Ga direct naar de content

Jrg. 26, editie 1337

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: september 3 1941

3 SEPTEMBER 1941

A UTE URSRECHT VOORBEHOUDEN

Economisch
,
-rStatistische

B-erichten

ALGEMEEN WEEKBLAD VOOR HANDEL, NIJVERHEID, FINANCIËN EN VERKEER

UITGAVE VAN
HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT

1

26E JAARGANG’

WOENSDAG 3 SEPTEMBER 1941

No. 1337

WAARNEMEND HOOFDREDACTEUR:

J.
H. M. Meijerink (Schiebroek).

Redactie en Administratie: Pieter de Hoochweg 122,R’dam-W

Aan geteekende stukken: Bijkantoor Ruige plaatweg.

Telefoon Nr. 35000. Postrekening 8408 (ten name van

,, Econom isch- Statistische Berichten”).

Abonnements prijs voor het weekblad, waarin tijdelijk

is opgenomen het Economisch-Statistisch Maandbericht,

franco p. p. in Nederland / 21*._ per jaar. Buitenland en

koloniën / 23.— per jaar. Abonnementen kunnen met elk

nummer ingaan en slechts worden beëindigd per ultimo van

elk kalenderjaar. Losse nummers 50 cent. Donateurs en

leden van het Nederlandsch Economisch Instituut ontvangen

het weekblad gratis en genieten een reductie op de verdere

publicaties. Adreswijzigingen op te geven aan de Administratie.

Advertenties voorpagina / 0.50 per regel. Andere pagina’s

/ 0.40 per regel. Plaatsing bij abonnement volgens tarief.

INHOUD.

Blz.

Het huidige tekort aan beleggingsmogelijkheden door

Dr.

L.

J.

Zimmerman

……………………
514

Staatsleening en geblokkeerd e markenbelasting door

W.

T.

F.

Slee…………………………..
516

Rondom de verlenging van de tinrestrictie door
J.

FVillems

……………………………….
518

A a n t ee leen i n g en:

De economische beteekenis van Iran…………
521

M a a n d c ij 1 e r
S:

Eniissies

in

Augustus

1941

………………..
523

Indexcijfers van Nederlandsche aandeelen

……
523

S t a .t i
s t
i
e le e n:

Geld- en Wisselkoersen

Bankstaten

……….
524

GELD- EN KAPITAALMARKT.

De situatie op de
geldmnarkt
is nu al eenigen tijd van
dien aard, dat per saldo het aanbod minder toeneemt dan
de vraag, hetgeen de schatkist noodzaakt om in stijgende
mate een beroep te doen op de financiering dqor de centrale
bank. Nadat sedert April eenige maanden lang de omvang van het direct bij de Bank ondergebrachte schatkistpapier
ononderbroken was gedaald, is nu al sinds eenige weken
de tendens weer omgekeerd geweest. Had men eind Juli
verwacht, dat de schatkist’ binnen zeer afzienharOn tijd
geheel vrij zou zijn van de centrale bank, de geschetste
tendens heeft sindsdien deze verwachting gelogenstraft. Een vrij krachtige stijging van den biljettenomloop w’as
daarvan eensdeels de oorzaak; anderdeels moet de reden
gez.ocht worden in een geringere stijging dan voorheen
van de buitenlandsche wisselportefeuille, bovendien ge-
paard gaande met een soms krachtige daling van de
,,diverse rekeningen”. In de voorafgaande week tenslotte
werkte ook de stijging van de ,,saldi van anderen” nog in deze richting, zoodat toen de omvang van het direct
bij de Bank ondergebrachte schatkistpapier alweer tegen
de 100 millioen liep.
Terwijl men verwacht had, dat de Verordening inzake
de behandeling van Joodsch geldelijk vermogen wellicht
den biljettenomloop zou doen dalen, was dat tot nu toe
nog niet het geval. Thans kan men met belangstelling het
verloop van de portefeuille buitenlandsche wissels in de
naaste toekomst tegemoet zien. De opheffing der geblok-
keerde markenbelasting zou wellicht kunnen leiden tot
repatrieering van beleggingen in luitschIand, die de be-
zitters tot nu toe hadden aangehouden om de belasting te
ofitgaan. Vooral in verband met de opmerkingen, die de
president van De Nederlandsche Bank kortelings terzake
heeft gemaakt, is dit een punt, dat de aandacht vraagt.
De mutaties op den jongsten weekstaat zijn: stijging van
de posten schatkistpapier rechtstreeks bij de Bank onder-
gebracht met
f18
millioen, papier op het buitenland met
f 23
millioen, diverse rekeningen met
f 5
millioen en bil-
jettencirculatie met 1
48 millioen.
De
obligatiemarkt
heeft na de mededeelingen inzake de
opheffing der geblokkeerde markenbelasting een zeer gun-
stige stemming gedemonstreerd. Ook de aankondiging
van de komende – intusschen bekendgemaakte – ver-
ordening op de superdividendbelasting zal vermoedelijk in
die richting hebben gewerkt. Behalve deze beide con-
crete factoren, was er tenslotte nog het psychologische
effect van de herhaalde stelling van den president van
De Nederlandsche Bank, dat een rente van 34 pCt. voor
prima obligatiën als een redelijke rente is te beschouw’en,
waarnaar gestreefd moet worden. Behalve de
2
pCt.
N.W.S., die altijd een uitzonderlijk laag rendement had,
staat geen enkele obligatie nog op een koerspeil, dat met
deze rendementsbasis overeenstemt.
De
aandeelen,narkt
was verdeeld, hoewel, over het geheel
genomen, de meeste fondsen de week nog wel sloten op
een niveau, dat iets hooger of minstens gelijk was aan
dat in het begin van de week. Zeer vast gestemd waren
aandeelen Unilever, die ook de vorige week reeds
een uitzonderlijk avans vertoonden. De omvangrijke activa
van het concern in Duitschiand kunnen daarbij zeker een
rol hebben gespeeld. Een krachtige stijging vertoonden
eveneens aandeelen Calvé en van Berkel.

514

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

3 September 1941

HET HUIDIGE TEKORT AAN BELEGGINGS-

MOGELIJKHEDEN.

Het is algemeen bekend, dat sedert het uitbreken
van de oorlog de beleggingsmogelijkheden ten zeerste
zijn beperkt. Dit openbaart zich onder meer in de steeds
toenemende liquiditeit van financierihgsinstellingen en
van andere ondernemingen.
Daar dit tekort een onmiddellijk gevolg is van de
oorlogstoestand, wordt soms over het hoofd gezien, dat,
hoewel de vorm, waarin het tekort aan beleggingsmateriaal
zich voordoet, nieuw is, het verschijnsel zelf reeds eerder is opgetreden.
Bij het beschouwen van economische problemen dient
men echter de – vaak toevallige – verschijningsvormen
te scheiden van de onderliggende – algemeen werkende –
krachten. Dan blijkt, dat zelfs in tijden van oorlog, wan-
neer op het eerste gezicht alle continuïteit in het eco-
nomisch leven verbroken schijnt, vaak dezelfde krachten
werken als voorheen. Daar dit, ook bij de beschouwing
van het onderhavige probleem, dikwijls uit het oog is ver-
loren, is het wenselijk hierop bij voorbaat de nadruk te
vestigen.

Sparen, beleggen en inpesteren.

Indien men het vraagstuk der beleggingsmogelijk-
heden wil bestuderen, dient een onderscheid gemaakt te
worden tussen sparen, beleggen en investeren. Van sparen
is sprake, indien het economisch subject niet het gehele
beschikbare inkomen voor consumptieve doeleinden aan-
wendt ); beleggen is het verwerven van rentetitel, en
onder investeren verstaat men het verwerven van kapitaal-
goederen.
Vroeger werd algemeen aangenomen
4
dat ieder bespaard
bedrag automatisch in de productie werd geabsorbeerd.
Voor de periode vôôr 1914 is deze uitspraak – in het
a]gemeen – zeker houdbaar. Destijds kon het productie-
apparaat betrekkelijk ongelimiteerd worden uitgebreid,
wat veroorzaakt werd door de ontsluiting van steeds
nieuwe gebieden in het zgn. imperialistisch tijdvak.
Na 1920 veranderde deze situatie principieel. Door be-
lemmerende maatregelen werd de kans om in nieuwe
gebieden te investeren, en ook de mogelijkheid om daar
een afzetmarkt te vinden, steeds geringer.
Schematisch zouden deze twee perioden aldus kunnen
worden gekarakteriseerd: vôÔr 1914 werd de omvang
van de productie in hoofdzaak bepaald door het aanbod
van productiefactoren, door het aanbod van arbeid en
kapitaal, terwijl na 1920 de vraag naar eindproducten de
beslissende factor vormt. Deze uitspraak zou aanleiding
kunnen geven tot misverstand; natuurlijk was ook vÔÔr 1914 een koopkrachtige vraag naar eindproducten voor-waarde om met winst te produceren. Flet verschil tussen
de twee perioden is echter, dat, terwijl men er in de im-
perialistische periode in het algemeen vrij zeker van kon
zijn, dat, indien men eenmaal de beschikking ‘had ver-
worven over een zekere hoeveelheid arbeid en kapitaal,
de te vervaardigen eindproducten met winst konden
worden afgezet, men na 1920 voor de verwerving der
kapitaalgoederen met minder, voor de afzet der eindpro-
ducten met meer moeilijkheden te kampen kreeg
2).

Te anderer plaatse heb ik uiteengezet, dat deze wijziging

Kenners der economische literatuur, die tegen deze de-
finitie.— van D. H. Robertson – bezwaren koesteren, zij er
op gewezen, dat bij het onderhavige probleem voor ,,be-
schikhaar inkomen” zonder bezwaar ,,inkomen” zonder
meer kan worden gelezen.
Deze opvatting sluit aan bij die, welke het imperia-
listisch streven verklaart uit de mogelijkheid om in minder
ontwikkelde landen grotere winsten, te maken dan in
landen, waarin de industrie reeds een zekere graad van
ontwikkeling heeft bereikt.

in de economische structuur van onze maatschappij het
conjunctuurverloop beslissend heeft beïnvloed
3).

Konden in de vorige eeuw de besparingen van tijd tot
tijd geen gelijke tred houden met de investeringen, na 1920 merkt men – speciaal in Amerika – het tegendeel
op. Dan dreigt een overvloed van spaargelden, en het is
deze overvloe’d, die ook nu weer, zij het in andere vorm,
tal van problemen met zich brengt.

1-loe manifesteert zich een oç.’e,’ploed van spaargelden?

Een overvloed van spaargelden zal zich, zolang de
overheid niet ingrijpt, op de volgende wijzen manifesteren.
Bij een opgaande conjunctuur neemt de investerings-
activiteit toe; de ondernemers expanderen hun bedrijven,
nieuwe emissies komen aan de markt, en spaargelden
worden door de industrie opgenomen. Ten dele wordt de expansie gefinancierd uit besparingen, door de bedrijven
zelf gedaan; dan zijn de spaar-, de beleggings- en de in-
vesteringsactiviteit in hetzelfde economisch subj ect ver-
enigd. Anders is het, indien een emissie wordt uitge-
schreven; ook dan wordt door het bedrijf geïnvesteerd;’
gespaard en belegd wordt nu door degenen, die de daar-
voor benodigde gelden ter beschikking stellen. Zolang de
ondernemers evenveel gelden vragen als spaargelden
worden aangeboden, schuilt in deze splitsing van de be-
leggings- en de investeringsfunctie geen bezwaar. Zoals
H. G. Moulton in zijn ,,Formation of Capital” aantoont,
wordt de toestand echter anders, indien de spaarders meer
gelden aanbieden, dan door de ondernemers prodvctief
kunnen worden aangewend. Dan gaan de spaarders –
er is hier nog steeds sprake van een opgaande conjunctuur
– er toe over, om, in plaats van mede te werken aan de
expansie van het productie-apparaat, reeds eerder uit-
gegeven effecten te kopen, wat koersstijging van en spe-
culatie in aandelen tot gevôlg heeft. Deze spaargelden
worden wel belegd, echter niet geïnvesteerd
4).
Het is
waarschijnlijk, dat hierin een van de belangrijkste factoren
voor de verklaring van de Amerikaanse crisis van 1929
gezocht moet worden.
In tijden van neergaande conjunctuur neemt de in-
vesteringsactiviteit snel af, de netto-investeringen lopen na-
genoeg tot nul terug. Daar onder de invled van het dalende
koerspeil de vrees om verliezen te lijden, op de hoofdsom
de lust tot beleggen ten zeerste doet verllauwen, sta-
pelen zich nu van jaar tot jaar de spaargelden in liquide
vorm op. Dit heeft tot gevolg, dat, hoewel het bedrag,
dat jaarlijks gespaard wordt, in tijden van depressie ver-mindert, het absolute bedrag der aanwezige spaargelden
bij het voortschrijden der depressie steeds toeneemt.

