRING
VAN IMPORT.
EN EXPORT-
TRANSACTIES
250 VESTIGINGEN
‘IN NEDERLAND
N.V. KONINKLIJKE
NEDERLAND S CH E.
ZOUTINDUSTRIE
Boekelo – Hengelo
ZOUTZIEDERIJ
Fabriek van
zoutzuur (alle kwaliteiten)
vloeibaar chloor
chloorbleekloog
natronloog, caustic soda.
/
19 October 1949
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
827
DE ARTIKELEN VAN DEZE WEEK.
Prof. Dr J.
F. Raccoû,
De devaluatie van deIndonesische
paluta.
Voor Indonesië moet van de gedwongen devaluatie
worden verwacht een verhoging van de uitvoerwaarde
per eenheid product, welke echter verre van evenredig
zal zijn aan de mate der devaluatie,, doch tevens een
stijging – ‘evenmin evenredig – van de waarde van de
totale invoer. Ofde voordelen op kort zicht groot zullen
zijn, moet worden betwijfeld. Wat de gevolgen op langer
zicht betreft, moet worden gevreesd, dat de devaluatie
de ongunstige ontwikkeling van de ruilvoet tussen uit-
en invoer jerder zal versterken dan verzwakken, omdat
de invoer voor de consumptieve sfeer in niet onbelangrijke
mate
01)
Japan is aangewezen en omdat moet worden ver-
wacht, dat in de toekomst, indien en zodra de Verenigde
Staten mede de ontwikkeling van Indonesië direct of
indirect zullen financieren, een niet onbelangrijk deel der
kapitaalgoederen ook uit deze dollarsfeer zal komen.
Op de langere duur zijn dus krachten werkzaam, welke
eventuele voordelen van de devaluatie op kort zicht
dreigen te niet te doen. De devaluatie heft de bestaande
grote moeilijkheden niet of althans bij laiïge na niet vol-
doende op. De grote en principiële stappen moeten nog
worden gedaan.
Prof. Dr A. May,
De Millioenennota 1950.
De gewone dienst en de buitengewone dienst 1 van de
laatste Millioenerinota worden nader bezien en een ver-
gelijking getroffen met de begrotingen van de overige
jaren sedert de oorlog. De kapitaalsuitgaven, waarvoor
de Staat behoort te lenen en die dug het vraagstuk van
liet sluiten der begioting niet raken, blijven buiten be-…
schouwing. De staatsbegroting kwam in vier jaren van
een zeer groot tekort tot een sluitefrd budget. Duidelijk
blijkt hij een nadere analyse het verband tusséh begro-
tingstekorten en herstel; het beloop van ontvangsten en
uitgaven weerspiegelt de terugkeer tot normaler toe-
standen. Enkele aanvullingen op de gewoonlijk gepu-
bliceerde gegevens worden, ter opvoering van de voor-
lichtende kwaliteiten van de begrotingen, voorgesteld.
Dr R.
A. Hamburger,
Berekening en raming ean het e/fect_
van de devaluatie. –
Het probleem wordt herleid tot de vraag, welke prijs-
verlaging in vreemde valuta te verwachten is en welke
omzetverhoging hieruit zal kunnen resulteren. Voor elk
product en voor elke ‘markt een ander antwoord! De
analyse van cle rekenkundige samenhang tussen de be-
langrijkste factoren, welke het resultaat beïnvloeden,
leert voor welke productgroepen en voor welke markten
gunstiger verhoudingen door de devaluatie zijn ont-
staan. Berekeningen en ramingen volgens de aangegeven
methode moeten voor de belangrijkste exportgoederen
en voor de voornaamste landen van afzet worden uit-
gevoerd om het totale effect. cijfermatig te benaderen.
W. Brand,
Truman’s Punt Vier en het plan van de Ver-
enigde Naties.
Truman’s Punt Vier heeft een sterke stimulans gegeven
aan de beweging voor economische ontwikkeling. Tijdens
de negende zitting van de Economische en Sociale Raad van de VN. in Genève (Juli-A’ugustus 1949) werd over-
eenstemming bereikt over een gêdetailleerd plan voor
economische ontwikkeling. Dit plan wordt door schr.
nader besproken, na eerst een overzicht te hebben gegeven
van wat reeds practisch door de V.N. op het gebied van
economische ontwikkeling werd gedaan.
SOMMAIRE.
Prof. Dr J. F. Haecoû,
T..a dévaluation de la monnaic Jndo-
nésienne.
– 11 est douteux qu’â brève échéance, la dévaluation
forcée de la monnaie Indonésienne lui soit profitable.
Qant aux conséquenees plus lointaines, il est ècraindre
que l’évolution défavorable du taux du change ne s’en
trouvera renforcée plutôt qu’adoucie. Des forces apparais-
sent la longue qui menacent d’annihiler les avantages
d’une dévaluation.
Prof. Dr
A. May,
Le budget néerlandais 1950.
L’auteur compare les budgets d’après-guerre. Une
analyse approfondie feit
1
ressortir clairement la relation
entre les déficits budgétaire.s et le redresement économique.
L’évolution des recettes et des dépenses reflète le retour
vers des situations plus normales.
Dr R.
A.
Hamburger,
Supputation de
l’et
fet de la dévalua-
tion.
Le problème revient â connaltre â quelles réductions de
prix en monnaie étrangère l’on peut s’attéhdre et quelle
augmentation des transactions en résultera. Pour chaque
produit et pour cheque marché la réponse diffère. L’aia-
lyse des plus importarits facteurs qui influencent le résul-
tat, montre au profit de quels groupes de produits et de
quls marchés, la dévaluation a fait naître des conditions
plus favorables.
W. Brand,
Le Point Quatre du Président Trumcin et leplan
des Nations Unies.
Le (‘onseil Economique et Social de l’O.N.U. s’est
déclaré d’accord sur l’adoption d’un plan détaillé de coöpé-
ratiori économique. L’autevr y consacre quelques considé-
rations après avoir donné un aperçu de ce que l’O.N.U. a
déjh réalisé dans ce domaine.
SUMMARIES.
Prof. Dr J.
F. Haccoû,
The devalu.ation of the Indonesian
currency.
It is doubtful Abether the compulsory devaluation of the Indonesian currency will have any great immediate
advantage. As regards the more distant future, it is feared
that the devaluation will render the development of the
terms of trade even more unfavourable.
Prof. Dr
A. May,
The 1950 budget. –
A comparison is mde between the post-war budget.
The relation between budgetary deficits and recovery is
evident. The tre.id of receipts and expenditures reflects
the return tomore normal conditions.
r.
Dr R. A.
Hamburger,
Calculation and estimate of the effect
of devaluation.
The problem is reduced to the question to what extent
prices in,foeign currency will go down. and what the resultant increase in sales will be. There are different
answers for each product and each market! An analysis
of the relation between the most important factors will
show for what goods and for what markets conditions
have become more favourable.
W. Brand,
Truman’s Foint Four and the United Nations’
plan.
The Economic and Social Council of the United Nations
have come to an areemerït as regards a detailed plan for
economie development. The plan is reviewed in this article.
828
–
ECONOMISCH-S’fATISTISCHÉBRICHTEN
19 October 1949
DE DEVALUATIE
VAN DE INDONESISCHE
VALUTA.
. ,
Dwangpos iiie.
Met het stelingblok hehhen ook Nederland en lrdo-
nesië, gelijk bekend, gedevalueerd; daarbij is de pai’itëit
tussen deze beide landen’gehahdhaafd: De vraag; wlke gevolgen deze maatregel ‘hier te ‘lande
zal
hebben, is
onder de gegeven’S omstandighedên verre vn gmakke.
lijk té leantwoorden. Het zou eenvoudiger zijn, indiën
de devaluatie tot de gulden beperkt ware; thdnS, ‘nu
een groot gedeelte van de wereld de waardeverhouding
van zijn valuta tot de dollarsfeer heeft gevijzigd,”wofd€
het belangrijk moeilijker de consequenties hiervan voor
prijs- en kostenniveau hier te lande te voorzien. Immers,
verwacht moet worden, dat dooi’ de maatregel zelf alsnog
tal van repercussies zullen optreden, welke men slechts
gedeeltelijk of zelfs bezwaarlijk heeft kunnen voorzien.
Deze kunnen weliswaar ten gunste zijn, maar het is even
goed mogelijk, dat ook ongunstige krachten. werkzaam
zullen worden en dat daardoor het verwachte gunstig
effect min of meer verloren zal gaan.
Vooropgesteld moge worden, dat, toen ‘éenmal voor
het pond het besluit was genomen, voörIndonesië in
p’rincipe geen keuze meer bestond. Kwetsbaar als
nesië op het ogenblik reeds is, koi zeke’r niet wordei’i
geriskeerd, jiit'”thani dj uitvoermogelijkhedeh verder
zouden worden verzwakt.
Ge’olgcn op kort zicht.
De vdér het bekend worden van de Biitse dévaluatie
reeds hier te lande ciiculerende geruchten hadden tot
gevolg, dat de prijzen der goederen sterk werden opge-
dreven. Men ,kocht en hamsterde goederen in de hele tussenhandel, van de grothandel af tot de tokohou.der
toe. De devaluatieverwachtingen waren daartoe de directe
aanleiding, niaar daarnaast hangt in Indonesië ook de
grote vrees voor een geldsanering. De devaluatie zelve
leidde tot een overdreven verwachting bij houders van
goederen. Voor de z6génaam’de kleinere exportproducten,
zoals koffie, tapioca, kedelee, enz., traden dan ook da-
delijk belangrijk hogere vraagprijzen op:’ voor’ koffie
bijv. werd na de devaluatie aanvankelijk gevraagd tussen de f500 en f550 per 100 kg, tegen voordien f 306 è.f 325.
Op.. deze nieuwe basis vonden echter, voor zover valt
na te gaai, weinig of geen zaken plaats en geleidelijk
zijn de prijzen dan ook weer ingezakt. Juist bij deze
kleine produkten is uiteraard het vinden van een nieuw
niveau moeilijker dan bij de grote, voor welke bepaalde wereldinarkten leidinggevend zijn. – Rubber
, , bijv. no
tperde weliswaar op grond van locale invloeden vddr de
,dèvaluatie hier te lande hovén de pariteii met elders,
maar men wist dat
01)
de duur de prijverhouding zou
mbéten worden hersteld. Ook hier veer kwam de angst
reeds van tevoren tot uiting in de prijzen. l3ijzondeie
omstandigheden en wel met name de vrees, dat geld-
snening en’ de.’aluatie tot ‘gevolg ‘zoudn hebhen dat
het in geld aanwezige vermogen zou worden aangetast,
terwijl men van oordeel was, dat goederen niet in een
geidsanering zouden kunnen worden betrokken en de compensatie van de devaluatie althans gedeeltelijk in
een’ stijging van de prijzen zou worden ,gevonden, waren
hier de belangrijkste oorzaken. Voor de m-ubber werd
inderdaad echter slechts een klein gedeelte van de de-
valuatie in de prijzen opgenomen: te Batavia liep de
sheetprijs op van f 1,10 tot f 1,25 per kg en zakte daarna
iets in, om
0
1) dit niveau teblijven hangen. Ook voor
thee bijv. was de invloed van de waardevermindering
van de gulden tegenover de dollarsfeer belangi’ijk kleiner
dan deze devaluatie zelve. Dezelfde conclusie kan worden g’et’rokken voor de andére, grote exportprodukten.
Deze ontwikkeling is begrijpelijk. Immers, de deva-
luatie
ti’ft”diti
l”en.groot”ged’eefte vah de wereld
en een gedeelte, dat in belangrijke mate afnemer van
dze dxportgodderen is. Vôdr de devaluatie was de toestand zo, dat men bij uitvoer naam’ gebieden met een zgn. zachte
valuta eén premie, mde prijs maakte in verhouding tot
de opbrengst bij expo,rt naar landen met harde valuta.
Dit is verklaarbar, omdat de. wereld dollars nodig had
en in de,harde valuta zelf ,dus reeds een premie als koop-
krachtfactor was begrepen.. :Pe. eerste reactie van een
devaluatie moetdus zijn, dat deze premie verloren gaat,
doordat er, althans tijdelijk, een prijsnivellering tot stand
komt. Door, de. devaluatie, toch is, om het woord van
Minister Lieftinck te gpbruiken, de zachte valuta ,,harder”,
althans minder zacht, geworden, omdat tengevolge van
de ontwaarding in het buitenlands verkeer ook ae interne
verhoudingen reëler zijn geworden. Deze prijsvervlakking
vindt, indien er geen surplus aan produkt boven de markt
hangt, plaats door een stijging ip.de landen, welke hebben
gedevalueerd,, en – een ,dalig, zij het geen evenredige, in de
gebieden, wlke.de waarde van het geld tegenover het
goud nipt hebben gewijzigd. Deze ontwikkeling vond dan
öok plaats en had mede tengevolge, dat de verplichting
voor rubberexp,orteurs, om de helft van hun uitvoer
naars. .yerenigd.e .Statèn. te dirigeren, na dp, ‘devaluatie
kon worden :OpgpJleVefL.
Tegenover de wijzigingen met betrekking tot de uit-
voer staan ook gevolgen ten aanzien van de invoer. Im-
mers, voor zover deze afkomstig is uit gebieden, welke
geen wijziging in:de ,,goudwaarde” van hun valuta hebben
gebracht, luidt in eerste instantie de offerte omgerekend in gedevalueerde valuta hoger, doordat de omrekenings-
koers is gewijzigd. Echter, deze landen zullen rekening
moeten houden zowel met, de koopkracht van de gede-
valueerd hebbende afnemers als met de vergroting van
hun concurrentiekracht als. aanbieders. Men ziet dan
oôk, datwat ‘Indonesië betreft èn de Verenigde Staten
èn Japan thans:bereid zijn in dollars lager te noteren,
ook al blijft er nog steeds een belangrijk ongunstig verschil
in verhouding tot de toestand vddr de. devaluatie. Indo-
nesië was voor een niet-onbelangrijk gedeelte van zijn
importen afhankelijk van de dollarsfeei- en dan in, het
bijzonder van Japan. Over 1948 was hij een totale invoer,
volgens de handelsstatistiek, van 1,125 millioen gulden,
uit de Verenigde Staten 252 millioen en uit Japan 187
millioen gulden of tezamen 39 pCt afkomstig (Canada
en het overige dollargebied namen’ geen belangrijke plaats
in). Hieronder waren zeer essentiële goederen., waarbij vooral moet worden gedacht aan textiel en tex
1
tielgrond-
stoffen (vooral Japan), meel en andei’e levensmiddelen
(Verenigde Staten), machines en onderdelen, transport-
middelen, grondtoffen vo’or produktiemiddelenindus trieën
(alles Verenigde Staten).
Bij de, beoordeling van deze cijfers dient uiteraard in
aanmerking te worden genomen, dat over 1948 hiervan in mindering dient, tq
,
komen het bedrag aan Marshall-
hulp, voor zover dit schenkingen betreft; de schuld uit
hoofde van hiermee
•
verband houdende leningen w’oidt
door dë devaluatie groter. Weliswaar is deze hulp ,voor
1949, stopgezet,, maar aangenomen mag worden, dat in de
toekomst de betalingsbalans op deze wijze weer zal worden
ontlast.’ Zou zulks niet list geval zijn, dan zou dit bete-
kenen, dat de positie der betalingsbalans ongunstiger
zou worden.
lloewel dus aangenomen mag worden, dat importen
uit de doliarsfeer in dbllam’s goedkopei’ zullen worden, mag dus ook niet w’orden vergeten, dat in guldens om-
gerekend dezè invoeren toch nog duurder zullen zijn
dan vdôr de devaluatie. Ook voor de invoeren uit landen,
welke hun valuta hebben gedevalueerd, moet voor de
toekomst met hogere prijzen wordn grekend. De deva-
luatie had in dit geval ten doel te streven naar bepaalde
nationale en_ internationale correcties. Een der te her-
stellen fouten is het tekort aan’uitvoér naar de dollarsfeer,
19 October 1949
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
–
829
zowel voor Groot-Brittannië als voor andere landen.
Afgescheiden van de drang naar grotere uitvoer naar de
dollargebieden tegen hogere nominale prijzen in de lands-
valuta, bestaat er bovendien een drang, om
i
alweer in
nominale prijzen, de opbrengst van dë export in het
algemeen te vergroten, teneinde zodoende enerzijds.de
p0-
sitie van de betalingsbalansen te verbeteren, anderzijds
tot een betere verhouding tussen overheidsbudget – en
voortbrengingswaarde te komen. Deze vergroting van
de waarde van dè uitvoer zal men trachten te bereiken
door betere prijzen dan voorheen. Accepteert men de
stelling, dat de devaluatie een verhoging van de export-
waarde brengt, dank zij een prijsverhoging, dan zal men
ook moeten aanvaarden de cbnclusie, dat de invoer-
waarde hoger w’ordt; immers, van een onderbezetting
van de produktie-apparaten elders was over het algemeen
geen sprake en zelfs afgescheiden van wijzigingen in de
kostprijs betekent betere exportmogelijkheid naar de
dollarsfeer stijging der prijzen ook voor andere gebieden,
tenzij deze tezamen minder zouden afnemen, maar in dit
laatste geval gaat op de duur weer het prijsvoordeel
verloren.
Dan echter hangt het van de ruilvoet – waarover ik
straks nog een enkel woord zal zeggen – af, of deze ver-
houding in dit opzicht ‘tenslotte een voor-‘ of een nadeel
brengt – tenzij de devaluatie gepaard zal gaan met een
in de invoer tot uiting komende versoberingDeze ver-
sobering echter is in Indonesië nog niet aanwezig. . Nog
steeds wordt hier aan de samenleving meer koopkracht
•toegevoerd en is meer latente kôopkracht aanwezig, dan
door de kringloop der produktie is verantwoord. Ook
op dit onderwerp kom ik later’ in dit artikel terug.
