S
‘
AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN
Economisch
,
~-w
,Sta
–
tistjsche
3
Berichten
ALGEMEEN WEEKBLAD VOOR HANDEL, NIJVERHEID, FINANCIËN EN VERKEER
UITGAVE VAN HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT
31E
JAARGANG
WOENSDAG 27 NOVEMBER 1946
No. 1542
COMMISSIE VAN REDACTIE:
H. W. Lambers; N. J. Polak; J. Tinbergen;
H. M. H. A. van der Valk; F. de Vries;
J. H. Lubbers (Redacteur-Secretaris).
Assistent-Redacteur: A. de Wit.
Abonnementsprijs van het blad, waarin tijdelijk is opge-
nomen het Economisch-Statistisch Maandbericht, franco
pp. in Nederland
f
26*
per jaar. Overzeesche gebiëds-
deelen en buitenland
f28
per jaar. Abonnementen kun-
nen ingaan met elk nummer en slechts worden beëindigd per ultimo van het kalenderjaar. Losse nummers 75 cent.
Administratie: Pieter de Hoochstraat
5,
Rotterdam (JV.)
Telefoon: Redactie
38040,
Administratie
38340.
Giro
8408
Alle correspondentie betreffende advertenties te richten
aan de Firma H. A. M. Roelants, Lange Haven
141,
Schiedam (Tel.
69300,
toestel
6).
1MLOUD:
Blz
Goederenovereenkomsten door
Prof. Dr. E. de
Vries………………………………
787
De vermogensheffing ineens en het herstel onzer
welvaart door
A. A.
van Sanilick …………
788
Terugblik op de Koninklijke Nederlandsche jaar-
beurs in het najaar 1946 door
Mr. J. Milius
..
790
Het karakter der huidige bedrijfsorganisatie door
Mr
.
J. van Wulfften Paithe ………………
793
De Indische rubbercultuur in oorlogstijd door
Dr. L. H. Belle ……………………..
797
A a n
t
ee k e n ing:
Alweei de omzetbelasting ……………….799
Ontvangen boeken en brochures…………..
..
799
Geld- en kapitaalmarkt ………………….800
Statistieken:
Verkeer en vervoer in Nederland …………..800
• Inleggingen en terugbetalingen hij de spaarban-
ken in Nederland …………………….801
Bankstaten …………………………801
Officieele en vrije wisselkoersen te Bazel ……802
DEZER DAGEN
denkt men na. Over de mogelijke consequenties van
de te Linggadjati gesloten overeenkomst, die de strijd-
bijl nog niet definitief heeft doen begrven. Scher-
mutselingen op Bali vielen samen met het vertrek van
de Commissie-Generaal. Te verwachten valt thans
strijd in de Tweede Kamer; die inmiddels het beleid
van den bogen Raad, blijkbaar met een beroep op
Cicero’s ,,Silent leges inter arma”, met rust heeft ge-
laten.
Binnen onze grenzen felle strijd tusschen Over-
heid en middenstand. Prijzenslagen worden g1everd,
reëds als razzia’s bestempeld. Vooral met de klein-
handelaren in aardappelen, groenten en fruit heeft
de Regeering een appeltje te schillen:- zij- hebben ge-
zamenlijk te kennen gegeven
–
in tegenstelling tot
de jongste opvatting van Minister Mansholt
–
nçts
voor distributie en maximumprijzen te voelen. Onze uitvoer ontwikkelt zich overigens gunstig: f110 mili
]ioen in October, d
.
i. ruim f25 mil]ioen boven het maand-
gemiddelde
3
noödig om de raming van het plan 1946,
n.l. f1 milliard, te verwezenlijken. Meer dan aan glo-
baal geraamde cijfers heeftons land echter behoefte
aan een inventarisatie van de beschikbare krachten
in
–
detail. Waarom wordt de bedrijfstelling tot 1950
uitgesteld? Omdat de cijfers van 1930 nog zoo atueel
zijn?
Economische burgeroorlog in de Vereenigde Staten,
ontketend door John Lewis; bijna 500.000 mijnwerkers
gingen in staking. De Regeering aanvaardde de uit-
daging; inmiddels bedreigen nieuwe moeilijkheden de
voedselsituatie in Europa, die zich, volgens Sir John
Boyd Orr in een interview te Weenen, zeer slecht
laat aanzien.
De in de internationale politiek nog algemeen waar-
neembare preferentie voor kanonnen boven eventueel
later gekaapte boter resulteerde te New-York in onbe-
hagelijke en vruchtelooze debatten over ontwape-
ning, het veto en het vredesverdrag met Italië. Wordt
Milton’s ,,Order from disorder sprung” ooit bewaar-
heid?
Openlijke strijd in China
–
voor de zooveelste
maal
–
en in Griekenland, blok aan- het been van
Bevin. Meer bedekte vijandeljkheden in de Adriatische
Zee, waar Engeland’s positie werd ondermijnd. De
Balkan en omgeving het kruitvat van Europa? Af-
gezaagd, maar wââr: behalve Joego.Slavië en Grieken-
land wisselden ook Hongarije en Tsjecho-Slowakije
onvriendelijkheden over grensincidenten; het achter-
wege blijven van, verkiezingsstrijd bij de verkiezingen
in Roemenië veroorzaakt strijd tusschen de Groote
Vier; verder Palestina, Egypte, Triëst.
De Nederlandsche Economische Hoogeschool zal een
eeredoctoraat aanbieden aan Lord Beveridge, strijder
voor ,,freedom from want” en ,,freedom from idleness”
in zijn bekende boeken over sociale zekerheid en
,,full employment”. Belangrijke ‘qerken, maar ook:
schoone klanken in een wereld, waarin ,,freedom
from conflict” nog een ideaal is.
• .KoninkIjke
Zwavelzüurfabrieken,
voorheen Ketjen N.V.
gevestigd te AMSTERDAM.
•
UITGIFTE van
1500 gewone aandeelen
aan toonder (desgewenscht op naam)
elk groot
f
750.— nominaal,
ten volle deelende in. de resultaten van het
boekjaar 1947 en volgende jaren.
Ondergeteekende bericht, dat zij de inschrijving
op bovengenoemde aandeelen,
uitsluitend voor
houders van gewone aandeelen,
openstelt op
DINSDAG, 10 DECEMBER 1946,
van des voormiddags 9 uur tot des namiddags 4 uur,
bil haar kantoren te Amsterdam,
Rotterdam en
‘s-Gravenhage
tot den koers van 125 pCt.
op de vooraarden van het prospectus d.d. 27
November1946.
Prospectussen en inschrijvingsformulieren zijn bil
de kantoren van inschrijving verkrijgbaar.
DE TWENTSCHE BANK N.V
Amsterdam, 27 November 1946.
N.V. NATIONALE HYPOTHEEKBANK
TE AMSTERDAM C.
•
OPGERICHT IN 1861.
Volgestort kapitaal en
reserves
….
… …
f
2.173.000.-
Waarl1orgfonds
……………..
f
4.500.000.-
EE BANK STELT BESCiIIKBAAR:
3
0
/ PANDBRIEVEN Serie D
met 2 pCt. verplichte
uitloting
tegen den koers van
1000/
6
..
• Voorloopig worden recepissen afgegeven.
DIDIDIDDIIIDDIVIDIIIIDIIIVIIHIIID
Dl lDDlIDDlllllllDDlDlDl
A.0m; & z0onat
anno 1720
an1uer &
urantie=ilHaktIaar
3Lotterbam
‘.rabenbage, Oelft, otbiebam, V1arbingen
mterbam (alinn
urantte)
*
AMSTERDAMSCHE
t
.
BANK N.V.
P1TAAL I MAIO= RESERVES t 3i.0cO
EERSTE NEDERLANDSCHE
Verzekering Mij. op het Leven en tegen Invaliditeit N.V.
Gevestigd te ,.Gravenhage
AOMINISTRATIEKANTOOR DORDRECHT.BELLEVUESTRAAT 2, TELEFOON 5346
Perso n eéls- Pensioenverzekering
vr&ch.ft directe fiscale besparing – elschrijving van toe-
komstige lasten – blijvends sociale voldoening
Vraagt U eens welgedocumentoerd advies aan ons
BUREAU VOOR COLLECTIEVE CONTRACTEN
N.V. KONINKLIJKE
N E D E R L A N D S C H E
ZOUTINDUSTRIE
Boekelo . Henjélo
gispeli
–
culemborg
amsterdam
rotterdam,
•
.
STANDARD
AMERIKAANSCHE PETROLEUM
CIE
ZOUTZIEDERU
Fabriek van:
zoutzuur, (alle kwaliteiten)
vloeibaar chloor
chloorbleekloog
natronloog, caustic soda.
Koninklijke
Nederlandsche
Boekdrukkerij
H. A.’M.Roe1ants
Schiedam
SS0
•
.
•
met papier geïsoleerde kabels
•
–
•
• “voor zwakstroom en sterkslroom
koperdraad en koperdraadkabel
kabelgarnituren, vulmassa en olie
A
CHE KABELFABRIEK
/
•
•
1
DELFT
,
27 November 1946
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
787
c»
1
t;
GOEDERENOVEREENKOMSTEN.
De recente Londensche conferentie over handel en
werkgelegenheid heeft een belangrijke plaats inge-
ruimd aan een bespreking van de goederenovereen-
komsten. Dit was een voortzetting van een interL
nationale discussie over de waarde van dit instituut,
dat vooral na 1931 meer en meer werd toegepast en
waarbij Nederlandsch-Indië door de tin-, rubber-,
thee- en suikerregelingen bijzonder belang heeft.
Het is interessant om op te merken, dat op de Hot-
springs-conferentie in 1943 een scherpe strijd werd
gevoerd tusschen v66r- en tegenstanders van de goe-
derenregelingen. Men wilde, vooral onder invloed
van Keynes, deze overblijfselen van een restrictio-
nistische depressieperiode liefst geheel afschaffen en
er een grandioos ,,bufferstocl-schema voor in de plaats
stellen. De economische beteekenis der regelingen
werd daar voornamelijk verdedigd door. wijlen Dr.
G. H. C. Hart, oud-directeur van het Departement van
Economische Zaken in Indië.
Deze scherpe tegènstblling is wat verzacht; de
Engelsche economen, hoewel nog groote voorstanders
van ,,bufferstock”-regelingen, erkennen%jjdat deze voor
structureele overproductie geen oploss’t’ng bieden en
een diepe conjunctuurdaling ternauwernood zouden kunnen doortaan. De Amerikanen zijn in twee kam-
pen verdeeld. Het ,,State Department” beschouwt,
onder invloed van importeerende handel en industrie,
de regelingen als voortbrengsels van producenten.
Het Departement van Landbouw daarentegen komt
op voor de bèlangen van het platteland en ziet de
noodzaak in om de boeren te vrjwaren voor de ex-
cessen van ,,boom” en ,,slump”. Zoo zijn de meeningen
in het Britsche empire, Nederland en Frankrijk ook
min of meer verschillend in het importeerende moe-
derland en de overzeesche gebieden die grondstoffen
produceeren. Waar Regeeringen dus gezamenlijk over
de principes overleggen, zal een verzoening van deze
standpunten noodzakelijk zijn.
De Amerikaansche voorstellen zijn er min of meer
van uitgegaan, dat deze verzoening moet volgen op
een reeks grondstoffenconferenties en binien den
boezem van de ,,Commodity Coundils”, waar angst-
vallig in een 50 50 stemmenverhouding tusschen
vertegenwoordigers van Regeeringen van productie-en consunptielanden is voorzien.
Als de grondgedachte zou moeten zijn, dat de be-
langen van industrieland en grondstoffenland in
wezen tegenstrijdig zijn, zou dit alleen een verplaat-sing van de moeilijkheden worden.
De conferentie heeft te weinig tijd gehad voor een
algemeene beschouwing van dit vraagstuk. Men is
daarom ternauwernood gekomen tot een algemeene
erkenning van de positieve beteekenis van de goede-renregelingen. Het besef van die waarde kwam echter
duidelijk tot uiting in de beschouwingen van o.a.
de Australische, Canadeesche, Chineesche, Cubaan-
sche, Voor-Indische en Nederlandsche afgevaardigden.
Het resultaat daarvan was, dat de Amerikaanche
ontwerpen op dit punt in belangrijke mate werden
gewijzigd. Van een tijdelijke noodmaatregel zijn de
goederenregelingen omgezet in een algemeen middel
om door overleg tot oplossingen te geraken, met daar-
aan verbonden een door waarborgen omgeven gemeen-
schappelijk optreden.
De Vereenigde Staten kwamen, om dit mogelijk te
maken, tijdens de conferentie met een nieuw ontwerp en
een formeele scheiding tusschen (algemeene) goedèren-
overeenkomsten en (reguleerende) goederenregelingen
– in den
Engelschen
tekst ,,commodity
arrangemen.ts
en
,,agreements”.
De laatste omvatten ook regeling
van productie, handel of prijzen. De algemeene over-
eenkomsten worden ingeleid door studiegroepen en
.goederenconferenties, die bijeengeroepen moeten wor-
den op initiatief van ieder lid, dat sub stantieel belang
heeft bij een bepaald landbouwartikel of grondstof.
Dit kan uitloopen op een min of meer permanent
lichaam voor propaganda, wetenschappelijk onder-
zoek, marktonderzoek en statistisch werk en betrouw-
bare publicatie. Het kan ook resulteeren in afspraken
over vermindering van subsidies, quota, invoerreôhten,
accijnzen en andere belemmeringen van vrije concur-
rentie en consumptie. Het kan in onderling overleg
zulke nationale maatregelen ook als vitaal voor een land erkennen. Voor den landbouw, vooral ook den
Nederlandschen landbouw, is dit overleg en het schep-
pen van een permanent contactlichaam van essentieel
belang.
Te Washington vergadert thans een commissie
van de ,,Food and Agriculture Organization” om een
,,World Food Board” te organiseeren. Dit lichaam
zal opereeren, zoo is thans het plan, onder de spel-
regels, die te Londen zijn geformuleerd. Komt het
tot maatregelen, die de productie, den handel of de
prijzen reguleeren, dan is d’e eerste termijn van werk-
zaamheid maxhnaal 5 jaar, geschiedt periodieke ver-
nieuwing onder toetsing aan de beginselen van de
I.T.O. en moet tevoren een gebrek aan evenwicht tus-
schen productie’ en consumptie worden geconstateerd,
zich uitend in een bestaand of te verwachten surplus
en/of werkloosheid (waaronder ook begrepen ,,under-
employment”). Engeland wilde van deze strengere
bepalingen uitsluiten de zgn. ,,pure bufferstocks”, die uit-
sluitend ten doel hebben om de prijzen van landbouw-
producten te stabiliseeren zonder de productie of den handel te reguleeren. Van Amerikaansche en Neder-
landsche zijde is twijfel uitgesproken over de moge-
lijkheid om met dit middel een depressie te overbrug-
gen. Het gaat daarbij niet alleen om de zoo moei:
ljke keuze van den basisprjs; van onberekenbaar
i effect op het productie-apparaat is ook de prijsstabili-satie. Een uitbreiding -van de productie is met zeker-
heid te verwachten van de stabilisatie, daar het risico
veel overzichtelijker wordt. Voorts wordt de handel
en de financiering der voorraden dadelijk beinvioed,
wordt de termijnhandel sterk aan banden gelegd en
is een. hooge mate van overheidsingrijpen vereischt
om de ,,bufferstocks” nationaal en internationaal te administreeren. Dit punt moet nog worden bespro-
ken; misschien zal de conferentie te Washington dit
doen. Het is in ieder geval noodig, dat de economische
theorie dit ,,bufferstoc-vraagstukfa1s factor in de con-
junctuurpolitiek nader beziet. Prof. Keynes, in 1942
een onverdeeld voorstander (op grond van de gunstige
werking van den tin-,,bufferstock”) is later toch eenigs-
zins hierop teruggekomen.
De Conferentie te Londen heeft geschrapt het Amen-
kaansche voorstel, dat een regeling, die niet spoedig
slaagt in het opruimen van de overproductie, moet
worden beëindigd. Het voorschrift is nu, dat de regeling
dan moet worden herzien en alleen wordt beëindigd,
als aan de principes niet voldaan kan worden (bijv.
door het uittreden van alle consumenten). Voorts
is met regeling niet alleen restrictie bedoeld; uitge-
sproken is, hoewel niet in het ,,Charter” opgenomen,
dat ordeijke uitbreiding in het belang van consu-
menten is. Daar komt bij, Oat een tekort, gepaard
gaande met hooge prijzen, blijkens de geschiedenis
vaak een overexpansie tengevolge heeft en dus een
dreigend surplus in zich bergt. Een goederenregeling kan dus in tijd van schaarschte worden voorbereid en
eventueel ingevoerd. De goederenovereenkomsten zijn
bedoeld voor ,,primary products”, een ongedefinieerde
term, waarbij landbouwproducten (inci. visschenij en
boschbouw) en mineralen de hoofdrol spelen. Uit-
788
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
27 November 1946
drukkeljk is echter bepaald, dat een aantal secun-
daire producten, zQoals geconserveerde landbouw-
producten, hieronder vallen en dat synthetische pro-
ducten als kunstzij en rubber tezamen met de con-
curreerende natuurproducten kunnen worden behan-
deld.
Bij iedere goederenovereenkomst moeten produ-
centen en consumenten evenredig (adequaat) zijn
vertegenwoordigd. De overeenkomst staat voor alle geïnteresseerde leden van de I.T.O. open, niet-leden
kunnen worden uitgenoodigd. Een moeilijkheid bij
de stemmentellerij is de positie van de landen, die veel
produceeren, maar weinig in- of uitvoeren. Voor dit
deel van de productiemoeten al naar omstandigheden
stemmen worden verleend. Wanneer een land met
overzeesche gebiedsdeelen in een overeenkomst is
betrokken, kunnen importeerende en exporteerende
deelen afzonderlijke vertegenwoordiging krijgen.