Voi’ning çan een ,,conjunctuurfonds” door de operheid.

Wil men van overheidswege hiertegen regelend op-
treden, dan moet men er zorg voor dragen, dat in de
eerste plaats de toeneming der spaargelden in de hausse
zoveel mogelijk wordt geremd en anderzijds bevorderen,
dat de liquide middelen in de baisse weer in circulatie
komen. De veelvuldig gevolgde politiek van versnelde
aflossing der staatsleningen in de hausse is dus verwerpelijk,
daar. hierdoor enerzijds beleggingsgelden vrijkomen en
anderzijds het beleggingsmateriaal vermindert. Gedu-
rende deze periode zal men veeleer moeten trachten de hoe-
veelheid geld in circulatie te verminderen door gelden in een
,,conjunctuurfonds” op te potten.

L. J. Zimmerman, Sparen, beleggen en investeren
in de economische literatuur.
Men zou kunnen menen, dat door dit kopen van
reeds eerder uitgegeven aandelen slechts ,,plaatsvervan-ging” in ‘de zin van Prof. Polak (Enige grondslagen voor
de financiering der onderneming, blz. 24) optreedt; het is
echter duidelijk, dat dit alleen dan het geval zal zijn, indien
de vroegere eigenaar het effect
zonder winst
verkoopt.

3 September 1941

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

515

In de depressie zal men – en hierover bestaat tegen-
woordig vermoedelijk nauwelijks meer verschil van mening
— door het aangaan van leningen (voor openbare werken)
moeten trachten de bevroren spaargelden weer in de
circulatie te brengen.

De toestand, die men heden ten dage waarneemt, bevat
elemënten der beide hierboven beschreven coiijunctuur-
phasen. Enerzijds overeenkomst met de baisse: .geringe
vraag naar, vermogen van de zijde der ondernemers en
grote hoeveelheden liquide middelen, en anderzijds over-
eenkomst met de hausse: belangrijke stijging der aandelen-

koersen.

1.
Ooereenhoinst met de baisse.
De netto-investeringen
der ondernemers zijn tot een minimum beperkt; bedroegen
de particuliere emissies in Nederland in de depressieperiode
van 1931 tot 1936 gemiddeld 20 millioen gulden per jaar,
1940 bracht met 2 millioen gulden een absoluutlaagte-record.
In 1941 volgde een kleine opleving (tot 1 Augustus van
dit jaar bedroegen de particuliere emissies ongeveer
10 millioen gulden), doch hierbij dient men in het oog
te houden, dat het bedrag der emissies gedurende een
bepaalde periode niet aangeeft, in ieder geval niet behoeft

aan te geven, welk bedrag
in die periode is
geïnvesteerd,
met andere woorden niet behoeft overeen te stemmen met
het bedrag, dat in die periode is besteed voor de expansie
van het productie-apparaat. Normaliter dient een emïssie
om het bankcrediet, dat voor de financiering van een
uitbreiding is aangetrokken, af te lossen, wat dus inhoudt, dat gewoonlijk de expansie reeds is geschied, wanneer dd
emissie plaats vindt.
Nadere beschouwing van de emitterende bedrijven

uit de laatste tijd
5)
doet uitkonien, dat deze inderdaad in
het merendeel der gevallen de gelden voor consolidatiedoel-
einden aantrokken. lIet is wenselijk dit aan te stippen, daar
hieruit volgt, dat de lichte opleving, die men in de laat-
ste tijd op de emissiemarkt kon waarnemen, waarschijn-
lijk slechts van voorhijgaande aard zal zijn.
In een tijd, waarin het merendeel der bedrijven niet in de gelegenheid is de allernoodzakelijkste vervangingen,
hetzij van grondstoffen, hetzij van productiemiddelen,
te verrichten, is voor het gros der bedrijven – een deel
van de metaalnijverheid maakt hierop een uitzondering
– de mogelijkheid van expansie reeds om technische

redenen uitgesloten.
1-let ontbreken van vervangingsmogelijkheden doet
zelfs de bruto-iivestcririgen aanzienlijk dalen, en heeft
tot gevolg, dat ook een belangrijk deel van de vrij-
gekomen afschrijvingsgelden niet opnieuw in de productie
kan worden aangewend, wat bij deze bedrijven, evenals
dit ineen depressie het geval is, een extra grote liquiditeit

tot gevolg heeft.
Ook de particuliere spaarders hebben met soortgelijke moeilijkheden te kampen. Of en in hoeverre in de achter
ons liggende periode het totale bedrag der particuliere spaargelden is toegenomen, valt niet met zekerheid te
zeggen, daar gegevens betreffende de grootte van het
nationale inkomen en de omvang der uitgaven voor con-
sumptieve doeleinden sedert 1940 niet meer zijn gepu-
bliceerd. Speculaties over de vraag, of de spaargelden
al dan niet zijn toegenomen, kunnen hier dan ook achter-
wege blijven, temeer daar in ieder geval vaststaat, dat ook
deze spaarders met een nijpend gebrek aan beleggings-
materiaal te kampen hebben.

2.
Ooereenkomst met de hausse.
Naast deze verschijn-

selen, die grote overeenkomst met de depressieperiode
vertonen, is er ook een punt van overeenkomst met de
hausse: de stijging der aandelenkoersen.
Het algemeen indexcijfer van de koersen van aan-

5)
Zie hiervoor het Kwartaaloverzicht van de Amster-
damsche Bank, Juli 1941, blz. 32.

delen bedroeg, volgens het C.B.S., (1930 = 100) in:
Sept. 1940

94.3

Maart 1941

115.1
Oct.

104.1

April

126.5
Nov.

112.7

Mei

121.6
Dec.

116.1

Juni

117.1
Jan. 1941

120.0

Juli

.

124.6
Febr.

113.4 .

Aug.

132.7
Het invoeren van de speculatiebelasting in Mei 1941
heeft deze opgaande beweging tijdelijk geremd, doch
vooral in de laatste weken zijn de aandeelenkoersen weer
aanzienlijk opgelopen.
1-loewel de stijging quantitatief geringer is dan die, welke
in Amerika in de jaren 1927 tot 1929 optrad, is de oorzaak
dezelfde. Evenals destijds zoekt ook nu weer een overvloed
van spaargelden naar heleggingsmateriaal, wat – in de
terminologie van Moulton – tot een ,,aandeleninflatie”
leidt
6).
1-let is ten zeerste te hopen, dat een verdere stijging
van het koerspeil zoveel mogelijk tot staan zal worden
gebracht. Men dient hierbij voor ogen te houden, dat
thans door tal van beleggers aandelen worden gekocht,
welke betaald worden met middelen, die hiervoor van
huis uit niet bestemd zijn. Zeer terecht werd er onlangs
in het ,,Amsterdarnsch Effectenblad”
7)
op gewezen, dat
bedrijven een uiterst gevaarlijk spel spelen, indien zij de
door de oorlogsomstandigheden vrijgekomen middelen in
aandelen beleggen. Deze middelen dienen immers bij de
eerste de beste gelegenhéid weer in het eigen bedrijf te.
worden aangewend. Daar dan vermoedelijk deze gelegen-
heid gelijktijdig voor tal van bedrijven weer zal open-staan, heeft men door deze politiek min of meer auto-
matisch de voorwaarde voor een koersdaling na het be-eindigen van deze oorlog geschapen. Vandaar dan ook,
dat (loor bovengenoemd blad het kopen van aandelen
door ondernemingen tea sterkste wordt afgeraden, en een
pleidooi voor het beleggen in schatkistpapier, al dan niet
door tussenkomst van een bankier, wordt gehouden.
De vraag kan echter rijzen, of het aanbod van schatkit-
papier voldoende zal zijn om de totale beleggingsvraag
te bevredigen. Onlangs werd er in dit blad op gewezen ), dat, door het wegvallen van de belemmeringen in het be-talingsverkeer tussen Nederland en Duitsland, de banken op den duur hetzij markensaldi, hetzij vorderingen op de
centrale bank zullen dienen aan te houden. Indien inder-
daad de vorderingen op Duitsland, voor een deel, de
plaatg van het schatkistpapier gaan innemen, zal ook
deze beleggingsmogelijkheid verminderen.

Vorming oan een ,.oernieuu’ingsfonds” door de onder-

nenzingen.

Indien nu enerzijds vaststaat, dat beleggen in aan-
delen tot ongewenste koersstijging leidt, en men anderzijds
rekening dient te houden met de mogelijkheid, dat het
aanbod van schatkistpapier in de toekomst in aanzien-
lijke mate zal afnemen, dient de vraag gesteld te worden,
op welke wijze vrijgekomen gelden uit het bedrijfsleven
en spaargelden van, particulieren dan wèl dienen te worden
aangewend. In het kader van de hierboven beschreven
conjunctuurpolitiek wordt dit duidelijk. Ware sprake van
een depressietoestand, dan kon de overheid de over-
tollige gelden, via een politiek van openbare werken, weer
in circulatie brengen. Dit is echter in de eerste plaats,
door gebrek aan de voor deze werken benodigde grond-

Zie L. J. Zimmerman, op. cit., blz. 53 e.v. Voor een
deel wordt de stijging hier te lande ook veroorzaakt door
aankopen vah Duitse zijde. Dit pleit echter niet tegen dé
hier ontwikkelde opvatting; in Duitsland is immers het tekort aan beleggingsmateriaal minstens even groot als in ons land.
Amsterdamsch Effectenblad, 6 en 8 Augustus 1941. H. W. J. A. Vredegoor, De invloed van de opheffing van de Nederlandsch-Duitsche clearing op de geldmarkt,
Economisch-Statistische Berichten, 30 Juli 1941.

516

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

S September 1941
1

stoffen, onmogelijk, en in de ‘twede plaats in strijd met de
gehele overheidspo]itiek in tijden van oorlog, wanneer er
juist naar gestreefd moet worden, de vraag naar con-
sumptiegoederen zoveel mogelijk in te parken. ‘Ware er sprake van een hausse, dan zou men de overheid dienen
aan te raden de belastingen niet te verlagen en geen ver-
snelde aflossingspolitiek te volgen, doch het batig sa]do

van de begroting in een ,,conjunctuurfonds” te storten,
waarin deze gelden voor de verdere duur van de hausse
dienden te worden opgepot. Waarom iets dergelijks nu
niet in aanmerking komt, behoeft, meen ik, niet te worden
uiteengezet.

Doch wat de overheid onder de huidige omstandig-
heden niet kan doen, blijft voor de bedrijven en de par-
ticulieren wèl als mogelijkheid open.
Zij
kunnen zonder
enig bezwaar, ieder voor zich, hun overtollige middelen
in een fonds, bijvoorbeeld in een ,,vernieuwingsfonds”
storten. Weliswaar derft men dan gedurende het verdere
verloop van de oorlog de rente van deze gelden, doch dit
weegt ruimschoots op tegen de voordelen, die het later
vrijelijk over deze gelden kunnen beschikken met zich
brengt.

Indien het huidige tekort aan beleggingen de spaarders
er toe verleidt fondsen te kopen, die ze onder andere om-
standigheden niet zouden hebben gekocht, kan dat voor
de Nederlandse economie na de oorlog grote moeilijkheden
met zich brengen. T-let is voor de ondernemers veel vei-
liger deze gelden tijdelijk te latén braak liggen, dan om,
door een opwaartse druk uit te oefenen op de beleggings-
markt, aandelenkoersen naar boven te drijven, waarop,
bij noodzakelijke liquidatie van deze effectenportefeuilles
na het beëindigen van de oorlog, koGrsdaling en verliezen
op de hoofdsom zullen volgen.
L. J. ZIMMERMAN.

STAATSLEENING EN GEBLOKKEERDE

MARKENBELASTING.