Zonder
,
versobering op de invoer – en dit geldt alge-
meen – ontstaan binnenslands nieuwe spanningen, een vraagstuk, waarop ik hier thans niet dieper zal ingaan,
al moge worden opgemerkt, dat, tenzij men ook aan de
kostenzijde de gevolgen dei’ devaluatie, met name in de
afschrijvingen, accepteert, , ,schij nposi ties” ontstaan met
alle gevolgen van dien, met name een geschenkenpolitiek
aan het buitenland of vertering van schijninkomen binnens-
lands.
Voor Indonesië moet dus van de devaluatie worden
verwacht een verhoging van de uitvoerwaarde pel’ eenheid
produkt, w’elke echter verre van evenredig zal zijn aan de
mate der devaluatie, doch tevens een stijging – even-
eens niet evenredig – van de waarde van de totale invoer.
Met betrekking tot het prijspeil voor de in het binnenland
voortgebrachte goederen valt vooralsnog weinig te zeggen.
Wel zijn cle prijzen tegenover de periode voor de .deva-
luatie op een hoger niveau gekomen. Veel zal hier af
–
hangen van het verloop van de rijstprijs. De rijstoogst
wordt voor dit jaar hoger dan in het vorige geraamd.
Desondanks zijn de prijzen van rijst op de vrije markt
te Batavia belangrijk gestegen; of dit een vooruitlopen
op de gewone seizoenstrend is, zal moeten worden af
–
gewacht.
Het staat dus vooi’ Indonesië te betwijfelen, of de voor
delen van de devaluatie groot zullen zijn; het hangt er
in de eerste plaats van af hoe zich verder uit- en invoer
zullen oitwikkelen. De uitvoer hangt zowel’ met eco-
nomische als met – en zelfs in belangrijke mate – andere
factoren samen. Vr de devaluatie moest de exports
van bepaalde hevolkingsgewassen (o.a. bevolkingsrubber)
worden gestimuleerd door het geven yan ,,inducements”
aan de exporteurs; deze kregen dus voor een bepaald
gedeelte van de uitvoer het recht om bepaalde goederen
te importeren en in ,vrije verkoop” te brengen. Dit
betekende in feite, dat deze uitvoer reeds tegen een andere
binnenlandse prijs werd verrekend. In hoeverre hierin
thans wijziging komt, moet nog worden afgewacht.
Gec’olgen op langer zicht.
In Indonesië liggen in het algemeen de verhoudingen bij
uitstek moeilijk. Van geoi’dende economische verhou-
dingen is nog weinig sprake. Nog steeds is Indonesië
in grotë mate aangewezen op het buitenland in deviezen-
rechtelijke zin. Kort geleden heeft de onlangs overleden
President’ van de Javasche Bank in zijn Verslag over
1947/1949 een analyse voor zicht op iets langere termijn
gegeven, w’elke hehartigenswaardige woorden bevat.
Terecht constateert hij als begin v’n de ellénde, dat
Indonesië. zijn Icansen om tijdig in de markt te komen
en daarvan permanent de vruchten te plukken, moest
laten voorbijgaan. Afgescheiden hiervan echter zit Indo-
nesië nog steeds met een iwaar geschonden produktie-
apparaat en bovendien met een apparaat, dat, om vol,
doende welvaart in de toekomst te brengen, gedeeltelijk
ook zal moeten worden omgebouwd. Voor herstel en
ombouw zal de apparatuur gedeeltelijk -. en zal het
nodige vermogen geheel – van buiten Indonesië moeten
worden aangetrokken. Bovendien drijft feitelijlc de Indo-
iiesische export op een paar goederen. Naast aardolie
en aardolieproducten, welke, hoewel uit Indonesië uit-
gevoerd, toch niet tot het Indonesische deviezenregime
behoren, zijn deze de rubber, copra en tin. Een enkel
cijfer moge dit illustreren
1
):
1946
1947
1948
.
(J.r
,
millioenen guldens)
aardoliepro-
d ucten
(bruto)
5,83
02,23
260,00
bevolkings-
rubber
70,36
.
67,60
145,37
onciernemings-
rubber
–
–
011,17
.70,36 67,60
256,54
copra
17,29
79,76 157,05
tin en tinerts
(bruto)
.
29,31
65,82
147,80
overige uit-
voer
31,95 71,24 219,00
totale uit-
voer
154,74
346,65
1.040,39
waarvan be-
volkings-
producten
110,44
184,53
370,71
waarvan on-
dernemings-
producten
42,63
150,60
63316
Wel valt dus jaar na jaar een iets grotere absolute
spreiding waar te nemen, doch het percentage van. de
overige uitvoer in het totaal neemt relatief slechtstoe
van 20,6 in 1946 tot 21,0 in 1948. Voor de toekomst be-
staat evenwel gegronde verwachting, dat andere produkten
de sterke eenzijdigheid komen verbreken, waarbij ik mêt
name denk aan palmolie, tabak, thee en op langr zicht
vezel en koffie .en w’ellicht enkele andere produkten van
de bevolkingsiandbouw en de Westerse ondernemingen.
Voor deze belangrijke exportprodukten, voor zover tot de guldensfeer behorQnd, zijn, naar het mij voorkomt,
de vooruitichten voor de prijzen niet zo gunstig: voor
grondstoffen doen op het ogenblik bijzondere omstandig-
heden, hun invloed gelden en de in de toekomst in tal
van landen noodzakelijke versobering zal aan het prijspeil
van de genotmiddelen, welke thans mede in guntige
omstandigheden verkeren, zeker niet ten goede komen.
Zou men de stelling poneren, dat de thans doorgevoerde
devaluatie, althans een daling der prijzen zal kunnen
tegenhouden, dan kan 9.an deze ongetwijfeld een zekere
juistheid niet worden ontzegd, doch of zulks ook vooi de
iets verdere toekomst zal gelden blijft een open vraag.
Daartegenover staat, dat Indonesië voor zijn
S
herstel in
de toekomst zal zijn aangewezen op belangrijke invoeren
voor de kapitaal- en gedeeltelijk ook voor de consumpt!e-
sfeer, de laatste om mede aan salarissen en lonen koop-
krachtige inhoud te geven. Nu is het een feit, dat in de
loop der jaren dertig de ruilvoet tussen uit- en invoer ongunstiger is geworden en dat deze ongunstige ont-
‘) Ontleend aan het Verslag van de President van de Javasche
Bank 1947-1949.
r
1:
1′
830
–
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
19 October 1949
wikkeling zich. na
de oor1, medd loor de disproportionele
transportkosten, heeft voortgezet; ook in dit opzicht
verschaft het Verslag van de President van de Javasche
Bank.voldoende duidelijk en exact materiaal. Het ftaat
te vrezen, dat de gedwongen devaluatie deze ontwikkeling
eerder zal versterken dan verzwakken, omdat de Indo-
nesische invoer, voor zover uiteindelijk voor de con-
sumptieve sfëer bestemd, juist in niet onbelangrijke mate
op Japan is aangewezen en omdat verwacht moet worden,
dat in de toekomst, indienen zodra de Verenigde Staten
mede de ontwikkeling van indqnesië direct of indirect
zullen financieren, een niet onbelangrijk deel der kapitaal-
goederen ook ‘uit deze, .dollarsfeer afkomstig zal zijn.
– Conclusie.
Op de langere duur zijn duskdchten werkzaam, welke
eventuele voordelen van een devaluatie op kort zicht
dreigen teniet te doen. liet zal nog lange jaren duren
voordat een evenwichtig prôduktie-apparaat
–
zal zijn
verkregen, dat zijn vruchten zal afwèrpen. De apparatuur
daartoe moet uit het devieznrechtelijk buitenland ko-
men, gepaard gaande’ met’ vermogenstoevloeiing naar
Indonesië. Door de devaluatie moet deze vermogens-
investering in guldens groter worden en daarmede treedt
de vraag naar de rentabiliteit ervan meer op de voor
;
grond. Tot iiu toe’ werd het hei%tél’ van het produktie-
apparaat voor een gdelte bereikt door de nog aanwezige
restanten der produktieh’iiddelen’ weer samen te voegen.
Dit was eên gelukkige oplossing, omdat het de druk op de
betalingsbalans verkleinde, hetgeen bij een in de jaren
1946 ën 1947 tocli’al passieve handelsbalans noodzakelijk
was. In de toekomst echter zal, zolang het’ produktie-
apparaat niet weer’is opgebouwd, naast een handhaven
van invoer voor cnsumptieve een grotere voor produk-
tieve d6eleinden nödig zijn en het stâat te vrazen, dat de
herbouw belangrijk duurder zal worden. Veel zal.afhangen
van het verloop vande markten voor grondstoffen e
genotmiddelen en de verdere ontwikkeling van de ruil-
voet tengevolge van de plaatsgevonden devaluatie.
Voor zover de financiering met dollars geschiedt en
daartegenover een dollarschuld zou blijven bestaan, blijft het verband tussen de.dure valuta en de duurte
van het produktie-apparaat gehandhaafd tot tijd en wijle
er voldoende inzicht in de w’erkelijke gelding van de Indo-
nesische galden bestaat; voor zover echter financiering
via ,,directe’ in
estering” geschiedt, zal een correctie
ten gunste daarna een vermogensverlies brengen. De fi-
nanciering van herstel en opbouw van Indonesië zal,
wil men in de toekomst moeilijkheden vermijden, mi.
zeer overiegend door ,,directe investering” dienen te
geschieden.
Juist voor een land als Indonesië, waar door het nog
onmogelijk zijn van een normale ontwikkeling een de-
viezenregime mede tot taak heeft, om, in afwachting
van terugkeer van meer normale verhoudingen, ,voorals-
nog de buitenlandse gelding van de valuta te bevriezen,
totdat inzicht in de realiteit mogelijk is, is een dergelijke
gedwongen devaluatie een doorkruising van de loop
van zaken. Wel had men hier wijziging van het deviezen-
regime in overweging, maar tot nu toe is het daartoe niet
gekomen. Zolang geen juist inzicht (in de toekomstige
verhoudingen en mogelijkheden bestaat, verdient een
straf sytem, naar mij voorkomt, de voorkeur boven
experimenten, welke eldei’s, in het algemeen gesteld,
nu niet bepaald succesvol zijn geweest.
Deze decaluatie geen eindstadium.
Voor Indonesië betekent deze gedwongen devaluatie
een schrede op de weg, maar zeker geen eindstadium.
Of deze schrede een stap vooruit of een stap achterwaarts
zal zijn, hangt af van de marge, welke zij brengt tussen
opbrengst en kosten. Doch geheel afgescheiden hiervan,
zij heft in elk geval de bestaande grote moeilijkheden
niet of althans bij lange na niet voldoende op.
In ht binnenland toch bestaat nog steeds een wan-
verhouding tussen de prijzen van de goederen bij invoer
en die tegen welke dezelfde goederen de ge- of verbruiker
bereiken. Deze marge zal, om tot meer normale ver-
houdingen te komen, moeten worden ingekrompen on
wellicht kan door beperking dezer marge de verhoging
der invoerprijzen gedeeltelijk worden opgevangen. Ik
denk hier met name aan een sterke beperking van de
vrije verkoop, gèpaard gaande met een ruimere distributie.
Zulks zou echter weer een derving van ontvangsten voor
de Ovérheid betekenen en dit is op zichzelf weer een
ernstig vraagstuk. Ook beperking van bepaalde invoeren
zal onder het oog moeten worden gezien, want naar mijn
mening leeft de Indonesische maatschappij, gezien de
tegenwoordige mogelijkheden, op te grote voet. Ver-
sobering en dan zelfs vergaande is uiterst noodzakelijk,
wil men inderdaad kunnen komen tot een herstel van
welvaart. Een versobering, welke wel in de eerste .plaats
geldt het hele overheidsbestel. Helaas worden hier
•
te
lande weinig gegevens gepubliceerd (de laatst gepubli-
ceerde begroting is die voor 1947; de rekening en verant-
woording over dat jaar is nog niet bekend!). Desondanks
echter is hier van algemene bekendheid, dat de Overheid
nog steeds staat voor een zee!’ belangrijk begrotings-tekort. Was het in de jaren dertigin het algemeen zo –
ik citeer opnieuw het Verslag van de President van de
Javasche Bank 1947/1949 -, dat het totaal overheids-
inkomen tussen 50 en 55 pCt van de exportwaarde uit-
maakte en dat bij een percentage van 55 een verhouding
bestond, waarbij zondèr overmatige belasting van be-
drijf en individu de Overheid zonder tekorten rond-
kwam, na 1945 is dit principieel anders geworden. On-
getwijfeld zijn de offers voor het handhaven van rust
en orde – waaraan, het zij terloops opgemerkt, het uitvoer-
provenu is te danken! – groot geweest en nog groot,
maar daarnaast kan men,zich niet aan de indruk ont-
trekken, dat ook het overige budget een uitzetting heeft
ondergaan, welke, voor dit overige budgét alleen reeds
hét percentage van de uitgaven tot ver boven de 100
brengt. Tot nu toe vond de financiering daarvan gedeel-
telijk plaats door heffingen, gedeeltelijk door het binden
en Jiet door de rekeninghouders zelf steriliseren van
koopkracht (niet toestaan van transfer doet grote be-
dragen aanhouden met welke geen koopkracht wordt
geoefend), gedeeltelijk ook door geldschepping. Gedu-
rende de laatste tijd echter is er een streven weliswaar
nog een belangrijk deficit te accepteren, doch aan de
andere kant om de inkomsten der Overheid te vergroten:
verhoging van retributies, permanent maken van uitvoer-
rechten (waarover ik reeds in ,,E.-S.B.” van 6 Juli 1949
schreef
2),
verhoging van invoerrechten, accijnzen (suiker,
gedistilleerd, tabak en zout in zeer belangrijke mate),
verhoging van de vaste zegelrechten (een verdubbeling
van het tarief), terwijl als niei.iwe maatregel de invoering
van, een omzetbelasting op het programma blijkt te staan.
Al deze maatregelen betekenen – evenals de vrije ver-
koop van tal van produktiemiddelenen consumpliegoederen
– een verhoging van de produktiekosten, zovel direct
als indirect door een verhoging van de kosten van het
.levensonderhoiid. Deze verhogingen treffen vel heel
ongelijkmatig, maar zijn een gevaar voor de totikomst.
Herstel van welvaart, aangenomen dat voldoende rust
en orde en daardoor veiligheid voor persoon en goed
zullen komen te heersen, is. alleen mogelijk indien de
mogelijkheid en aantrekkelijkheid tot vorming .van ver-
mogen wordt geschapén en indien voorts buitenlandse
investering aantrekkelijke kansen worden geboden. Daar-
voor echter is een eerste eis, dat er normale binnenlandse
verhoudingen ontstaan, zowel op het gebied van de vei-
‘)
Zie: ,,Het Indonesisch algemeen uitvoerrecht op export
producten”, blz. 528 e.v.
19 October 1949
ECONOMISCH-STATISTISCHE BRICHTEN
831
ligheid als in het domein van de verhouding opbrengsten
tegenover kosten. Daartoe weer is een eerste eis, dat de
Overheid, en binnen de kortst mogelijke termijn, haar
uitgaven aanpast aan de inkomenscapaciteit van het land.
Ongetwijfeld zal zulks grote offers vergen, maar veiligheid
en orde, alsmede een gezonde financiële overheidspolitiek,
zijn onmisbare voorwaarden. Zodra zulks bereikt is
heeft liet zin om de balans op te maken en te overwegen
op welke wijze de in het binnenland bestaande wanver-
houding tussen geld en goederen moet worden hersteld:
door een wegnemen van een deel van de koopkracht via
een geidsanering of door een aanpassing van de buiten-
landse wisselkoers. Ongetwijfeld brengt de thans plaats-
gevonden devaluatie enige, zij het een zeer beperkte ver-
betering in de verhouding tussen exportwaarde en over-
heidsuitgaven, maar van het scheppen van normale ver-
houdingen hier en in de economische sfeer als geheel is
nog geen sprake. De grote en principiële stappen moeten
nog worden gedaan.
Bij herhaling horen wij, dat Indonesië zulk een vrucht-
baar land is. Ongetwijfeld is een grote mate van technische
vruchtbaarheid aanwezig, maar zonder enige overdrijving kan men zeggen, dat Indoncsië economisch arm, doodarm
is! De offers, welke de onveiligheid kost, de nog steeds
ontbrekende mogelijkheid tot ontplooiing der produktieve
krachten, de wanverhouding tussen overh
t
eidsbudget en
nationaal inkomen der gemeenschap, het gebrek aan
vermogen tot herstel en opboiiw, dit allesmaakt het on-
mogelijk de techtiische vruchtbaarheid om te zetten in
economische welvaart. Eerst als hier een duidelijke lijn
valt te zien, ten gunste of ten ongunste,al het mogelijk
zijn zich een juist oordeel te vormen van de werkelijke
gelding, welke de Indonesische gulden op de wereldmarkt
moet hebben. Daarvoor is de toestand op het ogenblik
nog niet rijp.
Batavia, October
1949.
J. F. HACCOG.
DE MILLIOENENNOTA 1950.
lIet is begrijpelijk, dat de Minister”van Financiën ver-
klaart met zekere voldoening de ontwerp-begroting 1950
aan het parlement voor te leggen, nu niet alleen als ten
vorige jare de gewone dienst plus de buitengewone dienst 1
(oorlogshersteldienst), maar’ook het nadelig saldo Land-
bouw-Egalisatiefonds uit de gewone middelen is gedekt.