Een ander belangrijk principe is de geleidelijke
verschuiving naar de meest effectieve en economische
producenten. Een lange discussie over dit onderwerp
esulteerde in het naast elkaar zetten van beide
criteria, waaruit duidelijk blijkt, dat behalve de
economische kstprjsfactor ook andere criteria kun-
nen worden overwogen, zooals de sociale beteekenis
en het levenspeil van den boerenstand, redenen van
nationale veiligheid (hongerblokkade), toepassing van
wetenschap en techniek. Ten aanzien van deze ver-
schuivingen geldt, dat ernstige economische en sociale
dislocatie moeten worden vermeden en technische
vooruitgang niet permanent mag worden tegenge-
houden. Het verwezenlijken van een dergelijke ver-schuiving is zeker een zaak van langen termijn en er
is derhalve een zekere tegenstrijdigheid in de Amen-
kaansche gedachte van tijdelijkheid der regelingen
en het streven naar geordende ontwikkeling.
Indien de politieke verschuivingen in Amerika hier geen roet in het eten gooien, zal, naar valt te
verwachten, het overleg, de overeenkomst, de orde-
ning derhalve, het wel winnen, van de nationale be-
langentegenstellingen.
Goederenregelingen worden bestuurd door een
,,Council” met Vrij vergaande autonomie, doch eenige
coördinatie en toezicht door de Organisatie, die een
goederencommissie zal vormen. Deze Conmissie zal
bestaan uit een aantal der beste experts, niet geko-
zen als vertegenwoordigers van hun land, doch even-
min rechtstreeks personeel van de Organisatie. De
Commissie zal meerendeels adviseereude bevoegdheid
krijgen, doch door deskundigheid en onpartijdigheid
op den duur een belangrijke rol kunnen vervullen.
Op deze wijze ‘wil men trachten van de goederen-
overeenkomsten een erkend middel van internationale
samenwerking te maken. De wereld heeft daarbij be-lang om de koopkracht van de oer-producenten te sta-
biliseeren en heftige crises të vermijden. Nederland is er
voornamelijk bij betrokken als groot importeur van
voedergranen en andere veevoedeimiddelen, tevens
als, exporteur van dierlijke producten. Voor den tuin-
bouw kunnen regionale overeenkomsten steun bieden.
Indonesië heeft groot belang bij regelingen voor de
groote landbouwexportgewassen en voor het tin. Het
is wellicht mogelijk om de vooroorlogsche Indische
regelingen op het gebied van bevolkingslandbouw-
producten in internationaal overleg te betrekken. Het
is in ieder geval duidelijk, dat theorie en practijk der
bestaande en nog te vormen overeenkomsten de volle
aandacht van alle Nederlandsche en Indische belang-hebbenden moeten hebben.
Prof. Dr. E. DE VRIES
DE VERMOGENSHEFFING INEENS EN HET
HERSTEL ONZËR WELVAART.
De opbrengst van deze heffing wordt door den
minister van Financiën geschat op f 14 â 24 milliard.
Laat ons het gemiddelde nemen: f 2 milliard, zooals
ook de Memorie van’ Toelichting doet.
Indien hiermede 3 pCt. staatsschuld wordt afgelost
(de hooger rentende schuld wordt vermoedelijk toch
geconverteerd), zal dit een rentebesparing geven van
f60 millioen per jaar. In theorie vervalt ook de jaar-
ljksche aflossingsquote op dit bedrag van f2 milliard,
maar aangezien als zeker kan worden aangenomen, dat
nog voor jaren voor aflossingen opnieuw zou worden
geleend en de nieuwe conversieleeningn daarenboven
zijn geprojecteerd als 40 â 50-jarige, niet tusschentijds
aflosbare leeningen, kan de bezuiniging op de aflossing
buiten beschouwing worden gelaten.
Tegenovet deze besparing van f60 millioen ‘s jaars
staat het wegvallen van de vermogensbelasting en de
successierechten “over het te heffen bedrag van f2
milliard èn van de inkomstenbelasting en de onder-
nemingsbelasting van het inkomen uit de wegvallende
f2 milliard vermogen. Aan vermogensbelasting alleen
wordt, tegen het oude tarief van
4
pCt., door den
Staat gederfd f 10 millioen ‘s jaars. Wij zijn aan den
veiligen kant, indien wij de derving aan inkomsten-
belasting enz. stellen op f20 milhioen. Tot dit cijferkomt
men reeds, indien men aanneemt, dat de bezitters van
deze f 2 milliard vermogen gemiddeld 3 pCt. van dit
vermogen maakten (d.i. f 60 millioen) en hierover 331/3
pCt. inkomstenbelasting betaalden, wat zeker het geval
is, want de heffingsplichtigen zijn voornamelijk perso-
nen, die onder een hooge progressie vallen.
Hiertegenover zou alleen een vermeerdering van in-
komen en dus van belastingopbrengst staan, indien de
ontvangers der lossingsbedragen gemiddeld meer zullen
maken dan de 3 pCt., die de staatsleeningen hun op-
brachten. Waar de staatsleeningen voor meer dan
50 pCt. in handen zijn van institutioneele beleggers, is
deze factor te verwaarloozen. De slotsom is dus deze, dat deze vermogensheffing
ineens een jaarlijksche budgetverlichting zal geven
van 60 minus 30 j,s 30 mililoen gulden.
Bij de beschouwing van dezè besparing van f30 mii-
lioen ‘s jaars valt ‘te bedenken, dat bij een consolidatie
van de positie der staatsschuld op f184 milliard vaste
schuld (â 3 pCt.) en f5 milliard vlottende schuld (â ge-
middeld 2 pCt.) de totale rentelast f 655 millioen be-
loopt
1).
Hiernaast staan aan andere gewone uitgaven
naar schatting f1.500 millioen per jaar.
Door deze heffing zou dus op een’totaal van f2.155
millioen gewone uitgaven, waarvan f 655 millioen voor
rente, f30 miljoen op het budget worden bespaard.
De vraag môet dus worden gesteld, of deze besparing
deze ingrijpende operatie rechtvaardigt.
Dezelfde vraag dringt zich op, als wij ons afvragen,
of een staatsschuld van stel f 234 milliard (f 27 miljard
minus de opbrengst van de vermogensaanwasbelasting,
geschat op f34 milliard, hetgeen, gezien de scherpe
koersdalingen aan de Beurs, veel te hoog is gegrepen) nièt draagbaar is en een staatsschuld van f21
4
milliard
soms wèl.
Hier dient er trouwens op te worden gewezen, dat
blijkens het Ontwerp Conversieleeningwet 1946, dat
reeds bij de Tweede Kamer in behandeling is, de minis-
ter van Financiën juist alle schuldvermindening door
normale aflossing wil stopzetten. Welnu, blijkens de
bestaande leeniugsyoorwaardeft zou van onze aflosbare
staatsleeningen van, het op 1 Januari 1947 uitstaande
bedrag ad f4.577 millioen in de eerste 10 jaar in totaal
1)
Zie ook Prof. Smeets, directeur van ‘s Rijks Belastingen en
Domeinen, in ,,Openlare Pinancitfi”, 1946 II, blz. 138.
27 November 1946
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
789
f2.282 millioen moeten worden afgelost.
Dit beteekent,
dat zelfs mèt deze vermogensheffing ineens ad f2 inilliard
de staatsschuld over 10 jaar nog
f
282
millioen grooter
zal zijn dan bij handhaving van den bestaanden toestand
en daarna nog
30
of
40 jaar in het geheel niet meer zal
dalen.
Om dezelfde reden zal ook de rentebesparing,
bij stopzetting der normale aflossingen, na 10 jaar zijn
teniet gedaan.
Een duidelijker bewijs, dat de schuidvermindering,
die het primaire doel heet van deze vermogensheffing
ineens, minder dan schijn is,kan moeilijk worden gele-
verd.
Ten aanzien van deze vermogensheffing zal men dus
het argument pro: vermindering der staatsschuld,
moeten laten vallen. Met betrekking tot den toestand
van ‘s lands financiën blijft dus als voordeel slechts
over de tijdelijke vermindering vali den rentelast met
netto f 30 millioen ‘s jaars op een totalen rentelast, te
stellen op f655 miljoen.
Nu dient te worden nagegaan, of dit allerminst in-
drukwekkende, tijdelijke budgetaire voordeel van f 30
millioen ‘s jaars althans opweegt tegen de nadeelen.
Welke zijn deze nadeelen?
De aantasting van het eigendomsrecht laten wij on-
besproken. Dit is een zaak van levensbeschouwing, van
maatschappelijke beginselen, van historische visie. En
op deze gebieden bestaat geen eensgezindheid. Wij
houden ons aan de practische gevolgen.
Met een tarief, stijgende van 10 tot 25 pCt., wordt
het vermogen van particulieren, zakenlieden en firma’s
sterk aangetast. Dit is in confesso. Voorzoover deze
heffing de zaken rechtstreeks aantast, beteekent dit
een stagnatie van deze bedrijven en een belemmering
van de ontplooiing van het economisch leven. Maar
dit blijft niet beperkt tot de zakenlieden en firma’s,
die zelf onder &e heffing vallen. De naamlooze vennoot-
schappen blijven buiten deze heffing, omdat dit een dubbele heffing zou beteekenen. Maar men dient te
weten, dat speciaal de groote industrieele bedrijven in
de allernaaste toekomst voor de noodzakelijkheid staan
een beroep te doen op de kapitaalmarkt. Maar dit be-
roep zullen zij niet kunnen doen, als het fonds, waaruit
zij moeten putten, zoo sterk wordt aangetast. En in dit
opzicht zijn de aanslagen, die aan de particulieren zullen
worden uitgereikt, evenzeer bedenkelijk. Weliswaar
zal het liquide kapitaalfonds weer worden aangevuld
door de aflossing op de staatsobligaties, maar hiervan
is meer dan de helft in handen van de institutioneele
beleggers, die weer voor dit geld staatsobligaties zullen
willen koopen en dit ook zullen kunnen doen, zonder
dat deze koopsommen aan de kapitaalmarkt ten goede
komen, omdat zij de nieuwe staatsschuld zuilen koopen,
die de Staat zal moeten aangaan nu de begrooting
niet sluit en nog in geen jaret zal sluiten.
Voorts moet men zich goed realiseeren, dat, om de
aanslagen te betalen, vermogensbestanddeelen moeten
worden verkocht. Slechts een minderheid der aange.
slagenen heeft, vooral na de vermogensaanwasbelas-
ting, het geld vrij of geblokkeerd liggen of heeft staats-
fondsen, die ter voldoening van de aanslagen kunnen
worden ingeleverd. Wij weten, dat speciaal het ge. blokkeerde geld zit bij de groote bedrijven en daar
noodig is voor de vermogensaanwasbelasting, en zooals
wij zagen, is de helft van de staatsobligaties in handen
van de institutioneele beleggers, terwijl het schatkist-
papier voor een zeer belangrijk deel bij de ban-
ken berust.
Wellicht het gros der aangeslagenen in de vermogens.
heffing moet dus vermogensbestanddeelen verkoopen.
Maar om te kunnen verkoopen moet er een markt zijn,
moeten er koopers zijn. Maar die zullen er grosso modo
niet zijn. Want kan men van de vennootschappen, die de vermogensaanwasbelasting hebben betaald of nog
moeten betalen, verwachten, dat zij de ten verkoop
aangeboden effecten, huizen, participaties in indus-
trieele en handelsfirma’s, die buiten hun bedrijf vallen,
zullen koopen, terwijl zij zelf voor kapitaalsuitbreiding
staan, ook omdat hun middelen voor een veel grooter
bedrag in goederen en debiteuren vastzitten, omdat de
prijzen zoo sterk zijn gestegen?
De aangeslagenen kunnen geblokkeerde saldi over-
nemen, zegt ons de Memorie van Toelichting. Het is
lukraak indien juist zij het vrije geld hebben om deze
overneming te effectueeren. Men rekent ons voor, dat er
genoeg geblokkeerd geld is om deze heffing te betalen.
De statistiek zal wel juist zijn, maar dit waarborgt nog
niet, dat dit ruilproces van geblokkeerd geld in Vrij
geld vlot verloopt.
Het feit, dat er geen koopers zullen zijn om de te
realiseeren activa over te nemen, beteekent dat de
gedwongen verkoop, speciaal der effecten want hier-
uit zal dit actief voornamelijk bestaan – een déroute
aan de Beurs zal veroorzaken, die trouwens reeds aan
den gang is. Dit zal Financiën dwingen de koersen,
waarop deze fondsen voor deze heffing worden aange-
nomen, voortdurend lager te stellen, indien het al tot
een koersvaststelling kan komen. En dit beteeként voor-
al, dat de opbrengst van deze heffing bitter zal tegen-
vallen, wat in nog sterker mate bij de vermogensaan-
wasbelasting het geval zal zijn. Bovendien legt deze
algemeene koersdaling de geheele emissiemarkt lam, ten dftrimente.van het economisch herstel.
Deze werkelijkheid zal de Regeering dwingen, naar
de alternatieven te grijpen, die in de Memorie van Toe-
lichting reeds zijn genoemd, t.w. een verleening van
uitstel van bètaling, dat is een uitleening van de te
betalen bedragen aan de belastingschuldigen en een
aanvaarding van een betaling in natura. Het eerste alter-
natief heeft maar één bezwaar, ni. dat hiermede de (tij-
delijke) vermindering der staatsschuld vervalt. Men kan
deze vorderingen op de belastingbetalers in een fictieve
staatsbalans wel opvoeren als actief, maar het is een
dubieus actief. Men zou er dan ook wel toe kunnen
overgaan alle belastingplichtigen te debiteeren voor een deel van de staatsschuld, bijv. naar rato van hun
inkomen en vermogen, en dan kunnen stellen, dat wij
de staatsschuld geheel hebben weggewerkt.
Het andere alternatief, de betaling in natura, is veel be-
denkelijker. Dit beteekent, dat de Staat eigenaar wordt van een heterogene verzameling effecten, huizen, land
en wat niet al. Een niet te beheeren geheel, dat ook nog
onverkoopbaar is. En ook hier zou de (tijdelijke) vermin-
dering van de staatsschuld, waarom het toch te doen was,
onder de tafel vallen. In België heeft men op kleine
schaal een proef hiermede genomen en toen is cle Staat,
als het wa
l
met den hoed in de hand, bij de oorspron-.
kelijke eigenaren teruggekomen, met het – dringende
verzk, of men zijn eigen bezit weer wilde terugnemen. Deze voor het bedrijfsleven gevaarlijke repercussies
moet men voor lief nemen om een tijdelijke budgetbe.
sparing van f30 miljoen ‘s jaars op een rentedienst
van f655 millioen te verkrijgen. Hier kan met volle
zekerheid worden gezegd, dat dç voordeelen tegenover
de nadeelen in het niet zinken.
Volgens de Memorie van Toelichting is deze vermo-
gensheffing ineens ook te beschouwen als sluitstuk
op de geidsaneering, doordat zij, met de vermogens-
aanwasbelasting, het geblokkeerde geld definitief ab-
sorbeert. Inderdaad zal het noodig zijn de speciale
monetaire maatregelen een einde te doen nemen en het
geblokkeerde geld te doen verdwijnen. Maar er zijn
andere middelen om ditzelfde te bereiken, met name
een consolidatie van vlottende schuld. Hiertoe moet
het in ieder geval komen, al wil de minister van Finan-
ciën wèl overgaan tot een conversie der meer dan 3 pCt.
rentende staatsschuld, maar de vlottende schuld voor-
790
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
27 November 1946
• alsnog laten doorloopen, omdat de hierop te betalen
rente uiteraard lager is. Het gaat hier voornanlelijk
om f5.922 milhien uitstaand schatkistpapier en
f4.500 millioen door den Staat over te nemen vorderin-
gen van De Nederlandsche Bank op Duitschiand. De
consolidatie van het schatkistpapier is daarom nood-
zakelijk, omdat dit schatkistpapier het overgroote deel
der middelen ,der banken absorbeert en vermindering van deze beleggingen der banken noodzakelijk wordt
bij een toeneming van de normale credietgeving aan
het bedrijfsleven, welke credietgeving voor de ont-
plooiing ‘van het economisch leven van ons land on-
ontbeerlijk is.
Tenslotte moet als overwegend bezwaar tegen deze
vermogensheffing nog worden aangevoerd, dat zelfs de
tijdelijke schuldvermindering met f 2 miljard, die de
minister van Financiën er van verwacht, nog wordt
teniet gedaan vanwege het voortbestaan van aanzien-
lijke begrootingstekorten. Het resultaat zal dus zijn,
dat deze vermogensheffing – en hetzelfde geldt voor de
vermogensaanwasbelasting – zal blijken te zijn ge-
bezigd ter dekking van loopende tekorten op de be-
grooting. Een vermindering van staatsschuld door
middel van een aantasting van het vermogen der bur
;
gers heeft slechts zin en is alleen toelaatbaar, nadat een
sluitende begrooting zal zijn verkregen.
Wellicht meent men, dat de inkrimping van de geld-
circulatie, die men van deze vermogensheffing verwacht,
noodzakelijk is als middel om een prijsstijging te voor-komen. Dit moet worden ontkend. De ervaring van het
laatste jaar heeft geleerd, dat de monetaire maatregelen
slechts een geringen invloed hebben op de prijzen; voor
een effectieve bestrijding van de duurte is een vergroo-
ting der goederenproductie van veel meer belang. Dit
versterkt onze overtuiging, dat alles moet worden ver-
meden wat de ontplooiing van het bedrijfsleven be-
lemmert.