De geruchten omtrent de uitgifte van een nieuwe staats-
leening, bedoeld als consolidatie der vlottende schuld,
hebben in den laatsten tijd vasteren vorm aangenomen.
Algemeen circuleeren thans geruchten, dat de nieuwe
leening f 1 milliard groot zal zijn, een rente van 31 pCt.
zal dragen en een looptijd van 25 jaar zal hebben, terwijl
de koers van uitgifte iets onder pari zal zijn. Op het oogen-
blik is nog niets bekend omtrent eventueele bepalingen
met het karakter van een ,,stok achter de deur”, noch over
de vraag, of de vennootschappen gedwongen zullen worden
voor een bepaald percentage van haar reserves of b.v. van

haar winst over het afgeloopen jaar in te schrijven, of dat
men zal volstaan met minder vèrstrekkende gedwongen
inschrijvingsvoorscliriften.
Nu mag zonder twijfel een bedrag van f 1 milliard een
formidabele som genoemd worden, zoodat men op het
eerste gezicht het mede-optreden van de vennootschappen
met haar groote liquiditeit zou toejuichen. Uiteraard is
dit het geval in de kringen van particuliere beleggers. Werpt

men een blik op de maandstaten der groote banken, dan zou men daarin steun vooi een dergelijke meening kun-
nen vinden.

Nochtans komt het ons gewenscht voor, dat men het
bedrijfsleven, uitsluitend op grond van zijn momenteelen
middelenovervloed, niet in het geding betrekt. Reeds
eerder wezen wij in’dit blad op het feit, dat de liquidit’eit
van het bedrijfsleven een noodzakelijk kwaad is.
1)
Het
zou allerminst gewenscht zijn om deze middelen te gebrui-
ken voor een ander doel dan waarvoor zij bestemd zijn:
de financiering van bedrijfsvoorraden. Immers de tijd zal
aanbreken, dat voorraden moeten worden aangevuld,
uitgestelde vernieuwing van het productie-apparaat moet

1)
De ontwikkeling van het Nederlandsche bedrijfsleven
in het licht der bankbalansen. E.-S.B. van 23 Juli 1941.

plaats hebben en eventueel uitbreiding moet worden ge-
geven aan de bedrijfsinstallatie, indien Nederlands taak
in de wereld van morgen daartoe aanleiding geeft. Zou men
desondanks het bedrijfsleven groote posten obligaties op-
dringen, dan kan men zich indenken, dat dit Ivroeg of laat
tot verkoop daarvan zou overgaan. Door dit ,,uitslijten”
zou de markt voor staatsfondsen dan geruimen tijd onder

druk komen te staan.

In het kader van deze redeneering zou het dus gevenscht
zijn, dat de geheele leening voor rekening van particulieren
zou komen, zoodat waarschijnlijk wel gebruik zou moëten
worden gemaakt van een ,,stok achter de deur”. Hoewel het Nederlandsche volksvermogen zeker niet gering be-
hoeft te worden geacht, is de grootte van de leening toch
wel van dien aard, dat men zich afvraagt, of hier niet al te groote spanningen worden veroorzaakt, temeer daar,
met een consolidatie van f 1 milliard, de vlotteride schuld
nog lang niet geliquideerd is en de mogelijkheid van verdere
leeningen blijft bestaan.

Hei verloop oan den handel in Duitsche fondsen sinds den
oorlog.

Nu bevond zich een deel van het Nederlandsche effec-
tenvermogen, tot véör de verklaringen van den heer mr.
M.
M.
Rost van Tonningen op 27 Augustus jl., in een zeer
ongewenschten toestand. Wij bedoelen hier de Neder-landsche beleggingen in Duitschland. Nadat de handel.
in Duitsche fondsen in 1940 gedurende korten tijd flo-
reerde en bezitters voor hun stukken ongehoorde koersen
konden maken, kwam hieraan een spoedig einde. Op 1
November 1940 werd namelijk bij besluit van den secre-
taris-generaal v4n het Departement van Financiën bepaald,
dat, indien opbrengsten uit de verzilvering van Duitsche
waarden uit het Duitsche Rijk naar het bezette Neder-
laridsche gebied uiterlijk 31 December 1944 worden over
gemaakt, de volgende belastingen zouden worden geheven:

in 1941 …………….70 pCt.
in 1942 ……………. 60
in 1943 …………….40 in 1944 …………….20

der

waarde.
Uitzonderingen zouden worden gemaakt, indien de
houder kon aantoonen, dat hij meer voor het fonds had
betaald, dan voor hem bij verkoop na aftrek van de be-
lasting zou overblijven.
De bedoeling van deze voorschriften was duidelijk: de

belegger, die reeds jaren geleden tegen hooge koersen
een belang had genomen bij Duitsche beleggingen, kon
eventueel zijn geld overgemaakt krijgen. Zij, die uitslui-
tend hadden gekocht in de hoop op een snelle koers-
winst, zouden daarentegen ôf moeten wadhten tot 1945,
ff genoegen moeten nemen met zeer belangrijke aftrekken van de verkoopsom.

Hiermede kwam de handel tot een abrult einde, daar
niemand uitsluitsel kon geven betreffende de vraag, wie
aansprakelijk zou zijn voor betaling van de belasting,
indien het Duitsche fonds te eeniger tijd naar Duitsch-
land zou repatrieeren. Nog in dezelfde maand – Novem-ber 1940 – kon de Vereeniging vooi den Effectenhandel
met machtiging van den secretaris-generaal ‘mede-
deelen, dat, indien koop en verkoop van Duitsche effec-
ten tusschen ingezetenen en voor hun rekening plaats
vonden, noch de.verkooper, noch de kooper belasting, op

grond van het geblokkeerde markenbesluit, schuldig
waren. Belastingplichtig was slechts die ingezetene, die
aan een niet-ingezetene Duitsche effecten verkocht,
indien deze verkoop een overmaking van geld uit het
Duitsche Rijk naar Nederland tengevolge zou hebben.
De voorwaarde, dat de kooper den verkooper moest vrijwa-
ren vooi alle financieele gevolgen, welke vooi den verkooper

konden ontstaan uit hoofde van de geblokkeerde marken-
belasting, bleef gehandhaafd, maar had alleen betee-

kenis, indien de koop geschiedde voor rekening van een
niet-ingezetene.

31

8 September 1941

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

517

Einde Maart 1941 kwam vervolgens deze geheele vrij-
waringsplicht geheel te vervallen, waarop een levendige
handel outstond. Op 1 April kwam echter reeds het ,,Ge-
blokkeerde Markenbesluit 1941″ in werking, waarbij in ge-

val van verkoop van Duitsch’e fondsen,
ook in het onder-

ling verkeer tusschen Nederlanders,
de volgende belastin-

gen werden opgelegd:
60 pCt. bij verkoop vÔör of op 31 December 1941,

40

,,

,,

,,

in 1942,

20

,,

,,

in 1943.
Ook deze bepalingen bleken voor den handel in Duit-
sche fondsen onoverkomelijk. Houders van Duitsche
effecten waren namelijk niet geneigd tot afstand van hun
bezit, daar zij in het loopende jaar slechts 40 pCt. van
den verkoopprijs zouden ontvangen.
Gezien het hoogst onbevredigende van dezen toestand,
vooral nu de overige financieele betrekkingen met Duitsch-
land soepel geregeld waren, heeft men zich bezonnen op
maatregelen om den handel in Duitsche fondsen nieuw
leven in te blazen. Succes hebben deze pogingen echter

niet gehad.

Opheffing der geblokkeerde inarkenbelasting

Thans komt echter het bericht af, dat met ingang van 1 September de geblokkeerde markenbelasting zal vor-

den opgeheven.
Reeds eenigen tijd geleden heeft de heer mr. di’. H. J.
von Brucken-Fock de interessante vraag gesteld, welke
gevolgen de opheffing van deze belasting, voor Nederland
zou hebben. De heer von B.T. acht het niet twijfelachtig,
dat zich een verkoopbeweging van Duitsche fondsen in Nederlandsche bezit naar Duitschland zou voordoen en
noemt daarvoor twee argumenten: de schaarschte aan be-

leggingsmateriaal aan de Duitsche beurzn, en het feit,
dat het rentetype van de meeste Duitsche fondsen in
Nederlandsch bezit hooger is dan de thans in Duitschiand
geldende noimen.
Dat van Nederlandsche zijde aanbod zou -kunnen
worden verwacht, is o.i. niet twijfelachtig. De houders
dezer stukken, die voor hun bezit jarenlang slechts uitei&
mate onbevredigende koersen hebben kunnen maken,
zullen voor een deel begrijpelijkerwijze gaarne deze gun-

stige gelegenheid tot verkoop aarigrijpen.

Nochtans is door het verdwijnen van de geblokkeerde
markenbelasting de toestand zoo radicaal veranderd,
dat een ander deel van het beleggend publiek in Duitsche fondsen eerst nog wel eens met zich zelf te rade zal gaan,

alvorens deze fondsen af te stooten. Het feit toch, dat in

deze fondsen thans onbeperkt gehandeld kan w’orden en
dat dagelijksde’mogelijkheid van verkoop, zoo die overwogen
wordt, open staat, zal voor vele beleggers onmiddellijke
realishtie nauwelijks meer urgent doen zijn. De we-
tenschap, dat voortdurend voor deze stukken een

markt bestaat, zonder belasting- of andere complicaties,
zal o.i. vele beleggers hun Duitsche stukken voortaan met

geheel andere oogen doen beschouwen.
Nemen wij echter het geval, dat ons Duitsche fondsen-
bezit – door den heer von B.-F. opeen waarde van meer dan f 1 milliard geraamd – toch geheel of voor een deel

naar Duitschland verkocht zou worden, dan zou dit
voor Duitschland een buitengewoon welkome bijdrage

aan beleggingsmateriaal beteekenen.
In ons land zou echter via De Nederlandsche Bank een
bedrag aan: niëuw geld bij algeheele liquidatie tot circa
f1 milliard toe in circulatie komen, hetgeen in een tijd,

waarin de belegging zoekende middelen reeds zeer over-
vloedig zijn, een hoogst ongewenschten toestand zou scheppen. De heer von B.-F. zou voor dit bedrag een
sterilisatie venschen, door het provenu van den verkoop
op een geblokkeerde rekening bij De Nederlandsche Bank
te laten storten, waarover slechts met toestemming, van
die instelling zou mogen worden beschikt. De heer von
B.-F. is van meening, dat als regel kan worden aange-

nomen, dat de bezitters niet op het door de Duitsche
fondsen vertegenwoordigde geldbezit waren aangewezen.
Nadeelig voor de Nederlandsche volksgemeenschap zou
echter zijn, dat van dit bezit dan slechts de geringe op-
brengst van kortloopend Duitsch schatkistpapier zou
worden genoten, tenminste zoolang men niet zou wen-
schen over te gaan tot investeering in bedrijven met

werkingssfeer in Centraal-, Oost- of Zuid-Oost-Europa. De president van De Nederlandsche Bank, mr. M. M.
Rost van Tonningen, heeft echter niet tot blokkeering
van het provenu willen overgaan; hij heeft daarmede
tegenover houders van Duitsche stukken een zeer coulante
houding aangenomen. 1-let is ook onze meening, dat
Nederlandsche belanghebbenden een hernieuwde blok-
keering van hun bezit allesbehalve zouden hebben toe-
gejuicht. Op deze wijze zou bovendien een aanzienlijk
bedrag aan middelen, waarvoor in ons land zeker wel
aanwendingsmogelijkheid bestaat, voor effectief gebruik
zijn uitgeschakeld. 1-let blijkt immers, dat de behoeften van
den Staat voortdurend groot blijven, en daar deze in de
reeds sterk gestegen belastingontvangsten geen dekking

kunnen vinden, is de Staat gedwongen om bij voortduring
middelen op te nemen, waartegen hij schatkistpapier plaatst.
Cons olidatie -operaties zullen ternauwernood een rustpunt
op clezen weg vormen. Had het daarom niet voor de hand
gelegen, het uit Duitsche fondsen vrijgemaakte bedrag
in de eerste plaats dienstbaar te maken aan de financiering
van de overheidsbehoeften?

Steun aan de markt voor staatsfondsen.

De groote mate van vrijheid, die de president van De
Nederlandsche Bank aan bezitters van Duitsche fondsen
en hun adviseurs, de banken, laat, beteekent o.i. toch een
niet te onderschatten gevaar, ingeval van eventueele

herbelegging uit verkoop. Tegenover het groote voordeel, dat de overheid thans
aan houders van Duitsche fondsen biedt, had zij o.i. van
haar kant zond ei’ bezwaar eentegenprestatie kunnen vragen.