Het moment acht ik thans gekomen ofri eOB tèrügblik
te slaan van het huidig moment tot aan dat van de be-
vrijding. De begrotingsopstelliPg heft in verband met de
vernieuwing der comptabiliteit achtereenvolgens enige
wijzigingen ondergaan; de begrotingsvorm 1948 blijkt
thans de definitieve. Daaraan’heéft een scherpe scheiding
van exploitatie- en kapitaalsuitgaven ten grondslag ge-
legen. Kapitaalsuitgaven (uitgaven voor de verwerving
van kapitaalgoèderen) moeten in principe uit leningen
wordn bestreden en 3fgelost overeenkomstig de lenings-
voorwaarden en – grosso modo – uit dat deel der op-
brengsten, dat door de afschrijving op de kapitaalgoederen
vrijkomt voor het doel’ der aflossing. –
De kapitaalsuitgâven blijven derhalve verder buiten
beschouwing; het vraagstuk van het sluiten der begroting
raakt alleen de laste’n en baten van de exploitatie ge-
durende het begrotingsjaar. De populaire millioenennota geeft een soortgelijke beschouwing in populaire termen,
maar zegt dan, dat de Staat ,,mag” lenen. Dit lijkt mij
niet juist, de Staat behoort in principe te lenen; anders
noodzaakt zij thans levende be,vo,ikingslagen om ongewilde
geschenken aan latere jaailagen der bevolking te doen.
Dit neemt echter niet weg, dat men – zoals de nota
1949 zegt – naar de moderne opvatting in tijden, waarin
de conjunctuur de belastingen rijkelijk doet toevloeien,
kapitaalgoederen uit lopende middelen zou kunnen
dekken, daarmede dan de reserve openende om in achterna
komende depressiej aren voor dp, exploitatietekorten – resp. voor de financiering van,ein werkenprogramma –
te kunnen lenen. Naar de verrnogensrechtelijke boek-
OVERZICFIT UITGAVEN EN ONTVANGSTEN 1915 T/M J950.
(in mililoenen guldens).
Gewone Dienst
Uitgaven
Middelen Saldo
fliiiteitgewoiie Dienst
1
Uitgaven
Middelen
Saldo
Gewone Dienst en Bui-
tengewone Dienst
1
Uitgaven
Middelen Saldo
Nadelig saldo Landbouw.
Egalisatie
(Crisis)
fonds
Saldo Gewone Dienst +
Buitengewone Dienst
+ Nadelig saldo
Landbouw-Egalisatio
(Crisis) fonds
Buitengewone Dienst,
II
(Kapitaal(lienst)
Uitgaven
Middelen
Saldo
2e halfj.
voorl.
vast-
voorl.
1
vast-
voorl.
vast-
verm.
vast-
herzie-
en tw.-
1945
ver-i
rek.
gest. rek.
gest.
rek, gast.
uiLk.
gest.
ning
hegr.
dubbeld 1
cijfers
begr.
cijfers
1
begr.
cijfers
1
hegr.
1948
begr. begr.
1950
1945′))
1946 1946
1
1947
‘)
1)
t
1947
1
1948
.,
1949
1949
2.270
2.352
2.455 2.105 2.446
2.271
2.427 2.497 2.436
2.754
2.681
1.099
1.024 2.476
–
2.654
2.401
3.507
+1.236
2.738
3.651
3.156
+
720
3.569
3.518
-1.171
-1.328
+
21
+
549
–
45
+
311
+1.154
+
815
+
837
1.920
1.962
2.478 1.659 1.417
.1.943
1.091
1.854
802
886 669 180
252
765
930
161
319
54
204
76
76
23
-1.740 -1.710 -1.713
4.933
–
729
-1.256
-1.624 -1.037 -1.650
–
726
–
810
–
6411
4.190 4.314
3.764
3.863
4.214
3.518
4.351
‘
3.238 3.640 3.350
1.279
1.276
3.241
3.584
2.562
3.826
2.792
3.855
3.232
3.645
3.541
-2.911
-3.038
-1.692
–
180
-1.301
–
388
–
726
–
496 ,
–
6
+
,
5
+
191
_L
528
–
514
–
376
–
424
–
316
–
493
-498
–
523
–
227
–
227
–
171
-3.439
-3.552
-2.068
–
604
-1.617
–
881
-1.224
1.
-1.019
–
233
–
222
+.
20
–
–
692
450
527 524 473
‘
466
”
381
505
575
–
–
83
104
‘
37
213
50
194
71
71′
185
–
–
–
609
–
346
– 490-
311
– 423
– 272
– 310
–
434
– 390
In
1945 is
geen splitsing gemaak’t tussen Buitengewone Dienst
1
en de Buitengewone Dienst
II
(Kapitaaldienst).
Hierbij is rekeniiig gehouden met te verwachten suppletoire begrotingen en eventuele overschotten op de uitgaven en niet de
gewijzigde iniddelenraming.
Met inbegrip’ van ‘de uitgaven en ontvangsten te Londen.
832
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN.
19 October 1949
houding zou men die transactie over een reserverekening
moeten laten lopen; ni. men zou de eploitatie-over-
schotten der gewone diensten naar de reseruerekening
(deel der groep kapitaal-en vermogensrekeningen) moeten
overbrengen, teneinde de financiering van kapitaalgoede-
renaankoop uit de gewone middelen in verantwoording
te brengen.
Uit de totalen-overzichten in de laatste twee millioenen-
nota’s blijkt, dat deze opvatting grondslag van het beleid
is geweest. De uitgaven van BGD T, welke – als de
nota’s zeggen – hoevel niet het vermogen van de Staab
vermeerderende toch met de kapitaalsuitgaven moeten
worden gelijk gesteld, voor zover zij namelijk het na-
tionale vermogen verstérlen, zijn uit de gewone middelen
gefinancierd. Grotendeels zijn dit uitgaven voor oorlogs-
herstel en dergelijke zaken van aflopend karakter. Er
is in de omstandigheid, dat dit geen herstel van staats-
kapitaal is en er dus geen kapitaalgoederen tegenover
in het balasdehet verschijnen, bovendien veel aan-
leiding om de gedachte bij te vallen, dat die buitengewone
dienst 1 met de gewone dienst uit de lopende midd1en
moet worden gefinancierd. Daarop is dan ook het finan-
ciële beleid gericht.
De vergelijkende staat toont aan, hoe in deze visie
de staatsbegroting van een niveau met f 31 milliard te
kort in vier jaren tot het indienen van een sluitend budget
kwam.
Tekort
1945
01)
jaarbasis
………………….f
3.439
mln
9949
vasigestelde begroting ………….. ..
2.068
mln
1947
vastgestelde begroting ………….. ..
1.617
mln
1948
vastgestelde begroting ……………..
1.224
mln
1049
vastgestelde begroting … . ………. ..
233
mln
Over
1950
ontwerp-begroting
…………….
..
20
mln
Er blijkt rds hier een ierhand tussen begrotings-
tèkorten en herstel. In de eerste jaren 1946 en 1947 was
alleeh nog maar mogelijk het herstel inflationistisch te
financieren (voor zover althans dit mt het begrotings-
tekort samenvalt, hetgeen blijkens vroegere nota’s niet
het geval is). In 1948 is dit nog maar zeer ten dele het
geval. Int 1949 kan het principe herstelfinanciering uit
gewone middelen worden gesteld, maar kan nog niet ten
volle worden bereikt.- In 1950 echter verwachts men dit
geheel te verwezenlijken. Ik reken daarbij de subsidies
als middelen tot herstel van arbeidsproductiviteit.
1-let resultaat, in bovenstaande cijfers uitgedrukt,
wordt bereikt: ten eerste door het dalen en het drukken
van de behoeften van buitengewone dienst 1, als volgt:
per saldo
1945
jaarbasis ………………
…… f
1.740
mln
1946
vastgesteld …………………. …
1.713
mln
1947
vastgesteld ………………….. …
1.256
mln
1948
vastgestelae begroting
………. …
1.037
mln
1940
vastgestelde begroting
………. ..
726
mln
1950
ontwerp-begroting
……………..
646
mln
1-let begrotingsbeeld is, wat de buitengewone dienst 1
aangaat, met de volgende posten verklaard: f 463 mln
oorlogsschade (afgezien van f 33 mln op gewone dienst
verantwoord), f150 mln en f 16 mln voor distributie en
prijsregeling; daarbij komen dan no de bekende f 8 mln voor het welvaartsfonds Suriname en f 71. mh voor bij
zondere rechtspleging.
Bij deze cijfers deiikt men terug aan het liquidatie-
schema der, buitengewone dienst begin 1946, voor de
indiening van de begroting 1947 opgemaakt, waarbij in
1950 slechts over zou zijn een kleine f 400 mln, groten-
deels bestaande uit de materiële oorlogsschade. Dit project
is ten dele uitgekomen, zij het dan ook, dat de materiële
oorlogsschade circa f 100 mln hogei’ is dan toen kon wor-
den voorzien. Dat de uitgaven voor rust en orde in Indo-
nesië nog in de jaren 1949 en 1950 resp. f 180 en f 150 mln
zouden vragen, was toen niet te voorzien; evenmin, dat
voor de distributie en prijsregeling, welke in 1949 nog
circa 1 20 mln vroeg, voor 1950 nog met 1 16 mln ruim
moest worden gerekend en dat de bijzondere rechts-
pleging nog na 1948 zou voortduren.
In de tweede plaats is het afnemen der begrotings-
tekorten veroorzaakt door het gunstig beloop der ont-
vangsten, nl.:
1
1946
…………….
6 2.476
mln
1947
………………
2.401
mln
1948
………………
2.738
mln
1949
………………
3.156
mln
1950
………………
3.518
mln
In deze cijfers weerspiegelt zich in sterke mate de
gunstige ontwikkeling van de bedrijvigheid,
m.a.v.
het
herstel van de economische ontwrichting, ontstaan uit
oorlog en bezetting. Blijkens deze en voorafgaande mil-
lioenennota’s blijken de werkelijke ontvangsten de ver-
wachting steeds te hebben overtroffen; een typisch symp-
toom van de hoogconjunctuur door het herstel veroor-
zaakt. Zulk een toestand kan niet blijvend zijn, zoals
de Minister in de nota opmerkt; de tendentie tot stabili-
satie wordt ook in de belastingontvangsten waargenomen.
Desalniettemin wordt in de raming 1950 een hogere
opbrengst dan geraamd voor 1949 verantwoord geacht.
Van de voornaamste belastingen is het beloop als
volgt:
1047 ‘)
1948
1949
1050
–
.
(in
6
mln)
–
Inkomstenbelasting
. . .
520
620
630 676
Loonbelasting
……….
310 329
456
511
Omzetbelasting
……..
417 488
712
730
Vennootschapsbelasting
.
126
100
160 228
Vereveningsheffing
160 170
200
210
Invoerrechten
……….
53
167
215 273
Accijnzen tezamen
250
267
299 343
‘)
Ten behoeve van de vergelijkbaarlicid
zijn de cijfers
1947
ruw-
weg omgerekend alsof
de
nieuwe
financiële verhouding
met
Gemeente en Provincie reeds dat jaam had gegolden.
De stijging der middelen naar het huidig niveau ligt
dus in hoofdzaak in de inkomstenbelasting van 1947 op
1948, in de loonbelasting gedurende alle jaren, evenzo
in de verevenïngsheffing; in de omzetbelasting in hoofd-
zaak van 1948 t/rn 1950; de invoerrechten lopen regelmatig
alle jaren op, de accijnzen eveneens, maar het sterkst
van 1949 op 1950. Een en ander weerspiegelt het beloop
van het herstel naar èen normale toestand.
Onder de overige middelen (niet belastingen) worden
ook nog enkele stijgingen waargenomen, welke ik onbe-
sproken laat. Evenals vorig jaar is bet inhalen van de
achterstand in de belastingontvangsten boven de rarning
gebleven.
In de begrotilig werden niet verwerkt de maatregelen
vervat in de aanhangige wetsontwerpen belastinghcrzie-
ning, welke strekken om de intering van bedrijfsvemogens
tegen te gaan en de investering te bevorderen; waarmede
f155 mln zal zijn gemoeid. Evenmin werd gerekend met
voorgenomen verlaging van loon- en inkomstenbelasting,
teneinde de druk op de lagere en middelbare inkomens
te verminderen.
1
Daarmede zal circa f 140 mln zijn ge-
moeid. Daartegenover staan dan de voorSenomen ver-
hogingen, welke op f 190 mln worden geschat, zodat, als
dit alles werkelijkheid wordt, het saldo der ontvangsten
f 100 mln lager zou worden. Hierdoor zou weer een deficit
ontstaan, dat echter weer zal worden gecompenseerd
door een waarschijnlijk lagere uitkomst van enkele andere
posten. Met het eventuele effect van de devaluatie op
de uitgaven 1950 kon uiteraard niet worden gerekend;
er ligt hier echter een mogelijkheid van begrotingsover-
schrijding; zeker tav.
•
aankopen uit de dollargebieden.
Tegenover de gunstige ontwikkeling der ontvangsten
en van de lasten BGD 1 staat de stabiliteit van de kosten
an de gewone dienst.
De vastgestelde begrotingscijfers vertonen het volgende
beeld:
1946
…………….
6 2.455
mln
1947
………………
2.446
mln
1948
………………
2.427
mln
1949
………………
2.436
mln
1950
begroot
…………
2.681
mln
19.Octobr 1949
‘ECONOMISÇH-STATISTISCHE BERICHTEN
833
De voorlopige rekeningcijfers vertonen een ietwat
ander beloop, vooral tav. het jaar 1949, ni.:
1946
…………….
f
2.105
mln
1947
.’
……………
..2.271
mln
1968
………………
2.497
mln
1949
………………
2.754
mln
1950
………………
2.681
mln
Oorzaak
Yan
de stijging Van:1.948.. op .1949 ligt’ in een
aantal supletoire ..begrotingen voor so,cialç ,rnaatregelen
en militaire doeleinden. Ditis d’us geerf verandering van
het kostennïveau, maar slechts de toevoeging van enige
nieuwe kostendragers. Gewenst ware, dat vergelijkings-
cijfers konden worden gegeven, waarbij afle nieuwe kosten-
dragers en nieuwe grondslagen der kostenberekening
konden worden geëlimineerd. –
In deze exploitatiekosten zit echter een grote hoeveel-
heid posten, w’elker groolheid is bepaald door omstandi-
heden, welke men in het huidig tijdsewricht niet kan
veranderen.
Naar. de verdeling over de verschillende doeleinden
vinden we als voornaamste posten:
.
1948
.1969
.
1950
(in
1
mln)
Nationale
Schuld
……………
558
544′
473
Onderwijs, Kunsten en Wetenschap-
pen
….
…
………………
295
339
371
Militaire
uitgaven
…………….
409
517
601
Politie
en
Justitie
. . .
.’ .’………
125
.
168
.
175
Sociale voorzieningen
……….
332
.
346
385
Bestuurskosten niet opgenomen on-
der andere catogorie0n
……….
117
116
.
427
Diversen (zonder uitk. gemeente
1948
wo.
pensioenen)
…………..
391
406
549
2.227
2.436, 2581
In de nota wordt ook op dit moeilijk verand6rbare
dezer kosten gewezen.
Globaal genomen ziet men drie categorieën uitgaven,
vallende onder gewone’ dienst en buitengewone dienst 1,
het begrotingsbeeld beheerseil, nI::
Militaire uitgaven (gewoon)
5
52
(buitengewoon)
……………..
8
mln
11
Uitgaven oorlogsberstel (gewoon)
5
/
(buitengewoon)
……………..
f
1
fl
Dienst staatsschuld
…………………………..
559
mln
1 1.901
mln
waarvan f1.675 mln op de gewpne dienst drukt.
Dit’hetekent, dat de helft van het gewone budget door
deze drie uitgavensoôrtefl is bepaald. Een calculatie in de
nota toont aan, dat het percentage dezer drie categorieën
van uitgaven in de jdren 1946/1950 tussen 46 én 51,6
varieert, liet hoger peil der uitgaven wordt dan ook aan-
vaardbaar geoordeeld, wanneer wordt bedacht, dat van
deze de combinatie optreedt van z*ai’e m litaire ver-
plichtingei – hier en ovei’zée – met de financiering van
oorlogsherstel i:iit de lopende ontvangsten en de last
van een door de oorlog hoog opgelopen staatsschuld.
Men herinnei’e zich, dat de begrotingstekorten in de oorlogs-
jaren een totaal van f 13 mrd beliepen.
Er volgt uit het hoge kostenpeil, dafhet streven naar
verhoging van efficiency in de uitgaven een eerste plicht
blijft; evenwel volgt uit de verhoudingen, dat men zich
niet moet voorstellen, dat Iit efficiency-streven opval-
lende invloed zal hebben op de cijfers in de orde van
grootte, waarin die in beschouwingen’ als deze ter sprake
komen. . -.
Onder de f1.675 mln van de gewone dienst, welke
overblijft, wanneer men de drie grote posten bovenge-
noemd uitschakelt, is een bedrag van f 466 niln personeels-
‘uitgaven begrepen. Een bezuiniging in de vorm, w’aarin
die vroeger’wel is .toegepast (procentuele saki’iserlaging),
te overwegen, zou – onder gegeven omstandighedn
met de rede in strijd zijn; es’ blijven dus allëen over de
mogelijkheden van personeelsinkrimping ddor verhoogde
rationaliteit in organisatie en wei’kmethoden, van aan-
passing van de personeelsbezetting aan’ de waarile van de
ai’bei
•
d bij de diensten, welke niet gemist kunnen worden
en van vermindering van de overheidstaken. Wat het
eei’ste aangaat hebben zowel de nota 1949 als de nota
1950 (en eigenlijk ook reeds de nota’s van voorafgaande
jaren) dangetoond, dat de Regering hierin diligent is,
waarbij het streen naar de meest doelmatige methoden,
welke langdurig effect verzekeren, verkozen wordt boven
speculeren, op – ogenschi,inlij k gemakkelijk bereikbare
resultaten, waarvan de ervaring en de ‘analyse leren,
dat de moeilijkheden slechts worden verplaatst of nieuwe
moeilijkheden – met op zijn gunstigt enkele na-ijling –
ontstaan. lIet streven ,naar inkrimping van overheids-
‘taken blijkt uit het bovenbesproken beloop van de buiten-
gewone dienst, n waar bij wënselijkheidsuitingen op
het gebied van de overheidsbemoeiing vaak wordt ge-
dacht aan de werkzaamheden van de Overhéid op econo-
misch gebied, moge niet Qnopgemerkt blijven, dat in de
ordening naar grôotte der uitgaven ,de econornisch de-
partçmenten nog al achteraan in de lijst komen. Deze
ordening is globaal aldus:
1949
1950
(in
1
mln)
Nationale
Schuld
………………
596
592,9
Oorlog
en
Marine
………………
543,4
661,9
Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen
321,2
350,2′
Sociale.