Onze conclusie moet dan ook zijn, dat deze vermogens-
heffing geen verbetering brengt op het gebied der staat
sfi-
nanciën, dat zij een ondeugdelijk
middel
is om tot liqui-
datie van ons systeem van geldblokkeering te komen, maar
bovenal, dat zij fnuikend is voor het herstel van het eco-
nomisch leven van ons land.
Niettemin zal bij velen een min of meer vage notie
blijven bestaan, dat het toch noodig zal zijn een forsche
poging te doen om de staatsschuld te verminderen, ook
ter bestrijding eener inflatie en dat een heffing van het
vermogen, dat is een speciaal offer van de bevoorrechte
klnsse der bezitters, gerechtvaardigd is. Hierop dient
het volgende te worden geantwoord;
Een groote interne staatsschuld is bedeikelijk,
omdat dit noodzakelijk maakt een diep ingrijpend over-
hevelingsproces van belastinggelden naar de houders
van staatsschuld, en juist dit is het wat belemmerend werkt op het economisch leven. Maar is hiermed een
maatregel, die, zooals wij zagen, in verband met de be-
grootingstekorten en de stopzetting der contractueele af-
lossingen, toch geen schuidvermindering teweegbrengt, maar wèl het econonlisch leven nog sterker belemmert,
niet veroordeeld? Het inflatiegevaar schuilt niet in de
aanwezigheid van een groote staatsschuld, maar in
een te vlotte schatkistfinanciering en in het doorgaand
proces van ongedekte staatsuitgaven.
Een speciaal offer der vermogensbezitters, ter be-
reiking van een rechtvaardiger verdeeling der oorlogs-
lasten, is daarom overbodig, omdat den vermogensbe-
zitters, ook zonder heffing ineens, niets geschonkén
wordt, daar zij ten volle en progressief in de lasten der
staatsschuld, ook van deze f 2 miljard, zullen blijven
deelen.
Deze financieele manipulatie verandert niets aan de
welvaartsvermindering, die de ôorlog en de bezetters
hebben teweeggebracht en die slechts door een krachtig
herstel van het economisch leven kan worden ingehaald.
Het is hierom, dat een herstel van een gezond econo-
misch leven volstrekt primeert en dat alles moet worden
vermeden wat een dergelijk herstel belemmert. Dit over-
wegende kan de conclusie geen andere zijn dan dat dit
wëtsontwerp zonder voorbehoud dient te worden afge-
wezen.
A. A. VALN SANDICK.
TERUGBLIK OP DE KONINKLIJKE
NEDERLANDSCHE JAARBEURS IN HET
NAJAAR 1946
1).
Op het oogenblik, waarop in September 1946 de
Najaarsbeurs als tweede beurs na .de bevrijding werd
gehouden, was het herstel des lands reeds aanmerkelijk
gevorderd. De grondstoffenaanvoer, de energievoor-
ziening, het tfansportvraagstuk hadden zich in de
maanden, welke sinds de Voorjaarsbeurs waren ver-
loopen, in gunstigen zin ontwikkeld; hoewel ook
het arbeidsvraagstuk betere aspecten vertoonde, bleef
dit, vooral wat het aanbod van vakkundig en, voor
bepaalde nijverkeidstakken, wat vrouwelijk personeel
betreft, zorg baren. Deze in economisch en sociaal op-
zicht geleidelijk ingetreden verbetering heeft niet
nagelaten haar invloed te doen gelden op het karakter
en het verloop der Najaarsbeurs.
Uitbreiding der ruimte voor deelneming.
Reeds aanstonds bleek dit uit den aandrang tot
deelneming, welke zich in nog sterker mate voordeed
dan reeds hij de Voorjaarsbeurs het geval was ge-
weest. Het jaarbeursbestuur stond mitsdien voor de
onafwijsbare noodzaak maatregelen tq treffen, welke
den aanwas der deelnemers zouden kunnen opvangen.
Moest wegens ruimtegebrek. bij de Voorjaarsbeurs
reeds een 500-tal aanvragers worden teleurgesteld, het
was duidelijk, dat dit zich niet zou mogen herhalen,
wilde de jaarbeurs, gezien de bestaande behôeften,
niet in haar taak tekort schieten. De zeer groote en
toenemende belangstelling, welke than§ ten tweede
male na den oorlog voor het jaarbeursinstituut werd
getoond, wees er voorts op, dat zich voor zijn verdere
ontwikkeling aspecten openden, welke zeker niet
mochten worden veronachtzaamd en welke bovendien
snel handelen vereischten. Het, althans voorloopig en
zeker in internationaal opzicht, wegvallen van de
Leipzigér Messe, welke in het verleden een zoo belang-
rijk economisch en commercieel centrum had ge-
vormd, zou voor de verdere ontwikkeling van de
Nederlandsche jaarbeurs van bijzondere beteekenis
kunnen blijken. Deze laatste zou daardoor tot een West-
Europeesch middelpunt van internationaal handels-
contact kunnen uitgroeien, indien zij erin zou kunnen
slagen op kortex termijn haar Organisatie en outillage
daaraan aan te passen.
Deze overwegingen leidden, ertoe, dat het jaarbeurs-
bestuur besloot, ten spoedigste de noodige voorberei-
dingen te treffen, welke tot aanzienlijke uitbreiding
van’ de aanwezige ruimte voor het onderbrengen der
deelnemers zouden kunnen leiden. Mitsdien werden
onderhandelingen aangeknoopt voor het verkrijgen van
een nieuw terrein, dat èn door zijn oppervlakte èn
door zijn ligging, zoomede door zijn aanvoerwegen,
aan de te stellen. . eischen zou kunnen voldoen.
Bovendien werd besloten, zulks onder volledige
medewerking van de in deze belanghebbende auto-
‘) Zie ook: Terugblik op de in
1946
gehouden Koninklijkc Nederlandsche laarbeurzen” door Mr.
J. Milius
in
;,E.-S.B.”
van
30
October
1946.
27 November 1946
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
791
riteiten, voorloopig reeds een deel – ter grootte van
± 3 ha – van dit nieuwe terrein, dat een oppervlakte
van 12 ha biedt, in gebruik te nemen. Door het daarop
oprichten van tijdelijke gebouwen zou reeds aanstonds
de mogelijkheid worden geschapen om aan den aandrang
tot deelneming in ruimere mate tegemoet te komen,
zulks in afwachting van de totstandkoming van op
het terrein te vestigen nieuwe, ruime en technisch
goed geoutilleerde hallen. Daarbij stond het jaarbeurs-
bestuur het plan voor oogen,’ het nieuwe terrein te
bestemmen tot ,,Technische Jaarbeurs” – in den trant
van de voormalige techniscle ,,Messe” te Leipzig—, zoo-mede voor het onderbrengen van de agrarische afdeeling.
In het besta,ande gebouwencomplex, aangevuld met
het op te richten vierde gebouw, konden dan de overige,
minder vol,umineuse artikelen, tot de verschillende
deelnemende groepen behoorend, worden gehuisvest.
Het jaarbeursbestuur heeft het totale bouwplan,
welks spoedige totstandkoming van nationaal belang
moet worden geacht, inmiddels aan de Regeering
aangeboden.
Omvang der deelneming.
De maatregelen, welke voorloopig ter vöorziening
in de behôefte aan uitbreiding konden worden ge-
troffen, leidden ertoe, dat bij de Najaarsbeurs 1946
aan 2.009 deèlnemers onderdak kon worden verschaft,
tegen 1.629 tijdens de Voorjaarsbeurs. Desniettegen-
staande moest nog een 300-tal aanvragen worden
afgewezen.
Teneinde te kunien vaststellen, welke verhouding
er bestond tusschen het aantal fabrikanten en het
aantal grossiers, dat aan de jaarbeurs deelnam, is o.a.
ten aanzien van deze vraag onder de deelnemers een
enquête gehouden. Hieruit blijkt, dat 69 pCt. der
deelnemers behoort tot de groep fabrikanten, daarbij
inbegrepen de fabrikanten, welke tevens grossier of
groothandelaar dan wel importeur zijn, en 31 pCt.
tot de groep, welke hetzij uitsIuiend grossier (resp.
groothandelaar) dan wel importeur-grossier (resp.
groothandelaar) of alleen importeur zijn. Het aantal
fabrikanten ter jaarbeurs vertegenwoordigd was mits-
dien ruim tweemaal zoo groot in omvang als dat der
groep van den handel.
Evenals tijdens de Voorjaarsbeurs was ook ditmaal
de groep machines, werktuigen en industriebenoodigd-
heden het sterkst vertegenwoordigd. Naar sterkte
van bezetting genieten volgde hierop de agrarische
afdeeling, welke slechts aan de Najaarsbeurzen deel-‘
neemt en ditmaal een aanmerkelijke uitbreiding te
zien gaf. Deze afdeeling nam 9.000 m
2
netto expositie-
ruimte in beslag. Op ruime schaal en in groote ver-
scheidenheid waren land- en tuinbouwmachines, werk-
tuigen en hulpmiddelen van Nederlandsch en vreemd
fabrikaat aanwezig om de land- en tuinbouwbevolking –
in staat te stellen zich een overzicht te vormen van’ hetgeen deze voor een weder op gang biengen van
haar bedrijf en voor een zoo efficiënt en economisch
mogelijke exploitatie daarvan vooral thans behoeft.
Overheids- en particuliere organisaties verstrekten
daarnaast de voorlichting, welke vooral onder de ge-
geven omstandigheden voor de bedrijfsvoering en ter
verhooging van kwaliteit en kwantiteit van het te
verkrijgen product van bijzonder belang moet worden
geacht., De aanwezigheid van land- en tuinbouw-
producten zelf bleef ditmaal nog bij de te dien aanzien
gekoesterde wenschen tçn achter, hoe begrijpelijk dit
ook overigens moge zijn,, gelet op de maatregelen,
welke nog aan den vrijen handel in den weg
staan. Een agrarische afdeeling, die aan belangheb-
bendeu een zoo volledig mogelijk beèld te zien geeft,
sdient in de allereerste plaats het product te’ toonen,.
daarnaast de hulpmiddelen, die noodig zijn om het
product voort te brengen en tenslotte de voorlichting,
die aangeeft, welke hulpmiddelen en welke bereidings-
methoden daarvoor het doelmatigst moeten worden
geacht. In elk geval heeft de aanzienlijke uitbreiding,
welke de agrarische afdeeling op het gebied der hulp-
middelen en voorlichting reeds heeft ondergaan, aan-
getoond, hoezeer het’ belang der maatschappelijkc
samenleving samenwerking van landbouw, handel en
nijverheid in nauw contact vereischt, maar ook, dat
in dit streven de steun van het jaarbeursintermediair
uiterst vruchtbaar is.
Daar, de bouwmaterialengroep uitsluitend aan dc
Voorjaarsbeurzen deelneemt, viel ditmaal aan de groep
kantoormachines, bureaubenoôdigd.heden, papier en
papierwaren de derde plaats naar de mate van sterkte
van bezetting toe, terwijl de groep textiel en confecti
als vierde volgde. Dank zij de inmiddels tot stand
gekomen stichting ,,Nederlandsche Textielj aarbeurs
Utrecht”, in welke een belangrijk deel der Nederland-
sche textiel- en confectiefabrikanten is vereenigd, was
deze voor de Nederlandsche uijverhed zoo represen-
tatieve groep op waardige wijze vertegenwoordigd. Zij gaf aan de Najaarsbeurs een bijzonder karakter,
dat niet heeft nagelaten de aandacht van den be-
zoeker, uit ‘eigen land en uit den vreemde te trekken.
Als eerste stap in de richting van een uitgebreider en
regelmatige deelneming verdiende deze demonstratie
van het prestatievermogen van dezen tak van vader-
landsche nijverheid groote waardeering. Daar het niet
in het bestek van dit artikel kan zijn gelegen op de
groepsvertegenwoordiging nader in te gaan, moge vol-
staan worden met op te merken, dat van de overige
groepen in volgorde van belangrijkheid de gÈoepen
huishoudelijke artikelen, electrotechniek en instru-
menten, rèsp. de 5e,,6e en 7e plaats innamen. ‘Evenals
dit bij de Voorjaarsbeurs het geval was, blijkt hieruit,
dat de samenstelling der deelnemende groepen ook
ditmaal typeerend was voor het tijdstip, waarop en de
omstandigheden, waaronder de jaarbeurs werd gehouden.
Kwaliteit der ter jaarbeurs aanwezige producten.
Het inmiddels voortgeschreden herstel, dat aller-
eerst van invloed is geweest op den
omvang
der deel-
‘neming, heeft voorts medegebracht, dat ook de
kwa-
liteit
en de
verscheidenheid
der ter beurze getoonde
artikelen een duidelijke verbetering en uitbreiding
hebben ondergaan. Hiermede wil echter met worden
betoogd, dat dit over de geheele linie het geval is
geweest. Naast naar kwaliteit voortreffelijke artikelen
werden er ook nog vele aangetroffen, die terecht tot
critiek aanleiding hebben gegeven. Daarbij moet in-
tusschen niet worden vergeten, dat na vijf oorlogsjaren in Nederland het productie-apparaat sIechts geleidelijk
op dreef kan komen en dat,’ al moge de grondstoffen-
aanvoer in het algemeen verbetering hebben onder-
gaan, vele, vooral kleinere ondernemingen, vooralsnog
met grondstoffen genoegen moeten nemen, die, hoe-
wel voor het doel bruikbaar toch niet als de meest
wenschelijke en doelmatige, kunnen worden beschouwd.
Het gemis aan voldoende technische hulpmiddelen
en aan vakkundig personeel leidt voorts, vooral in
de ondernemingen, die nieuw zijn opgericht of zich op
de productie van nieuwe, artikelen toeleggen, nog tot
velerlei moeilijkhede. Ook de mogelijkheid tot het
verkrijgen van loonende prijzen speelt voor de hier be-
doelde artikelen een rol. De smaak van het publiek is
echter zeker voor verbetering vatbaar. Overigens zullen
bij een geleidelijk komend ruimer aanbod tal van artike-
len, die thans bij deheerschende goederenschaarschte nog
maar al te gretig aftrek vinden, op den duur vanzelf
verdw’ijne. Het is echter wel ‘duidelijk, dat het niet
792
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
27 November 1946
op den weg van de jaarbeurs kan liggen om in deze dis-
crimineerend op te treden. Zij kan alleen trachten te
bevorderen, dat in elke groep de toonaangevende
industrieën ,,acte de présence” geven, opdat de jaar-
beurs een zoo getrouw mogelijk beeld geeft van het
prestatievermogen der Nederlandsche nijverheid, maar
ook, dat de verschillende groepen van het Nederland-sche bedrijfsleven in haar groote verscheidenheid zoo
volledig mogelijk ter beurze vertegenwoordigd zijn.
Voor sommigen daarvan vormen de geldende econo-
mische omstaTndigheden echter vaak nog een belem-
mering, terwijl ook de maatregelen, uit geleide eco-
nomie voortvloeiend, j aarbeursdeelnerning voor haar
dikwerf èf onnoodig ôf ongewènscht maken.
Bûitenlandsche deelneming.
Onder het,totaal van 2.009 deelnemers werden 844 {irma’s of 42 pCt. met buitenlandsche fabrikaten aan-
getroffen. Het aantal Nederlandsche deelnemers was
op de Najaarsbeurs in vergelijking met de Voorjaars-
beurs met 217 en dat der buitenlandsche deelnemers
met 163 toegenomen. Ditmaal stond Groot-Brittannië
(194) bovenaan, dan volgden de Vereenigde Staten
van Amerika (140), Zwitserland (116), België (95), Frankrijk (72), Tsj echo -Slowakije (62), Italië (17)
Zweden (15), Denemarken (14), benevens nog eenige
landen met enkele deelnemers. Bij vergelijking van
deze cijfers met die der Voorjaarsbeurs dient in aan-
merking te worden genomen, dat tijdens de Najaars-
beurs slechts België met een eigen nationale sectie
deelnam, terwijl bij de Voorjaarsbeurs ook Frankrijk,
Tsjecho-Slowakije en Zwitserland een nationale afdee-
ling te zien gaven. De laatstgenoemde landen zijn
gewesd slechts aan één beurs per jaar deel te nemen.
De buitenlandsche deelneming schonk ook bij de
Najaarsbeurs wederom de meeste aandacht aan de
productiemiddelen.
Omvang van het bezoek.
Dank zij de uitbreiding, welke de jaarbeurs door
de ingebruikneming van een nieuw terrein heeft onder-
gaan en welke een spreiding van het bezoek mee-
bracht, zoomede door de verhooging van de toegangs-
prijzen, is het aantal bezoekers aan de Najaarsbeurs
‘ongeveer 100.000 beneden dat der Voorjltarsbeurs ge-
bleven. Het totaaY bezoekcijfer van rond 200.000
bedraagt intusschen nog het dubbele van dat der
vooroorlogsche jaarbeurzen. Door de getroffen maat-
regelen kon het bezoek aanmerkelijk rustiger ver-
loopen dan dit hij de Voorjaarsbeurs het geval was. Ook was het bezoek veel meer van zakelijken aard.
Kennelijk had, het ,,publiek” zich door de maatregelen
laten afschrikken of *as het nieuwtje der beurs voor ditmaal er af, hetgeen ongetwijfeld an zakendoen in
rustiger sfeer ten goede is gekomen.
Bevordering van buitenlandsch bezoek.