Deze had kunnen bestaan in een steun aan de staats-
financiën, die thans door den president der
Bank
slechts

verzocht wordt, maar die gerust als voorwaarde had kun-
nen worden gesteld voor de intrekking der geblokkeerde

markenhelasting.
Het uit verkoop der Duitsche fondsen voortvloeiende
tegoed zou bij De Nederlandsche Bank op geblokkeerde
rekening geboekt kunnen worden, waardoor deze gelden
geen verderen koersopdrijvenden invloed op de toch
reeds gezwollen fondsen markt zouden kunnen uitoefenen.
Echter zou deze blokkeering slechts het karakter van
een overgangsmaatregel moeten dragen. Zoodra namelijk
consolidatie van vlottende schuld gewenscht is, zouden
houders het geblokkeerde tegoed niet ontvangen in geld,
dat de circulatie, orinoodig zou verruimen, maar in obli-
gaties eener nieuwe staatsleening. –

Terwijl de president van De ‘Nederlandsche Bank in
zijn rede van 27 Augustus jl. nog niet ‘verder wilde gaan dan aan bankiers te verzoeken hun cliënten opmerkzaam
te maken op Nederlandsche staatspapieren, zou uitvoering
van het bovenstaande dit bankiersadvies overbodig
maken en houders van geblokkeerde saldi bij De Neder-

landsche Bank geen andere keus laten.
Zou de Nederlandsche Bank den Staat echter de mid-
delen verschaffen voor aflossing der vlottende schuld,
zij zelve zou daartegenover de gecentraliseerde vordering.
op Duitschland behouden in den vorm van schatkist-
wissels, welke vordering een waardevol bezit kan vormen,
wanneer het Duitsche bedrijfsleven zich na den oorlog weei

kan toeleggen op productie en export van in ons land be-
geerde goederen. Bovendien is het waarschijnlijk, dat na
den oorlog, door grootere kapitaalbehoeften van de in-
dustrie voor vredesproductie,’ de beleggingsmogelijkheden
voor Nederlandsch kapitaal in Duitschland aanmerkelijk
grooter, en tevens op rendementsbasis aantrekkelijker en

,w5’LX

518

1

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

3 September 1941

overzichtelijker worden, dan zij thans in de oogen van som-mige beleggers zijn. De wisselvordering op Duitschiand be-

hoeft dus geen bijzondere zorgen te wekken. Bovendien valt

een dergelijke vordering in het kader van de veelhoeks-
clearing op het Continent niet uit den toon. Zij kan om.
dienen als tegoed voor Nederlands invoeroverschot met

een anderen partner der clearing, waarmede i)uitschland
een uitvoeroverschot heeft.

Het aan den Staat als tegenwaarde der nieuw-uitgegeven
obligaties verstrekte bedrag zou zijn weg vinden naar de
bezitters van het schatkistpapicr, de banken, waadoor
de ruimte op de geidmarkt zou toenemen. Gezien den

aard der crediteurensaldi der banken zal men o.i. weinig
angst behoeven te hebben, dat deze middelen van de

geld- naar de kapitaalmarkt zl4llen strooinen. Voor den
Staat zal het daardoor gemakkelijk en voordeelig zijn,
vérdere behoeften aan vlottende middelen te hevredigen. Voor de oorsproilkelijke houders der Duitsche fondsen
zou het resultaat zijn, dat hun vordering een anderen
schuldenaar heeft gekregen. Zij zullen op rendementsbasis
bezien er waarschijnlijk eenigszins op achteruit gaan, ge-
zien het streven der overheid om de rente der staatsschuld

tot 31 pCt. terug te brengen. Zij zijn er echter in ieder

geval belangrijk beter aan toe, dan wanneer hun geblok-
keerde vordering op De Nederlandsche Bank laagrentende
Duitsche schatkistwisseis achter zich had. Van niet te onderschatten beteekenis zou bovendien zijn, dat hun
bezit, in plaats van geblokkeerd te zijn, een ruime markt
heeft gekregen.

Nadeel zou het bankwezen ondervinden, dat de bevre-digende baten zou missen uit een belegging in schatkist-
papier, waaraan weinig risico is verbonden. Daardoor
zouden de rente-ontvangsten, thans een belangrijke winst-
bron, in het gedrang komen.
Bovéndien zou zich voor het bankwezen een beleggings-probleem voordoen, gelegen in de relatieve schaarschte aan
schatkistpapier, een probleem, dat echter o.i. te preferee-
reeren is boven de spanning, die een groot bedrag aan
nieuwe middelen op de kapitaalmarkt zou veroorzaken, zoo
het daar zonder restricties’ werd toegelaten.

W. T. T. SLEE.

RONDOM DE VERLENGING VAN DE

TINRESTRICTIE.

Inleiding.

De derde overeenkomst van de in het Internationaal
Tin Contrôle Comité vereenigde landen, welke begin 1937
voor den duur van vier jaren werd aangegaan, zal aan het
eind van dit kalenderjaar verlengd moeten worden, d.w.z.
indien men aanneemt, dat de meeste deelnemers in deze overeenkomst een voortduring van deze, tot dusver wel
zeer geslaagde, samenwerking wenschelijk achten. In
principe is dan ook reeds tot verlenging besloten, maat
de inhoud en voorwaarden van de nieuwe overeenkomst
moeten nog worden vastgesteld.
Toch zal men deze verlenging van de tinrestrictie geens-
zins als een formaliteit zonder meer dienen te beschou-
ven. Onder liet thans vigeerende schema is wel gebleken,
dat met name de verdeeling van de standaardquota
onder de verschillende landen niet alleen niet tot aller
tevredenheid heeft plaats gevonden – hetgeen trouwens
ook moeilijk te verwachten viel -, maar dat ook bij
de practische uitvoering der restrictiepolitiek de be-
staande vérhouding der standaardquota verschillende
moeilijkheden bood en nog biedt. Juist onder de huidige
omstandigheden, nu de tinproduceerende industrie alle
beschikbare productiecapaciteit moet benutten om aan de
ongekend groote vraag naar dit product te voldoen, is
duidelijk aan het licht getreden, dat de productie der
bij de tincontrôle aangesloten landen allesbehalve een
rekensommetje van uitvoerpercentage maal standaard-
quotum beteekent. De verschillen in reëele productie-

capaciteit en de verhoudingen, zooals deze bij de vast-
stelling der standaardquota waren vastgelegd, welke ook
reeds, zij het in mindere mate, aan den dag traden in
de meer normale jaren véér. dezen oorlog, hebben ziêh
thans zoo duidelijk gemanifesteerd, dat nu bij een be-
spreking van de verlenging der restrictie een hernieuwdé
vastste]]ing der standaardquota wel liet voornaamste
agendapunt moet uitmaken.

hierbij komt nog, dat de mogelijkheid zeer groot is,
dat de tinrestrictie door de politieke ontwikkeling in
liet Verre Oosten en de economisch-politieke situatie
van liet Amerikaansche continent thans zoodanig wordt
beïnvloed, dat ook deze factoren een belangrijk woordje
zullen meespreken bij de vaststelling der standaardquota.
Uit liet, uiteraard schaarsche, nieuws, dat ons nog
omtrent de tinpositie en de tinrestrictiepolitiek bereikt,
blijkt dan ook wel, dat een verlenging van de tinrestrictie,
hoewel deze als vaststaand kan worden ‘aangenomen, niet
zonder de noodige moeilijkheden en dientengevolge met
waarschijnlijk ook vrij belangrijke wijzigingen in de over-
eenkomst zal plaats vinden.

Eenerzijds wijst men er van de zijde van belangheb-
benden op, dat onder den hoogen druk, waaronder de tin-
mijnbouw thans werkt, de werkelijke productiecapaciteit,
ie. ‘tle juiste basis voor een vaststelling der standaard-
quota, nu pas duidelijk aan ht licht treedt. Van tegenover-
gestelde zijde, met name door landen welker productie
thans naar verhouding aanzienlijk bij de toegestane quota ten achter blijft, wordt er begrijpelijkerwijze op gewezen,
dat de huidige abnormale toestanden moeilijk als vergelij-
kingsobject voor een vaststelling der standaardtonnages
kunnen dienen. Terloops willen wij reeds hier opmerken
dat o.i. na elimineering van de werkelijk ,,abnormale”
factoren ten aanzien van de productie, wel degelijk reke-
ning moet wordn gehouden met het reëele prestatiever-
mogen van den tinmijnbouw, zooals dit thans in de ver-
scheidene landen aan den dag is getreden.
Zal voorts Fransch Indo-China onder den momenteelen
Japanschen invloed nog langer aan de restrictie-overeen-

komst deelnemen? De waarschijnlijkheid lijkt ons vrij
groot, dat deze producent, die toch al een eenigszins
bijzondere plaats in liet restrictieschema innam, zoo niet
formel, dan toch zeker in feite zich van de tineontrôle
zal losmaken.

Ook ten aanzien van Thaïland, welk land ook reeds
een bijzondere plaats in liet huidige tincontrôleschema
innam en steeds, nu in het bijzonder, met (o.i. volkomen
ongemotiveerde) speciale eischen met betrekking tot zijn standaardquotum kwam, is het, naar wij meenen
zeer de vraag, of deze producent zich nog onder liet even-
tueel hernieuwde tinkartel zal voegen. Het is zeer be-
grijpelijk, dat men thans weinig geneigd is aan de,over-dreven eischen van dit land tegemoet te komen. Ander-
zijds zal men echter dienen te beseffen, dat hij uitslui-
ting van Thailand in een meer normale toekomst een be-
langrijke producent als outsider een vrij nadeeligen factor
voor de w’erking îan het kartel kan vormen. Naar wij mee-
tien te mogen verwachten, zullen ook hier thans de poli-
tieke factoren meer geivicht in de schaal leggen dan de
economische overwegingen.
hoe zal tenslotte de invloed van liet Amerikaansclie
continent als consument en producent op de verlenging
der overeenkomst zijn? Wij wezen er in voorgaande be-
schouwingen in dit blad
i)
reeds op, dat om economisch-
politieke eii strategische redenen de invloed op de tin-
contrôle van de Vereealgde ‘Staten als consument, en in
verband hiermede de beteekenis van Bolivia, als producent
op het Amerikaansche continent, sterk waren toegeiomen.
Deze tendens is jn de afgeloopen maanden nog sterker ge-

i) Zie Economisch-Statistische Berichten van 20 No-

vember 1940; J. Willems: ,,De tinpositie en de tinvoorzie-
ning van de Vereenigde Staten”.

r

8 September 1941

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

519

worden, en wij twijfelen er niet aan, of Amerika zal ook
hier een belangrijke stem in het kapittel hebben.
hierboven somden wij eenige vraagstukken op, die zich thans rondom de verlenging van de tinrestrictie voordoen.
Aan de hand van een beknopt overzicht van de huidige
tinpositie willen wij hieronder in een vergelijking met de
huidige quotaverdeeling eenige nadere beschouwingen
over deze materie naar voren brengen, waarbij wij in
het bijzonder ook aan de positie van Nederlandsch-Indië
in dezen eenige aandacht willen schenken.

Productie

Thans beschikken wij over de productiecijfers der bij
de restrictie aangesloten landen gedurende een vol jaar,
tijdens hetwelk het record-uitvoerpercentage 130 pCt. der standaardquota bedroeg, nl. van Juli 1940 tot Juli 1941
2).

Tinuit
QOCP
der restrictielanden.