Zaken
………………….
246,9
261,8
Verkeer
………………………..
130,4
147
14nanciën
……………………
123,5 132,4
Binnenlandse
Zaken
………………
118
439,5
Justiti6
……………………..
103,2
109
1
1
Landbouw, Visserij en Voeciselvoorzie-
•
ning
…..
.
………………….
87,5
89,7
10,
Wederopbouw
………………..
64,8
101,2
11..
Economische
Zaken
…………….
38,9
41,4
12.
Buitenlandse
Zaken
…………….
34
34,9
Overige hoofdstukken
…………..
.18,4
19,6
2.626,2
2.681,6
Tenslotte enige opmerkingen orer de Staatsbalans.
De Minister heeft zijn belofte vervuld (liet vorige jaar
gegeven)’ van publicatie van een staatsbalans, ook in
volgende jaren en met een analyse van de oorzaken
van de verandering in de grootte en de samenstelling van
het vermogen. Onvervuld bleef nog de belofte van dc
publicatie van een – naar alle thans bekende en defini-
tieve gegevens – aangevulde openingsbalans 1 Juli 1945
ter verbetering van de approximatieve, opgemaakt in de
eerste maanden na de bevrijding, toen de comptahiliteit
enige jaren achterstand had. Die belofte hield tevens in
de publicatie van de analyse der vermogensveranderingen (naar oorzaken) over de periode 1 Juli 1945-31 December
1947, welke alle veranderingen in de staatsschu]d – èn
doos’ beleid èn uit onderhandelingen met het buitenland zou motiveren. Hôogstwaarschijnlijk zal dit stuk nog
niet gei’eed kunnen zijn, omdat uit de oorlogsjaren nog niet
alle posten zullen zijn geregeld. Ik mag er echter wel op
wijzen, dat de publicatie van’dit stuk voor de Nederlandse
econoiliisclie gesihiedenis van zeer groot belang zal zijn.
In tussen zal misschien ook liet probleem van de fi-
nanciering der sociale verzekering zijn opgelost en dien:
overeenkomstig de p.m. posten door definitieve zijn ver-
vangen, hetzij men de fondsvorming continueei’t’ of tot
het omslagstelsel overgaat vooi’ de bestaande en voor de
nieuwe verzekeringen. In het voorbijgaan mag w’el worden
opgemerkt, dat èn voor liet Rijk èn voor het particuliere
bedrijfsleven, de bedrijfseconomie gediend zou zijn met het
opheffen van de irrationele veelvoi’migheid in de soorten
van sociale verekering. Elke verzekering heeft haar, eigen
systeem, bei’ekenirigswijzen, grondslagen enz., wat veel
tijd voor het bedrijfsleven vergt en een veelheid beheei’s-
appai’aten vraagt, welker arbeid (naar het mij voorkomt)
hij een mcci’ uniform systeem veel meer doelmatig in één
staatsverzekeringsbedi’ijf zou kunnen geschieden.
‘Terugkerende tot de balans, ziën wij, dat de vermogens-
positie f 850 mln gunstiger is, ondanks een tekort in
debet en credit van de rekening 1948 van f 1,019 mln,
Ten dele is dit te verklaren uit cori-ecties, welke nog op
834
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
19 October 1949
de balans 1947 moesten worden aangebracht en waaruit
een vermindering van f 432 mln volgt. Dit is aannemelijk
in het begin der methode; ook moet worden erkend, dat
er vermogensmutaties zijn, welke geen exploitatieresultaat
zijn. Indien men echter als verschillengrond naar voren
brengt, dat begrotingsuitgaven van de gewone dienst
kunnen leiden tot het ontstaan van actiefposten op de
balans of tot vermindering van passiefposten op de balans
van het: vorigè jaar, dan geeft het de indruk, dat het
systeem der vermogensrechtelijke staatsboekhoudingen
nog is vermengd met de traditionele ontvangsten- en
uitgavenboekhouding, welke de Minister, uit hoofde van
haar ongeschiktheid om aan de huidige eisen te voldoen,
heeft verlaten. De invoering van een vermogensrechtelijke
boekhouding – ongeacht of dit invoeren de Staat dan
wel een onderneming betreft’-t– vereist een principiële
en consequente sèheiding van kapitaal- en exploitatie-
rekening; in de kapitaalrekening dient dan voorraad-
verwerving van verbruik gescheiden gehuden te worden
en dienen ook debiteuren- én rediteurenvereffeningen
gescheiden gehouden te wordeii van exploitatiebetalingen.
Bovendien zal zonder consequente doorvoering van de
beginselen der vermogensrechtelijke boekhouding niet
kunnen worden bereikt, dat het systeem van administratie,
dat tot versnelling van verantwoording tussen buiten-
diensten en departementen en tussen..deze en financiën
heeft geleid, er ook toe leidt, dat men elk jaar in de mil-
lioenennota ide oorzakelijke verklaring der vermogens-
mutaties (baten- en lastenrekening) van een voorgaand
jaar kan opnemen en de rekening en verantwoording
binnen zes maanden kan geschieden, waardoor het steeds
veranderen van verantwoordingscijfers van voorgaande
dienstjaren kan worden vermeden. En waardoor tevens
vermeden wordt,. dat de critiek; gegeven bij indiening
van de rekening 6h van het rapportvan de rekenkamer
vele jaren na dato geschiedt,waaruit verwarring in de
publieke beoordeling van . het beleid mogelijk is.
Als slotopmerkinged zu ik nog de wens willen uiten, dat
naar een groter verband in de cijfermatige toelichtingen
van de achtereenvolgende millioenennota’s zou worden
gestreefd; thans – zijn de cijfervergelijkingen slechts be-
perkt tot het voorafgaande jaar, waardoor ontwikkelings-
tendenties niet zichtbaar, worden. Cijfers met overeen-komstige omchrijvingen in opeenvolgende millioenen-
nota’s komen niet overeen, omdat allerlei veranderingen der
cijfers gedurende de loop van het jaar de vergelijkbaarheid
,storen. Globaal herstel van vergelijkhaarheid – dus cijfers
onder suppositie van gelijke structuur – is gewenst.
Bovendien moet de wens worden uitgesproken, dat het
systeem van vermogensrechtelijke boekhouding er in de
toekomst toe zal leiden, dat de millioenennota nog wordt
aangevuld met een geprognotiseerde balans, zoals die zal
ontstaan per einde van het begrotingsjaar, aldus het
effect van de voorgenomen maatregelen op de vemogens-
positie des Rijks projecterende en tevens tot uitdrukking
brengende het effect van in het lopende jaar getroffen
of bij de begrotingsindiening aanhangige of voorgenomen
beleidsmaatrpgelen op die vermogenspositie. Dan wordt
vermeden, dat in het debat over het financiële beleid
retrospectie en projectie op onduidelijke
•
wijze dooreen-
lopen.
Afgezien van de geuite wensen omtrent verdere voort-
schrijding in het systeem en van de geuite vrees voor
mogelijke gevaren in de verdere toepassing, zal het Neder-
landse publiek erkeTitelijk moeten zijn voor de uitvoerige
en alle feiten weergevende toelichting op de financiële situatie, welke de Minister. van Financiën in dit staats-
stuk (getrouw aan de traditie) heèft gegeven. Erkentelijk zal men ook dienen te-zijnvoor de prettige wijie, waarop
in de populaire weergave, de materie van dit staatsstuk
thans voor elke staatsburger toegankelijk is gemaakt.
Dit laatste is ook als een belangrijke stap te beschouwen
om elke burger en elke burgeres te interesseren in de
voor de volkswelvaart zo belangrijke vraagstukken,
welke in het staatsbudgot aan de orde komen.
‘s-Gravenhage.
Pro t. Dr A. MEY.
(
BEREKENING EN RAMING VAN HET
EFFECT VAN DE DEVALUATIE.
Het doel van de devaluatie volgens Sir Sta/ford.
Sir Stafford Cripps heeft tegelijk met de devaluatie het
doel van deze ingrijpende maatregel uiteengezet. De En-
gelse Regering moest in allerijl een dijk opwerpen tegen
het afvloeien van de laatste goud- en dollarreserves. De
Britse economie moest de kans krijgen meer te exporteren
door verlaging van de exportprijzen, omgerekend in de
valuta’s van niet-devaluerende landen, vooral Amerikaanse
dollars. De Engelse industrie moest de kans krijgen haar
volle productiecapaciteit te gebruiken, daar anders werk-
loosheid zou dreigen.
Voor de andere devaluerende landen hebben dezelfde
doelstellingen op meer of minder geaccentueerde wijze een
rol gespeeld, maar de beslissende factor vormde voor vele
landen en vooral voor Nederland het doel, in de concur-
rentiestrijd niet ongunstiger te staan dan te voren. Voor
Nederland in het bijzonder was de handhaving van de
concurrentiepositie tegenover Denemarken voor landbouw-
producten en tegenover Engeland voor industrieproducten
(bijv. schepen en textiel) van beslissende betekenis.
Het effect van de devaluatie zal zonder twijfel verande-
ringen in de betalingsbalansen teweeg kunnen brengen,
welke in de richting van het doel leiden, maar daarmede
is geenszins beweerd, dat het bereiken van het doel is ver-
zekerd. Kenmerkend hiervoor zijn de uitlatingen val’i de
Directeur van het International Monetary Fund, Camille
Gutt, die de maatregel ,,a peaceful and useful revolution”
noemt, maar daaraan toevoegt: jt has cleared the way for
the other actions which will be necessary to fulfill these
purposes”. Dit geldt evengoed voor de wereld in haar ge-
heel als voor elk land afzonderlijk. –
De vooraarden voor het slagen volgens Ca,nille Cuu.
Het gewenste resultaat, zo vervolgt Gutt, is het herstel
van het internationale betalingsverkeer ,,by an expansion
of exports on the basis of relative prices and costs rather
than by the contraction of imports through restrictions
and discriminations”. Hij waarschuwt, dat de nieuwe vast-stelling van de wisselkoersen, welke de nodige eerste,stap
voor de uitbreiding van de wereldhandel en vooral voor
grotere verkopen naar de dollararea vormt, teniet zou
kunnen worden gedaan door prijs- en kostenverhogingen
en door ondoelmatig binnenlands beleid.
Gutt acht een zeer actief beleid en vergaande medewer-
king van de bevolking nodig om de goederen voor de export
beschikbaar te krijgen, o.a. door beperking van de uit-
gaven voor consumptie en investeringen en door volledig
gebruik te maken van de devaluatie voor lagere prijzen bij
de export. Landen, die gedevalueerd hebben, aldus Gutt,
kunnen het zich hiet veroorloven, de prijzen, uitgedrukt
in hun eigen valuta, te laten stijgen. –
De problematiek.
Het effect van de devaluatie laat zich niet met de
rekenlat op grond van de devaluatiepercentages enerzijds en de import- en exportcijfers anderzijds berekenen. Niet
alleen omdat nieuwe concurrentieverhoudingen zijn ont-
staan enals gevolg daarvan de afzetkansen naajl de.ene
richting verbeterd, en in de andere achteruit gegaan zijn,
niet alleen omdat de aantrekkelijkheid van de export naar
de verschillende markten – waaronder ook de afzet op
de binnenlandse markt— verschoven is en de uitwerking
daarvan niet te voorspellen is,-maar vooral omdat elke
19 October 1949
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
835
producent en handelaar naar eigen be1ang beslist of hij
zijn exportprijzen slechts verhoogt met de verhoging van
zijn kostprijs of voor hogere guldensprijzen aanbiedt.
Reeds nu wordt het duidelijk, dat voor bepaalde sterke producten en diensten (bijv. non-ferro- metalen en lucht-
vaartpassages) cle prijzen in de devluerende landen aan
de dollarprijs geheel’of ten dele.worden aangepast’. Als ge-
volg hiervan stijgen in de devaluerende landen de jroduc-
tiekosten niet alleen door de invoeren uit niet-devaluerende
landen, maar ook door de prijsverhogingen van niet-
devaluerende” goederen en diensten uit devahierende
landen..
Elk land tracht de kostprijsverhoging te beperken tot
de absolute bedragen, met welke de ingevoerde grondstof-
fen uit de niet- 0f minder devaluerende landen en eventueel
ook uit dedevaluerende landen omhoog gaam In hoeverre
deze pogingen slagen is’ afhankelijk van de invloed der
verhogingen op het indexcijfer vân de kosten van het
levensonderhoud enerzijds en van de compenserende in-
vloeden door kostprijsverlagingen als gevolg van hogere
arbeidsproductiviteit, verlaging van het internationale
prijspeil door scherpere concurrentie en kunstmatige corn-
pensering door subsidies anderzijds. ‘In. de gedeeltelijk
devaluerende landen is de kostprijsverhoging Ve salderen
met de prijsverlaging van de invoer uit sterker devalueren-
de landen; bij niet-devaluerende landen resulteert een kost-
prijsverlaging uit de iivoer vodr lagere ‘prijzen.
Sociale, economische én psychologische factoren, inzicht
en krachtverhoüclingen beslissen uitëindelijk over ‘de ‘uit-
werking van het directe devaluatie-effect op de loneh en
daarmede oj de prijzen. Gissingén moeten berekeningen
vervangen. Handelsmarges worden overwegend als per-
céntuele toeslagen berekei’d. Hetzelfde geldt voor invoer-
rechterf en omzetbelasting. De b1asting en invoerrechten
werken dus pro-rata ‘prijsverhogend, indien ‘ze-niet worden
verlaagd. D ha’ndelsrharges zullen alleen dan een percen-
tuele verlaging ondergaan, indien de concurrentieverho&
dingen hiertoe dwingeii. Ook deze uitwerking van de
devaluatie kan niet worden herekeid.
1-let effect van de’devaluatie
Op’
de kostprijs is dus van
vele factoren afhankelijk en varieert van product tot pro-
duct. 1-let gemiddelde varieert wederom van land tot land
omdat de quota van verwerkte grondstoffer uit niet, min-
der of meer devaluerende landen betrokken, voor elk land
anders zijn en omdat mede als gevolg hiervan, maar ook afhankelijk van de gedisciplineerdheid van de bevolking
en afhankelijk van het beleid, de resulterende verhoging
van de kostprijsfaôtoren ïtecn zal lopen.
De stelling, dat het effect van de devaluatie hiet globaal
te berekenen is uit de devaluatiêpercentages, ,de uitvoer-
cijfers en algemene veronderstellingen over de elasticiteit
van de nationale markten, is door het boverst’aande’bewe-
zen. hoe hieuwsgierig wij ook allen zijn het èffect van ‘de
devaluatie voor ons land te leren kennen, het blijkt onmo-
gelijk op de globale manier enigszins betrouwbare voor-
• spelhingen te doen. Wij moeten dé uitwerking van de
devaluatie voor de belangnijkstè groepen van export-
goederen en afznderlijk voor de in aanmerking komende
exportmarkten onderzoeken en deze deelresultaten samen-
tellen. Indien w’ij bijv. voor 10 â 20 belangrijke goederen-
groepen een dergelijk onderzoek voor geiniddeld 5 markten
• instellen, dan kunnen wij op grond van deze 50 tot 100
deelresultaten tot een raming van het totaal-effect komen.
Met)rode wan onderoek.
Voor deze onmisbare detailonderzoekingen wordt de
•
volgende methode voorgesteld.
De éxportprijzen kunnen in guldeiis niet gehandhaafd ‘blijven zonder verlies resp. lagere winst, indien de kost-
prijzen in guldens omhoog gaanDe raminvan deze ver-
hoging vormt het uitgangspunt -voor de berekening van
‘het effect van de devaluatie. Deze verhoging wordt als een
percentage van de oude guldenspnijs van de goederen
(p
pCt)
benaderd. Dit percentage is afhankelijk van:
de percentages van verwerkte grondstoffen uit minder
of niet devaluerende landen;
de eventuele verhoging van . andere kostenfactoren
(loon, kracht, brandstof, vracht, diensten enz.).
Deze percentages verschillen van product tot product
en worden voor de grote goederengroepen geraamd. Op
grond hiervan w-ordt het gemiddelde percentage voor het
exportpakket naar een bepaald land benaderd.
Als gevolg van de devaluatie der verschillende landen
zou bij aanhouden van de oude guldensprijs een bereken-
bare prijsverlaging (in de valuta van het etportland be-
rekénd) resulteren. Wij noemen de procentuele, relatieve
devaluatiemarge M. Indien de prijsverhoging in guldens
niet tot.winstvermindering of verlies zal leiden, moet een
gedeelte van deze marge worden besteed aan verhoging
van de guldensprijs, waaruit een kleinere prijsverlaging in
de valuta van het exportland zou resulteren. Deze marge
(m) is
te berekenen.