Vooral bleek dit gedurende de eerste dagen’ der
beurs, die in het bijzonder aan den
export
waren gewijd
en gedurende welke een opnieuw verh6ogde toegangs-
prijs gold. Rekening houdende met de behoefte des
lands aan verhooging van den export, teneinde op
• den duur het herstel van het evenwicht’ in de be-
talingsbalans te kunnen bevorderen, heeft het jaar-
beursbestuur, in deze krachtig loor de Regeering en
de deelnemers ondersteund, op ruime schaal uitnoo-
digingen aan buiten]andsche inloopers tot een bezoek
aan de Najaarsbeurs verzonden. Daarbij werd uit-
gegaan van de gedachte, dat het wenscheljk was het buitenlandséh bezoek, voorzoover zulks uitvoerbaar
.bleek, zooveel mogelijk op de eerste twee dagen der
beurs te’ concentreeren, intusschen zonder deze dagen
daarvoor uitsluitend te bestemmen. Hoewel voor het
nemen der noodige uitvoeringsmaatregelen slechts
korte tijd ter beschikking stond – en dientengevolge
ook het aantal buitenlandsche inkoopers, dat aan de
uitnoodiging gevolg heeft gegeven, nog beperkt moest
blijven -, kunnen tocht de resultaten ovei het alge-meen, rekening houdende met het feit, dat het hier
een eersten stap betrof, alleszins bevredigend worden
geacht. Niet alleen is het aantal landen, dat belang-‘
stelling voor de Nederlandsche jaarbeuri heft getoond,
zeer talrijk geweest, doch ook vertegenwoordigden
in vele gevalln de inkoopers belangrijke buitenland-
sche concerns. Teneinde voor de buitenlaidsche gasten
hun bezoek zoo döelmatig en vruchtdragend mogelijk
te doen zijn, was een afzonderlijke dienst van het
secretariaat in het leven geroepen, teneinde dezen,
met behulp van Regeeringsinstanties, van voorlichting
te dienen en alle gèwenschte gegevens ta verschaffen.
De aldus gegeven hulp is door de buitenlandsche gas-
ten zeer gewaardeerd en heeft er ongetwijfeld toe
bijgedragen hun bezoek te vergemakkelijken. Uit de
voorloopig in deze verkregen bevredigende resultaten blijkt de doelmatigheid der genomen maatregelen, die
voor de toekomst, nu meer tijd van voorbereiding ter
beschikking staat en ervaring terzake is opgedaan,
ongetwijfeld zullen worden voortgezet.
De belangstelling der buitenlandsche inkoopers ging•
voornamelijk uit naar de groepen textiel; machines;
aardewerk; huishoudelijke artikelen; verlichting; ver-warming en sanitair; electro-techniek en radio; galan-terieën; speelgoed; schoenen; chemische- en pharma-
ceutische producten; voedings- en genotmiddeleü’;
meubelen; instrumenten en kantoormachines en -be-
noodigdhedcn.
Aan den Buitenlandschen Dienst der jaarbeurs wer-
den inkoopers uit 28 vreemde landen geregistreerd,
van welke in volgorde van het aantal vertegenwoor-
digers, uit deze larden afkomstig, voornamelijk België,
Groot-Brittannië, Zwitserland, Frankrijk, de Vereenigde
Staten van Amerika, Zuid-Afrika, Denemarken en
Britsch-Indië moeten worden genoemd, doch ook
andere niet-Europeesche landen en werelddeelen, zoo-
als Canada, ‘Palestina, Zuid-Amerika, Ijsland, Austra-
lië, China, Marokko en Egypteiontbraken evenmin
op het appèl.
Resultaten der Najaarsbeurs.
In belangrijke mate valt het resultaat van een ge-
houden jaarbeurs samen met het gezamenlijke resul-
taat der jaarbeursdeelnemers. De gegevens (voorloopige.
cijfers), door het jaarbeurssecretariaat verzameld uit
de antwoorden der onder de deelnemers ingestelde
enquête, geven derhalve een vrij scherp overzicht van
de commercieele en algemeen economische beteekenis,
welke men zoowel aan een bepaalde. jaarbeurs in het bijzonder, als aan het jaarbeursintermediair in
‘het algemeen mag toekennen.
Over het geheel genomen was rond 85. pCt.
der deelnemers voldaan over de resultaten, welke
hun aanwezigheid op de laatstgehouden jaarbeurs voor
hen medebracht. Daartegenover staat een aantal deel-
nemers van ron’d 7 pCt., dat zich blijkens hun ant-
woorden over de ter beurze afgesloten zaken minder
tevreden toonde. Daarbij moet echter worden opge-
merkt, dat de oorzaak van dit laatste voornameljk
gelegen was in de overgangsregeling met betrekking
tot de onderbrenging van een aantal deelnemers, die
bij den grooten drang naar standruimte niet meer
in het kader van hun eigen bedrjfsgroep konden wor-den geplaatst.
Dit algemeene tevredenheidsoordeel valt in oncretQ
27 November 1946
1
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
793
uiteen in eenige specifieke oordeelen t.a.v. a. de afge-
sloten orders, b. de aangeknoopte relaties en c. het
belang der hij de 47ste jaarbeurs voir het eerst ge-
houden exportdagen, terwijl wellicht ook uit’ de al
of niet aanmelding tot deelneming aan de Voorjaars-
beurs 1947 – waartoe de gelegenheid bij de gehouden
enquête was opengesteld -, zij het ook indirect, een
conclusie kan worden getrokken met betrekking tot
de beteekenis, welke de jaarbeurs allengs voor het
Nederlandsche bedrijfsleven lieeft verkregen.
Wat de afgesloten orders betreft, heeft rond 80 pCt.
der deelnemers zijn tevredenheid uitgesproken, waar-
tegenover rond 5 pCt. zich minder voldaan betoont,
voor een aanmerkelijk deel wederom op grond van
de hierboven reeds vermelde oorzaak. De cijfers voor
de beteekenis der. aangeknoopte relaties vertoonen
een overeenkomstig beeld.
Het ordeel over de exportdagen verschilt intus-schen aanmerkelijk van dat met betrekking tot de
directe commercieele resultaten. Duidelijk kwam in
de ontvangen antwoorden naar voren, dat men nog
wat onwennig staat tegenover dit nieuwe instituut,
hetgeen treffend tot uiting komt in het feit, dat rond
23 pCt. der ondervraagden nadrukkelijk heeft vermeld,
hieromtrent (nog) geen oordeel te hebben, of heeft nagelaten te antwoorden, terwijl van rond 18 pCt*
antwoorden binnenkwamen, welke een meer neutraal
of beschouwend karakter droegen. Van de overblijvende
60 pCt. der deelnemers luidde het oordeel van 40 pCt.
gunstig voor de exportdagen, terwijl 20 pCt. daar-
omtrent een ongunstige meening koesterde.
Bij deze cijfers moet intusschen niet worden ver-
geten, dat bij vele deelnemers in het bijzondere karak-
ter der exportdagen nog geen juist inzicht bestond.
Deze hadden immers, evenals hierboven reeds werd
betoogd, ten doel zooveel mogelijk het buitenlancisch
bezoek op deze dagen te conc,entreeren, zonder echter
het bezoek van de buitenlandsche inkoopers op de
overige dagen der beurs tegen te gaan. Dat dit resul-
taat ook inderdaad is bereikt, blijkt uit het feit, dat
van de betrokken deelnewers 36 pCt. mededeelde hun
orders van het buitenland tijdens de exportdagen te
hebben ontvangen, 26 pCt. dat dit nA deze dagen ge-
schiedde, terwijl van 38 pCt. de buitenlandsche affaire
over den geheelen duur der jaarbeurs was verspreid.
Van de bij de enquête betrokken deelnemers maak-
te niet minder dan 91 pCt. gebruik om zich direét
na de laatste jaarbeurs wederom tot deelneming aan
de eerstvolgende aan te melden, terwijl door ruim
5 pCt. op dit punt nog geen beslissing was genomen.
Conclusie.
Bevatte de Voorjaarsbeurs v66r alles het element
van een eerste oriënteering op economisch en corn-
niercieel terrein aanstonds na de bevrijding en den
psychologischen factor, gelegen in de stimuleering van
de noodige activiteit om productie en distributie zoo
spoedig mogelijk weer op gang te brengen, de Najaars-
beurs heeft zich reeds duidelijker op het commercieel
gebied bewogen. Als gevolg van het inmiddels ge-
leidelijk voortschrjdend herstel des lands hebben de
plaatsgevonden verruiming t.a.v., den omvang en de
verscheidenheid van artikelen, zoomede de verbetering
in de kwaliteit van het product, op de zakelijke resul-taten hun invloed ten goede niet gemist. Voorts heeft
de Najaarsbeurs in het bijzonder ook ertoe gediend
een bijdrage te leveren ter bevordering van den export,
welke onder de geldende omstandigheden als een
dringende eisch voor een toenemend herstel van de
Nederlandsche volkshuishouding moet worden be-
çh&uwd. Dit geldt temeer, omdat de export bij de
behoefte daaraan nog aanzienlijk achterblijft en het
terugveroveren van buitenlandsch afzetgebied in traag tempo verloopt.
De Najaarsbeurs heeft in vergelijking met de Voor-
jaarsbeurs de toenemende internationale beteekenis van
het instituut in nog duidelijker licht gesteld. Deze plaatst
intusschen het jaarbeursbestuur voor de noodzaak op
korten termijir ingrijpende maatregelen tot uitvoering
te brengen, teneinde aan de eischen, welke deze ont-
wikkeling stelt, het hoofd te kunnen bieden.
Slaagt men hierin – en daaraan mag niet worden
getwijfeld -, ‘dan zal de positie van het jaarbeurs-
instituut in het belang des lands en van het Neder-
landsche bedrijfsleven, als belangrijke schakel tus-
schen industrie en handel van binnen- en buitenland, aanzienlijk worden versterkt en de functie, welke zij
in het nationale en internationale goederenverkeer
inneemt, worden vergroot en verdiept.
Voor bereiking van dit doel vormen nauwe samen-
werking met het bedrijfsleven en de ‘Overheid,
en vooral ook een nog vollediger aanwezigheid ter
jaarbeurze van de voor het Nederlandsche productie-
vermogen representatieve nijverheid in haar velerlei
schakeering een noodzakelijke voorwaarde.
Mr. T. MILIUS.
HET KARAKTER DER HUIDIGE
BEDRIJFSORGANISATIE.
In de vele discussies, die na den oorlog over den vorm
en den opzet van de toekomstige bedrijfsorganisatie
zijn gevoerd, was men het in het algemeen, bij veel
verschil van inzicht, op één punt roerend eens, t.w. den
minder geslaagden opzet van de bedrjfsorganisatie,
zooals deze tijdens .de bezetting door de Commissie
Woltersom is tot stand gebracht.
Voorzoover deze Organisatie een publiekrechtelijke beoogde te zijn, kan men inderdaad volmondig met de –
geuite critiek instemmen. Na den oorlog evenwel is de
organisatie, zooals deze tijdens de bezetting is opgezet
van karakter veranderd. Niet langer moet zij o.i.. worden
gezien als een poging tot uitwerking van de in de artt.
152 en ‘153 der Grondwet gegeven mogelijkheden. Zij
is weer geworden tot datgene, waartoe zij ook in eersten
aanleg was o1xworpen, t.w. een belangenorganisatie van
privaatrechte/lijken aard, weliswaar overgoten met een
publiekrechtelijk tintje in den vorm van een voor iedere
onderneming verplichte aanmelding voor het lidrnaat-schap, maar voor het overige meer de kenmerken ver-
toonende van een privaatrechtelijke vereeniging dan
van een publiekrechtelijk lichaam van beroep of be-
drijf, gelijk dit in de Grondwet voorzien was.
Dit moge in het volgende worden toegelicht.
De huidige bedrijfsorganisatie is gehardhaaf’d krach-
tens de plaatsing van het Basisbesluit en de daarop
steunende Uitvoeringsbesluiten op lijst C van het B-
sluit E 93.
Deze beslissing van de Londensche Regeering kan niet
anders dan verstandig worden genoemd. In den econo-
mischen chaos, onmiddellijk na den oorlog, vormde de
bedrijfsorganisatie ongetwijfeld één van de weinige
stabiliseerende factoren.
Ondanks haar handhaving werden er niettemin al
spoedig eenige ingrijpende veranderingen in de Orga-
nisatie aangebracht.
Eén van de voornaamste bezwaren, die reeds tijdens
de bezetting tegen den opzet der Organisatie werden
aangevoerd, was de omstandigheid, dat elke vakgroep,
ondervakgroep enz. de bevoegdheid had verkregen op
haar gebied verordeningen te maken (açt. la
van het
Basisbesluit). Terwijl voor den oorlog de Overheid er
niet toe had kunnen besluiten zonder meer aan lichamen
fj
794
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
27 November 1946
van beroep of bedrijf een verordenende bevoegdheid
toe te kennen (vgl. bijv. de Bedrijfsradenwet), werden
tijdens de bezetting door het toekennen van verorde-
nende bevoegdheid liefst + 1.000 publiekrechtelijke
lichamen geschapen.
Het is niet te verwonderen, dat in de praktijk van
deze verordeneilde bevoegdheid niets terecht is geko-
men. Dergelijke zoo in het maatschappelijk leven in-
grijpende bevoegdheden kunnen slechts worden toege-
kend, indien zij rusten op een historisch fundament,
dat tijdens de bezetting nog stellig niet aanwezig was.
In de literatuur, zoowel tijdens de bezetting als na
de bevrijding verschenen, zijn de bezwaren hiervan
uitvoerig aangetoond.
Het behoeft dan ook geen verwondering te verwekken,
dat de vroegere minister van Handel en Nijverheid,
Ir. H. Vos, in een schrijven dd. 14 September 1945 aan
de verschillende höofdgroepen als zijn oordeel •te
kennen gaf, dat de huidige bedrijfsorganisaties zich in
afwachting van de totstandkoming van een nieuwe
Organisatie dienden te onthouden van het maken van
verordeningen en het geven van aanwijzingen
1).
Door
de tot de Organisatie Woltersom behoorende groepen
zijn sindsdien geen verordeningen meer uitgevaardigd
of aanwijzingen gegeven. Ten aanzien van de uit den
bezettingstijd dateerende verordeningen moet worden
aangenomen, dat deze ex art. 15, lid 1, E 93 vcor-
loopig geschorst zijn.
Reeds eerder was een andere mutatie in de organi-
satie aangebracht.
Bij beschikking van 31 .Mei 1945 van den minister
van Handel, Nijverheid en Landbouw werd bepaald,
dat het gewenscht moest worden geacht de werkzaam-heden van den Raad voor het Bedrijfsleven voorloopig
te staken. Tevens werden de Hoofdgroepen met de
taak van den Raad, ieder voor haar terrein, belast.
-Wij zullen straks nog de gelegeisheid hebben de con-
sequenties van een en ander onder oogen te zien.
Een derde punt, dat onmiddellijk na den oorlog een
– regeling behoefde, was het zooveel mogelijk verwijderen
van de vrèemde smetten, die tijdens de bezetting op de
organisatié waren komen te rusten.
Deze regeling betrof verschifiende punten. In de eerste plaats gaf de minister van Handel, Nijver
heid en Landbouw per rondschrjven aan alle Hoofd-
groepen (31 Mei 1945) als zijn oordeel te kennen, dat het
leidersbeginsel in de Organisatie moest worden geëli-
mineerd. Hij verzocht de desbetreffende bepalingen
zoo te lezen, dat daar, waar sprake was van beslissingen
van den voorzitter, gelezen werd: beslissingen van het
dagelijksch bestuur. Het dagelijksch bestuur had zich
op zijn beurt zooveel mogelijk te vergew.issen van de
instemming van de Raden van Bijstand.
In dit verband zij herinnerd aan art. 19, 3e U.B.,
dat in een aantal geyallen de instemming van den Raad
van Bijstand voorschrijft. Aangenomen mag worden,
dat deze gevallen thans zijn uitgebreid tot alle gevallen,
die niet tot de dagelijksche leiding van de betreffende
groep behooren.
Intusschen blijft dit, zooals vanzelf spreekt, een vage
grens, die echter in de praktijk, voorzoover ons bekend,
in den regel geen moeilijkheden oplevert.
Voorts diende de kwestie der bestuursvorming te wor-
den geregeld. In het systeem, gelijk dit tijdens de bezet-
ting was ontworpen, vond een bestuursbenoeming van
boven af plaats. De voorzitter van de hoogere Organisa-
tie benoemde den voorzitter van de lagere op aanbeve-
ling van den Raad van Bijstand van de laatste. De
voorzitter benoemde op zijn beurt uit de leidende per-
soonlijkheden in den desbetreffenden bedrijfstak den
‘) N.B. Het betreft hier de aanwijzingen aan de leden der ver-
schillende organisaties (lid 3,. art. 15, 3e U.13.), niet de aanwijzingen
aan de lagere organisaties (lid 2, ârt. 15, 3e U.B.).
Raad van Bijstand onder goedkeuring van den voor-
zitter der hoogere organisaties (vgl. art. 5 en art. 18,
3e U.B.). –
In de praktijk heeft dit systeem, dat voortvloeide
uit het ,,Fiihrerprinzip”, niet tot groote misstanden
aanleiding gegeven. In het algemeen werd er nL bij de
benoemingen voor gezorgd, dat de verschillende be-
langen in den desbetreffenden bedrijfstak in de besturen
werden vertegenwoordigd, indien tenminste de Duit-
schers de personen in kwestie niet onacceptabel vonden.
Na de bevrijding werd echter tot democratische ver-
hodingen teruggekeerd. Op 10 Septemi 1945 richtte
Minister Vos aan de Hoofdgroepen een schrijven, waar-
in hij de voorzitters der onder haar ressorteerende
bedrjfsgroepen uitnoodigde na te gaan, of de besturen der onder hen ressorteerende vakgroepen het vertrou-
wen der leden genoten.