Juni
1940
t.e.in. Juni
1941. (x 1000
long tons)

Toegestaan
W
tvoerquotum
Reëele uitvoer
(uitvoerpercentage
Reëele
in procenten
130 pOt.)
uitvoer
van quotum

BritschMalakka

.
100,5
88,0
87 pCt.
Nederlandsch-Indië
50,8
52,4
103

Bolivia

.
…………..
59,8
43,1
72

Thailand

……….
24,2
17,1
70

Belgische Congo

. . .
17,6 13,5
76

Nigeria

…………
12,9
10,4
81

l.’ransch Indo-China

.
3,9
1,6
40

Totaal restrictielanden
269,9
226,0
84 pCt.
De conclusie, die uit deze gegevens is te trekken, treedt
duidelijk naar voren. De tinrestrictielanden als geheel
zijn niet in staat geweest het hooge iiitvoerpercentage
van 130 pCt. der basisquota te halen. Nu is er, naar wij
•meenen, van de zijde van çle tincontrôle ook niet op ge-
rekend, dat zulks het geval zou zijn en heeft men alleen
een dergelijk hoog uitvoerpercentage vastgesteld om daar-
mede de productie tot het uiterste te stimuleeren en te
voorkomen, dat er thans onnoodig grenzen zouden worden
gesteld .aan de productiecapaciteit van ook maar één der
aan de restrictie deelnemende landen. Zij, die meenen in bovenstaande gegevens een bewijs te zien voor het talen
der tincontrôle, zijn dus o.i. wel iets te voorbarig met
hun conclusie; ,,wishful thinking” is nu eenmaal een veel
voorkomend euvel. 1

Joogstens zou men critiek kunnen
uitoefenen op de cuotaverdeeling, die met name voor
Nederlandsch-Indië vrijwel steeds, zooals ook nu gebleken
is, aan den ongunstigen kant is geweest. In het hierna
volgende komen wij hierop nader terug.
Wel is opvallend, hoe sterk de verschillen tusschen wer-kelijken en toegestanen uitvoer in de afzonderlijke produc-
tielanden uiteenloopen. Er is zelfs een producent, nl. Nederi-.
Indië, die kans geziçn heeft het toegestane quotuin ook
werkelijk te exporteeren. Dit is inderdaad een opmerkelijk
verschijnsel en een duidelijlc bewijs, wat Indië met zijn
uitmuntend geoutilleerd productie-apparaat, ook in deze tijdep, kan presteeren. Er dient natuurlijk in aanmerking
te worden genomen, dat Indië o.a. van de zijde van zijn
voornaamste tin-afnemers, met name de Vereenigde Staten,
alle mogelijke medewerking heeft ondervonden bij de op-
lossing van het anders vaak zoo netelige transport-

probleem.
Alle overige tinmijnbouwlanden zijn echter, in ver uit-
eenloopende verhoudingen, onder den toegestanen uitvoer
gebleven. Britsch-Malakka, een van de oudste en grootste
tinproducenten, heeft weliswaar zijn tot dusver hoogsta jaarproductie ten bedrage van 77,5 duizend long tons in
1937 thans met ongeveer 13 pCt. overschreden, maar

2)
Volled-igheidshalve willen wij opmerken, dat deze
export- en productiecijfers thans voorloopig het laatste
materiaal te onzer beschikking vormen, daar het Tin-
comité besloten heeft deze gegevens niet langer te pu-
bliceeren.

bleef tegelijkertijd met een zelfde percentage onder zijn quotum. Op de tweede plaats, in volgorde van kleinsten
achterstand, komt de andere Britsche producent, Nigeria,
De productie van dit gebied was iets minder dan de
record-jaarproductie in 1939. Hierop volgt het, thans ook
onder Engelschen invloed geëxploiteerde, tinmijnbouw

gebied van de Belgische Congo. Dit gebied heeft zijn tot
dusver hoogste jaaruitvoer ,ad 9,7 duizend long tons in
1939 thans ruim overschreden. Als vierde producent komt
Bolivia met een ongeveer 7 pCt. lagere jaarproductie dan
het record-cijfer voor 1929 aangeeft. In het algemeen is er
echter in dit productiegebied, dat de laatste jaren steeds
een aanzienlijken achterstand op zijn quota boekte als
gevolg van binnenlandsche moeilijkheden, thans, o.a. onder
invloed van de intense belangstelling van de Vereenigde
Staten voor het Boliviaansche tinerts, een stijgende ten-
dens in de productie waar te nemen. Met 30 pCt. achter-stand op den toegestanen uitvoer komt dan Thaïland, dat
zijn record-uitvoer van 1939 ongeveer evenaarde. Ten-
slotte bleef Fransch Indo-China wel zeer ver beneden deti
toegestaneri uitvoer. Dit geheel aan politieke oorzaken toe
te schrijven lijkt ons niet juist, indien men ziet, dat de tot
dusver hoogste jaaruitvoer, in 1938, ook thans bereikt werd.

Hier is o.i. duidelijk een bewijs aanwezig, dat dit land
een veel hooger quotum heeft weten te bedingen dan het
ooit kan produceeren Hetzelfde geldt – wij wezen daar reeds terloops op – o.i. ook voor Thaïland. In het alge-
meen is het dan ook zeer begrijpelijk, dat men op grond
van een dergeljken stand van zaken thans een herziening
van de basisquato bepleit. In het algemeen is het, naar
wij meenen, ten zeerste gewenscht om in een industrie,
waar de techniek sterken voortgang maakt – zooals dit
l)ij de tinwirtning met zijn ontwikkeling van eenvoudigen
handwerk-mijnbouw tot een sterk gemoderniseerde me-
chanische productie het geval is – zich hij een of an-
dere regeling van een dergelijken bedrijfstak steeds op
den meest recenten toestand te baseeren. Vooral in-
dien dit een productieregeling betreft, dient er naar
gestreefd te worden, dat de meest efficiënte bedrijfs-
tak steeds op den meest recenten toestand te baseeren.
Vooral indien dit een productieregeling betreft, dient er
naar gestreefd te worden, dat de meest efficiënte bedrijfs-
voering ook inderdaad gestimuleerd en beloond wordt.
Laat men dit na, dan is meestal het gevolg, dat na kortererm
of langeren tijd de gezamenlijke regeling gaat lijken op een
veilig ,,tehuis voor ouden van dagen” – en methoden! –
onder de producenten en dat de moderne levenskrachtige
de samenwerking opzeggen.

blet zal aan de hand van bovenstaande opmerkingen
wel duidelijk zijn, dat wij het over het algemeen zouden
toejuichen, indien men bij de verlenging van de tinrestrictie
met de thans, duidelijker dan op grond van berekeningen
of (gewoonlijk geflatteerde) productieramingen van de betrokken ondernemingen zelve, aan den dag getrëden
werkelijke productiecapaciteit zou rekening -houden. 13e-
grijpelijkerwijs echter dienen hierbij wel eventueel zeer-
bijzondere ongunstige en tijdelijke factoren, die thans de
productie van eenig land zouden hebben beïnvloed, in aan-
merking te worden genomen. Teneinde na te gaan, in hoe-
verre deze thans zijn opgetreden, willen wij allereerst een
vergelijking geven van de tot dusver hoogste jaarproductie,
de huidige productie (d.w.z. meestal export) over de periode
Juni 1940 t.e.m. 1941, en het standaardquotum (dus 100
pCt.) der aangesloten landen (cijfers in duizenden long tons)
(tabel bovenaan bla. 520). –
In het algemeen zouden wij uit dit staatje willen con-

cludeeren, dat van een bijzonder ongunstigen factor voor
één van de produceerencle landen moeilijk kan worden
gesproken; wat in meeg normale jaren het maximum bleek,
is- ook nu door alle producenten wel ongeveer bereikt of
zelfs overschreden. Op de gevolgtrekkingen uit deze tabel
aangaande een eventueele quota-herziening willen wij
in dit overzicht nader terugkömen.


5″

yr’ p

‘- •.’

.

520

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

3 September 1941

Tin productie der restrictielanden. (x
1000
long/tons)

hoogste
Land

Stand aard- j aaruit-

U tvoer Juni

quotum

voer Lot

1940 L.e.ni.

in 1941

dusver

in

Juni 1941
Britsch-Malakka . . . .

77,3

77,5

1937

88,0
Nederlandsch-Indië

39,1

39,8

1937

52,4

Bolivia …………46,0

46,3

1929

43,1
Thaïland

18,6

17,0

1939

17,1
Belgische Congo . . .

15,2

9,7

1939

13,5
Nigeria

……….10,9

10,9

1939

10,4
Fransch Indo-China. .

3,0

1,6

1938

1,6

fotaal restrictielanden 210,1

202,8

226,0

Vergelijkt men, als een tweede mogelijke aanwijzing voor
bijzonder ongunstige tijdelijke factoren bij de productie
in één der landen, het aandeel der landen afzonderlijk in den
gezamenlijken uitvoer, resp. in het tweede halfjaar 1940 en het eerste halfjaar 1941, dan krijgt men het volgende beeld:

Aandeel in totalee tinuitooer der restrictielandn.
(in procenten).

Land
2e halfjaar
le halfjaar
1940
1941
Britsch-Malakka

……….
40 pCt.
38 pCt.
Nederlandsch-Indië

……..
23 pCt.
23 pCt.
Bolivia

………………..
19 pCt.
19 pCt.
Thaïland

………………
8 pCt.
7 pCt.
Belgische Congo

………….
4 pCt.
8 pCt.
Nigeria

………………
5 pCt.
4 pCt.
Fransch Judo-China

……..
1 pCt.
1 pCt.
Totale productie in 1000 long
tons ……

…………..

113,1

112,9

Zooals men ziet,’is de onderlinge verhouding der restric-
tielanden in het algemeen ongeveer gelijk gebleven. Al-
leen de Belgische Congo voerde in de eerste zes maanden
van dit jaar aanzienlijk meer uit dan in het voorafgaande
halfjaar, welke ontwikkeling, bij deze betrekkelijk geringe hoeveelheid, o.i. nauw verband houdt met de wisselvallig-
heden van het scheepsvervoer.
Overziet men bovenstaande gegevens betreffende de
productie, dan komt men tot de conclusie, dat de pro-
ductie gedurende de periode Juni 1940 t.e.m. Juni 1941
in het algemeen w’el een juist beeld geeft van de maximum-
productiecapaciteit en de onderlinge verhouding in dit
opzicht van de bij de tinrestrictie aangesloten landen.

Verbruik.

Over het verbruik zijn weinig gegevens beschikbaar.
Twee tendenzen beheerschen dit nog geheel, ni. de groote
vraag naar tin als strategische grondstof en de sleutel-positie van de Vereenigde Staten als belangrijkste tin-
consument. Men tracht in de Vereenigde Staten zich ten
aanzien van de tinvoorziening zoo veilig mogelijk te stellen
en met dit doel worden èn door particulieren èn vooral
van overheidswege groote voorraden aangelegd, terwijl
anderzijds door het ter hand nemen van de tinsmelterij in Amerika zelf, de afhankelijkheid van het buitenland
verminderd wordt. Zooals reeds bekend, werd de bouw
van een tinsmelterij in de Vereenigde Staten door de Bill i-
ton Maatschappij ter hand genomen, die ook voor de ex-
ploitatie zal zorg dragen:
In dit verband moet men ook het bericht zien, dat ei’
jaarlijks 20.000 ton tin in ertsvorm uit Nederlandsch-Indië
naar de Vereenigde Staten verscheept zullen worden. De
samensmelting van deze ertsen met de 18.000 ton tin
in ertsvornh, welke door Bolivia geleverd zouden worden,
geeft de gewenschte combinatie voor een rendabele ver-
smelting van deze laatste ertssoorten. Deze 20.000 ton tin,
d.w.z. ongeveer 28.000 ton erts, beteekenen voor Neder-
landsch-Indië, dat bijna de geheele Billiton-ertsproductie,
die momenteel nog in Britsch-Malakka wordt versmolten,
in de toekomst naar de Vereenigde Staten w’ordt verséheept
om aldaar in de eigen smelterij van deze maatschappij te

worden verwerkt.

Prijzen

De prijsontwikkeling, die vrijwel geheel door New-York
wordt heheerscht, is momenteel tusschen twee vrij dicht
bij elkaar gelegen grenzen bepaald, nI. den minimum-
aankoopprijs van de Metals Reserve Company ad 50
Dollarcents per pouncl c.i.f. Amerikaansche haven, en den door den prijzencommissaris der Vereenigde Staten, lIen-
derson, vastgestelden maximumprijs van 52 Dollarcents
pel’ pound. De ontwikkeling van transport, en assurantie-
kosten, die nien voor dec afstand van het productiegebied
in het Verre Oosten tot Amerika thans op ongeveer 7 â 8
pCt. kan ramen, bepaalt nu in hoofdzaak verder de
schommelingen in de opbrengst van den tirtmijnbouw voor
de producenten. In hoeverre daarentegen belangrijke ver-
anderingen in den kostprijs van de verschillende pioducen-
ten zullen optreden, valt moeilijk aan te geven, daas’ hier elk
gegeven ontbreekt. Eenerzijds is wegens een èventueele
overbelasting van het productie. apparaat, het exploiteeren
van mindei rijke of moeilijker te outginnen ertsvoorkomens,
en stijging van de kosten van arbeid en van andere produc-
tiemiddelen zkei’ een toeneming van den kostpt’ijs te vei’-wachten. Andei’zijds zullen bij een sterk gemodeiniseerde mechanische tinwinning, die dus een aanzienlijk kapitaal
intensief karakter draagt, de vaste kosten per eenheid
product een neiging hebben om te dalen. In het algemeen
kan men wel aannemen, dat thans de tinmijnbouw met zeer
bevredigende
renckementen
werkt, en dat met name voor
de modern geoutilleerde producten met lagen kostprijs,
zooals bijv. Nederlandsch-Indië, momenteel de tinmijn-
bouw hooge opbrengsten oplevert.

De oerdeeling der quota.