Deze beschi/cbar
marge (m) is de -actieve kracht voor
de veranderingen op de markt. Het effect, dat zij uitoefent
is niet van te voren te berekenen. De exporteur resp:’ de
exporterende producent kan bij het vaststellen van de
nieuwe prijs tussen dè grenzen van de oude prijs en (100
– m) pCt van deze (beide in vreemde valuta) kiezen. 14ij
zal deze keuze zô doen, dat zijn winst zo groot mgelijk
wordt. Hierbij weegt hij de voordelen’van omzetverhoging
bij lagere prijs tegen mindere of geen omzetverhoging bij
‘hogere prijs af. Hij houdt rekening met de concurrentie
van andereexporterende landen en met de reacties van de
binrÇenlandse concurrentie van het land, waarnaar hij ex-
porteert. Verder raamt hij de opnemingscapaciteit van dè
markt voor zijn goederen en het effect van prijsverhoging
enerzijds en omzetverhoging anderzijds op zijn winst.
Uiteindelijk vraagt hij zich af, of zijn productievermogen
toereikend is ‘om de eventuele afzetkansen te gebruiken
en
zo
niet, of de markt welke deze biedt aantrekkelijker is
dan andere. Zijn keuze is dus drie-dïmensionaal: eerste
dimensie prijs, tweede diménsie afzet, derde dimensie afzet-
verdeling.
Het detailonderzbek zal aantonen, dat hierbij de ver-
houding van het winstpercentage tot de percentuele prijs-
verhoging een grote rol speelt. ‘Op grond van enkele repre-
sentatieve berekeningen moeten wij trachten tot ramingen
te komen, bij welke besteding van de beschikbare marge
(m) op bepaalde markten en voor bepaalde goederen de
beste winstkans voor de ondernemer ligt.
Hierbij zal blijken, dat de optimale oplossing in het
ondernemersbelang niet tegelijkertijd de optimale oplossing
in het belang van het exporterende land c.q. Nederland
behoeft te vormen en vooral dat in bijzondere gevallen’ de
ondernemer bij een bepaalde vaststelling van de exportprijs
evenveel en zelfs meer verdient dan voor de devaluatie,
terwijl de opbrengst in buitenlandse valuta i’ninder groot
is dan voor de devaluatie..
Vooruitlopend op de detailbeschouwing, mag dit met
een eenvoudig voorbeeld worden verduidelijkt. Indien de
exporteur zou besluiten de oude prijs in vreemde valuta
aan te houden en afstand te doen van elke verhoging van
de afzet, dan bereikt Nederland precies de oude deviezen-
opbrengst, maar de ondernemer realiseert een aanzienlijk
hogere winst als gevolg van de devaluatie en wel de
hele marge (m), omdat hij reeds zonder deze marge zijn
oude guldenswinst verdient. Had hij bijv. 10 pCt winst-
marge v66r de devaluatie, bedraagt de relatieve devaluatie-
marge (f4) 30 pCt en de voor hem beschikbare marge (m)
15 pCt, dan zou zijn winst in vreemde valuta van 10 pCt
op 7 plus 15 = 22 pCt oplopen en in guldens zelfs op 35 pCt
kômen (zijn exportpremie nog niet gerekend). Dwingt de
concurrentie hem 90 pCt van de oude prijs’ te factureren
dan stijgt zijn winst van 10 pCt op 7 plus 5 = 12 pCt in
836
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
19 October 1949
vreemde valuta en met 17 pCt in guldens, maar de Neder-
landse economie realiseert 10 pCt minder aan deviezen-
opbrengst.
Bij het onderzoek moeten ook de goederen betrokken
worden, welke vbbr de de”aluatie niet konden worden
geëxporteerd, omdat de prijs te hoog was. Past men de
voorgestelde methode op deze goederen toe, dan kan als
gevolg van de devaluatie weer een prijs worden aangebo-
den, welke de afzet tegenover de buien1andse concurrentie
mogelijk maakt. Dèze• additionele uitvoer verhoogt (siter-
aard de winstkansen, hoewel bij een lager vinstpercentage,
maar hier resulteert een zuiver additioneel gunstig effect
voor de betalingsbalans, onafhankelijk van de exportprijs.
Slaagt de devaluatie, clan moeten deze goederen een belang-
rijke bijdrage leveren.
Besteding vande dealuatiemarge.
Van de beschikbare marge (m) zal de ondernemer een deel
gebruiken voor prijsverlaging in buitenlandse valuta en
een deel voor verhoging van de met kostenverhoging ge-
corrigeerde guldensprijs. Zijn beslissing is afhankelijk van
de elasticiteit van de markt, de concurrentieverhoudingen
en de elasticiteit van zijn productievermogen. Zondèr
veronderstellingen, höe deze beslissing uitvalt, is geen
raming mogelijk. Trachten wij daarom de rekenkundige
achtergrond van zijn berekeningen te bestuderen om een
grondslag voor de ramingen te vinden.
‘. Raming pan ‘de oerho ging pan de guldens prijs.
Wij noemenvoor een bepaalde gi’oep van producten of
voor een bepaald product het percentage van de oude
grondstoffenwaarde, afkomstig uit een der niet-devalueren-
– de landen g
143′
uit een met 10 pCt devaluerend land g
128
enz., waarbij de index de nieuwe grondstoffenprijs in gul-
dens aangeeft tegenover de oude = 100 (gj, 9×2,
enz.,
waarbij
xl, x2
de factoren zijn, die de oudepPijs tot de
nieuwe herleiden).
Wij noemen dienovereenkomstig het percentage aan bin-
nenlandse kosten, waarvoor een prijsverhoging van y pCt
verwacht wordt, k. Dan volgt hieruit de berekening van
het percentage der verhoging van de guldensverkoopprijs
met
(xl – 100)
(x2 – 100)
=
100
+ –
100
•gxz +
(y
– 100)
100
Deze percentages (p) worden vOor de hoofdgoederen
groepen geraamd en hieruit 47oor de, export naar verschil
lende landen gemiddelde përcentages
(pul)
berekend.
b.
Berekening pan de beschikbare marge (m) uit de de-
paluatiemarge (M).
Is de oude koers van een valuta 0, de nieuiie koers
N,
beide in guldens, dan is de i’elatieve devaluatiemarge ge-
lijktijdig de percentuele prijsverlaging wanneer voo” de
oude guldensprijs bij de nieuwe koers zou worden verkocht
M = N—O .lOOpCt.
N
‘M is derhalve het
relatief
devaluatiepercentage, dat de
mogelijke prijsdaling in vreemde valuta in eerste instantie
aangeeft.
Voor de belangrijkste landen volgen hier de percçntages
voor M.
Australië
……….
0,47
Joego Slavië
30,20
België en Luxemburg
20,40
Mexico
…………..
30,18
Canada
………….
23,21
Noorwegen
……….
–
0,48
Brazilië
……….
30,19
Oostenrijk
…………
30,18
Denemarken
0,47
Polen
……………
30,53
Engeland
1
………
–
3,01
Portugal
…………
19,72
Finland
………….
0,81
Trizone
…………
12,03
Frankrijk
………..
10,22
Tsicchoslowakije
30,18
hongarije
30,18
U.S.A
.
…………..
30,18
…………
,India
4,79
Zweden
…………..
–
0,48
Italië
………….
30,18
Zwitserland
……….
29,81
De marge m, die overblijft, -nadat voor cle verhogingen
van de kostprijs ten laste van de marge (M) een correctie
is aangebracht, laat zich als volgt berekenen:
= Al
(100-111)
.p of m = 1V1 (100+ p)
–lOOp
100
100
De martipulatiemarge = devaluatiepercentage vermin-
derd met de kotprijsverhoging in buitenlandse valuta
tegen nieuwe koers in percenten.
Voor vei’schillende devaluâtiepercentages
lvi
en voor ver-
schillende prijsverhogingen (p) werd op grond van deze
fo,’mule de volgende tabel berekend, waaruit elke in de
pralctijk voorkomende waarde van m kan worden ge-
interpoleerd. –
TABEL 1.
De beschikbare dealuatiernarge m in pCi.
p:
percentucle prijsverhoging als gevolg
M(relatievc cleva-
van kostenverhioging.
luatiemarge)
5
1
10
1
15
1
20
1
.25
–
30
26,5
23
19,5
16
12,5
25
21
17,5
14
10
6
20
16
12
8
4
–
15
11
6,5
2
—2
—6
Deze tabel. kan van dienst zijn hij het vaststellen van
de te verwachten waardebedragen van m. Zij geeft tege-
lijkertijd een overzichtelijk beeld van de afhankelijkheid van dit percentage van de. devaluatiemarge en de verho-
gingen van de kostprijs. Alleen bij producten met kleine
prijsverhogingen, dus waarin weinig of geen grondstoffen
uit niet-çjevaluerendc landen komen, blijft van de totale
devaluatieniai’ge een aanzienlijk deel (m) yoor de manipu-
latie over.
Is de relatieve clevaluatiemarge (M) verhoudingsgewijs
niet groot, dan wordt liet geheel verbruikt voor het com-
penseren van de prijsverhoging, en uiteindelijk, wordt de
resterende marge (iii) negatief, d.w.z. de producten moeten
in buitenlandse valuta, gerekend, voor hogere prijzen
worden aangeboden, dan vôbr de devaluatie.
Duidelijk teknt zich af, waar de beste kansen liggen
en in welke richtingen onze pogingen moeten gaan. Wij
moeten de export naar de niet-devali.ierende of weinig
–
devaluerende landen, vooral met die goederen forceren,
welke de kleinste kostprijsverhoging vertonen. Het voor-
deel van de hier gevolgde methode ligt daarin,,dat dit
verband tussen
lvi
en,p wordt verduidelijkt.
c.
De besteding an m nooi’ compensatie pan de permin-
dering pan de depiezennvinst.
De exporteur denkt en calculeei’t in de buitenlandse
valuta eis komt daarbij tot de conclusie, dat hij bij een prijs-
vaststelling met behoud van zijn guldenswinst in deviezen
minder verdient dan v6r de devaluatie.
Vaak zal hij daarom trachten de marge ni voor een prijs-‘
verhoging te gebruiken, welke zijn deviezenwinst op het
oude percentage terugbrengt. Of hij hiertoe besluit of niet,
het is_goed te weten, welk deel van m hij voor prijsver-
hoging zou moeten besteden om op de oude deviezen-
winst te komen. Vij noemen dit aandeel m
1
. Is zijn oude
winstpercentage iv en is de oude koers van een export-
valuta in guldens 0, de nieuwe koers van deze valuta N,
dan moet hij zoveel van m vooi’ prijsvei’hogingen ge-
bruiken, dat
19 October 1949
ECÖNOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
837
w.N – W.O = m
1
. N of mj =
pCt.
De percentages, welke hij iiolgens deze formule van m
hiervoor moet gebruiken, zijn in tabel 2 voor verschillende
waarden van w, d.w.z. voor verschillendè winstmarges
en voor verschillende waarden van de relatieve devaluatie
(M) uitgerekend.
TABEL 2.
–
Percentuele prijsoerhoging m
1
o,s
de deviezenwinst te kunnen
handhaoen.
M(relatieve.I
w
perce’ntuele oude winstmarge
devaluatie-
marge)
5
10
15
20
1
25
30
5
0,25
0,50 .
0,75
1,0
1,25
150
10
0,50
1,0
1,50
2,0
2,50
3,0
15
0,75
1,50
2,25
3,0
3,75
.4,50
20
1,0
2,0
3,0
4,0
5,0
6,0
25
1,25
2,50
3,75
5,0
6,25
7,50
30
1,50
3,0
-4,50
6,0
7,50
9,0
Indien wij in deze tabel interpoleren, welk del van m
bij een bepaald product (gekenmerkt door zijn winstmarge)
voor de export naar een bepaald land waarschijnlijk vooi
prijsverhoging ‘zofl worden besteed, dan is de resterende
marge, welke voor manipulatie overblijft,
(in – m
1
)
pCt.
Ook hier kan uit de tabel de algemene strekking w’orden
afgelézen. Bij kleine winstprcentages, bijv. voor bulk-
goederen, is deze correctie van ondergeschikte betekenis.
Voor goederen met grotere winstmarges, is de wijziging
aanzienlijk. Is de beschikbare marge klein, dus vooral bij.
goederen met een grote p, dan zou een aanzienlijk gedeelte
van mhiervoor moeten w’orden gebruikt.
d.
Besteding van m
000i’
prijs oerhoging of onderbieding.
De marge, welke nog ter beschikking staat om’op de
buitenlandse markt goedkoper dan voor de devaluatie
aan te bieden, indien de exporteur zijn oude deviezen-
winst wil behouden zou dus m
–
rn
1
zijn. hij zal zich af-
vragen, of hierdoor.voordelen te behalen zijn, of dat hij
beter doet de oude prijs in buitenlandse valuta te hand-
haven en zijn winstpercentage te verhogen.
Hij zal allereerst de concurrentieverhouding op de
buitenlandse markt voor zijn product beoordelen.
Concurreert’ hij voornamelijk met van andere zijde
naar dit land geïmporteerde goederen (bijv. uit Denemar-
ken in Duitsland) dan kan hij niet de oude prijs halen, in-
dien zijn concu’ent eèn deel van de devaluatiemarge voor
prijsverlaging gebruikt. In dezelfde positie verkeert hij,
indien de binnenlandse producent zijn aandeel in de markt
verdedigt en zijn pogingen de afzet uit te breiden met
prijsverlagingen van zijn kant beantwoordt.
In beide gevallen moet de prijsdaling op de buitenlandse
markt van de restpost (m – m
1
) worden afgetrokken om
tot de resterende marge m
j
.est, te komen, welke hij voor
zijn marktpolitiek kan gebruiken.
Deze vermindering speelt een kleinere rol op grote
markten en voor goederen, welke niet zondei meer ver-gelijkbaar zijn en zij komt helemaal niet in aanmerking
voor goederen met monopclistisch karakter (hijv. bloem-
bollen).
De marge, welke alternatief kan worden gebruikt, is
mrest en wij moeten berekenen wat zij voor de exporteur
oplevert, indien hij de prijs met
1iest
verhoogt of indien
hij met mrest onderbiedt. Wij vragen: welke verhoging van
de afzet moet hij minstens bereiken om evénveel in vreemde
valuta te verdienen als bij prijsverhoging.
• Zijn winst zonder
oerderé
prijsverhoging was w + m
1
en deze winst zou bij omzetverhoging evenredig stijgen.
Bedraagt de omzetverhoging door onderbieding V pCt,
dan, moet mrest gelijk of kleiner zijn dan
(w + m
1
)V
–
mrest
1<
–
100
Hieruit volgt de formule voor de omzetverhoging (v),
welke de exporteur zou moeten verwachten, indien hij
m
rest
voor, onderbieding gebruikt.
m
rest,
100
v=
pCt
w + m
1
Tabel 3 laat de percentages van de exportverhoging
zien, welke nodig zijn om voor verschillende waarden van
m
rest
bij verschillende percentages van (w + m
1
) de winst
evenveel te vergroten als hij door prijsverhoging met
m
rest
zou zijn opgelopen.
TABEL 3.
Benodigde exporwehoging in pCi teieinde een coen g’ote
winst te bereiken als bij prijsoerhoging met m rest
‘1rcst: beschikbare restmarge voor prijs-
w + in, ver1ioogde
verhoging
of
onderbieding in pct
winstifiarge
1–
5
1
10
1
15
1
20
1
25
5
100
200
300
400
500
10
50
100
150
200
250
15
33
66
.
100
133
166
20
–
25
50
75
100
125
25
20
40
60
80
100.
30
16
33
50
66
83
– Deze’ tabel loat zien, dat zeer hoge eisen aan de op-
voering van de afzet worden gesteld, indien bij. een kleii
winstpercentage en een relatief grote m rest met onder-
bieding zou worden gewerkt. In deze gevallen zal men een
middenweg kiezen en de prijzen iets verhogen, maar een
deel voor onderbieding overhouden. Een extreem geval
van deze aard doet zich voor bij de export van goederen,
welke voor de devaluatie niet konden concurreren. 1-her is
w gelijk 0 of negatief, m
1
dus ook gelijk 0 en de omiet, hoe klein dan ook, oneindig maal zo groot als voor de
devaluatie. –
Verder leert de tabel, dat bij hoge winstmarges de onder-
bieding betëre kansen maakt en dat hierbij de vereiste
omzetverhogingen relatief bescheiden iijn. Markten, welke
op zichzelf grote afzetkansen bieden, als bijv. de Amen-
kaansè, lenen zich beter voor de strijd, indien hogere omzet-
percentages nodig zijn, dan de E
.
uropese landen, waai’ ver-
zadigin en contingenten dc opvoering van de afzet be-
lemmeren. Do realisering is dan vaak van de mogelijkheid
afhankelijk, de productie op te voeren of op andere markten
over te brengen.
Iloew’el ook deze conclusies vanzelf spreken, is het cijfer-
beeld van deze tabel toch zeer overtuigend en deze kwanti-
tatieve toelichting nuttig.
Uit de beschouwing over de bestèding van m wordt
duidelijk, dat het belang van de exporteur in vele gevallen hem er toe dwingt met een prijs in vreemde valuta te vol-
staan, welke lager is dan v66i de devaluatie en in vele ge-
vallen geen exportverhoging verzekert, welke evenveel
deviezen opbrengt als vnr de devaluatie.
Welke exportverhoging is nodig om evenveel deviezen
op te brengen als véÔr de devaluatie?
1
Vij noemen dit
percentage V. Deze verhoging moet worden
100
T
V=100_(
m
_
mi
)
Zij is dus afhankelijk van (m – m
1
) en niet van mrest.
voor (m-m,)
5
10
15
20
25
pct
V
5,3
11,1
17,7
25
33,3
pCt
Uit de vergelijking van deze cijfers met die van tabel 3
kan men de volgende conclusie trekken: indien, als gevolg
van de concurrentie, m
rest
belangrijk ldeiner. is dan
11
838
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
19 October 1949
(m – m
1
), bijv. m – m
1
= 20, m rest = 5, dan zou bij
hoge winstpercentages de omzetverhoging voor de onder-
nemer lager kunnen liggen om iijn doel te bereiken dan
voor de Nederlandse economie nodig is om weer evenveel
deviezen te verdienen. Indien de kans bestaat, dat de
ondernemer door onderbieding in het gebied van de grote
omzetverhoging komt, dan stijgt de deviezenopbrengst in
veel sterkere mate dan zijn winst.