In voorkomende gevallen, aldus de Minister, zou.
moeten worden nagegaan, of door verkiezingen een
nieuw bestuur zou kunnen worden gsvormd. Aan dit
verzoek van den Minister is door de verschillende
Hoofdgroepen voldaan. Zoo richtte de voorzitter van
de Hoofdgroep Industrie aan de voorzitters der be-
drjfsgroepen het verzoek in de onder hen ressorteerende
vakgroepen te onderzoeken, of
de besturen het vertrouwen der leden genoten; de besturen geacht konden worden representatief
te zijn voor hun tak van bedrijf;
de eventueel bestaande vereenigingen, die v66r den
oôrlog representatief waren voor den desbetreffenden
tak van bedrijf, in voldoende mate in het bestuur
waren vertegenwoordigd.
Aan dit verzoek is door de voorzitters voldaan. Op
deze drie vragen is door hen bevestigend geantwoord.
Een nauw hiermede samenhangende kwestie was het
feit, dat tijdens de bezetting een aantal figuren uit het
bedrijfsleven, die krachtens hun positie in het dagelijksch
bestuur of den Raad van Bijstand hadden behooren -te worden opgenomen, hierin niet waren benoemd, door-
dat zij voor den bezetter niet acceptabel warèn. Ook
hierin werd na de bevrijding voorzien door aan een aan-
tal functionarissen het verzoek te richten plaats te
maken voor deze personen. Een en ander verliep zonder
wrijvingen of incidenten.
Tenslotte werd de zuivering der organisaties met
kracht aangepakt. Zoo werd reeds op 8 Juni 1945 aan
de voorzitters der onder de Hoofdgroep Industrie ressor-
teerende bedrijfsgroepen verzocht de leden der N.S.B.,
die in de Organisatie waren ingedrongen, te ontslaan.
Op 23 Mei daaraan voorafgaand waren door den
minister van Handel en Nijverheid reeds de N.S.B.-voor-
zitters en plv. voorzitters der bedrijfsgroepen uit hun functies verwijderd. Bovendien werd later in het jaar
een door den minister van Handel en Nijverheid in-
gestelde commissie belast met de behandeling der bin-
nengekomen klachten. Deze commissie heeft inmiddels
haar werkzaamheden voltooid
2)
Door de andere Hoofdgroepen werd een overeen-
komstige procedure gevolgd
3).
Derhalve is m.i. de conclusie gerechtvaardigd, dat
heden ten dage de besturen der verschillende groepen,
zij het dan, dat deze niet altijd door verkiezingen op
hun zetel zijn gekomen, toch het vertrouwen van hun
leden genieten en dat daar, waar dit in het verleden
wellicht niet het geval was, thans hierin verandering
is gebracht.
Conclusies.
Uit de hierboven vermelde aangebrachte verande-
‘)
Zie ,De zuivering van de bedrijfsorganisaties en de Kamers
van Koophandel” door Mr. E. Bloembergen in ,,E.-S.B.” van
2 October 1946, 1534.
‘) Vgl. ,,Verslag Hoofdgroep Handel 1942-1946″, blz. 76 e.v
27 Novemb er 1946
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
795
L.j
L
)
ringen kunnen thans naar mijn oordeel de volgende
conclusies• worden getrokken:
T. Het wegvallen der verordenende bevaegdheid.
Door het wegvallen der verordenende bevoegdheid
en door het verdwijnen van de mogelijkheid tot het
geven van aanwijzingen, zijn de groepen thans uitslui-
tend belast met het behartigen van de belangen van de bij hun Organisatie aangesloten leden, een, taak,
die bijv. art. 12, 3e U.B. hun reeds met zooveel woor-
den geeft; het zijn dus in feite privaatrechteijke ver-
eenigingen van werkgevers
4).
In de eerste plaats geldt
dit voor liet contact met de Overheid.
Gelijk bek&nd, heeft de Overheid aan alle onderne-
mingen de verplichting opgelegd zich bij een groep
aan te sluiten. Deze groep is hierd0000als vanzelfspreektl
‘als representatief voor den desbetreffenden bedrijfstak
te beschouwen
).
Dit heeft al dadelijk dit belangrijke
gevolg, dat de Overheid steeds weet, tot welke orgam-
satie zij zich heeft te wenden, indien zij zich omtrent
bepaalde punten wil laten voorlichten. Omgekeerd
weet de Overheid ook, wie zich tot haar wendt.
Ik zou echter nog verder willen gaan. Indien de Over-
heid aan het bedrijfsleven de verplichting oplegt, zich
in bepaalde groepen aaneen te sluiten, dan beteekent
dit in wezen een belangrijke beperking van de vereeni-
gingsvrijheid.
Deze beperking kan m.i. dan alleen als gerechtvaar-
digd worden beschouwd, indien daartegenover de Over-
heid bereid blijkt te zijn in alle gevallen, waarin zij be-
paalde maatregelen ten aanzien van den desbetreffenden
bedrijfstak voorbereidt, het advies van de desbetref-
fende groep in te winnen.
Dat in feite de Overheid dit steeds doet, moet helaas
worden ontkend, hoewel onmiskenbaar haar streven
hierop gericht is. Het geschiedt echter nog te incidenteel
en zonder bepaalde systematiek.
Hierboven werd reeds gezegd, dat, als gevolg van het
wegvallen van de verordenende bevoegdheid der groe-
‘pen, deze tot zuivere belangenorganisaties waren ge-
worden, uitsluitend belast met het behartigen van de
belangen van de bij hen aangesloten leden.
Voor een döeltreffende behartiging van de belangen
van een bedrijfstak bij de Qverheid is noodzakelijk,
dat de desbetreffende organisatie Vrij staat tegen-
over de Overheid, Vrij in dien zin, dat de groep in
staat is een zelfstandig, onafhankelijk oordeel over
bepaalde al dan met door de Overheid aan haar voorge-
leg(lehgelegenhedente geven. Naar mijn meeninldoet
de huidige Organisatie aan dezen stellig essentieelen eisch.
Tijdens de bezetting bestond verschil van inzicht
over de vraag, of de Overheid het recht had aan de
organisaties aanwijzingen te geven
6).
Door het buiten
werking ireden van de verordening 23/40 is dit geschil-punt vanzelf opgelost. De Overheid heeft dit recht niet,
tenzij haar deze bevoegdheid bij de wet zou *orden
verleend
7).
Weliswaar houdt de Overheid formeel nog eenig toe-
zicht op de organisaties (het goedkeuren van de begroo-
ting van de Hoofdgroepen en het doen van enkele be-
noemingen), maar in de praktijk worden desuggesties
van het bedrijfsleven in dit opzicht in het algemeen
steeds gevolgd.
Zonder gevaar voor ernstige tegenspraak mag m.i.
dans ook ‘worden, geconstateerd, dat in wezen de huidige
‘)
Vgl. ,,Bedrijfsorganisaties en staatsorganen” door Dr. P. Kuin
in„E.-S.B.” van 4 Maart 1942, No. 1363, blz. 97.
‘) Vgl. den tekst der instellingsbeschikkingen
,,,.,,,
als uitslui-
tencie vertegenwoordigster”….
‘) Vgl. ,,De organisatie van het bedrijfsleven” door Mr. W. F.
Lichtenauer in ,,E.-S.B.” van 4 Juli 1945, bie. 30.
‘)ArL 10, lid 5, 3e U.B. opent cle mogelijkheid, dat deS-S. regelen
stelt bij het opmaken der begrootingen der groepen. Voorzoover
mij bekend, heeft de Overheid hiervan echter nooit gebruik ge-
maakt; vgl. Mr. W. C. L. van der Grinten:,, De Organisatie van het
bedrijfsleven”, blz. 130. –
bdrjfsorganisatie vrij staat tegenover de Overheid, en
ik zou met den meesten nadruk willen ontkennen,
dat de groepen staatsorganen zouden zijn
5),
indien
men tenminste hieraan de beteekenis geeft van uit-
voerders van den wil van de Overheid
9).
Het bovenstaande beteekent niet, dat de organisaties
zich niet met overheidstaken’ belasten. Zoo is’ bijv. de
uitvoering der distributiemaatregelen, voorzoover deze
het bedrijfsleven betreffen, voor een deel, soms voor
een belangrijk deel, in hun handen.
Dat hiermede een groep op den stoel der Overheid
zou gaan zitten en toch tot staatsorgaan zou worden,
moet worden ontkend.
In de eerste plaats staat het, gelijk ‘wij reeds zagen,,
een groep volkomen vrij, om de uitvoering van bepaalde
overheidsmaatregelen te weigeren. Indien zij tot uit-
voering besluit, is dit een taak, die zij vrijwillig op zich
neemt.
In de tweede plaats getuigt de stelling, dat de groe-
pen op deze wijze overheidsfuncties zouden verrichten,
van een miskenning van het wezen der groepen. De
groepen zijn, wij hebben het hierboven reeds gezegd,
belangenorganisaties. Dit beteekent dus, dat zij als ver-
tegenwoordigsters van groepsbelangen slechts het alge-
meen belang zullen dienen als dit met het groepsbelang
samengaat
30).
Hieruit volgt, dat zij nooit in staat geacht mogen
wordeia overheidsfuncties, waarbij het algemeen be-
lang als richtsnoer genomen moet worden, waar te
nemen. Indien zij zich dus met de uitvoering van be-
paalde taken belasten, dan zullen dat taken zijn, die
door hun aard zich voor uitvoering door belanghebben-
den leenen en die, zelfs door het feit, dat de groepen als
belanghebbenden deskundjger geacht mogen worden
en
in
staat tot efficiënter werk dan de Overheid, bij
voorkeur door hen verricht moeten worden
11).
Dit is bijv. het geval met de uitvoering van
distributiemaatregelen, waarbij het contingent per
groep door het desbetreffende Rijksbureau wordt vast-
gesteld (= overheidsfunctie), maar de verdeeling bin-
nen de groep aan de organisatie wordt overgelaten.
Op deze wijze moet m.i. de uitvoering van bepaalde
overheidsmaatregelen gezien worden als een ,,service”
van de groepen
aan
haar leden. Een service, die degroe-
pen in staat zijn te verleenen, doordat zij den geheelen
bedrijfstak bestrjken.
Ten’ aanzien van de overige werkzaamheden der
groepen kan ik kort zijn. In het algemeen hebben de
groepen al die werkzaamheden, overgenomen, die voor den oorlog door de vrije vereenigingen werdenverricht.
Ook hier geldt m.i., dat in vele gevallen dezewerkzaam-
heden beter kunnen worden verricht door een alomvat-
tende Organisatie dan door een Organisatie, waarbij
slechts een deel van het bedrijfsleven is aangesloten.
II.
Raad voor het Bedrijfsleven.
Vervolgens willen wij nagaan, welke gevolgen het
wegvallen van den Raad voor het Bedrijfsleven voor de
Organisatie heeft gehad.
Blijkens het 5e U.B. bestond de taak van den Raad
in het behartigen van de
algemeene
belangen van het
georganiseerde bedrijfsleven (art. 1, lid 2, 5e U.B), het
d’ienovereenkomstig adviseeren van den Secretaris-
Generaal van het Departement van Handel, Nijverheid
8)
Vgl. bijv. ,,Organisatie van het bedrijfsleven” door Prof. Ir.
1. P. de ‘Vooys in ,,E.-S.B.” van 10 Juli 1946, blz. 436.
0)
Vgl. van der Pot, ,,Staatsrecht”,
bie,
243.
00)
Vgl. ,,Bedrijfschappen” door Prof. Dr. N. J. Polakin,,E.-S.B.”
van 13 Februari 1946, No. 1501, bie. 99.
“) Vgl. de Memorie van Toelichting bij de begrooting van het
Ministerie van Economische Zaken, waar gesproken wordt over de
geleidelijke vermindering van de bemoeiingen van de Rijksbureaux
met de productie en distributie: anderzijds omdat de Rijksbureaux
er ziel’i steeds meer toe zullen beperken de voor een goede voorziening
noodzakelijke sleuteipositie in de hand te houden, terwijl de regeling
van detailkwesties aan het bedrijfsleven zelf wordt overgelaten”.
796
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
27 November 1946
en Scheepvaart (art. 11, 5e UB.) benevens in eenige
andere minder belangrijke verrichtingen.
Deze taken dienen thans, blijkens het hierboven aan-
gehaalde schrijven van den minister van Handel en
Nijverheid, zooveel mogelijk door de Hoofdgroepen zelf
te worden verricht. Dat hierbij het gemis van den Raad
zich in groote mate doet gevoelen, moet m.i. worden
ontkend.
Den Raad, waarvan de juridische constructie terecht
door van der Grinten een ,,hybridische figuur” is ge-
noemd (blz. 141 van zijn boekje), was voornamelijk
een coördineerende en namens het geheele bedrijfs-
leven naar buiten optredende functie toegedacht
1
Deswege maakten o.a. de voorzitters der Hoofdgroe-
pen arhbtshalve deel uit van
deil
Raad en kon de Raad
door het krachtens art. 7, 5e U.B. vastgestelde regle-
ment van orde in een bepaalde richting invloed uit-
oefenen.
Aan een zoodanig orgaan bestaat heden ten dage
m.i. slechts sporadisch behoefte. Daarvoor. loopen in
het algemeen de vraagstukken per Hoofclgroep te veel
uiteen. Bovendien ‘is, indien zulk een algemeen, het geheele bedrijfsleven rakend, vraagstuk aan de orde
is (bijv. de loon- en prjspolitiek d&r Regeering), over-
leg tusschen de verschillende hoofdgroepen onderling de
aangewezen oplossing. Voor het overige kunnen de
werkzaamheden van den Raad zeer goed door de
groepen zelf worden verricht.
Mijn conclusie is derhalve, dat het verdwijnen van
den Raad niet behoeft te worden betreurd en dat dit
verdwijnen aan een doeltreffend functionneeren van de
bedrjfsorganisatie niet in den weg staat.
III. Tenslotte nog een korte beschouwing over
eenige bepalingen van de, Uitvoeringsbesluiten, die
ex E 93 zijn gehandhaafd.
Deze bepalingen betreffen het verplichte lidmaat-
schap en het beginsel van hiërarchie.
Beslissend voor de vraag, tot welke Hoofdgroep een
onderneming behoort, is haar feitelijke werkzaamheid
(vgl. art. 24, 3e U.B.). De Hoofdgroep in kwestie deelt
vervolgens de onderneming bij die vakgroep in, waartoe
de onderneming krachtens de bewoordingen van de in-
stellingsbeschikking van de desbetreffende vakgroep
behoort (art. 3, lid 2, 2e U.B.).
Door dit systeem wordt voorkomen, dat vakgroepen
een ,,closed shop”-politiek zouden gaan voeren en
zouden weigeren een onderneming als lid van haar
organisatie te erkennen. In het systeem der wet is, dit
niet mogelijk. Derhalve is bijv. ook het verkrijgen van
een bedrijfsvergunning niet afhankelijk van het al dan
niet lid zijn van een organisatie
13).
Integendeel, indien
een bedrjfsvergunning is verleend en ‘de installatie
bedrijfsklaar is, houdt dit in, dat de vergunninghouder
daarmede tevens het lidmaatschap van de desbetreffende
vakorganisatie heeft verkregen. Op hem rust nog slechts een plicht tot aanmelding, hij deze vakgroep.
Omgekeerd rust op cle vakgroep in kwestie de plicht
de belangen van de desbetreffende onderneming zoo
goed mogelijk te behartigen. Het’ is begrijpelijk,, dat
daartoe niet altijd de neiging bestaat, bijv. in het geval,
dat aan een bepaalde onderneming, in strijd met het
advies van de vakgroep, door de Overheid een vergun-
ning is verleend. In een dergelijk geval dient de vak-
groep te bedenken, dat zij eenerzijds slechts een belangen-
organisatie is en zich als zoodanig heeft te onderwerpen
aan de inzichten der Overheid en dat anderzijds haar
.bijzondere positie als uitsluitende vertegenwoordigster
van den desbetreffenden bedrijfstak op haar de verplich-
33)
VgI.
Rupp ,,De verkzaamhccIcn dor organisaticeommissie”,
blz. 183 en 1ir. E. Bloembergen’., De Raad voor het Bedrijfsleven”
In ,,E.-S.B.” van 19 Juli 1944, blz. 374.
13)
VgI. Vonnis President rechtbank, Rotterdam. N.J. 1946,
no. 257, die een tegengestelde opvatting schijnt te zijn toegedaan.
ting legt de belangen van
alle
bij haar aangesloten
ondernemingen zoo goed mogelijk te behartigen. Dat door de verplichte aanmelding voor het lidmaat-
schap de positie van de Organisatie t.o.v. de Overheid
zou worden aangetast, is m.i. niet juist.
Een punt, dat verbetering behoeft, vormt de omstan-
digheid, dat vele ondernemingen’ door hun werkzaam-
heden op verschillend’ terrein lid zijn van een groot aantal
groepen. Dit beteekent dikwijls hooge kosten, zonder
dat daar altijd overeenkomstige prestaties tegenover
staan. Door dè opheffing van overbodige groepen zou
in dozen reeds een belangrijke verbetering zijn ver-
kregen.
Ten aanzien van het recht an de Hoofdgroep, haar
leden over de lagere organisaties te verdeelen (art. 2,
2e U.B.) heb ik reeds de wenschelijkiseid van het hand-
haven van een zekere hiërarchie uiteengezet. Hiernaast
zou het recht van het geven van aanwijzingen door de
hoogere’ groepen aan de lagere m.i. kunnen vervallen.