Gaven wij hierboven een overzicht van de tinpositie,
waarbij momenteel de ontw’ikkeling van de productie
de belangrijkste factor is, thans w’illen w’ij aan de hand hier-
van nog eenige opmerkingen maken over de kwestie van
een hernieuwde verdeeling der productiequota over de
verschillende landen. In de tweede tabel werden reeds de
basisquota vergeleken met de huidige productie, en de
tot dusver hoogste jaarproductie. Hierbij valt o.a. op, dat
dit laatste getal, behalve voos’ de Belgische Congo en
Fransch Ind.o-Cttina, in het algemeen vrijwel overeen-
stemt met de huidige tandaardqiiota.
Gaat men de geschiedenis van de tincontrôle na, dan
laat zich deze afwijking van quotum en record-productie
voor de Congo en Indo-China gemakkelijk verklaren.
Zooals bekend, werd het Internationaal Tin Contrôle Co-
mité in Maart 1931, als een uitgebreide voortzetting van
een poging tot marktcontrôle der in hoofdzaak Britsch
georiënteerde Tin Producers’ Association, in werking ge-
steld. Aan deze eerste overeenkomst namen oorspronkelijk
alleen Britsch-Malakka, Bolivia, Nederlandsch-Indië en Nigeria deel. De productie van 1929 werd, behalve voor
Nedei’landsch-Indië, waar het quotum een ldeinigheid (190
ton) lager lag, als basis der standaardtonnages genomen.
Eenige maanden later trad ook Siam (thans Thaïland.) toe,
welk land een minimum-uitvoer van 10.000 ton, ongéveer gelijk aan cle productie in 1929, kreeg toegewezen.
Deze overeenkomst werd verlengd in het tweede rri
n

Contrôle Schema, dat van Januari 1934 tot eind December
1936 van kracht was. De standaardtonnages van de oor-
spro nkelijke deel nemers, voorn amelijk Nederlandsch-indië
en Malakka, werden iets verhoogd. Siam behield eveneens
een aparte regeling, terwijl nu ook de Belgische Congo,
Cornwall, Fransch Indo-China en Portugal toetraden.
Zooals dit gev,’oonlijk bij een kartel het geval is, waren oolc
hier de outsiders meestal slechts te bew’egen tot het kartel toe, te treden op veel gunstiger voorwaarden dan de ooi’-
spronkelijke oprichters hadden kunnen hedingen. De Congo
kreeg gegarandeerde minimum-uitvoerhoeveelheden van
resp. 4.500, 6.000 en 7.000 long tons voor de drie opeenvol-
gende jaren van de overeenlcomst, terwijl de hoogste uitvoer tot 1934, nI. die in het voorafgaande jaar, 2.225 ton bedroeg.

tJ7′

3 September 1941

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

521

In aanmerking dient te worden genomen, dat de winning
van tin in dit productiegebied zich in een stadium van
sterke expansie bevond, al blijft dan nog altijd de gelegen-
heid tot uitbreiding als een speciaal voordeel ten opzichte
van de anderen bestaan. Ook Fransch Indo-China verkreeg
vastgestelde uitvoerquota van resp. 1.700, 2.500 en 3.000
ton voor deze drie jaren, terwijl de hoogste productie tot
dusver 1.038 ton in 1933 bedroeg. Cornwall’s toetreding
was meer een formeele kwestie van de zijde der Britsche
tinproducenten, terwijl de deelname van Portugal practisch
weinig uitmaakte.
Bij de verlenging van deze tinrestrictie in Januari 1937
– welke verlenging, evenals thans het geval is, nogal wat
voeten in de aarde had – vielen Cornwall en Portugal
weer uit en bleven alleen de zeven deelnemers over, die
thans nog het tinkartel vormen. Van de oorspronkelijke
oprichters kregen nu IVlalakka – waar altijd eenige interne
oppositie tegen de tinrestrictie is geweest – en ook Neder-
landsch-lndië, een verhooging der quota met 7,5 pCt. na

Juli 1938 tot het afloopen der derde overeenkomst in De-
cember 1941. Siarn verkreeg een enorme verhooging van het
standaardquotum tot 18.000 ton, met een gegarandeerden
minimum-uitvoer, een hoeveelheid, die het nog nimmer
per jaar geproduceerd had of heeft. Ook de Congo vroeg
met een oploopend quotum van 11.200 ton in 1937 tot
15.200 ton in 1941 veel meer dan het ooit in deze periode
heeft kunnen of daarvôôr kon produeeren. Hetzelfde geldt
voor Fransch Indo-China, dat 3000 ton per jaar als quotum
toegewezen kreeg, terwijl de tot dusver hoogste productie
1.600 ton heeft bedragen.
Resumeerend is dus de huidige situatie bij de quota-
verdeeling zoo, dat de vier oorspronkelijke deelnemers
thans een standaardquotum hebben, dat vrijwel overeen-
komt met hun tot vôôr 1940 hoogste jaarproductie. Om
het kartel zoo sterk mogelijk te maken heeft men echter
aan de drie deelgenooten, die later zijn toegetreden, extra-
concessies moeten doen, teneinde hen tot deelname te
kunnen bewegen, of om te voorkomen dat zij uit de over-eenkornst zouden gaan; concessies, die tot dusver door de
productieprestaties der betrokkenen niet gewettigd zijn.

Hoogere Quota noor Malahica en IVederlandsch-Indië?

Thans staat men opnieuw voor een verlenging van de
tincontrôle en annex daarmede de vaststelling van de quota
der deelnemers, een en ander na een jaar, waarin de
productie vrijwel ongelimiteerd kon plaats vinden en elk
4er producenten ongeveer heeft kunnen demonstreeren,
waar zijn topproductiecapaciteit ligt. 1-lierbij is, zooals
hiervoor reeds opgemerkt, duidelijk naar voren geko-
men, dat de werkelijke productiecapaciteit aanzienlijk
verschilt van de thans geldende standaardquota. De drie
jongste deelnemers aan de restrictie blijven nog steeds
onder hun quotum, terwijl de twee grootste producenten,
Malalcka en Nederlandsch-Indië, thans aanzienlijk meer
dan het quotum van 100 pCt. hebben geproduceerd, nI.
resp. ruim 13 pCt. voor Malakka en 34 pCt. voor Neder-
landsch-Indië, welke laatste hiermede als eenig restrictie-
land het uitvoerpercentage van 130 pCt. haalde en zelfs
heeft overschreden. Bolivia, dat gedurende vrijwel de ge-
heele restrictie-periode ver onder- zijn, op den uitvoer van
1929 gebaseerde, quotum was gebleven, begint dit peil
thans weer te naderen, en het
is
te verwachten, dat in de
naaste toekomst, a1 gevolg van meer tabiele binnenland-
sche toestanden en de economisch-politieke belangstelling
der Vereenigde Staten, de productie van 1929 wel geëven-
aard zal worden. Nigeria’s productie komt thans ongeveer
overeen met het standaardquotum.
Wij gaven reeds te kennen, dat het ons zeer zeker ge-
wenscht en billijk voorkomt om met deze recente weergave
van den stand der tinmijnbouwindustrie ernstig rekening
te houden. Neemt men hierbij aan, dat èn Indo-China
(hoofdzakelijk onder invloed van politieke factoren) èn
Thaïland (onder politieken invloed en vanwege de buiten-
gewone, onvervulbare, eischen, die deze producent stelt)

practisch gesproken het tinkartel zullen verlaten, dan ont-
staat de volgende situatie: Britsch Malakka, de grootste
tinproducent, zou op grond van de huidige productie een
standaard quotum van 88.000 long tons eischen (huidig
quotum 77,3 duizend ton), Nederlanddcli-Indië, waar de
tinproductie de laatste jaren sterk gerationaliseerd en ge-
mechaniseerd is en dat dientegenvolge, zonder nieuwe
kapitaalinvesteeringen op langen termijn, tot aanzienlijk verhoogde productiepi-estaties in staat is, verlangt thans
50.000 ton (huidig quotum 39 duizend ton). Bolivia zou
het oude quotum van 46.000 ton kunnen behouden, waar-
mede de huidige en in een nabije toekomst te verwachten
productiecapaciteit wel ongeveer wordt benaderd. 1-let-
zelfde geldt voor Nigeria.Wat betreft de Congo, zou hand-
having van de momenteele basishoeveelheid ruimschoots
met de huidige productiecapaciteit in overeenstemming
zijn.
Bij een totaal quotum der restrictielanden van 210.000
long tons zou dan de procentueele verdeeling onder de ver-
schillende producenten als volgt worden:

Geraamde verciceling
der sandaardquota
}Iuidige
in de vierde tin-
verdeeling Land
contrôIe-oyereenkoms
pCt.
pCt.

Britsch-Malakka
42
37
Nederlandsch-Indië
24
19
Bolivia

…………….
22
22
Belgische Congo
7
7
Nigeria

…………..
5 5
Thaïland

9
Fransch Indo-China

1

Hiermede zouden inderdaad de productieverhoudingen
der tincontrôlelanden betèr zijn weergegeven dan thans het geval is en zou met name Nederlandsch-Indië gerechtvaar-
digde belooning voor zijn efficiënte bedrijfsvoering ontvan-
gen. Anderzijds kan men echter niet ontkennen, dat een
dergelijk tinkartel, door de dan vrij aanzienlijk stijgen-
de outsiders-productie, voor de te voeren marktpolitiek
minder sterk staat. Immers deze outsidersproductie is nu
in totaal op 35 c 40.p00 ton te ramen. Gaat men uit van
een tamelijk gunstige wereldtinconsumptie in normale
tijden van 180 â 200.000 ton, dan beteekent dit voor de
aangesloten landen nog altijd een productiebeperking van
20 â 25 pCt. van de thansaangenomen maximum-productie-
capaciteit. Een beperking, tengevolge waarvan juist de
producenten met een moderne kapitaalintensieve winning,
door de stijging van de vaste kosten per eenheid product,
in dubbele mate een vermindering van hun opbrengst
zullen ondervinden.
Aan de verlenging van de tinrestrictie zijn dan ook vele
moeilijkheden verbonden, waarbij het vrijwél onmogelijk is deze alle te overwinnen, en het practische resultaat dan
ook vermoedelijk eerder een keuze van de minst onbevre-
digende oplossing dan een in alle o1zichten geslaagde
overeenkomst zal zijn.
J. WILLEMS.

AANTEEKENINGEN.

DE ECONOMISCIIE DETEKENIS
VAN
IRAN.

Iran heeft een oppervlakte van 1,6 millioen vierkante km, zodat het ruim 48 maal zoo groot is als Nederland.
Een groot gedeelte ervan wordt ingenomen door %voestijnen;
de bevolking wordt dan ook op niet meer dan 15 millioen
zielen geschat. 1-lieronder bevinden zich ongeveer 3 mii-
lioen nomaden, wier aantal overigens de laatste jaren
voortdurend afneemt in verband met de voortschrijdende
economische ontwikkeling. 1-Jet in hoofdzaak agrarische
karakter van het land wordt geïllustreerd door het feit,
dat slechts vier steden meer dan 100.000 inwoners heb-
ben, nl.
Teheran, ten Zuiden van de Kaspische Zee.. 360.000
mw.
Tabris, in het Noorden van het land …. 219.000
mw.

.11

522

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

3 September 1941

Mesjed, hij de grens met Afghanistan ……139.000
mw.
zjiras, bij de Perzische Golf …………..119.000
mw.
Voor een verdere economische ontwikkeling vormden
tot voor kort vervoersmoeilijkheden een onoverkomelijke
hinderpaal. Onder liet bewind van den tegenwoordigen
sjah is hierin echter verbetering gekomen. Talrijke wegen
werden aangelegd en tevens werd de bekende Trans-
Iraanse spoorweg geconstrueerd. Deze verbindt de Kas-
pische Zee met de Perzische Golf; hij bevat meer dan
200 tunnels, bijna 5000 bruggen en is 1400 1cm lang, het-
geen, hemeisbreed gemeten, ongeveer iet de afstand
Rotterdam—Napels overeenkomt. Zijtakken van deze
baan zijn in aanbouw en inmiddels wellicht reeds gereed-
gekomen. –

Petrolewuproductie zeei belangi’ij/c.

Roept de oude naam Perzië de gedachte aan Perzische
tapijten op, de moderne naam Iran is verbonden met het begrip petroleum. Iran was in 1938 de vierde olieprodu-
cent ter wereld, zoals uit liet volgende staatje, ontleend aan de Petroleum Press Service van 3 Mei 1940, blijkt.