De compensatie teg(ihover de verminderde deviézenop-
hrengst in de gevallen, .waarin de ondernemer de prijs
verhoogt zonder het oude prijspeil in de buitenlandse
valuta te kunnen handhaven en zonder de oude deviezeri-
opbrengst te realiseren, kunnen alleen die producten
brengen, welke grote percentuele afzetverhogingen bren-
gen. Dit zijn vooral de producten, die naar een bepaald
land tot nu toe niet konden worden geëxporteerd en die,
welke ongunstig ten opzichte van de prijs lagen in een
elastische markt.
Hieruit valt te concluderen, dat de exportbevordoring
naar Amerika en de intensivering Van de pogingen door de
exporternde bedrijven niet alleen wegens de dollarscliaars-
te öp dit gebied moeten zijn gericht, maar omdat vooral hier
de kansen liggen, voordeel uit de devaluatie te trekken.
Het wordt verder duidelijk, dat voor een land als Engeland
deze kansen ceteris parihus gunstiger liggen, omdat het
percentueel minder uit de niet of minder devaluerende
sfeer aan grondstoffen moet importeren en omdat het met
zijn gevarieerd exportpakket en zijn sterkere exportorga-
rtisatie van de kansen in Amerika beter gebruik zal kunpen
maken.
Berekeningen en ramingen voor de belangrijke export-
goederen en -markten volgens deze methode zullen verdere
indicaties leveren, naar welke richting ônze pogingen moe-
ten gaan.
Paul IIoffman, het hoofd van.de E.C.A., heeft de cate-
gorische eis gesteld: ,,There is a margin, they (de Europese volken) must squeeze out and send us at devaluated prices,
if their hopes for better living are toultimately come true”,
d.w.z. houdt ,,p” laag en besteedt de marge zo, dat. de
deviezenopbrengst maximaal wordt!
‘s-Gravenhage.
Dr
R. A.
HAMBURGER.
TRUMAN’S PUNT
VIER EN HET PLAN
VAN DE VERENIGDE NATIES.
FIet gerucht wil, dat de passage in President Truman’s
inauguratie van 20 Januari 1949, thans algemeen ,,Punt
Viér” gedoopt, voor het State Department in Washington als een volkomen verrassing kwam. hoe dit zij, sindsdien
– hebben de ambtenaren van dit Departement zich intensief
beziggehouden met de mogelijkheden, geopend door
Truman’s ,,bold new program”, terwijl zich reeds een
literatuur over het onderwerp aan het vormen is
1).
De relevante passages uit Truman’s rede spraken zijn geloof uit, dat Amerika, en ook andere hiervoor in aan-
merking komende landen, aan de vredelievehde volkeren
der aarde dc vruchten van hun technische ontwikkeling moesten beschikbaar stellen, 6pdat de aspiraties van dé
minder bedeelde landen naar een hogere levensstandaard zouden worden verwezenlijkt. De nadruk werd eveneens
gelegd op de noodzaak van kapitaalinvesteringen, zodat
de vrije volken van deze wereld zouden worden gesteund
in hun pogen om meer voedsel en meer kleding te produ-
ceren, een betere behuizing te verkrijgen en een groter
aantal werktuigen en machines, tneinde de dagelijkse
arbeid te verlichten. Geen financiële hulp op grote schaal
was de bedoeling, doch wel de overdracht van kenhis in
de ruimste zin, opdat de natuurlijke hulphronnen van elk
land beter zouden worden gebruikt.
‘) Zie o.a. voor een opsomming:„Anne.te
Fox
Bker: ,,Presi-
dent Truman’s Fourth Point and the United Nations”, June 1940,
No 452, International Conciliation, Carnegie Endowrnent for Inter-
• national Peace, New York.
Deze uitspraak bevatte geen nieuwe gezichtspunten, maar
de woorden van Truman, geuit op een opportuun moment,
gaven een sterke stimulans aan de beweging voor econo-
mische ontwikkeling. Op 25 Februari 1949 gaf de Ameri-
kaanse afgevaardigde Willard Thorp voor de Economische
en Sociale Raad der Verenigde Naties een nadere uitwer-
king van de door Truman uitgesproken gedachten. Zijn
woorden vonden weerklank bij de andere leden en op 4
Maart 1949 nam de Economische en Sociale Raad een reso-
lutie aan, waarin de Secretaris-Generaal van de Verenigde
Naties, in samenwerking met de Speciale Organen der,
Verenigde Naties (F.A.O., W.H.O., UNESCO enz.), werd
opgedragen voor de volgende zitting een rapport samen te
stellen, dat een plan voor een uitgebreid programma van
technische hulp voor economische ontwikkeling zou bevat-
ten. Dit boekwerk
2),
voorgelegd aan de negende zitting
van de Economische en Sociale Raad in Genève (Juli-
Augustus 1949) gaf aanleiding tot een levendige gedachten-,
wisseling
3)
en tot slot sprak de voorzitter, de Nieuw-Zee-
lander James Thorn, als zijn mening uit, dat de Raad zijn
tot heden meest succesvolle zitting had gehad, en dver-
eenstemming was bereikt over een gedetailleerd plan voor
economische. ontwikkeling.
Alvorens dit plan nader te bespreken, wil ik eerst enig
idee geven van wat reeds practisch door de Verenie Na-
ties op het gebied van economische ontwikkeling was ge-S
daan. Behalve incidentele adviezen, voornamelijk op sta
tistisch en belasting-technisch gebied, was door het Secre-
tariaat der Verenigde Naties tot 1949 weinig verricht
4).
In December 1.948 evenwel was door de Algemene Verga-
dering de zogenaamde resolutie 200 (III) aangenomen,
waardoor de Secretaris-Generaal over een som van
$ 288.000 de beschikking kreeg voor technische hulp aan
onontwikkelde gebieden. Dit bedrag diende te worden
besteed:
voor het zenden van experts naar minder-ontwikkel-
de landen, teneinde- advies te geven in verband met pro-
blemen van economische ntwikkeling;
voor de opleiding van technici der onontwikkelde
gebieden in het buitenland, hetgeen neerkwam op de ver-
lening van ,,fellowships”;
voorde opleiding ter plaatse van technici in de
onontwikkelde gebieden en
voor hulpverlening aan de regeringen der minder-
ontwikkelde landen bij het vinden van technisch personeel
en eventueel andere diensten, samenhangend met econo-
mische ontwikkeling, als de organisatie van opleidings-
instituten en de uitwisseling van technische literatuur.
In een rapport van de Secretaris-Generaal aan de Eco-
mische en Sociale Raad
5)
werd medegedeeld, dat met
Ecuador, Guatemala, Mexico, Burma en enige andere lan-
den besprekingen gaande waren voor het zenden van
missies en groepen van experts. Ondertussen zijn tot heden
slechts de experts voor Ecuador, teneinde advies te geven
op de gebieden van openbare financiën en de organisatie van het burgerlijk bestuur, ter plaatse werkzaam
6)
.
–
‘) ,,Technical Assistance for Economie Development”, United
Nations, Lake Success,
Mci
1049.
‘) De discussies van de Economische en Sociale Raad over dit
onderwerp zijn vervat in de Documenten E/SR. 303, 307-312,
E/AC.6/SR. 55-80 en E/SR. 340-343.
‘) Vermelding dient wel gemaakt te worden van liet werk verricht
door cle Speciale Organen, o.a. via’het zenden van experts en mis-
sies naar onontwikkelde gebieden. Ook heeft het Secretariaat, in
samenwerking met de Speciale Organefl, een missie naar Haïti
gezonden om de economie van dit eiland te bestuderen en suggesties
te geven voor een ontivikkelingsprogramma. Dit laatste rapport,
waaraan ook door een Nederlander is medegewerkt, zal binnenkort
in boekvorm uitkomen.
5)
Document E/1335, 25 Mei 1949.
‘) Daar ik zelf met deze zijde van het programma bemoeienis
heb, besef ik dagelijks de moeilijkheden verbonden aan het preciseren
van de verzoeken, die de minder-ontwikkelde landen indienen, en
de aanpassing hiervan aan de capaciteiten van experts waarmede
men bekend
is.
Het valt te verwachten, dat de vraag- en aanbods-verhoudingen gunstiger zullen worden, zodra de kennis en de or-
ganisatie van de ,,markt” verbetert. –
19 October 1949
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
839
Ter uitvoering van 2) waren in Mei 1949 40 beurzen
verleend, welk aantal thans tot 53 is gestegen en waar-
schijnlijk binnenkort tot 60 zal worden opgevoerd. Onder
dit prôgramma zullen o.a in Nederland eei viertal buiten-
landers onderricht ontvangen op het gebied van water-
bouw; visserij en statistiek
7
)..
Onder 3) zullen door het Statistisch Bureau van de
Verenigde Naties seminaria worden gehouden in New
Delhi en Caïro, waar de practijk van het houden van
volkstellingen, die in deze gebieden in 1950 en 1951 plaats-
vinden, zal worden besproken. In Guatemala City heeft
eèn dergelijk seminarium, waarin ook de omliggende landen
deelnemefl, reeds plaats gehad. Een handleiding over het
houden van een voikstelling en één over de verwerking
van statistisch materiaal, opdat een opstelling van het
nationaal inkomen wordt verkregen, zal eveneens door
het Statistisch Bureau worden uitgegeven. Deze laatste
arbeid valt reeds onder 4) en het Departement van Eco-
nomische Zaker(zal onder dit hoofd binnenkort tevens’
een handleiding voor de construçtie en exploitatie van
kleine ijzergieterijen en een andere over de bereiding
van anti-malaria insecticides, speciaal DDT, publiceren.
1-let gehele programma is zozeer in goedeaarde ge-
vallen bij de onontwikkelde gebieden, zovele aanvragen
zijn binnengekomen, die in verband met de financiële consequenties niet in behandeling konden worden ge-
nomen, dat de Secretaris-Generaal in een aanvullend
rapport
8)
voor 1950′ een bedrag van $ 676.000 heeft
gevraagd, teneinde op grote schaal uitvoering te kunnen
geven aan de in Resolutie 200 vervatte punten. De Eco-
nomische en Sociale Raad heeft dit plan goeagekeurd en
dit voorstel zal thans aan de huidige zitting van de
Algemene Vergadering worden voorgelegd.
Boven dit plan uitgaand komt nu ,,the bold new pro-
gram”, waarover wij in de aanvang spraken. De Seci’etaris-
Generaal heeft in zijn uitgebreid programma voorgesteld,
dat voor het eerste jaar een bedrag van $ 35,9 mln en
voor het tweede jaar $ 50,1 mln ter beschikking van
de Verenigde Naties en de Speciale Organen zal worden.
gesteld. In het reeds genoemde boekwerk vindt men
globaal de werkzaamheden, die men van plan is te onder-
nemen, opgesomd. De Amerikaanse afgevaardigde Willard
Thorp, in een rede gehouden te Genève op 21 Juli 1949,
verklaarde dit budget te optimistisch en noemde een
som van $ 25 mln als maximum en $ 15 mln als minimum
voor het eerste jaar als meer redelijk. Een uitvoerige discus-
sie volgde op zijn betoog en tenslotte werd men het op 15 Au-gustus eens over een resolutie
9),
die aan de Algemene Verga-
dering zal worden aangeboden. Volgens deze resolutie zal
door de Secretaris-Generaal tijdens of na de Algemene Ver-
gadering een Conferentie voor Technische Hulp worden
bijeengeroepen, teneindê alle leden van de Verenigde
Naties in de gelegenheid te stellen de bijdragen, welke
zij in een speciaal te scheppen Fonds voor Technische
Hulpverlening wensen te storten, bekend te maken.
Uiteraard zullen de meeste deelnemende landen slechts
in nationale munt willen contribueren. Aannemend,
dat, dit toch in hoofdzaak de reeds geïndustrialiseerde
landen zullen zijn, betekent dit, dat zij straks de sala-
rissen van hun experts, die naar de minder-ontwikkelde
landen’ zullen gaan, voor zover mogelijk zelf betalen en ook bepaalde onderhoudskosten van de studenten
uit de onontwikkelde gebieden, die in hun land komen studeren, voor hun rekening nemen. Deze Conferentie
zal tevens moeten goedkeuren, dat de eerste $ 10 mln
van de te ontvangen bijdragen automatisch volgens een
‘)
Het streven is uitsluitend beurzen te verlenen aan hen, die hun
basis-opleiding hebben voltooid, en tevens een verantwoordelijke
positie op het gebied, waarvoor Zij Voortgezet onderricht wensen, bekleden. Op deze wijze zal.de
kennis, die zij opdoen in de meer-
ontwikkelde landen, rechtstreeks bijdragen, naar gehoopt mag
worden, tot een verhoogde efficiency van de dienst of tak van
bedrijf van het eigen land.
‘) Document E11335 Add.
1, 7
Juni 1949.
‘) Zie Document L/1546, 17 Augustus1949.
nader te noemen schema tussen de Verenigde Naties en
de Speciale Organen zal worden .verdeeld. Van de volgende
$ 10 mln zal 70 pCt aldus worden omgeslagen, terwijl de
resterende 30 pCt en verder alle bijdra’gen boven $ 20 mln
zullen worden gereserveerd voor nadere verdeling. De
verdeling van de eerste $ 17 mln zal aldus geschieden,
dat de Verenigde Naties hiervan 23 pCt, het Internationaal
Arbeidsbureau (ILO) 11 pCt, de Voedsel en. Landbouw
Organisatie (FAO) 29 pCt, de Onderwijs, •Wetenschap
en Cultuur Organisatie (UNESCO) 14 pCt, de Luchtvaart
Organisatie (ICAO) 1 pCt en de Gezondheid Organisatie
(WHO) 22 pCt zullen oontvangen.
De reolutie van de Economische en Sociale Raad
stelt verder voor, dat onder voorzitterschap van de Secre-
taris-Generaal der Verenigde Naties een Raad voor Tech-
nische 1-Tulp zal worden opgericht, waai’in alle Speciale
Organen zitting hebben. Deze Raad heeft tot functie
de verzoeken om technische hulp, die bij de Verenigde
Naties en de Speciale Organen binnenkomen, te bespreken
en te coördineren en tevens het jaarlijks plan in gezamen-
lijk overleg op te stellen. Naâst deze Raad voor Technische
Hulp zal komen te staan een Commissie voor Technische
Hulp, bestaande uit de leden van de Economische en
Sociale Raad, die het werk van de Raad periodiek con-
troleert, speciaal de jaarlijkse plannen bestudeert en
in evêntuele conflicten, zich voordoend in de Raad, arbi-
treert. De functionele organisatie, gevormd door de Ver-enigde Naties en zijn Speciale Organen, wordt dus over-
koepeld door een politiek lichaam. De oningewijde zal
allicht menen, dat een politielie zienswijze aldus 4e allo-
caties van de beschikbare gelden zal’vertroebelen. Hoewel
deze mogelijkheid inderdaad aanwezig is, is het even*el
nuttig, dat een hoger orgaan beslissend kan ingrijpen
in geschillen tussen de Verenigde Naties en de Speciale
Organen, daar ieder voor zich geneigd zal zijn het hun
toegewezen terrein als het meest belangrijke te beschou-
ven.
Het valt niet te verwachten, dat de Algemene Ver-
gadering in de voorstellen van de Economische en Sociale
Raad ingrijpende veranderingen zal aanbrengen. Voor
de opzet en grootte van het toekomstige prograrhma is
uiteraard de Conferentie voor Technische hulp van veel
meer belang. Een pikante bijzonderheid is nog, dat de
Amerikaanse bijdrage, die zonder twijfel de grootste zal
zijn, afhangt van het wetsontwerp ,,International Tech-
nical Cooperation Act of 1949″, dat door Truman hij het
Amerikaanse Congres is ingediend. De voorlopige ver-
wachtirig is, dat, hoewel het wetsontwerp zelf geen gelds-
bedragen noemt, in aansluiting op de aanneming ervan
de Export- en Import Bank van Washington zal worden
gemachtigd tot een bedrag van ‘$ 1 mrd beleggingen in
minder-ontwikkelde gebieden te garanderen, terwijl een uitgave van $ 45 mln zal worden gevoteerd tu uitioering
van de technische hulp aan de onontwikkelde landen.
Uit deze $ 45 mln zal ook de Amerikaanse bijdrage aan
het Fonds voor Technische Hulp van de Verenigde Naties
worden bestreden. Tot heden heeft echter het Amerikaanse
Congres het ontwerp niet in behandeling genomen, zodat waarschijnlijk eerst in het begin van 1950 een definitieve beslissing door het State Department omtrent de bijdrage
aa de Verenigde Naties kan worden genomen. Dit tijde-
lijk afstel zal niet afdoen aan de belangrijkheid van de
nieuwe werkzaamheid, die de Verenigde Naties in de
naaste toekomst gaat ondernemen. Misschien is het zelfs
nuttig, dat men nog nige maanden respijt heeft voor
nadere bezinning en bestudering, alvorens dit grootse
programma van stapeï loopt.
De Nederlandse Regering heeft met een voorbeeldige
voortvarendheid zijn mogelijk aandeel in de plannen van
de Verenigde Naties geschat. Een inter-departementale
commissie, genaamd ,,Werkcommissie inzake Technische
Hulp aan Laagontwikkelde Landen” (WITHALL) is
ingesteld om de oprichting en organisatie van opleidings-
–
840
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
19 October 1949
,ç
instituten voor studnten an onontwikkeide landen
voor te bereiden en de nodige contacten te leggen voor
het vinden van experts, die bereid zijn voor korte of
langere tijd naar bnontw’ikkelde landen te reizen, ten-
einde deze mt raad en daad bij te staan in hun econo-
mische ontwikkelingsproblemen. Terecht beseft de No-
landse Regering, dat het aldus ter beschikking stellen
van de in Nederland aanwezigd technische kennis kan
bijdragen tt een toekomstige verhoging van de Neder-
landse ekport, zowel in goederen als diensten.