Veelbeteekenend is het in dit verband’ dat van dit recht
praktisch geen gebruik wordt gemaakt. Het past ook
niet in den vrijeren opzet van de organisatie, gelijk deze
na den oorlog werd doorgevoerd. Wat de gedkeuring
der begrootingen (art. 10, 3e U.B.) betreft, çleze zou
gevoeglijk kunnen verdwijnen, evenals dit het geval
is met de benoeming van de voorzitters der lagere orga-
nisaties door de voorzitters der hoogere organisaties
(art. 5, 3e U.B.) door het feit, dat wij wederom tot demo-
cratische verhoudingen in de groepen zijn teruggekeerd.
(Vgl. brief van den Minister dd. 10 September aan de
bedrjfsorganisaties en circulaire van den voorzitter
der Hoofdgroep Industrie).
Men kan het gevoeglijk, thans aan de groepen
zelf overlaten hun bestuur te kiezen en de wijze te
bepalen, waarop zij hun financiën wenschen te’ behee-
ren. Hiertoe zou het noodzakelijk zijn, dat in de groepen
wordt overgegaan tot het maken van statuten, gelijk
ook reeds in deuitvperingsbesluiten is voorzien. (vgl.
art. 7 e.v., 3e U.B.).
Dat men hiertoe tijdens de bezetting niet is overge-
gaan, kan gevoeglijk worden toegeschreven aan het feit,
dat men moeilijk publiekrechtelijke lichamen kan den-ken, die volgens statuten worden bestuurd. Daar thans,
gelijk wij zagen, het pliekrechteljk element in feite
aan de organisatie is ontnomen, staat m.i. niets meer
de totstandkoming van statuten in den weg. Deze
statuten zouden vanzelfsprekend binnen het kader der
instellingsbeschikikingen moeten blijven.
Op
dit punt
zou derhalve een contrôle door de Hoofdgroep aanbe-
veling verdienen. Voor het overige zou iedere groep
vrij zijn de wijze te bepalen, waarop zij bestuurd
wenscht te worden.
Ik ben hiermede aan het einde van mijn beschou-
wingen gekomen. Ik hoop te hebben aangetoond, dat de huidige bedrijfsorganisatie in de praktijk haar pu-
bliekrechtelijk karakter grootendeels heeft verloren en
dat zij geworden is tôt een zuivere vertegenwoordigster
van de belangen van het ‘bedrjfsleyen. Als zoodanig
is zij in staat op doeltreffende wijze de voorkomende
belangen van het bedrijfsleven te behartigen en zij
moet m.i. daartoe onder de ‘huidige bijzondere omstan-
digheden met de sterk uitgezette overheidsbemoeienis
èn door haar alomvattend karakter èn door haar bij-
zondere positie ‘van door de Overheid als uitsluitend
vertegenwoordigster erkend’lichaam zelfs beter in staat
geacht worden dan een vrije organisatie. Zooals vanzelf
spreekt kleeft aan haar als vitium originis het feit, dat
zij niet ontstaan is uit den vrijen wil van het bedrijfs-
leven, maar, van boven af is opgelegd. Daar staat
evenwél tegenover, dat vele groepen een voortzetting
zijn van vroegere bestaande vereenigingen en dat er
tijdens de totstandkoming met den meesten zorg naar
71
1
17
27 November 1946
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
797
is gestreefd een zoo zuiver mogelijke indeeling te
maken. Het moet in dit verband opmerkelijk worden
geacht, dat de tegen de huidige organisatie ingebrachte
klachten minder betreffen de wijze, waarop bij het
tot stand komen der organisatie de groepeering heeft plaats gevonden, dan dat zij betreffen het feit, dat de
organisatie topzwaar geacht moet worden.
Gaarne zij ook erkend, dat een verplicht lidmaat-
schap op den langen duur fnuikend geacht moet worden
voor den bloei eener organisatie. Onçler de tegenwoordi-
ge omstandigheden evenwel zijn deze nadeelen m.i. van
geringer beteekenis dan de onmiskenbare voordeelen
van de huidige Organisatie, in de eerste plaats voor
het bedrijfsleven zelf.
Mr. J. VAN WULFFTEN PALTHE.
DE INDISCHE RUBBEICULTUUR IN
QORLOGSTIJD.
De ruim vierjarige, door den oorlogstoestand ont-
stane afscheiding tusschen Nederland en de Aziatische
gebiedsdeelen heeft o.a. tot gevolg gehad, dat er over
en weer lacunes zijn ontstaan in de kennis der ont-
wikkeling van het economisch leven.
Zoo bestond zelfs in belanghebbende kringen een
half jaar na de ,,formeele” bevrijding van Indië nog
een opmerkelijke leemte in de wetenschap van het-
geen zich op organisatorisch gebied t.a.v. de rubber-
cultuur had afgespeeld; van het ontstaan en de werk-
zaamheid van bepaalde instituten, als ,,Oorlogs-Rubber-
Uitvoer-Bureau” (O.R.U.B.) en ,,Oorlogs:Pool voor
Ondernemings-Rubber” (O.P.O.R.), bleek weinig be-
kend te zijn. Zulks is geenszins te wijten aan gebrek
aan belangstelling, doch hoofdzakelijk toe te schrijven aan het feit, dat tot op den huidigen dag vele archieven
– voorzoover niet door de Japanners vernietigd –
nog steeds niet toegankelijk zijn voor de rechtmatige
eigenaren.
Over evengenoemde oorlogsinstellingen voor de
rubber moge hieronder een korte geschiedschrijving
volgen. Ik meen, dat ruimere bekendheid daaromtrent
gewenscht is, omdat het zich laat aanzien, dat de be-
levenissen uit die dageii virn invloed zullen zijn op de
straks, op grooter schaal dan tot dusverre mogelijk,
door te voeren reorganisatie en rehabilitatie van de
rubbercultuur. Ik doel voorts op de latente controverse
tusschen de zich ook hier opdringende gedachte aan
verdere ordening en den hang naar economische vrij-
heid, welke door zoovele ondernemers niet dan uit
harde noodzaak wordt prijsgegeven.
De oorlogsomstandigheden dicteerdn ook in Indië
een nauwere binding van het bedrijfsleven. Daartoe
kondigde de Indische Regeering, spoedig na het in-
treden van den oorlogstoestand in Europa, o.a. een
,,Verordening Medewerking Bedrijven” af. Daardoor
was zij in de gelegenheid, ter bereiking van een hoogen
graad van oorlogsinspanning, de bedrijven zoo noodig
te dwingen een nuttig geachte Organisatie te aanvaar-
den, of een door haar gewenschte economisch-politieke
koers in te slâan. Wij zullen later zien, dat deze ,,stok
achter de deur” wel formeel gehanteerd, doch in werke-
lijkheid voor de rubbercultuur niet gebruikt behoefde
te worden, dank zij het juiste politieke besef der be-
trokken ondernemers.
Oprichting van het Rubber- Uitvoer-Bureau.
Medio 1941 werd het Bestuur v’an den ,,Rubber-
bond” door het Departement van Economische Zaken
t
gelicht omtrent het ‘voornemen der Amerikaansche
egeering om te komen tot de instelling van een
ngle buyer” voor rubber. Niettegenstaande het uit-
voerpercentage voor het eerste en tweede kwaitaal
1941 door het I.R.R:C. (International Rubber Regu-lation Committee) te Londen reeds op 100 pCt. was
gesteld ), zoodat practisch de restrictie was opgeheven,
bleek een effectieve spreiding der geimporteerde
rubber, resp. de vorming van ,,strategische voorraden”
in Amerika, door gewone aankoopen op de vrije markt,
niet naar wensch te verloopen. Deswege werd in even-
genoemd land besloten tot de oprichting van een
,,single buyer”, in den vorm van de ,,Rubber Reserve
Company”; de benaming geeft het doel dezer instelling
reeds voldoende aan. Rubberplanters en exporteurs
op Malaklea en in Nederlandsch-Indië zagen het nut
en de noodzaak van een nauwere internationale samen-
werking op dit stuk terstond in en zegden alle mede-
werking toe
De opkoopprjs zou voorshands voor ,,standard sheets” bepaald worden op 18 dollarcents per Ib,
welke prijs tegen den koers van 1,87 neerkomt op
38,13 ct. per hKg. fob en 32,16 ct. E.K. Aziatische
haven
3).
Deze prijs werd door producenten terecht redelijk
geacht en aanvaard; het I.R.R.C. verbond zich er voor
te zorgen, dat de rubberprijs niet boven dat niveau
zou stijgen. Het lag uit practische en tactische over-
wegingen voor de hand, om tegenover den Amerikaan-
schen ,,single buyer” in de uitvoerende landen een
,,single seller” te organiseeren. Als gevolg van een daar-
toe gepleegd overleg tusschen de rubberondernemers
eenerzijds en de zeven grootste exporteurs anderzijds
werd in Augustus 1941 ter ledenvergadering van den
,,Rubberbond” de basis gelegd voor de oprichting van
het Rubber-Uitvoer-Bureau (R.U.B.), dat bedoeld
was om voor Nederlandsch-Indië als ,,single seller”
op te treden
4).
Op 17 September d.a.v. werd de over-
eenkomst tusschen rubberproducenten en exporteurs
geteekend. In het bestuur namen zitting drie expor-
teurs en drie vertegenwoordigers der producenten,
terwijl als ‘zevende lid een neutrale voorzitter werd
benoemd.
Allé
rubber moest hij dit Bureau worden aangediend,
dat daarna de rubber zou toewijzen aan bepaalde
exporteurs, met wie de betreffende producent op de
gewone wijze via den makelaar een contract afsloot;
producenten, die gewend waren zelf te exporteeren,
kregen het hun toekomend aandeel van hun eigen
rubber toegewezen. De beperkt beschikbare vracht-
ruimte was voor den export doorslaggevend; het be-
hoeft geen betoog, dat de verdeeling ervan de noodige
stuurmanskunst vereischte! Het Departement van
Economische Zaken verleende vollen steun aan de tot-
standkoming van deze Organisatie, temeer wijl zoo-
doende het exportapparaat op rationeele wijze in stand
werd gehouden. Uiteraard bestonden ten aanzien van
dezen stap tot monopoloïde internationale binding
verschillende pro en contra overwegingen, waarover ik
echter meen hier niet te moeten uitweiden; ik volsta
derhalve met het constateeren van het feit van de op-
richting over en weer van een economisch eenheids-
front, hetgeen onder de gegeven omstandigheden zonder
twijfel een daad van wijs beleid was te noemen.
Het uitbreken van den oorlog in het Verre Oosten.
Het Uitvoer-Bureau was nauwelijks goed op gang,
toen enkele maanden later, op 7 December 1941, de
‘) Neerkomend voor genoemde kwartalen op resp. 2,75 en 22,8
pCt. van de interne” standaardproductic B.
‘) enoemde gebieden, welke toen nog buiten het oorlogsgewoei
stonden, beseften zeer goed, (lat de agressie der 1ota1itaire Staten
grenzeloos was en stonden dan ook gaarne producten af in ruil
voor defensiematerieel.
‘) Voor standard crdpe” kwam de Amerikaansche biedprijs
uit op E.K. 3Z,85
CL
per hKg. B.
) Aanvankelijk waren de Deliplanters en de bevolkingsrubber-
producenten nog niet in deze regeling betrokken; wanneer
eerstgenoemden toetraden kan ik mij niet exact voor den geest halen,
doch zeker was zulks het geval bij de instelling van het hierna te
bespreken Oorlogs-Rubber-Uitvoei’-Bureau.
798
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
27 November 1946
oorlogsbrand naar Azië oversloeg. Het uitvoerpercen-
tage, dat in het 3e kwartaal nog 100 pCt. bedroeg,
werd opgevoerd tot 120 pCt. (neerkomend op ruim
100 pCt. ,,intern”); de restrictie was zoodoende ,,nega-
tief” en feitelijk een symbolische geworden; zij werd
slechts afgekondigd met de bedoeling de gegroeide
ixternationale Organisatie in stand te houden. Amerika,
mi zelf belligerent en onze bondgenoot geworden, had
rubber noodig tot elke hoeveelheid. Hiervoor moest
alles op alles worden gezet! Onze plantages waren potentieel daartoe in staat, het was echter de kunst
om de latex via de bewerking in de fabriek in den
oceaanstoQmer te krijgen. Op de energie van het Euro-
peesch personeel, dat door oproep in militairen dienst
werd ingekrompen tot een zeer beperkte noodformatie,
werd ter bereiking van de beoogde topproductie een
zwaren wissel getrokken; op de loyale medewerking
van het inheemsche werkvolk eveneens. Beide wissels
werden prompt en ten volle gehonoreerd! (het is goed
zich dit feit dezer dagen te herinneren). Onze naburen op Malakka werden door den Japan-
schen inval op hun gebied spoedig als rubberleverancier
uitgeschakeld; op onze planters kwam het dus aan,
den grooten bondgenoot naar wensch te voorzien.
Van Malakka naar Sumatra, ,,il n’y a qu’un pas”.
Wij moesten er dus rekening mee houden, dat bepaalde
productiecentra weldra ook den oorlogshinder zouden
ondervinden. Op korten termijn werden plannen ont-
worpen tot vorming van een ,,pooi”. Het doel was de
bedrijfsrisico’s, Ontstaan door den oorlogstoestand,
gezamenlijk
te dragen; alle geproduceerde rubber zou
in de Pool samengebracht worden. Het reeds bestaande
Rubber-Uitvoer-Bureau werd, zooals vanzelf spreekt,
voor een gecentraliseerden verkoop naar het buiten-
land ingeschakeld; dit Bureau werd gemobiliseerd en
omgedoopt in. ,,Oorlogs-Rubber-Uitvoer-Bureau”.
(O.R.U.B.), terwijl zijn bemoeiiugen uitbreiding onder-
gingen.
Uit de ,,pool”-pot, waarin de netto opbrengst
5)
(na aftrek ook van een zekere commissie aan exporteurs
en makelaars), vloeide, kregen
zoowel de nog produ-
çeerende
als de door de. strategische ligging in bepaalde
gbiedsdee1en
stilgelegde ondernemingen,
uitkeëringen.
Een opmerkenswaardige drang tot collectiviteit was
daarmede gemanifesteerd door ondernemers, die van
huis uit individualist waren. De produceerende onder-
nemingen ontvingen nl. een gepaste extra vergoeding
voor enkele ,.directe” productiekostengroepen (ni.
voor de bereiding en het gebruik der installatie),
niet
voor de tapkosten, aangezien besloten was, dat ook
de niet-produceerende ondernemingen doorgingen met
betaing van taploonen; aan het tappersvolk werd
daarmede, indien het niet aan andere werkzaamheden
kon worden gezet, toch
•
een onverkorte bestaans-
mogelijkheid gegarandeerd
6).
De Oorlogs- Pool-Ondernemings-Rubber.
De Oorlogs-Pool OndernemingsRubber (O.P.O.R.)
kwam bij stichtingsbrief dd. 30 December 1941 tot
stand. Uiteraard was de oprichting het resultaat van
een nauwe samenwerking en van vlot overleg met het
Departement van Economische Zaken; het is echter tee-
kenend, dat het initiatief in belangrijke mate ,,par-
tieulier” was.
Artikel 1 van de betreffende acte vermeldt de op-
richting van de ,,pooi” (O.P.O.R.) door den ,,Bond
van Eigenaren van Nederlandsch-Indische Rubber-
ondernemingen” (Rubberbond) en de ,,Algemeene Ver-
‘)
De door de pool te dragen kosten waren: de vervoerskOsten
naar opslagbaven, opslagkosten, uitvoerrechten en andere fob-
kosten. de eventueele claims van buitenlandsclie koopers, beheers
kosten en de commissie aan cle verkooporganisatie ad ï
pCi. ) Ook voor de noodige voedselvoorraden op de ondernemingen en m.b.t. verschillende sociale maatregelen waren tijdig op ruimen
schaal voorzieningen getroffen.
eeniging van Rubberplanters ter Oostkust van Suma-
tra” (A.V.R.O.S.), rekening houdende met een alsnog door den Directeur van het Dep.artement van Econo-
mische Zaken uit te vaardigen besluit, steunende
op de ,,Verordening Medewerking Bedrijven”, in art.
3 wordt het doel omschreven als ,,het evenredig ver-
deelen over alle Europeesche rubberondernemingen van
de risico’s, voortvloeiende uit de ongelijkmatige produc-
tie-, afvoer- en afzetmogelijkheden als gèvolg van de
huidige oorlogsomstandigheden”
7).
Het bestuur van de pool bestond uit acht leden;
een lid, optredend voor het Gouvernement,
werd benoemd door den Directeur van het Departe-
ment van Economische Zaken, dri leden door
den Rubberbond en drie door de A.V.R.O.S.,
terwijl het lid-voorzitter werd benoemd op aanbe-
veling van het bestuur der beide genoemde planters-
vereenigingen.
Het O.R.U.B., evenals O.P.O.R. dd. 30 Dec. 1941
opgericht, kon zonder bezwaar op breeder basis worden
gesteld dan de
,,pool”;
aan dat Bureau werd dan ook
als volledige ,,siigle seller” de verkoop en export van
het product der
geheele
rubbercultuur in Nederlandsch-
Indië, dus de
bevolkingsrubber incluis,
toevertrouwd.
Oprichters waren het Nederlandsch-Indisch Export-
fonds (voor de bevolkingsrubber), de Rubberbond, de
A;V.R.O.S. en de Rubber-Exporteurs-Combinatie
(waarin ook de Engelsche en Chineesche handelshuizen vertegenwoordigd waren). Het bestuur van negen leden
(inclusief den voorzitter) werd benoemd als volgt: één
lid door den Rubberbond, één lid door de A.V.R.O.S.,
één lid door de Nederlands3h-Indlische Vereeniging
voor den Rubberhandel, twee leden door het Neder-
landsch-Indisch Exportfonds (waarvoor twee hoofd-
ambtenaren van het Departement van Economische
Zaken zitting namen) en drie door de Rubber.Expor-
teurs-Combinatje.