Productie van ruwe olie in 1.000.000. metrieke tonnen:

Verenigde Staten . . . . 165,1
Rusland…………..
28,9
Venezuela

……….
28,1
Iran

…………..
10,4
Nederlands-Indië
7,4
Roemenië

…………
6,6
Mexico

.. ………….
5,7
Irak

…………..
4,2

– In 1937 ging van de totale Iraanse petroleumproductie
ruim 77 pCt. naar het Britse Imperium, ruim 8 pCt. naar
Duitsland en Italië en de overige 15 pCt. voor liet grootste
gedeelte naar andere Europese landen.
De olievelden in Iran zijn gelegen in het Zuid-Westen van
het land. Via een buisleiding wordt de olie gevoerd naar de
Perzische Golf, waar op het eiland Ahadan een raffinaderij
is gevestigd. 1-Jet verdere vervoer geschiedt in tankboten.
De gehele productie van Iraanse olie.is
in handen van de
Anglo Iranian Oil Company. Van liet geplaatste gewone
aandelenkapitaal ad £ 20 millioen – hiernaast is nog ge-
plaatst een bedrag van £ 7.2 millioen 8 pCt.,eerste en
£ 5.5 millioen 9 pCt. tweede cumulatief preferente aan-delen – is £ 11 millioen in handen der Engelse regering.
In verband hiermede kenschetst Dr. R. Hüber in,,Deutsch-
land und der Wirtschaftsaufbau des Vorderen Orients”
deze concessie als een, afdeling der Britse Admiraliteit.
Een post van £ 5 millioen aandelen hehort aan de
Burmah Oil Company, welke op haar beurt in relatie
staat met dë Shell Transport and Trading. De Anglo
Iranian bezit, behalve de concessie voor de Iraanse olie-
velden, ook nog belangrijke deelnemingen in andere maat-
schappijen, o.a. 23.- pCt. van de aandelen der Irak Petro-
leum Co, alsmede een grote tankvioot, omvattende- 400
vaartuigen met een totale capaciteit van ruim 1.000.000
ton.
De voordelen, die de Iraanse staat van de petroleum-
industrie geniet, bestaan in een royalty, d.w.z. een vast
bedrag voor elke geproduceerde ton petroleum, hetgeen
de laatste jaren ongeveer £ 3 millioen per jaar opleverde,
en voorts een vijfde gedeelte van de overwinst door de
maatschappij gemakt. Deze inkomsten worden door de
regering in een speciaal fonds gestort, waaruit extra uit-
gaven voor defensie, spoorwegen en industrieën bestreden
kunnen worden.
1-let is nog interessant op te merken, dat in begin 1939
een Nederlandse hoor.- en productie-onderneming, do
Algemeene Exploratie Maatschappij, ivier hoofdterrein
van werkzaamheden Nedef]ands-Indië is, een concessie
verkreeg voor de vijf Noordelijke, in de nabijheid van de
Kaukasus gelegen provinciën. (Deze maatschappij staat

niet geheel los van het Koninklijke Shell-concern, getuige
het feit, dat de B.P.M. sommige harer terreinen exploiteert
in Nederlands-Indië). Tevoren had een Amerikaanse
maatschappij, de Amiranian Oil Cy., een dochteronder-
neming van enige onafhan kelijke Amerikaanse petroleum-
onderneiingen, deze concessie bezeten, maar zij gaf haar
rechten prijs, omdat zij een lonende exploitatie niet moge-
lijk achtte. De hoofdmoeilijkheid is, dat, wil dein het Noor-
den gewonnen olie geëxporteerd kunnen worden, een
lange en zeer kostbare pijpleiding naar de Perzische Golf
nodig zou zijn. In verband met communicatiemoeilijk-
heden is inmiddels niet veel meer bekend geworden dan
dat de Algemeene Exploratie personeel en boormateriaal
naar Iran heeft gezonden.

Agrarische en industriële productie.

De productie van de belangrijkste agrarische artikelen
ivas in 1937/38 als volgt (ter vergelijking zijn ook enige
Nederlandse en Nederlands-Indische cijfers gegeven)
1).

Tarwe 19,4 millioen quiritalen (Neaerland 3,4 millioen)
Gerst 7,1 ( ,, 1,4
Rijst

3,8

(Neci. O.-I 62,6′
Tabak 0,10

(

,,

0,51

) Annuaire International van het Inteinationale Land-
bouwinstituut.

Verder zijn nog vanelang vruchten – die in gedroogde
vorm geëxporteerd worden – opium, katoen en wol.
liet land is waarschijnlijk rijk aan allerlei ertsen, maai
de exploratie hiervan, laat staan de exploitatie, is nog
maar nauwelijks begonnen.
Evenals in andere, in dergelijke omstandigheden ver-kerende landen, is in Iran een tendens tot industrialisatie
werkzaam. Deze richt zich uiteraard nog in de eerste plaats
op consumptie-goederenindustrieën: suikerfabrieken, ka-
toenspinnerijen en -weverijen enz. Van overheidswege
wordt hieraan steun verleend door oprichting van staats-fabrieken, contingentering en deviezencontrôle.
De import en export bedroeg in 1937, gemeten in millïoe-
nen (oude) gouddollars ‘):

Iran

Ned. -indië

Nederland

Import ……..47,3

160

540
Export ……..95,0

306

373

1)
Anrivaire Statistique van den Volkenbond.

Per hoofd van de bevolking bedroeg de import dus iii

Iran, Nederlands-Indië en Nederland resp. 3,2, 2,4 en
59,3 gouddollar per jaar.
De export bestaat voornamelijk uit grondstoffen, ie.
minerale oliën, en producten van plantaardige en dierlijke
oorsprong. De import omvat allereerst machines en andere
bewerkte producten.

De totale handelsbeweging, exclusief de in- en uitvoeren
der Anglo Iranian Oil Cy, was in 1936-1937 over de ver-
schillende landen als volgt verdeeld
1).

Rusland………………35

pCt.
Duitsland

…………..
21
Verenigde Staten
……..10
Groot Brittannië
……..8
Brits-Indië

……………
7
Overige landen
……….19

1)
Bijlagen van Economische Voorlichting, 27 Januari
1939, ,,Iran”.

De invoer uit Nederland bedroeg in 1938 f 2 millioen, met als ho-ofdartikelen suiker en kinine. De uitvoer naar
Nederland bedroeg in 1936-37 f 17 millioen, voornamelijk,
petroleumproducten, rozijnen en granen.
1)

) Bijlagen van Economische Voorlichting 27 Januari
1939 ,,Iran”.

3 September 1941

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

523

Financiën.

De munteenheid is de Rial, ter waarde van ongeveer
f 0.11 (officiële koers). De biljettencirculatie van de circu-
latiebank, de ,,Bank Mellié Iran”, bedroeg in 1939 ruim
800 millioen Rialen, waarnaast veel zilvergeld circuleert.
Een vroegere afdeling van de centrale bank is nu af-
zonderlijk georganiseerd als de ,,Landbouw- en Industrie-
bank”, waarvan de werkzaamheden vôldoende door de
naam worden aangegeven. Hiernaast zijn nog gevestigd
de Engelse Imperial Bank of Iran, een Turkse en een Rus-
sische bank.
De staatsschuld is naar onze maatstaven zeer gering;
in 1939 bedroeg zij 80 millioen Rialen, grotendeels in het
buitenland opgenomen.
De gewone staatsinkomsten bestaan voornamelijk uit
monopolieheffingen, invoerrechten en verbruiksbelastingen.
De staatsuitgaven omvatten in 1940-41 in de eerste plaats
uitgaven voor het ministerie yan verkeer, die besteed
werden voor spoorwegen, havens en wegen, vervolgens
voor het ministerie van industrie en mijnbouw, terwijl de
uitgaven voor leger en politie de derde plaats nnamen.

MAANDCIJFERS,

EMJSSIES IN AUGUSTUS 1941. Industrieele ondernemingen

………………….
1.725.000
zijnde:
Nederland
Aandeelen:
N.V. Electro Zuur- en
Water-
stoffabriek f500.000 aand.’)
â 150 pCt. ………….. t 750.000
N.V. Koninkl Pbarniaceutische
Fabrielçen v/h Brocades-
Stheeman & Pharmacia
f500.000 aand.’) ft 135 pCt t 675.000
N.V.Machinefabriek Du Cr00
& Brauns f 300.000 aand. â
100 pCt.

…………….

t

300.000

1.725.000

Uitsluitend voor aandeelhouders, in dc verhouding van resp.
en 1: 8.

Emissies in
1941.
(In Guldens)
Nieuw kapitaal:

Conversie: Obligatiën
Aandeelen
Totaal
Jan
…….
500.000.000.-

500.000.000.-


Febr .

….
100.000.-
2.057.850.-
2.157.850.-


Mrt
…….

5.897.000.- 5.897.000.-


April

4.210.250.- 4.210.250.-


Mei

3.009.000.- 3.009.000.-


Juni

1.142.700.- 1.142.700.-


juli
1.600.000.-
900.000.-
2.500.000.-


Augustus.

1.725.000.-
1.725.000.-

501.700.Q00.-
18.941.800.- 520.641.800.-

INDEXCIJFERS VAIi NEDERLANDSCHE AANDEELEN (Centraal Bureau vor
de Statistiek)

(Men zie voor de wijze van berekening der indexcijfers het Maandschrift van het C.B.S. van Maart 1925, blz. 355 e.v. en 30 April 1937, blz. 605 e.v. De lijst der fondsen, uit welker noteering de indexcijfers worden berekend, ligt ter inzage op
het Centraal Bureau voor de Statistiek).
De tusschen haakjes geplaatste cijfers geven het aantal fondsen aan, waaruit het indexcijfer berekend is.

1930
=
100

(29)

IC3

(22)

.a

z

(51)
(6) (6)

()


ba.

(5) (5) (7)

Id
IQ

()1()

.

j

(29)

-.

i102L

100 100

.
100 100 100 100 100 100 100
100
100
100
100
100
1931
72
76
74
86 55 57
51
63
51
68 65 66
70
59

1930

……..

1923
44
55
49 64
30 37
32 36
29 39
46
41
46
39
1933
51
59
54 72
26
44.
34
35
45
38
59
49 52
36
1934
50 66
57
68
21
42
34.
28 73
41
69 58
55
34
1935
46
67
55 75
.

21
47
38
34 80
48
65 60
55
37
1936
52 76
64
80 38 79
44
42
109
70 73 79
66
62
1937
85
108
95
103

.
113
108
70
64
209
92
107 120
104
76
1938
84
105
93 99
98 90 57 56
145
81
94 98
96
54
1939
86
100
92
80 94
79.
45
63
132
53
84 86
90
56

Jan.

’40
80.4
92.7
8.7
65.4 106.6
69.8 38.2 67.3
141.7
46.6
811.2
86.0
85.4
54.3
Febr.

,.,
81.0
92.6
86.0
65.1
106.3 66.3 36.4
64.9
135.3
48.1
79.2
83.6 84.7
52.5
Mrt.
82.0
96.7
88.3
64.1 110.1
64.2
35.9
64.3 132.0 46.7
78.0
82.3 85.7
52.6
pril
82.3 94.5
87.6
63.8
111.1
58.8
34.7
61.8
126.2 47.5 72.6 77.7
83.9
53.5

Sept.

)
99.3 111.6 104.6 68.4 110.8
60.4
50.3 61.2 131.7 52.2 74.5 79.5
94.3
56.1
Oct.

,,
109.6 123.6
115.6
80.2 117.5 63.9
63.1
64.1
144.0
55.1 82.3
85.8 104.1
57.
Nov.
113.1
130.6 120.7
84.3
127.8
75.7
65.9 74.3
170.4
65.7
103.7
102.6
112.7
69.8 Dec.

,
118.0
134.5
125.1 85.1
134.2 71.4
62.3
77.9 182.4
69.7 93.9
105.4
116.1
69.7

Jan.

’41
126.2
139.2
131.8
85.9
134.1
70.8
61.8
77.6
186.2
70.6
93.4
106.4 120.0
69.7
Febr.

,,
120.8
133.4
126.2
84.1
125.3
62.0 56.7
69.6
169.9
.64.9
89.4
97.6
113.4
63.4
Mrt.
123.0
135.8
128.5
82.1
125:6
60.0
56.8
69.9
174.0
64.9 90.7
99.0
115.1
63.8
April
134.3
151.7
141.8
87.1
133.7
70.6
68.8
78.9
189.3 75.3 100.7
109.5
126.5
57.1 Mei
130.2 146.2
137.1
88.3
128.6
64.7
67.6
74.5
181.3
72.4
100.1
105.2 121.6

Juni

,,
127.1 141.1
133.1
85.5
124.8

66.9
68.1
169.4
70.4
97.3
99.0 117.1

Juli
133.7
150.2
140.8 87.7 133,7
65.8
74.8
72.5 186.2 76.0
99.1
106.4
124.6

Aug.