Lake Success.
W.
BRAND.
BOEKBESPREKING.
Winstdeling door werknemers,
door Ir D. A. C. Zoethout
e.a., J. Muusses, Purmerend:
De Nederlandse literatuur over winstdeling is betrek-
kelijk schaars. Sinds de gedegen artikelen van G. F.
Evelein in ,,De Naamloze Vennootschap”
1)
is er feitelijk
geen algemeen overzicht van het vraagstuk in onze taal
verschenen, afgezien van de belangwekkende theoretische
beschouwingen van wijlen Prof. Bordewijk
2)
en wijlen
Drs Vigeveno
3)
in ,,De Economist’ en de voorstellen
van de hogleraren Romme en Van den Brink, vervat
in hun ,,Verbreiding van privaat-eigendom”
4).
Het is daarom verheugend, dat Ir Zoethout, met mede-
werking van Dr W. C. Klein en wijlen Ir C. W. André
de la Porte, een werkje het licht heeft doen zien, dat naast
enkele meer theoretische beschouwingen, gegevens uit
de practijk, zowel hier te lande als in de Verenigde Staten
vermeldt. In de inleidihg wordt het boekje gequalificeerd
als een ,,samenbundeling van gedachten en indrukken”.
Een bepaalde lijn is er ook niet in te vinden; conclusies
worden niet getrokken. Toch is het nuttig, dat op deze
wijze de aandacht weer eens wordt gevraagd voor een
instituut, dat er mede toe kan bijdragen, de verhouding
tussen de ondernemer en zijn werknemers te verbeteren.
In het verleden werd door de vakbeweging de winst-
deling min of meer wantrouwend gadegeslagen. Men zag
er o.a. de bedoeling in, zowel om de positie der vakbonden
te ondergraven als om tot loondruk te geraken. Deze
vrees is echter in de practijk niet gemotiveerd gebleken;
het winstaandeel is in de regel in omvang betrekkelijk
laag (4
6L
5 pCt van het loon), zodat de arbeider dit laatste
uiteraard als het belangrijkste blijft beschouwen. Nog
sterker: wil invoering van een winstdeling succes hebben,
dan moet daarvoor een zeker sociaal klimaat aanwezig zijn, d.v.z. behoorlijke arbeidsvoorwaarden, pensiben-
regeling, fabriekskern e.d. Als complement hiervan kan
het dan nuttig werken en ertoe bijdragen, dat de band
met de onderneming wordt versterkt.
Het ,,pièce de résistance” van het boekje vormen de
17 stellingen van Dr Klein, welke aan tal ian personen
uit het bedrijfsleven zijn voorgelegd. Deze stellingen, die,
zij het onder zeker voorbehoud, de invoering van winst-
deling in het algemeen aanbevelen (zij het niet onder
wettelijke dwang), vinden bij tal van figuren uit het
bedrijfsleven instemming. De betrekkelijk geringe belang-
stelling der arbeiders voor winstdeling wordt geweten aan
de geringe,omvang; verder acht men de conjunctuur-
gevoelige bedrijven voor dit stelsel minder geschikt.
Wat een voordeel is voor de ondernemer, ni. dat het
winstaandeel niet verstarrend werkt en een flexibel element
in de kosten betekent, is voor de werknemers uiteraard
F.
Evelein-,,Bijdt’age tot de kennis van profit-sharing en
labour-copartnership en de toepassing daarvan in verschillende
landen”, De Naamloze Vennootschap
1924.
W.
C.
Bordewijk: ,,Winstdeling en bedrijfsmedebezit”,
,,De Economist”
1932,
blz.
581
;
en
671 1933,
bIs.
145.
‘) H. G.
Vigeveno ,,Het probleem der winstdeeling”, ,,De Eco-
nomisV’
1934, bis. 325
en blz.
450.
C. P. M.
Romme en
J. A. M. v.
d. Brink: ,,Verbreidlng van
privaateigendom”,
1945.
minder aantrekkelijk. Het is jammer, dat Dr Klein zijn
stellingen niet tevens aan figuren van de vakbeweging
heeft voorgelegd: men zou dan een completer beeld ver-
kregen hebben van de opvattingen in het bedrijfsleven.
Wij veroorloven ons enkele kanttekeningen bij de stel-
lingen. Zo wordt in stelling 3 betoogd, dat men een ge-
deelte van het winstaandeel kan storten in een fonds,
dat in perioden van loondaling het loon nog een tijdlang
op peil zou kunnen houden. De meeste stemmen uit het
bedrijfsleven zijn voorstander van uitkering in contanten:
het nut van besparingen – hetgeen iets anders is dan
de mogelijkheid daarvan — wordt blijkbaar niet ingezien.
Het door Dr Klein gedachte lôbnschommelfonds lijkt
echter moeilijk aanvaardbaar; veeleer verdient aanbe-
veling, hét fonds te reserveren voor bijzondere omstan-
digheden, dan wel dit te gebruiken om het winstaandeel
ook bij neergaande conjunctuur enigermate te stabili-
seren; de loonvorming moet hier geheel los
van
staan.
In stelling
7
wordt de verkrijgbaarstelling van kleine
aandelen verdedigd. Het bezwaar hiertegen, dat de ar-
beider hierdoor met een te groot risico wordt belast,
vinden wij niet vermeld. Bekend is, dat bijv. een grote
machinefabriek, juist met het oog op de in de crisisjaren
geleden verliezen, dit stelsel heeft laten varen. Voor
preferente aandelen ligt de zaak enigszins anders: bij
bepaalde ondernemingen bestaat de mogelijkheid voor het
personeel kleine coupures hierin te_verkrijgen.
Als motivering voert Dr Klein o.a. aan, dat door het
aandeelhouderschap de arbeiders medezeggenschap zullen
kunnen verkrijgen. Hier ligt een controverse met de op-
vattingen in werknemerskrïrig: daar wordt de mede-
zeggenschap niet verlangd uit hoofde van kapitaalbezit,
doch uit hoofde van het arbeider-zijn.
Na terloops de aanbeveling van een arbeiderscommis-
sans te hebben gesignaleerd (stelling 9): ,,zodi’a bij het
personeel voldoende belahgstelling en inzicht bestaat
inzake beheerskwesties”, willen wij ons nog aansluiten
bij Dr Klein, waar deze pleit voor vastlegging vaii,het
recht op een winstaandeel, hetzij in de statuten der N.V.,
hetzij in de CAO. Eveneens zijn wij met hem voorstander
van belastingreductie voor die ondernemingen, die het
stelsel toepassen.
Naast de stellingen van Dr Klein zijn niet minder be-
langrijk de beschouwingen over liet verband tussen
prestatiebeloning ei winstdeling en die over winstoorzaken
en winstberekening.
Terwijl Dr Klein uitgaat van het klassieke” begrip
winstdeling (,,uitkering van een geldelijk aandeel in de
netto-bedrijfswinst van de onderneming” (stelling 1)),
leiden genoemde beschouwingen tot een meer verfijnde
vorm van winstdeling, waarbij het aandeel in de winst
functioneel wordt toegewezen. Hierbij wordt uitgegaan
van de stelling, dat althans in de aanvang de werknemers
alleen in die componenten -van de winst moeten delen,
welke zij zelf rechtstreeks kunnen beïnvloeden. Dat zijn
dus in het algemeen
kostprijsdrukkende
factoren, teweten,
druleken van het loonbedrag en tijdbesparing op machines.
In deze gedachtengang is prestatiebeloning ook een vorm
van winstdeling. Gaat men over van individuele tarief-
lonen naar groepstarieven, dan wordt de band met de eigen prestatie reëds losser gemaakt. Echter blijft het
aandeel in de winst beperkt tot kostenbesparing ten ge-
volge van hoger prestatie. Betoogd wordt, dat de groei
geleidelijk moet gaan in de richting van algehele winst-
deling.
Waar de saamhorigheid heds groot,genoeg is, acht de
auteur het wenselijk, dat de werknemer in de productie
ook ,,in bescheiden mate” deelt in de commerciële resul-
taten en omgekeerd. Men voert dus een pleidooi voor een
mengvorm tussen prestatieloon en winstaandeel. Deze vorm
wordt mogelijk gemaakt door moderne methoden van
boekhouding en budgettering.
Al kan het zijn, dat deze methode bedrijfseconomisch
19 October 1949
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
841
het meest verantwoord is, toch staat ‘daartégenover; di
op deze wijze het begrip winstdeling wel enigszins wordt
gedenatureerd: de grondgedachte is toch ‘steeds geweest,
de werknemer in de resultaten der onderneming tedoeh
delen, ook voor zover die resultaten niet door hem ziji
beïnvloed. Hier speelt; de gedachte van de oritlernerning
als werkgemeenschap: al zou op economisölV’grdhdenhet
winstaandeel in ruin’Çe zin niet ten volle kunnen voide
gemotiveerd, dan zouden hier toch ethische niotieven
een belangrijke rol kunnen spelen. Dit gezichtspunt wordt
in het boekje wèl enigszins uit het oog ‘verloren. Dit
neemt echter niet weg, dat deze publicatie alle aandacht
verdient en dat hier de hoop mag iWrden uitgesproken;
er
dat zij de discussie over dit belangrijke ondwerj wèder
zal heropenen.
–
Het spreekt vanzelf, dat een dergelijke politiek nooit
eenzijdig kan worden gevoerd en dat bij beide partners
het besef moet bestaan, dat de grote lijn de richting moet
aangeven en dat men niet te veel afdaalt in allerlei kleine
bezwaren, die op zichzelf misschien . wel juist kunnen
zijn, doch zeker niet belangrijk genoeg om de invoering
van het geheel te bemoeilijken of te vertragen.
Het is te hopen, dat de onderhandelaars van België en
Nederland zullen worden gemaclitigd om te trachten op
deze basis ëen oplossing te vinden, die dan zeker van
voordeel zal zijn• voor het economisch bestel in beide
landen.
Oldenzaal.
S
J. G.
Hilversum.
Mr
1r
A. W. QUINT.
INTERNATIONALE NOTITIES
I1IIO1l4’JIE
3
10GEL
1
Ji
1
ILIEl)EN IN AUS’l’IIALIË.
EEN STEM UIT HET BEDRIJFSLEVEN.
DE VOOR-UNIE EN DE BENELUX.
Op Woensdag 5 October jl. is de overeenko’mst voor
de Voor-Unie van Nederland met de B.L.E.U. gêpara-
feerd; de drie Regeringen hebben deze overeenkomst
thans te Luxemburg getekend, waardoor de vrijmaking
van de handel tussen de drie landen belangrijk wordt
uitgebreid.
Toen in de oorlogsjaren door de naar Londen uitgeweken
Regeringén van België en Nederland principiële over-
eenstem’ming over een economische unie tussen beide
landen werd bereikt, kon men dit beschouwen als een
stap van grote allure, als een besef van de noodzakelijk-
heid om in de te verwachten moeilijke jaren het ruil-
verkeer tussen beide landen zoveel mogelijk te bevorderen.
Ook thans is deze gedachte nog-bij yelen aanwezig en
in de latste jaren zijn er zelfs stemmen opgegaan om aan
deze politiek verdere uitbreiding te geven, vooral wat
de nabuurlanden betreft en er naar te streven de handels-
belemmeringen tussen de Westeuropese landen zoveel
mogelijk te vermiiideren. Van de zijde van de Verenigde
Staten van Noord-Amerika wordt dit streven zeer be-
vordèrd en de burgers van de Verenigde Staten, die gewend
zijn aan een vrij ruil- en geldverkeer tussen de 47 staten
van de Grote Republiek, welke staten ook onderling,
wat levensstandaard en economische uitrusting betreft,
grote verschillen vertonei, begrijpen niet goed, waarom
men in West-Europa zoveel douanebarrières aantreft.
Als men-van mening is, dat voor een economisch herstel
vanWest-Europa een groter ‘handélsverkeer tussen de
betrokken landen een eerste vereiste is, zal men ook de
consequenties van deze politiek moeten aanvaarden
en zal men zich niet te veel moeten laten beïnvloeden
door de klachten van hen, die’menen op de een of andere
wijze van deze grotere vrijheid de dupe te zullen worden.
1-let is met deze klachten steeds zo, dat wel de te ver-
wachten nadelen dikwijls breed wrden uitgemeten, doch
dat over de voordelen, die er toch ook op allerlei gebied
bestaan, niet of slechts weinig wordt gerept.
Het is natuurlijk volkomen begrijpelijk, dat bij invoering
-van een vrij goederenverkeer tussen t’ee landen, waar-
tussen dat Vrije verkeer tot nu toe niet bestond, verschil-‘
lende verschuivingen, zowel op industrieel, als ook op
agrarisch en op handelsgebied, zullen plaats hebben,
doch het economisch leven van een land mag nooit statisch
zijn, maar moet de kracht hebben om bij het verlopen
van het getij de bakens te verzetten. Dit zal ongetwijfeld
moeilijkheden opleveren, doch de onderhandelaars van
beide zijden zullen er voor moeten waken deze moeilijk-
heden van te voren niet te overschatten en zullen ver-
trouwen moeten hebben in de dyna’nische kracht van
het bedrijfsleven, om,
–
als •deze moeilijkheden zich zullen
voordoen, deze te overwinnen.
Australië had op 30 Juni 1947 ruim 71 millioen in-
woners. Volgens de heer A. A. Calvell, Australië’s minister
voor immigratie, zal de thans levende generatie het nog
beleven, dat het land door 20 millioen mensen wordt
bewoond.
,,The Economist” van 8 October J1. knoopt aan déze
woorden een’ beschouwing vast, waarin aan de verschil-
lende aspecten van het immigratieprobleem aandacht
wördt geschonken. ,Australië maakt op het ogenblik een
periode door van -industriële expansie. Er worden plannen
ontworpen voor hydro-electrische . werken, staal- en
daarmee verwante industrieën; de textiel-, chemische en
electrotéchnische industrie is in voortdurende ontwik-
keling Tussen 1939 en 1948 is het aantal in de industrie
tewerkgestelden toegenomen van 565.100 tot 848.872,
dus mèt ca 50 pCt. Deze toeneming is voor het-grootste
deel door immigranten mogelijk gemaakt. Onderstaande
cijfers tonen aan, dat het aantal immigranten van jaar
op jaar aanzienlijk toeneemt:
1946
……………………..18.217
1947
……………………..31.765
1948
……………………..65.731
1949 (eerste halfjaar)
……….75.000 –
‘Volgens de Australische Regering is- het land in staat
tot een opneming van ca 2 pCt van de totale bevolking.
Rekening höu.idend ‘met het geboorte-overschot, kan
Australië dan eind November van dit jaar 8 millioen in-
woners tellen, eind 1954 9 millioen en eind 1957 10
millioen. ,,The Economist” merkt hierbij op, dat een
conjuncturele terugslag het aantal immigranten zeer
spoedig tot eeiî minimum kan reduceren.
Het blad gaat voörts in op het probleem van de samen-
stelling van de toekomstige Australische bevolking.
1-let refereert aan de woorden
–
van Minister Calwell, kort-
geleden uitgesproken, woorden, die duidelijk laten
ui1
komen, dat de Australische Regering bij, haar immigratie-
politiek streeft naar een ,,homogeneous white Australia”,
teneinde te voorkomen, dat elkaar tegenstrijdige rassen
en culturen de ontwikkeling van het land belemmeren.
Mede met het oog op deze politiek trekt Australië hij
voorkeur emigranten aan uit Groot-Brittannië en —
op grond van een overeenkomst met de I.R.O. — van
het Europese vasteland, dat een groot’ aantal ,,displacd
persons” aldus in de gelegenheid stelt een nieuw vaderland
te vindn.
DE DOLLARKOERSEN VAN ARGENTINIË EN URUGUAY.
Met ingang van 1 October 1949 heeft Argentinië ‘wij-
zigingen aangebi-acht in de meeste van zijn dollarkoersen.
Volgens een mededeling van het International Monetary
Fund zijn deze veranderingen de volgende:
842
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
19 October 1949
Aankoopkoersen.
oud:
nieuw:
,
3,3582
basic
3,3582
basic
3,9801
preferantial
4,8321
preferential
A
4,01
special
5,7286
preferential
B
5,00
special
7,1964
special
4,7875
free ratc
9,00
free rate
Verkoopkoersen.
oud:
nieuw:
4,2289
basic
6,0857
basic
3,7313
preferential
3,7313
preferential
A
5,3714
preferential
B
4,8075
free rate
9,00
free rate
4,9350
auction rate
geen nieuwe koers aangekondigd.
De koers voor het pond sterling is eveneens aangepast
en wel aan de verhouding 1 £ 2,80
S.
Uit het staatje
blijkt, dat alleen de ,,basic” koers voor de export onge-
wijzigd is gebleven. Deze koers heeft betrekking op Argen-
tinië’s voornaamste exportproducteii, ni. vlees, vlees in
blik, tarwe en woi. Voor het overige varieert de depre-
ciatie van de peso van 17 tot 30,5 pCt, behalve voor niet-
handeistransacties (toeristenverkeer e.d.), waarvoor de
koei’s (de zgn. ,free rate”) thans 46,6 pCt hoger ligt.