De doelstelling wordt (in art. 3) als volgt omschreven:
,,Het O.R.U.B. heeft ten doel om een aan de oorlogs-
omstandigheden aangepasten vlotten afzet en afscheep
van rubber, zoowel van ondernemings- als van be-
volkingsrubber, te bevorderen, zulks met inachtneming
voorzoover mogelijk van de belangen van bij den export
van rubber tot dusver betrokken exporteurs in den
eigenlijken zin des woords en makelaars, een en ander
uitsluitend ter bedordeeling van den (in art. 6) genoem-
den Raad van Bestuur”. Dit doel wordt blijkens art. 4 nagestreefd ,,door centrale verkoop van 411e door de
,,Oorlogs-Pool-Ondernemings- Rubber” van producenten
overgenomen en door het Nederlandsch-Indische
Exportfonds opgekochte rubber tegen een bepaalde
door deze stichtingen hiervoor te betalen commissie,
waaruit de kosten van het O.R.U.B. worden bestreden
en uitkeeringen aan de in art. 3 bedoelde exporteurs
en makelaars worden gedaan”. De bij de oprichting van de pool gestelde mogelijk-
heid, dat enkele productiecentra door den odrlog in
het nabije Malakka geïsoleerd zouden worden, bleek
helaas geen fictie te zijn. Ongeveer zes weken later, .dus medio Februari 1942, vielen de Japanners Zuid-
Sumatra binnen, waardoor de Pool het contact met het
belangrijke cultuurgebied ter Oostkust van Sumatra
en in Atjeh gaandeweg verloor. Op Java werd toen de
productie tot het hoogst mogelijke maximum opgevoerd,
de rubber werd zooveel mogelijk naar de minst bedreigde
afvoerhaven ni. Tjilatjap, aan Java’s Zuidkust, afge-
voerd.
Wat de afrekening van de Pool met de ondernemingen
betreft, lag het in de bedoeling van het bestuur, zoo
spoedig mogelijk aan
alle
ondernemingen een •voor-
‘) De bevolkingsrubberproducenten bleven om een zuiver practiichc
reden buiten de pool; zij waren
fl1.
te talrijk en niet of niet ge-
noegzaam in organisaties ondergebracht.
27 November 1946
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
799
loopige uitkeering van ca. 121 ct. per hKg. te doen;
teneinde de financiering van de Pool te vergemakke-
lijkeci werd echter besloten de eerste uitkeering na
ongeveer 2 maanden te bewerkstelligen; tot een serieuze
en werkelijke verantwoording kon men door de nood-
lottige omstandigheden niet meer komen. Zooals be-
kend, moest ruim twee maanden na de instelling van
O.P.O.R. en O.R.U.B., ni. op 8 Maart 1942, ook op
Java de Nederlandsche vlag gestreken worden,. tenge-
volge van het overweldigende militair overwicht van
het Japansche invasieleger. Daarmede werd een be-
paalde periode uit de historie der Indische rubber-
cultuur afgesloten. In de plaats van een beheer, dat in
menig opzicht onovertroffen was en dat tot zegen van
land en volk had geleid. trad een tijdperk in van wan-
beheer en énoordeelkundige ondernemingsleiding door
een groep – zich als ,,economen” aandienende – ge-
uniformde en glaarsde ,,godenzonen”.
Besluit.
De ervaringen, met O.P.O.R. en O.R.U.B. opgedaan,
zijn na den oorlog niet zonder invloed gebleven op de
nieuwe organisatieschema’s voor de ru.bbercultuur.
Reeds spoedig na de capitulatie van Japan werd door
de weer optredende Indische Regeering aan de rubber-
producenten een plan voorgelegd, waarin in sterke
mate de met de O.P.O.R. en het O.R.U.B. bereikte
,,ordening” verdisconteerd was. Doordat de ontwikke-
ling van zaken in mdie daarna, in verband met de
nationalistische bewegihg, een onvoorziene wending
nam, is tot dusverre van de effectueering dier nieuwe
plannen nog weinig gekomen; een begin ervan demon-
streert zich in het optreden van het zgn. ,,Rubberfonds”,
voorshands als orgaan van het .Departement van Economische Zaken, ,te Batavia. De invloed der
nieuwe politieke cônstellatie op het schema voor
herstel en wederinbedrjfsteiling is momenteel nog
moeilijk te peilen.. Moge de doorvoering ervan niet
al• te langen tijd meer op zich laten wachten!
Dr. L. H. BELLE.
AANTEEKENING.
ALWEER DE OMZETJ)ELASTÏNO.
Moet de Omzetbelasting een werkelijke omzetbe-
lasting zijn, geheven van âlle transacties, of dient zij,
door éénmalige heffing op den weg van producent
naar verbruiker, als verbruiksbelasting te fungeeren?
Het is een oude vraag.
In Februari 1933 werd het eerste ontwerp, inhou-
dende herhaalde heffingen van alle omzetten, door
Minister Oud ingediend. Critiek op de willekeurig
uitschakelende werking
1)
leidde tot herziening van
het ontwerp in Juni/Juli 1933, met het gevolg, dat de Wet op de Omzetbelasting een eenmalige leffing in-
voerde.
Onder Duitsch regiem werd deze verbruiksbelasting
omgezet in een echte omzetbelasting met herhaalde
heffingen.
Na de bevrijding is de herhaalde heffing blijven
bestaan, zelfs werd overwogen, haar, met verhooging,
te bestendigen. Er is toen aangedrongen op terugkeer
tot de eenmalige heffing van v66r de bezetting
2).
Te-
vergeefs.
Thans verschijnt een Resolutie van den minister
van Financiën van 15 October 1946 no. 188, van den
volgenden inhoud ):
,,In de textielbranche hier te lande komt het voor,
dat in weverijen uit door den wever zelf gesponnen
1)
Zie o.a. ,,E.-S.B.” van
1
Maart 1933, blz. 170 v. 8 Maart 1933,
bie. 186 v., 12 April 1933, bie. 297/99.
‘) Zie
o.a.„E.-S.B.” van 30 Januari 1946. bie. 67. ‘) Ontleend aan ,,Belastingberichten” van 18 November 1946.
garens ‘weefsels worden vervaardigd, terwijl andere
weverjen de benoodigde garens van zelfstandige ga-
renspinners moeten betrekken. Met betrekking tot
de heffing van omzetbelasting verkeeren de wevers,
die zelf spinnen, derhalve in een voordeeliger positie.
Teneinde de omzetbelasting in dezen niet tot een
belangrijken, concurrentieverhoudingen verstorenden,
factor te doen worden, heeft de Minister goedgekeurd
– aangezien een andere oplossing van de geschetste
ongelijkheid in heffing slechts door wijziging van het
Besluit op de Omzetbelasting 1940 zelf is te verwezen-
lijken – dat ter zake van de levering’van garens door
garenspinners aan wevers heffing van omzetbelasting
achterwege blijft.
Zulks dient toepassing te vinden ten aanzien van de
leveringen, welke na 31 December 1945 hebben plaats
gevonden. Reeds betaalde omzetbelasting kan worden
.teruggegeven”.
Zou de omzetbelasting niet evenzeer in tal van andere
branches een ,,belangrijke, concurrentieverhoudingen
verstorende, factor” zijn, moet dan ook aan die andere
branches zulk een ,,privilegie in het stuk van belas-
tingen” (art. 176 der Grondwet) worden verleend?
Of doet men beter, over de geheele linie tot de een-
malige heffing terug te keeren?
ONTVANGEN BOEKEN EN BROCHURES.
BOEKEN.
Het Rijk der Nederlanden. Nederland in en buiten Europa.
Sociaal-economische geografie
door Dr. W. Sleumer
Tzn.. onder medewerking van R. Hagtingius. Uitg.:
H. J. Paris, Amsterdam 1946, tweede herziene
druk, 253 blz., gebonden f4,75;
Het Beveridge- Plan.
Sociale verzekering en daarmede
verwante diensten. Rapport van Sir Willjam
Beveridge. Verschenen in de serie: Problemen
der sociale zekerheid, No. 3. onder redactie van Dr.
Mr. L. P. v. d. Does. N.V. Uitgeversmij. AE. E.
Kluwer, Deventer 1946, 204 blz., prijs f7,10.
Das Schweizerische Bankwesen im Jahre
1945. Mit-
teilungen der Volkswirtschaftlichen und Statis-
tischen Abteilung der Schweizerischen National-
bank. 29. Heft. Oreil Füssli Verlag 1946, Zürich,
186 bl., ingenaaid Fr. 3.—.
Wat is geld waard?
door Ir. P. L. Dubourcq. E. J. Brill,
Leiden 1946, 88 blz.
BROCHURES.
De Nederlandsche Unie en haar Driemanschap.
Rapport
uitgebracht door de daartoe op verzoek van het
Driemanschap door Prof. Ir. W. Schermerhorn be-
noemde commissie. Koninklijke Nederlandsche
Boekdrukkerij H. A. M. Roelants, Schiedam 1946,
65 blz.
Enkele beschouwingen over het personeels beheer bij de
Overheid
door. D. W. Walkate. Nederlandsch
Instituut voor Efficiency, Amsterdam 1946, 15
blz., Publicatie No. 252.
Opleiding van lager fabriekspersoneel
door F. C. M.
Hegener. Nederlandsch Instituut voor Efficiency,
Amsterdam 1946, 15 blz., Publicatie No. 253. Enkele opmerkingen over de organisatie .van ‘s Rijks
bestuursapparaat
door Dr. A. Winsemius. Neder-
landsch Instituut voor Efficiency, Amsterdam
1946, 25 blz., Publicatie No. 254.
Kwaliteitsbeheersching
door Ir. J. van Ettinger. Neder-
landsch Instituut voor Efficiency,. Amsterdam
1946, 32 blz., Publicatie No. 255.
Bedrijfseconomiscie documentatie en calculatie in den
Nederlandschen landbouw
door Drs. P. M. van
Nieuwenhuyzen. Nederlandsch Instituut voor Ef-
ficiency, Amsterdam 1946, 30 blz., Publicatie
No. 256.
800
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
27 Novëmber 1946
Rationalisatievoorbereidingen ten behoeve van een Mi-
nisterie door S. D. Duyverman. Nederlandsch
Instituut voor Efficiency, Amsterdam 1946,
35 blz., Publicatie No. 257.
GELD- EN KAPITAALMARKT.
De noteeringen ter geidmarkt vertoonen’ gedurende
de laatste weken slechts zeer geringe wijzigingen.
Het geheel kenmerkt zich door geringe omzetten
tegen bijkans stabiele prijzen. Driemaandspromessen
werden in de afgeloopn week verhandeld tegen een
STATISTIEKEN.
VERKEER EN VERVOER IN NEDE1ILAID.
Omschrijving
.
Eenheid
Met
uni
uli
.
maan/Igem.
Indexeijfer vervoer wIlde binnenvaart ……………….
1938
–
100
1.13
108
148
132
149
1.000
t
1.032
989
1.355
1.212
1.364
,,
325
310
531
502
497
Vervoer
wilde
binnenvaart
………………………..
waarvan
brandstoffen
……………………………
miii. t/km
150
147
192
182
207
Wilde
binnenvaart,
prestatie
……………………..
maandgem.
Indexeijfer eigen
ve;voer
te
water …………………
1938=
–
100
82
77
89 90
t
694
462
534
540
.
Idem,
prestatie
……………………………..
.
iii. t/km,
33
34
40
43
maandgem.
Indexeijfer internationale binnenvaart (laailverin.)
1938
=
100
31
29
31
32
26
Eigen
vervoer
te
water
………………………..1.000
Aantal
1.029
1.404
1.770
1.841 1.681
.
1.000
t.’
565
834
918
864
804
Binnengekomen
schepen
…………………………..
280 448
499
453
410
Laadvermogen
………………………………..
Lading
……………………………………….
,,
225 376
399
324
303
waarvan onder:
Nedêrlandscbe
vlag
……………….
,,
50
67
94
123
102
11
Belgische
vlag
…………………..
Vertrnkken
schepen
.. …………………………
..
Aantal
1.274
1.323
1.694
1.999 1.695
1.000 R.T.
741
794
911
982
840
239 329 430
377
376
waarvan onder:
Nederlandsche
vlag
…………….
.
158 266
297
265
251
Belgische
vlag
77
67
lii
92
93
Laaavemogen
………………………………..
Schepen
in
doorvaart
…………………………
1.374 938
–
863
914
671
1.000 R.T.
900
656
614
662
492 ,,
402
359
-838
352
253
Aa
aandgem.
,,
.ntal
114
94 99
.
93
52
,,
214
192
186
207
141
Lading
…………………………………….
,,
.
.,,
1938
=
100
20
21 31
‘
32
29
Aantal
486
517
636
646 598
1.000 R.T.
947
927
1.274
1.437 1.315
,,
$73 849
1.450
1.306
1.207
Laadvermogen
…………………………………
Lading
……………………………………..
Indexcljfer
zeevaart
(inhoud)
…………………….
Binnengekomen zeeschepen
………………………..
259
233
332
543
565
waarvan onder:
Nederlandsche
vlag
………………
Belgische
vlag
………………….
Bruto
inhoud
……………………………….
Idem, alleen
geladen schepen
………………………
Vertrokken
zeeschepen
…………………………
A antal
453
485
662
610
555
1.000 R.T.
785 944
4.505
1.404
1.278
,,
376
471
729
‘685
727
waarvan
in lijnvaart
……………………………..
153 231
438
476
495
Bruto
inhoud
……………………………….
Goederenverkeer ter Zee:
…
Idem, alleen
geladen
schepen
………………………..
waarvan
in
lijnvaart
……………………………….
1.000 t
352
600 656
907 793
Gelost
hij
invoer
………………………….
doorvoer
……………………….
Geladen
bij
uitvoer
………………………..
.
,,
,
53
29
95 36
215
78
146
86
99
87
58 29
155
156
‘
137
maandgem.
1938
=
100
82 78
91′
82′
85*
Goederenvervoer Nederl. Spooiwegen, totaal
1.000 t
986 944
1.095′
991′ 1.031′
,,
184 165
189′
160′
143′
doorvoer
………………………..
1 millioen
414
477
523
680 526
lntlexeljfer goetlerenvervoer
Ned.
Spoorwegen
…………
1
naillioen
49,5
48,9
51,9
54,6 50,6
waarvan
grensoverschrijdenct
……………………….
Reizigerskilometers
Necleri.
Spoorwegen
……………..
Interlo.c. autobusdiensten; vervoerde I’eizigers
9,4
10,2
•
11,5
13,2
Locale autolsusdiensten; vervoerde reizigers
,,
4,7
4,4 5,2
5,9
5,8
maandgem.
Tramwegen, vervoerde reizigers
…………………….
Indexeljfer Verkeer
09
de.rijkswegen
……………….
1938
=
100
114
121
109
138
138
Slachtoffers verkeersongevallen:
Aantal
93
103
101
118
90
,,
559 553
606
613.
596
,, 369
452
579
559
551
maandgem.
Overleden
…………………………………..
Ernstig
gewond
…………………………………
Indexoijfers:
1938
=
100
Licht
gewond
………………………………….
Overleden ……………………………………
,, ,,
143
152
158 150 155 165
‘
182
167
.
138
162
Ernstig gewond
………………………………
Licht
gewond
……………………………….
,,
40
49 63
61
60
* Voorloopig cijfer.
De verkeersongevallen
in
het eerste halfjaar
494.6.
Sedert Augustus 1945 neemt het aantal verkeersongevallen
steeds toe. In de laatste vijf maanden van 1945 waren er 7.793
verkeersongevallen geteld of gemiddeld 1.558 per maand. Gedurende
Januari t/m Juni 1946 hebben er 10.922 verkeersongevallen plaats
gevonden, hetgeen neerkomt op 1.820 ongevallen per maand. In
het aantal ongevallen met doodelijken afloop is eenige verbetering
gekomen. Vonden in de periode van Augustus t/ns December 1945
541 ongevallenmet doodelijken afloop plaats ofwel 1 doodelijk
ongeval op de 16, in het eerste halfjaar 1946 waren er 493 ongevallen
(1 op 22) met doodelijken afloop. Het peil van 1939 is echter nog
lang niet bereikt,
D.I.
1 ongeval met doodelijken afloop, op de 72.
Het aantal ongevallen met ernstig letsel geeft hetzelfde verloop te
zien. Bedroeg het aantal ongevallen, waarop er één voorkwam
met ernstig letsel als gevolg in 1939 10, in 4966 was dit 4. De
verkeersongevallen, tengevolge waarvan personen licht zijn gewond, en die, tengevolge waarvan,uitsluilend materieele schade is ontstaan,
vertoonen de volgende veranderingen: in 1939 19,1 pCt. resp. 69,8
pCt. van het aantal verkeersongevallen; in 1946 15,3 pCI. resp.
57,5 pCt.
Bij een onderzoek naar de wijze, waarop de slachtoffers in het
eerste halfjaar 1946 aan het verkeer deelnamen, Is gebleken, dat
ruim 34 pCt. der slachtoffers als voetgangers aan het verkeer deel-
namen. Hierop volgden de wielrijders met 19 pCt. Van de overledenen
Bron:
Centraal Bureau voor de Statistiek.
waren 229 ‘of 44 pCt. voetgangers. Hiervan waren 147 of 64 pCt.
jonger dan 12 jaar. Van de 1.295 passagiers, die werden gewond,
waren ei’ 731 inzittenden van vracht- en personenauto’s. Dit is
57 pCt. In dit percentage zijn ook de Iifters(-sters) begrepen, waar-
van de aantallen afzonderlijk niet bekend zijn. Betreffende de om-stancligheden, welke tot de verkeersongevallen aanleiding hebben
gegeven, valt het op, dat de voetgangers in grootere mate de ver-
oorzakers van de ongevallen zijn geweest. In 1939 werden 8,1 pCt.
der ongevallen veroorzaakt door fouten van voetgangers. In 1946 bdroeg dit percentage 16,3 pCt. Deze vermeerdering is eenerzijds
een gevolg van den grooteren onsvang van het voetgangersverkeer,
doch anderzijds ook te wijlen aan een grootere onoplettendheid,
daar de voetganger zich niet aan het toenemende verkeer heeft
weten aan te passen.