,,
143.9
160.3 151.0
92.2
144.9
71.2
79.2
75.4 195.2
77.9
100.2
110.9
132.7

Fondsen, die zoowel internationaal verhandelbaar zijn, als geacht kunnen worden sterk den invloed van den
buitenlandschen conjunctureelen toestand te ondervinden.
Hieronder is ook het petroleumaandeel uit de voorafgaande kolom opgenomen.
Hieronder zijn begrepen de aandeelen uit de 4 voorafgaande kolommen. Aandeelen van Nederlandsche en Nederlandsch-Indische ondernemingen, waaronder 3 fondsen, die niet in de
voorafgaande kolommen zijn opgenomen.

Over de maanden Mei t/ml Augustus ’40 werden geen indexeijfers berekend.

524

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

3 September
1941

STATISTIEKEN.
ZILVERPRIJS

0 OUDPE IJS
Londen ‘)
N. York’)

A’dam ‘)
Londen’)
26 Aug.1941..

23
1
/,,

26 Aug. 1941.. 2125
168/-
27

,,

1941..

23’/,

27

1941..

2125
168/-
28

,,

1941..

23’/,

28

1941..

2125
168/-
29

1941..

23′!.

29

1941..

2125
168/-
30

,,

1941..

– –

30

1941..

2125

1

Sept. 1941..

23’/,,

1

,,

1941..

2125
168/-
2

,,

1940..

23’/,,

2 Sept. 1940..

2115
168/-
23 Aug. 1939..

18’/,,
37
1
/, 23
Aug.
1939..

2110
148/6′!,
‘) In pence p. oz. stand.

‘)
Forelgn silver in $c. p. oz. fine.
‘)

In guldens per kg 1000/1000.

‘)
In sh. p. oz. fine.
KOERSEN TE LONDEN.
Plaatsen en
landen
I
Nt
I
eenh.
25-30.4ug.’41
1
Lagstej
HoqSsu.j
30
Aug.
1941
18-23
Aug.’41
J..aagste
1
Hoogste
16Aug.
1941

Officieel:
New York
$
p.
£
4.02*
4.03*
4.03
4.02*
4.03*
4.03
Parijs
Ftp.
£

– –



Stockholm
Kr.p.S
16.85
16.95
16.90 16.85
16.95 16.90
Montreal
$
P.
£
4.43 4.47 4.45 4.43
4.47
4.45
Buenos Aires
Pes.pI
16.95* 17.13
17.048
16.952
17.13
17.04*
Niet .Ojficieel:
Alexandrië
P. P. £
97.50
97.50
97.50
97.50 97.50
97.50
Athene
Dr.p.

– –



Bangkok
Sh. p.iicai

Bombay d. p. r.
17.96
17.96
17.96 17.96
17.96
17.96
Budapest
d. p.
£

Hongkong
P.p. $
IS.-
15.-
15.- 15.-
IS.-
IS.-
Istanbul
TIp.*



– –
Kobe
1. P. yen

Lissabon
Escu.
P.
£
99.80
100.20
100.-
99.80
100.20
00.-
Madrid
Pt.p. £
40.50
40.50
40.50 40.50
40.50
40.50
Montevideo
d.p. p.

– – –

Rio de Janeiro
d.
P.

mii.


– –
– –
Sjanghal
d. p. $
3.03
3.18
3.03
3.18
3.18
3.18
Singapore
d. P. $
28.16
28.16 28.16

128.16
28.16
28.16
KOERSEN TE NEW-YORK. (CaSIo).
Data

Londen

Parijs

Berlijn

Amsterdam
(S
per £)

($ per 100 /r.)

(5 p. 100
Mb.) ($ p. /100)
267n..ug. 1941

4.03
1
/
4

2.33


27

1941

4.03
1
/,

2.33


28

1941

4.03
1
/,

2.33


29

1941

4.03
1
/
2

2.32 –


30

1941

4.03
1
/,

2.32


1Sept.1941


2,,1940


Mufltpariteit

4.86

3.90’/,

23.81
1
!
4

40
1
/
1
,
STAND VAN ‘s RIJKS KAS.

Vorderingen

.
1

15 Aug. 1941

23 Aug. 1941
Saldo van ‘s Rijks Schatkist
bij de Nederiandsche Bank


Saldo b. d. Bank voor Ned.
f

2.765.669,13
1

741.663,42
Voorschotten op uit. Ju11 resp.
Juni 1941 aan de gemeenten
,,

3.437.332,99
,,

3.437.332,99
verstrekt

op

aan

baar

Gemeenten

……………

uit te keeren Ilooîdsom der
pers. be!., aand. in de hoofd-
som der grondbel.

en

dec
gem.fondsbel., alsmede opc.
op die belastingen en op de
vermogensbelasting

…..
Voorschotten aan Ned.-Indi0′)
Idem voor Suriname ‘)

…….
142.505.858,65
,,

142.605.858,65
Idem

aan

Curaçao

1
)
,,

7.233.870,24
Kasvord.

wegens credietver-
,,

265.902,28
265.902,28
strekking a. Ii. buitenland
,,

66.595.394,47
66.463.971,88
Daggeldleeningen tegen onder-
pand………………

…7.193.870,24

– –
Saldo der postrek. van Rijks-
comptabelen

…………
73.097.549,50
75.666.108.65
Vordering op het Alg. Burg.

…….


Pensioenfonds

‘)

……………
Vordering op andere Staats-
bedr.

en instellingen

‘)
15.393.555,58
,,

12.584.042,83
V e r plicht I n g en
voorsdnot aoor de Nect. Bank
ingevolge art. 16 van haar
f

15.000.000,-
f

15.000.000,-
Voorschot door de Ned. Bank
in reken.-cour. verstrekt

..,,
2.480.604,-
,,

2.306.652,88
Schuld

aan

de

Bank

voor

octrooi

verstrekt

………



Ned.

Gemeenten

………….
Schatkistbiljetten

in

omloop
135.047.000,-
,, 135.047.000,-
Schatkistpromessen in omloop
.1530.200.000,-‘)
,,1562.700.000,-‘)
Daggeldleenlngen
– –
Zilverhons In omloop

……
92.197.136,50
Schuld op uit. Jul!, resp. Juni
1941 aan de gemeenten weg.
a. b. uit te keeren hoofds. d.
pers. bel., aand. t. d. hoofds.
grondb. e. d. gem. foredsb. d.

….91.996.174,-

alsm. opa. op die bel, en op

Schuld

aan het Alg.

Burg.
841.441,39
1.303.570,11
Id. aan het Staatsbedr. der P.
Pensioenfonds

‘)

……………

T.

en

T.

‘)

…………..

de

vermogensbelasting…………

187.326.144,12
169.643.759,84
Id. aan andere Staatsbedrij-
ven

…………………..

33.277.172,97
..

33.222.17297
Id. aan dlv. instellingen ‘)

..,,
321.649.839,58
,, 321.667.659,58
1)
In rekg. art. met

‘s Rijks
Schatkist

‘) Rechtstreeks
hij De
Nederlandsche

Bank

1 75.000.000,-
‘)

Idem
f 81.000.000,-.

DE NEDERLANDSCITE BANK,

Verkorte balans op 1 September 1941.
Activa.

Binneni. Wissels,

1, Hfdbank.

f
114.500.000
Promessen, enz.,

]3ijbank.
50.875
Agentsch. ,,
96.191
114.647.066
Papier op het Buitenland . .

t 474.996.408
Af: Verkocht maar voor de
bank nog niet afgeloopen

474.996.408
Beleeningen II.

( Hfdbank. t
138.999.952 ‘)
voorschotten in

Bijbank.
2.523.816
rekening-courant( Agentsch.
29.384.636
op onderpand
170.908.404
Op

Effecten enz.

……..t
170.736.012 ‘)
Op Goederen en Ceelen……
172.392
170.908.404 ‘)
Voorschotten

aan het

Rijk

………………
15.000.000
Munt en muntmateriaal:
Gouden munt en gouden
muntmatee-jaal ……….t 1.023.357.035
Zilveren munt, enz.

……

..
7.968.721
1.031.325.756
Belegging van kapitaal, reserves en
pensioenîonds
,,

53.577.582
Gebouwen en meubelen der Bank
…………..
4.000.000
Diverse rekeningen

……………………….
204.468.777 2.068.923.993

Passiva.
Kapitaal

……………………………..t
20.000.000
Reservefonds

…………………………..,
5.368.354
Bijzondere

reserves ……………………….
16.583.835
Pensioenfonds

……………………………
11.783.387
Bankbiljetten

in

omloop

………………….1.827.757.405
Bankassignatiën

in

omloop

………………..
101.341
Rek.-Courant) Van het Rijk

t


saldo’s

Van anderen

,,

183.864.389
183.864.389
Diverse

rekeningen

……………………..
3.465.282
2.068.923.993
Beschikbaar

metaalsaldo

…………………t
229.859.006
Minder bedrag aan bankbiljetten in omloop dan
waartoe de bank gerechtigd

Is

…………..
574.647.510
Scluatkistpapier, rechtstreeks bij de bank onder

gebracht

……………………………
108.000.000
‘)

Waarvan

aan

Nederlandsch-Indië
(Wet van 15 Maart 1933, Staatsbiad No. 99) t
55.341.825

Voornaamste posten In duizenden guldens.

I

Gouden
Andere
Beschikb.
Dek-
Data
munt en’)
latie

I

opeischb.
Metaal-
I
kings- muntmater.
schulden
saldo
perc.
1 Sept. ’41
1.023.357
1.827.757
183.966
1

229.859
51 +
25 Aug. ’41
1.023.290
1.779.354
187.891
t

247.781
53±
18

,,

’41
1.023.033
1.757.202
173.325 1 264.278
53-
6 Met ’40
1.1 60.28:’
1.158.613
255.183
607.042
83
Totaal
Schathist-
Belee-
.

Papier
Div.
Dala
bedrag
prom.
op het
reken.
disconto’s
rechtstr,
nnngen
buileni.
(act.)
1 SepCT1
114.047 108.000 170.908
474.996
204.469
25 Aug. ’41
96.640 .
90.000
i

172.161
451.861
199.488
18

,,

’41
76.621
70.000
1

1.72.691
435.809
196.332
6 Mei ’40
9.853

1
217.756
750
20.648
‘)
Per
1
April 1940 herwaardeering van den goudvoorraad op basis
van een depreciatie-percentage van 18 pCt.

DUITSCIIE RIJKSUANK.
Goud
1

Renien-
Andere
wissels,
1

Belee-
Data
en
1

bank-
chèques en
1
deviezen
1

scheine
.
schatkistpapier
nmnflen

23 Aug. 1941
1

77,7
1

327,5
1
16.191,6
i

14,1 15

,,

1941
77,5
1

308,3
1
16.329,7
1

20,4
7,,

1941
j

77,4
1

296,9
1
16.625,8
t

19,6
31

Juli

1941
1

77,7
1

289,2
1
16.754,3
1

27,2
23 Aug.

1939
177,°
27,2
1
8.140,0 22,2

Data
j

Ejfec-
Diverse
1

Circu-
1

Rekg.-

1
Diverse
ten
Activa
1

latie

1

Cr1.

1
Passiva
23 Aug. ’41
I

14,6
1.674,5
1

15.411,9
1

2.148,7

1
450,6
15

,,

’41
t

13,0
1.810,5
15.656,9
1

2.165,1
39.3
7,,

’41
12,6
1.694,8
i

15.819,5
1

2.162,0 423,2
31

Juli ’41
j

12,2
1.877,3
16.030,6!
2.242,8

1
439,3
23 Aug.

‘391
982,6
1.380,5
1

8.709,8 1.195,4
454,8

GEZAMENLIJKE STATEN VAN DE NATIONALE BANK VAN
BELGIË EN VAN DE EMISSIEIIANK TE 1JRUSSEL.
(In miii. francs)

,,
)
a
5)

5)
55
41»
55
,sa,’-
esS
.a
….

.2i.:s

4)55) ’11
550

cb
Q
o’
p5

21 Aug.’41
Ö1T

iT?i
42.273
öï
2.527
12

,,

’41
30.435
554
15.825
1.887 42.084 3.525 2.415
7,,

’41
29.846 562 16.103
1.886
41.945
3.524
2.253
31

Juli’41
29.653
573
15.457
1.876
41.484
3.530
1.917
24

,,

’41
29.343
583
15.331
1.846
40.985
3.507
1.984
8 Mei ’40
23.606
5.394

695
1.480
29.806

909

Auteur