Men verwacht, dat de nieuwe koersen het land in staat
zullen stellen, de verschepingen naar de Verenigde Staten
te, vergroten en’ daardoor weer meer uit Noord-Anlerika
te importeren. Deze importen waren gedaald tot $ 74,5 mln
in de eerste 7 maanden van 1949 tegen $ 282,0 mln voor
de overeenkomstige periode van 1948. De exporten waren
teruggelopen van $ 127,2 m1nin de eerste 7 maanden
van 1948 tot $ 54,7 mln in de overeenkomstige periode
van 1949.
Ook
Uratguay
heeft zijn dollarkoersen herzien. Voor-
Le]1en in die richting zijn door het Internationale Mone-
taire Fonds goedgekeurd. De wijzigingen zijn 6 October
jI. van kracht geworden. De vroegere koers van 1 S =
1,519 pesos is gehandhaafd voor de export van vlees, wol,
lijnolie en tarwe. De uitvoer van oliën, gedroogde en ge-
zouten huiden en vellen en van conserven zal geschieden
tegen een verhoogde koers van 1,78 pesös. Genoemde
artikelen vormen ca 80 pCt van de totale uitvoer. Voor
de overige exportartikelen zijn de koersen op 2,35 gebracht.
Voor de import is de koers van 1,90 gehandhaafd,
behalve voor luxe artikelen, waarvoor de koers thans
2,45 is geworden. –
GELD- EN KAPITAALMARKT.
De geldmarkt bleef ook gedurende de afgelopen week
ruim. Men verwacht echter, dat, na een periode van geld-
ruimte, welke thans reeds meer dan een maand duurt,
na de medio van de maand enige verkrapping zal intreden.
Wij staan thans nl. aan het einde van een tijdvak, waarin zeer veel schatkistpapier verviel, zodat slechts weinigen
tot verkopen van papier in de markt behoefden over te
gaan om zich liquide middelen te verschaffen. Van dç weinige veranderingen in de marktdisconto’s
voor schatkistpapier, kan die van Decemberpapier – een
in vei’band met het jaareinde nogal gewilde termijn –
woiden genoemd. Dit papier weikl thans gezocht tegen
1
pCt (vorige week tegen
1
1
/
16
pCt).
Het eveneens vrij schaarse Februaripapier werd op 1
1
/
8
pCt verhandeld, bij een notering van 1
1
/
de vorige week.
Wellicht houden
.
deze dalingen verband met het streven
om een deel der beschikbaar komende liquide middelen
juist in deze schaarse termijnen om te zetten.
Op de aandelenmarkt hadden ditmaal vooral de Indo-
nesische aandelen, welke na de devaluatie nog weinig
reactie hadden vertoond, .van aanbod te lijden. Blijkbaar
was, tengevolge van hetgeen over de R.T.C.-besprekingen
bekend werd, ter beurze weer een dal aangebroken in de
golfbeweging van optimistische en, pessimistische beoor-
deling der situatie.
Gëdurende de afgelopen week werd bekend gemaakt,
dat voortaan ruilingen zijn toegestaan van iii Amerika
berustende dollareffecten. Aan de dollar-tussenrekening,
waarop de verkoopopbrengst (tijdelijk) wordt geboekt,
is de fraaie naam van ,,Dera Dollarrekening” gegeven.
Er behoeft dus thans, anders dan bij vroegere gelegen-
heden, geen gedeelte van de dollaropbrengst tegen guldens
aan de Overheid te worden afgedragen.
– Aan de regeling voor Nederlandse certificaten van
dollareffecten, welke veel belangrijker zal zijn voor de
effectenhandel, wordt nog steeds gedokterd. Indien herstel
van de vrije aankoopmogelijkheid dezer stukken ter
beurze tot een stijging boven de New-Yorkse pariteit
zou leiden, zou de verkoop naar Amerika, die ons land
dollars opbrengt, uiteraard moeten ophouden. Men mag
wel benieuwd zijn of de Regering dit dollarkluifje geheel
zal laten schieten.
,-
Op de obligatiemarkt vindt een geringe koersafbrokkeling
ook voor de andere fondsen dan de dollarlening geleidelijk
en zonder veel gerucht verdere voortgang.
De oude 2+ pCt schuld, een veel gebruikte graadmeter
van de rentestand hier te lande, die voor 83 pCt voor
voldoening van aanslagen in de heffingen in betaling
kan worden gegeven, noteerde op de laatste beursdag
der week 78+ pÇt (op 16 September
80’/j6
pCt).
Tenslotte volgt hier het gebruikelijke koerslijstje:
7 Oct. 1949
14
Oct.
1949
Indexcijfers.
Industrie
………………
232,5
231,5
Banken
………………..
130,7
132,5
Indon. aandelen
68,0
66,3
Algemeen
…………….
166,3
165,4
Aandelen.
A.K.0.
………………
191*
1931
Amst.
Rubber
.
…………
149 148
FI.A.L.
………………..
169+ 169
*
H.V.A .
…………………
170
166*
Kon.
Petr….. ………….
310+
311
Unilever
………. ……..
245+ 245+
Philips
………………..
240+
241
Obligaties.
3
pCt
mv.
cert …………..
98/
16
.
98’/16
N.W.S.
2+
pCt
…………
78+
3-3
+
pCt
1947
…………..
97
11
/
97
11
/
16
Dollarlening
1947
……….
94
5
/
s
93
+
STATISTIEKEN.
Dt NISOERL4NDSCHE BANIC.
(Voornaamste posten In duizenden guldens).
1
.).a.a
-I
:
i
.. 0
1
01
.&ao1
-.-
—
1
1
•
.0a0j
‘•=
–
.
1
40
1
1
‘
r
1
‘°
30
Dec.
’46 700.876
4.434.786
100.816
15 3. 10 9
2.744.151
5
Sept.
’49
435.033
312.354
191.891
157.211.
3.030.575
12
Sept.
’49
435.175
321.112
157.940
144.796
2.994.327
19
Sept.
’49
435.302
336.865 165.913
142.027
2.967.439
26
Sept.
’49
621.571 332.074 195.843
1 42.642
9.966.007
3
Oct.
’49
621.695
337.721
292.546 144.298
3.020.723
10
Oct.
’49
621.840
332.787
372.974
143.976 2.974.934
17
Oct.
’49
621.989
351.990 351.252
145.480
2.943.039
Saldi
in
rekening courant
.)
,d
o
a
cl
.
.0
.a
‘.•
.
‘o
oc
.
.e
.
0
00
.0
• ca’
30
Dec.
’46
.
15
Sept.
’49
377.790
296.7101
2.348
35.740
419.690
336.433
2
Sept.
’49
388.955
296.710
2.335
30.720
448.207
372.027
19
Sept.
’49 410.714
346.9641
2.322
42.131
453.475
345.613
26
Sept.
’49 380.875 351.140
2.269
82.347 501.812
435.069
3
Oct.
’49
389.518
36
4
.9
14
1
2.259
42.306
471.392
548.127
tO
Oct.
’49 473.694
376.2281
2.248
36.527
458.855
595.314
17 0
ct.
’49
502.779_
421.099[
2.245
1
53.685
441.528
556.448
19 October1949
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
-.,..
843
ZWEEDSE JtIJKSBANK.
(Voornaamste posten in millioenen kronen).
Metaal
Staatsfondsen
‘
t-
.
Data
••
0
b
co
N
31 Dec.
1946
839
1.544
504
794
94
182
7 Sept.1949
156
3.155
460
266
–
120
15 Sept. 1949
155
F
11
2.851
496
257
–
120
23 Sept. 1949
155
2.865
539
320
–
120
Deposito’s
Direct opvraagbaar
a
Data.
,&i
–
to
—
0)
.to
t)
0
,
.)4
“CO
to’)
•
-o>
0
t-
Q
‘
0
”
-.n
°
rJ)
,).
31 Dec.1946
2.877
875
706
84
230
174
7
.7 Sept.
1949
2.907
998
589-. 345
280
177
9
15 Sept.
1949
2.822
845
599
181
283
183
9
23 Sept. 1949
2.816
835
614
161
287 290 134
FEDERÂLRESE1tVE BANKS.
(Voornaamste posten in millioenen- dollars).
Metaalvoorraad
Data
Other
U.S. Govt
Totaal
Goudcer-
cash
securities
tificaten
31 Dec.
1946
18.381
1
17.587
268
r
23.350
15 Sept. 1949
23.404
1
22.851
266
1
17.250
22 Sept. 1949
23.440
22.889
279
t
17.154
29 Sept.
1949
23.350
1
22.799
277
17.852
D e.posito’s
____________________
FR-bil-
1
t
. Member-
Data
]
jetten
1fl
1
circulatie Totaal
1
Govt
banks
31 Dec.1946
24.945 17.353
1-
393
1
16.139
15 Sept.
1949
23324
17.587
334
1
16 322
22 Sept. 1949
23.248
17.523
1
801
t
15.760
29 Sept.
1949
23.226
18215
1.170
16.016
,..
BANK VAN ,FRANKRIJK
(Vô6i’nainste posten In millioenen francs).
•
a
Voorschotten
aan
de Staat
j
.o
0
to
10
-to
0
Data
0
…
–
.
0)0
0
to
to
t-
to
to.
.,a
to
,-to_
•
.
–
.
cc
26 Dec. 1946
94 817
e
118.302
59.449
67.900
426.000.
22 Sept. 1949
52.981
416.160
125.042
l615’iO
426.000
29 Sept. 1949
.52.981
.442.481
125.042
164.200 426.000
6 Oct.
1949
57.981 443.731
125.042
166.600
1
426.000
Bankbil-
–
Deposito’s
Data
Jetten in
circulatie
Totaal
Staat
.
1
Diversen
26Dec. 1946
721.865
.
63.458
765
.
62.693
22 Sept.1949
1.171.591-
133.570
–
254
131.700
29 Sept. 1949
1.210.606
140.750
201
138.831
6 Oct.
1949
1.229.803 127.398
182
125.879
BANK VAN ENGELAND.
(Voornaamste nnste.n in millinenen nnn,lpnt
–
to
.
t-
.î ..
0)
to
.,
0
h
p
3
,..0
.
25 Dec. ’46
‘0,2
1.449,1 1.450
1.428,2
22,1
1,3
28 Sept.’49
0,4
1.299.3
1.300
1.264,5
,35,9
5,5
5 Oct.’49
0.4
1 299.3
.1.300
1:264,5
35,9
5,5
12 Oct. ’49
0,4
1.299.2
1.300
1.261,8
38,5 5,5
Other, securities
–
Deposits
.-
— —
.;
M
,s
—
–
0
c3
•
–
to
p)ct
25 Dec. ’46
311,8
13,6
‘15.8
346,5
10,3
–
278,9
28 Sept.’49.
333,8 23,6
34,9
415,1
9,1
16,4
295,7
5 Oct. ’49
339.5.
25.5 22.7
411,3
11,5
‘
16,4
291,6
12 Oct. ’49
380.4
26.6
23,4
46,7
8,7
‘49,4
301,1
./
Fo. A. 0. Beuth van
Wickevoort Crommelin
Anisterdam-Z. TeL 25410
Corns v. d. Lindenstraat
22
Ver ze keringadviseurs.
LOO. S. BEIJTH
specialist Gezins- en Oude.
dagsverzorging.
Adviezen inzake:
pensioen-voorzieningen voor
Staf en Personeel.
Organisatie Bedrijfs- en Onder-
nemingspensioen fondsen.
Aanvullingen normaliatie van
bestaande regelingen.
Annonces voor het
volgend nummer
dienen uiterlijk 24
October in het bezit
van de administratie
te zijn.
• ÂMSTERDAMSCH[ BANK N.V.-
—
INCASSO-BANK N.V.
MAANDSTAAT PER 30 SEPTEMBËR 1949
–
ACTIEF
.1
‘
‘
‘
.. PASSIEF
Kas. Kassiers
.. .
.1 Kapitaal- .
ij 70.010.000,00
en Daggeldie-
.
–
ningen
f
32.792 739,88
Reserve
33.500.000,00
Nederlands
Bouwreserve
.6.000.000,00
schatkistpapier
,.
772.264.900,00
Deposito’s op
Ander. over-
,.
termijn
84.470.658,18
heidspapier
20.448.269,60
Crediteuren
., 921.244.948,49
Wissels
6.736.070,99
Geaccepteer’de
Bankiers in bin-
wissels –
115.209.90
nen en buiten-
0
land , .
,.
56.038.940,37
Divers
Effecten en syn’
rekeningen
38.356.850,29
dicaten
4.831.893,67
Prolongatiên
en voorschotten
tegen Effecten
22.760.108,04
Debiteuren
21 5.805.506,59
Deelnemingen
,,
16.019.237,72
Gebouwen
6.000.060,00
/1.153.697.666,86
.,
f1.1 53.697.666,86
‘
Voor kan
t
oo
r
JEi)
Vraag en Aanbod inzalceICaTit0Örbcisoeften,Ékndkasten, Machines,
– Gebouwen, Industrietèrreinen, eni.
Terrélnen
1
vâcr
Handel en Ifldustriè.
met spoorraccordement
en gelegeiiaaii. groot-‘
scheepsvaarwater.
Openbare Werken
verstrekt inIchtingen.
Tel. 3242 (K 2200) Kantoor Keetgracht 1-3
DictuphOne – instoil.
1 Industrie- of zokenpond
Wegens reorganisatie te koop
1
te koop in Centrum Den
aangeb. Amerik. Dictaplione-
1
Haag. Parterre 45 x 14
installatie,
als nieuw, be-
staande tilt dicteermachine,
1
M.
Gehele vloer oppervi.
Juisterapparaat en slijpmaèhi-
1
1800 m
2
, Te bevragen: W.
Q. Tebezichtigenentebevra-
1
de Zwijgerlaa.n 111, Den
gen hij KOUSENFABR. liJN
N.V. te 1-laarlern.
Haag, Tel. 55879.
JflLsl
Lii
Te
koop van particulier:
1
voorzien van ANWB.
.
Adverteer in
DELAGE D
6-70,
1
4/5 zitter Cabriolet. Zeer
1
pele wagen. N. MULDER 1
deze rubriek.
t
TEN StATE, Vaassen.
GEREPATRIEERD
CHEF CIVIELE DIENST
van grote scbeepvaartmaatscliappij, iii deze functie tevens belast
geweest met aigemene leiding van .groot•.t.ouristcn-hotel en logeer
gçibouwen personeel, energiek, representatief, goed organisator,
ZOEKT HEM PASSENDE WERKKRING
Br. onder no. ESB 1537, Bur. v. cl. BI., Postbus 42, Sthiedam.
as
reN
PRÈIJER.&.DE HAAN
Accountants
vragen sJoorde Economzsche Afdeling
t’ Èrare Econoon
in staat
zelfstandig
economisch.
researchwerk, in het bijzonder
marktondèrzoe)ein gen, te verrichten
Jong Econoom
met aanleg voor organisatorisch werk
BRI
ItVIiN
met uitvoerigé inlichtingen te
richten aan de Economische Afdeling,
Emmastraat 36, Amsterdam-Z.
Bij het Biternationaal Arhehlsbureati to Genève bestaat een vacature voor
‘,,RESEARÇH -ASSISTENT”
in de ,,conomic section”. Salarisschaal $3210 tot $ 4410. In aanmerking komen Nederlanders tussen 23 en 30 jaar.
met een academische, economische opleiding. Volledige ken-
nis van de Franse en de Engelse taal is ‘ereist. Ervaring
met research werk strekt tot aanbeveling. Sollicitaties binnen
twee wclten na verschijning van dit blad in te dienen bij
bovengenoemd bureau te Genève.
Sollicitatie formulieren en nadere inlichtingen te bekomen
bij de afdeling Arbeidgrsbescherming van het Ministerie van
Sociale Zaken, Zeestraat 73, te ‘s-Gravenhage.
Economisch – Statistische
Berichten
Adres voor Nederland: Pieter de Hoochstraat 5, Rotterdam (W.).
Telefoon Redactie en Administratie
38040.
Giro
8408.
Bankiers: R. Mees en Zoonen, Rotterdam.
Redactie-adres voor België: Seminarie voor Gespecialiseerde Eko-
nomie,
14,
Universiteitstraat,’ Gent.
Abonnementen: Pieter de Hoochstraat 5, Rotterdam (W.).
Bankiers: Ban que. de Commerce, Brussel.
Abonnementsprijs, franco per post, voor Nederland f
26,—
per jaar;
voor België/Luxemburg
/
28,-
per jaar, te voldoen door storting van de
tegercwaarde in Belgische francs bij de Banque de Commerce te Brussel
of op haar Belgische postgirorekening no
260.34.
Overzeese gebiedsdelen (per zeepost) f
26,—,
overige landen f
28,-
per jaar.
Abonnementen kunnen ingaan met elk nummer en slechts worden
beëindigd per ultimo van het kalenderjaar.
Aangetekende stukken in Nederland aan het Bijkantoor Westzee-dijk, Rotterdam (W.).
ADVERTENTIES.
Alle correspondentie
betreffende
advertenties te richten aan de
Firmd H. A. M. Roelants, Lange Haven
141,
Schiedam (Telefoon
69300,
toestel
6).
Advertentie-tarief
/
0,40
per mm. Contract-tarieven
‘op
aanvraag. Rubrieken ,,Vacatures ” en ,,Beschikbare krachten”
f
o,6o
per mm (dubbele kolom). De administratie behoudt zich het recht
voor om advertenties zonder opgaaf van redenen te weigeren.
Grote Bankinstelling te Amsterdam
vraagt voor haar
Economische Afdeling
FLINKE JONGE KRACHT
goed stylist, economisch onderlegd, bekend met
de moderne talen. Zij, die reeds op een dergelijke
afdeling zijn werkzaam geweest, of een soortge-
lijke functie hebben bekleed, genieten voorkeur.
Brieven met volledige inlichtingen, opleiding, etc.
te richten onder no.
ESB
1542, bureau van dit
blad, Postbus 42, Schiedam.
Losse nummers 75
cents, resp. 12 B. francs