In het eerste halfjaar 1946 waren van de 22.050 botsingsobjecte.n
6.535 (29,6 pCt.) vrachtauto’s en 4.977 (22,6 pCt.) personenauto’s.
Een andere categorie van verkeersdeélnemers, welke op het oogen–
blik de aandacht verdient, is die der tram- en buspassagiers. In het
eerste halfjaar 1939 waren er hiervan 29 bij een ongeval betrokken,
in dc overeenkomstige periode van 1946 247. Deze 247 passagiers
waren betrokken bij 238 ongevallen. 115 (48 pOt.) van deze ongeval-
len waren te wijten aan het springen in of uit een rijdende tram of
bus en 60 (25 pOt.) aan het slaan op de treeplank. De overigen waren.
o.a.een gevolg van het vallen van overvolle baleons. 143 of wel 60
pOt. van deze ongevallen hadden cloodelijk of ander ernstig lichame-
lijk letsel tot gevolg.
27 November 1946
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
801
disconto van 1
1
/
16
pCt., viermaandspromessen tegen
1
/8
pCt. en halfjaarspapier tegen
15/s
pCt. De prijzen
voor langer loopende termijnen weken niet ver van
laatstgenoemd disconto af. Zoo werd Augustus-
papier eveneens tegen 1/
8
aangeboden, terwijl
Septemberpromessen tegen
41j7,
pCt. werden ver-
handeld.
Hoewel de rentedaling op de kapitaalmarkt tot
Staan is gekomen, zijn de feitelijke verhoudingen toch
zoodanig, dat de emissie 3 pCt.-Arnhem niet volledig
slaagde. Ook enkele aandeelenemissies, zooals die
der Chemische fabriek
,,lNaarden”
en de Nederlandsche
Bank voor Zuid-Afrika, werden geen overweldigend succes. De emissiemarkt in het algemeen is den laat-
sten tijd niet gunstig. Wellicht houdt dit verband
met het koersverloop op de aandeelenmarkt in het
algemeen. De indruk bestaat, dat de aandeelenmarkt
reeds geruimen tijd bezig is een zeker aanpassings-proces door te maken. Een aantal oorzaken, in deze
rubriek reeds meermalen genoemd, werkt hiertoe
mede, maar zij werken alle in de- richting van een
betere verhouding tusschcsi koersniveau en verwachte
dividenden, een en ander in verband met den alge-
meenen rentestand. Het is begrijpelijk, dat onder
deze omstandigheden de geneigdheid, om op emissies
in te schrijven, niet bijzonder groot is. Bovendien
bestaat de mogelijkheid, dat er zich thans een groep
van ,,nouveaux riches” vormt, welke den weg naar de
Beurs en de emissiemarkt nog niet heeft gevonden.
Hierbij wordt men wellicht mede geleid door vrees
voor den fiscus.
Hoewel zich in de afgeloopen week vrij scherpe
koerssehommelingen op de aandeelenmarkt voor-
deden, weken voor bank- en industrieele aandeelen,
alsmede voor scheepvaartfondsen, de koersen aan het
einde der week niet belangrijk van de beginkoersen af.
Alleen de Indische fondsen kwamen uiteindelijk op een aanzienlijk lager niveau, waarbij de in Indië tot
stand gekomen voorloopige overeenkomst waar-
schijnlijk van invloed is geweest. Blijkbaar beoordeelt
men derzelver economische perspectieven niet zoo
gunstig.
15 Nov.
’46
22 Nov. ’46
Â.K.U.
–
116
G.B. 116
G.B.
Berkel’s Patent
98
G.B.
99
Koninkl. Ned. Hoogovens
115
112
+
Lever Bros. Unilever C.v.A.
204
203
Philips G.b.v.A.
.
275
+
275
Koninki. Olie
318 311
H.A.L.
126 126
N.S.U.
127
124+
H.V.A.
228+ 208
Deli Mij. C.v.A.
132 125
Amsterdam Rubber
150 139
STATISTIEKEN.
LNLEGG,INOEN
EN
TERUGJIETALINGEN BIJ DE
SPAAR
BANK3IN
IN NEDERLAND
‘).
(in millioenon guldens).
–
Inleggingen
Terugbetalingen
Maand
R.P.S. Part.
TotaalR.T.S.
–
I
Part.
Totaal
Saldo
Aug.
1939
–
16,
–
t
13,6 29,7 25,0
21,3
46,3
–
–
16,6
Mci
1946
20,4
25,2
47,6 39,4
26,4
65,8
–
18,2
Juni
1946 21,8
–
23,3
45,1
68,4
41,9
110,3
–
65,2
Juli
1946
Aug.
1946
20,7 23,4
–
20,2
22,6
40,9
87,9 37,9 75,8
–
34,9
Sept.
4946
22,7
46,0
30,9 29,7
21,2
52,1
6,1
–
‘) Bron: ,,Statistisch Bulletin van het C.B..”.
DE NEDERLANDSCHE
BANK.
Verkorte balans op 25 November 1946.
Activa.
Wissels ‘e
°
( Hoofdbank
t
–
1)
messeri
schuldbrieven
Bijbank
–
in disconto
, Agentsch.
,,
6.000,-
Wissels, schatkistpapier en schuldbrieven, door
de Bank gekocht (art. II, Ie lid, sub 3 van de
Bankwet 1937 j° art. 4 van het Koninklijk
besluit van 1 October 1945, Staatsblad No.
F204)
…………………………..
Beleeningen:
(Hoofdbank
t
147.389.021,98 ‘)
(mcl.
voor-
1
–
schotten in re- ‘ Bijbank
,,
1.956.302,99
kening-courant t
op onderpand) tAgentsch.,,
8.585.666,69
t
157.930.991,66
Opeffecten, enz.
……..
t
157.024.978,15 ‘)
Op goederen en ceelen
. . ,,
906.0
–
13,51
Voorschotten aan het Rijk (art. 16 van de Bank.’
wet 1937)
…………………………
Munt en muntmateriaal
‘
Gouden munt en gouden
muntmateriaal
……
f
699.496.118,10
Zilveren munt, enz
…..
1.116.077,87
Papier op het buitenland
f 4.430.806.330,03
Tegoed bij correspondenten in.
het
buitenland
………..
60.881.610,43
Buitenlandsche
hetaalmid-
delen
…………………
15.798.090,16 4.507.486.030,68
Belegging van kapitaal, reserves en pensioen-
fonds
………………………………
70.290.
2
93,46
Gebouuen
en
inventaris
… ……………..
…
3.000.000,-
Diverse
rekeningen
……………………
..
25.842.72
–
1,-
t 5.465.168.232,70
Passlva.
Kapitaal
…………………………….
t
20.000.000,-
Reservefonds
…..
…………….
………..
12.377.482,28
Bijzondere reserve (winst herwaardeering goud-
vOorraad
per
2
Juli
1945)
………………
209.277.096,67
Andere
bijzondere
reserves
………………..
76.798,079,95
Pensioenfonds
…………………………
15.476.959,21
Bankbiljetten in omloop (oude uitgifte)
260.158.945,-
Bankbiljetten
in omloop (nieuwe uitgifte)
……
2.6
–
14.533.355,-
l3ankassignaties in omloop
‘
………………
302.669,97
Rekening-courant saldo’s: ‘s Rijks Schatkist
……t
1.141.425.247,39
‘s Rijks Schatkist:
speciale rekening
……
880.539.000,-
Geblokkeerde saldo’s van
banken
…………
..
59.858.615,85
Geblokkeerde saldo’s
van
anderen
…………..
49.833.070,21
Vrije saldo’s
…………
687.369.640,59
2.049.025.573,34
Diverse rekeningen
……………………
..
207.2-18.141,28
t
5.465.168.232,70
1)
Waarvan schatkistpapier
rechtstreeks door de Bank in disconto ge-
nomen
…………………………..
f
–
‘)
Waarvan aan Nederlandsch-Indi0
(Wet van 85 Maart 1933, Staatsblad no. 99),,
42.165.200,-
Circulatie der door de Bank namens den Staat
in het verkeer gebrachte znuntbiljetten
……
151.538.515,-
ZWEEDSCUK RIJESBANK.
(Voornaamste posten in millioenen kronen).
Staatsfondsen
u,
.
Data
e
E
‘
es
0)
n
.n
Oww
31
Dec. 1939
1
578 234 310
1
)
–
–
335
31
Dec. 8945
1
1.062
42-1
8401)
–
1.066
716
7
Nov
1946
998 835
698
315
791
799
85
Nov.
1946
1
999
138
704 238
838
801
Deposito’s
Direct opvraagbaar Data
o
0)
–
,
,s
.,.,
1,
-“ee
0)cl)
‘c.n..
–
31
Dec. 1939
.
1.422
424
267
1
153
0,1
23
31 Dec. 1945
2.782
952
831
1
80
302
98
7
Nov
1946
.2.558
225 236
147
15
Nov.
8966
2.495
938
775%
61
236
847
1) Incliisiet buitenlandsche banKsaldi.
6.000,-‘)
157.930.991,66
1
)
700.612.195,97
02
EC0NOMISCÎ-i-STATISTISCHE BERICHTEN
27
‘
November 1946
‘
DE NEDERLAN1)SCIJE BANK.
FEDERAL RESERVE BANK.
(Voornaamste posten In duIzenden iilsIoiis).
(Vornaamste oosten in rnillioe.non dollars).
a
-‘0a0
o’2
•0
E3
–
Q
,0
W
5
;
0
00
55
W._.
f9O
,
.
E
7 Oct. ’46
700.181
4.430.806
137.482
70
160.526
14
’46 700.189
4.130.806
103.660
70
156.295
21
1
46
700.191
4.430.806
105.921
1
53.667
28
’46
700.200
4.430.806
98.453
1
61.832
4 Nov ’46
700.224
4.430.806
91.216
1
162.357
11
,,
’46
700.311
4.430.806
73.842
t
53.697
18
’46
700.316
4.430.806
113.732
1
153.188
25
,,
’46 700.612
4.430.806
76.680
6
157.931
Saldi
in
rekening-courant
0,0
,o
Wç..
…
(1)
0)
7 Oct. ’46
2.554.978
1.267.943
55.297 49.989 679.253
14’46
,.
2.552.104 1.252.709
66.012
51.27′
651.228
21
,
’46
2.548:142
1.253.314 61.423
51.10
667.785
28
,,
’46
2.576.500
1.222.262
68.530
50.500
663.204
4 Nov ’46
2.628.055
1.136.757
70.017
.
52.278 688.827
11
’46
,,
2.608.074 1.117.126
99.498
52.891
665.959
18
’46
2.605.899
1.191.163 81.602
50.776
654.750
25
’46 2.614.533 1.141.425
59.859
49.833 687.370
NATIONALE BANK VAN BELGIË.
(Voornaamste posten In
mlliloonen franco)
–
‘WO
.
Data
055
‘°
0.00)
88
.00
0
0
09
cd
W00)
.9
“00
.2°
0,
.
0
.0
21 Nov. 1946
31.809
3.934
4.177
227 1.3
–
10
49.662
13
Nov.
1946
3.809
3.981
4.235
246
1.234
50.147
7
,,
1946
31.833 3.800
4.630
246
1.193
50.362
29 Oct.
1946
31.817
3.723 3.796
260
1.155
50.662
24
,,
1946
17
,,
1946
31.797
4.334
3.81,9
243
1.137
49.767
31.783
4.392
3.713
230
1.095
49.842
10
,,
1946
31.768
4.701 3.801
249
1.067
50.402
Rekening-
saldi
Data
WW
0
•
sOos
0
ce
0
Pq
Pq
21 Nov. 1946
649
157.270
7
–
1.602
-1
4.092
634
13
Nov.
1946
641
157.678
72.154
2
3.946
637
7
,,
1946
641
158.094
72.382
0,3
4.133
638
29 Oct.
1946
641
157.410
71.439
3.
4.350
644
24
1946
641
157.090 71.437
2
4.028
645
17
1946
641
157.035
71.726
5
3.639
673
10
,,
1946
642
157.963
72.273
3
3.973
714
‘) Waarvan 10.493 millioen fres. onbeschikbaar goudsaldo na
herwaardeering van den goudvoorraad (Besluitwet no. 5 van
1-5-1 944).
‘) Waaronder begrepen de post ,,]Imlssiebank te Brussel”, ten
bedrage van 64.597 millioen frcs.
‘) Deze post omvat: oude biljetten over te boeken op tijdelijk
onbescliikbare of geblokkeerde rekeningen en niet aangegeven
oude biljetten.
BANK
VAN
FRANKRIJK.
(Vnnrnaamstss nost.en in mii1in’ns’n
f,’snro)
Voorschotten
aan
den Staat
0
os
Data
5)
o
5-
31 Aug.
1939
97.893 27.080 30.577
5.466
–
31 Mei
1945
75.151
26.443
54.508 19.750
426.000
31
Oct.
1946
94.817
99.262
59.450
46.600 426.000
7 Nov.
1946
94.857
101.757
59.753 55.500
426.000
Bankbil-
Deposito’s
Data
circulatie
jetten in
Totaal
Staat
Diversen
31 Aug.
1939
142.359
21.341
1252
18.038
31 Mei
1945
549.855
51.093
773
50.320
31
Oct.
1946
696.924 55.715
814
54.901
7 Nov.
1946
.
700.032
56.576
781
55.795
Metaalvoorraad
Data
Other
U.S. Govt.
Totaal
Goudcer-
cash
securities
(ificaten
3
Dec.
1941
20.805
20.553
.
236
2.184
7 Juni
1945
18.357
17.412
247
20.896
7 Nov.
1946
18.238
17.458
270
23.515
14 Nov.
1946
18.234
17.454
267
23.684
F.R.
–
bil
–
Deposito’s
Data
jetten in
1
Member-
,,
Totaal
Govt.
banks
circulatie
3
Dec.
1941
.
7.730 15.108
320
13.178
7. Juni
1945
22.860
17.350
352
15.432
7 Nov. 1946
24.690
t
17.436
408.
16.060
14 N6v. 1946
24.702
17.880
577
16.259
BANK VAN ENGELAND.
(Voornaamste Oosten
ifl
millioenen nonden).
0
00,
–
0
.
…
,
Q
30 Aug. ’39
263,0
295,8
300
‘
529,5 33,5
14 Juni ’45
0,2
1.299,3
1.300
1.276,0
242
13
NOV.
’46
0,2 1.399.3
1.400
1.365,7
34.6
20 Nov. ’46
0,2
1.399,2
1.400
5.363,4
36,9
Other securities
Deposits
Cd
00
02.9
..
.
08
8
55
.
0) W
0)
55
‘.)
.
,
0
0
0
30Aug. ’39
07
113,5
6,4
24,6
160,2
31,1
90,1
14 Juni ’45
1,2
235,5
4,5 13,9
.
261,6
8,4
201,4
13 Nov. ’46
‘1,0
287,0
17,7 18,0
340,4
12,9
270,8
20Nov.’46
1,0
296,3
23,4
17,6
357,3
10,9
291,8
NATIONALE BANK VAN ZWITSERLAND.
(Voornaamste Oosten
1fl
in
in
ioË’nen francs).
Data
.
.
E’.
..
31
Aug.
1939
2.410,5
287,7 96,8
.024,2
828,1
15 Juni
1945
.4.773,8
121,1
373.3
.450,5 1.610,0
7 Nov. 1946
4.929,0
151,5
‘118,7
iT
.822,2
1.142,4
IS
Nov. 1946
4.915,8
148,4 118,7
54.796,1
1.151,9
OF1’ICIIIELE EN VJCLJ11 WISSELKOERSEN TE IJAZEL,
IN ZW1’FSLtRSCELIi FRANCS, PER 4 NOVEMBER 1946.
(Gegevens van particuliere zijde).
Valuta
Officieele koersen
‘)
Vrije
koersen
‘)
Aankoop
Verkoop
Aankoop
Verkoop
1
Pond
Sterling
17,34
17,36
,
9,15 9,40
1
Dollar
4,28
4,311
3,15
3,25
100 Holt
guldens
162,-
162,60
39,-
42,-‘)
lOOFransche frcs.
3,60
3,63
0,93
1,05
100
Belgische frcs.
9,841
9,901 4,35
4,60
100
Zweedsehe kr.
119,-
119,75
85,-
92,
100
Noorsche kr.
86,39
86,91
35,-
45,-
100
Deensche kr.
89,..5
‘)
38,-
45,-
100
Tsjechische kr.
8,571
1
8,621
2,75 3,25
100
Ital. lires
,
4,30
‘)
0,55
0,75
100
Mark (zilver)
–
–
24-
26,-
1
) Koersen. zooals overeengekomen hij de verschillende ‘nandels-
– en betalingsverdragen.
‘) De Vrije koersen kunnen op eenzelfden dag van bank tot bank
varieeren.
‘) Vrije koers op 23 October ii.: 37-140,-.
‘) Clearingkoers.
‘) Oude clearingkoers, alleen voor Oude verrekeningen.
Annonces voor het volgend nUmmer
dienen uiterlijk Maandag 2 December a.s. in het bezit
te zijn van de administratie, Lange Haven 141, Schiedam