Met het overlijden van André Szász is er een rasechte ‘centrale bankier’ heengegaan, een overtuigd Europeaan en voorvechter van stabiliteit. Vanaf zijn start bij de Nederlandsche Bank was hij betrokken bij het internationale monetaire overleg, sinds 1973 als directeur. Zijn loopbaan stond in het teken van de zoektocht naar een nieuw stabiel wisselkoersstelsel – na de ineenstorting van het Bretton Woods-stelsel van vaste wisselkoersen, ook in 1973. Stabiele wisselkoersen in Europa waren in zijn visie nodig vanwege de onderlinge afhankelijkheid. Maar dan wel zo vormgegeven dat landen gedwongen waren het eigen huis op orde te houden, dus een stelsel gebaseerd op discipline en wederzijdse verplichtingen. Want zonder verplichtingen geen stabiliteit.
Samen met Zijlstra – die Szász “mijn minister van Buitenlandse Zaken” noemde – werd hij tot de man van de ‘harde gulden’: de koppeling aan de Duitse mark als hoeksteen van het monetaire beleid. Duitsland fungeerde hierbij als ankerland. Toen dat anker een keer werd losgelaten door premier Lubbers, die uit was op een concurrentievoordeel, volgde een rentestijging. Szász droeg die Den Haag nog lang na – ‘de straf op de zonde’ – en schreef daar meerdere malen over in ESB (Szász, 1987).
Voor discipline van beleid waren bij Szász effectieve spelregels noodzakelijk. Die boden ook een vaste richtsnoer voor de financiële markten. In de tumultueuze omgeving van voortdurende wisselkoersspanningen in Europa, die aan de monetaire eenwording vooraf gingen, bepleitte Szász om het beleid te richten op zowel interne stabiliteit (evenwichtig begrotingsbeleid) als externe stabiliteit (evenwicht op de betalingsbalans). Begrotingsnormen pasten daarbij.
Szász was voorstander van een sterke, onafhankelijke positie voor de centrale bank, los van de politiek. Hij memoreerde graag dat de centrale banken van de harde muntlanden (Duitsland, Nederland en Zwitserland) als enige niet gehuisvest waren in de regeringszetel.
Zijn overlijden viel samen met dat van geestverwant Hans Tietmeyer, voormalig president van de Deutsche Bundesbank. Tietmeyer roemde Szász in het liber amicorum dat verscheen bij zijn afscheid van DNB als een bekwaam speler op het monetaire toneel en een verdediger van gemeenschappelijke posities (Bakker et al., 1994). Hoewel wars van uiterlijk vertoon, was Szász verguld met de hoge Duitse onderscheiding die hij ontving. Ook Frankrijk zou hem later nog een onderscheiding verlenen.
Szász stond positief tegenover de Europese monetaire eenwording – maar dan wel onder de juiste voorwaarden. Hij was de mastermind van de eis aan Frankrijk en Italië om eerst de kapitaalbeperkingen af te schaffen alvorens er überhaupt over introductie van de euro gesproken kon worden. Zo werd er discipline afgedwongen door de financiële markten. Hij was echter sceptisch of de daartoe vereiste politieke eenwording tot stand zou komen. In De euro (2001) laat hij op meesterlijke wijze zien hoe politici nauwelijks beseften waar ze aan begonnen en zich niet realiseerden wat de euro impliceerde voor hun beleidsvrijheid.
Szász was allergisch voor politieke short cuts. Toen in Maastricht op het laatste moment een deadline voor de invoering van de euro werd afgesproken, besefte hij dat de datum voorrang zou krijgen boven de vaststelling of er aan alle voorwaarden voor de euro was voldaan. Al snel werd zijn vrees bewaarheid dat de politiek een loopje zou nemen met de voorwaarden voor toetreding. Zijn teleurstelling na de introductie van de euro over hoe de politiek ermee aan de haal ging, werd nadien steeds duidelijker. Hij waarschuwde al vroeg voor de opkomst van populistische partijen als “burgers zich belazerd voelen door al die landen met tekorten waarvoor zij moeten opdraaien”.
De wereld van André Szász was de wereld van Basel (BIS), Brussel (EU), Parijs (OESO) en Washington (IMF) – en later ook van Frankfurt. Szász was een man van tradities. Ik heb hem talloze malen vergezeld naar de maandelijkse bijeenkomsten van centrale bankiers in Basel. Daar hoorde altijd een wandeling naar de Rheinbrücke bij – om te kijken of de Rijn nog de goede kant op stroomt. En steeds weer hetzelfde restaurant, Chez Donati, met hetzelfde gerecht en dezelfde wijn.
Minzaam in de persoonlijke relaties, maar resoluut als het erop aankwam. Szász had een scherpe geest, een geducht geheugen – ondersteund door schriftjes vol aantekeningen – en een groot gevoel voor humor. Dat kwam samen in zijn fenomenale arsenaal aan anekdotes, met pretoogjes verteld. Die werden mede gevoed door zijn voorliefde voor biografieën, ook van mensen uit de omgeving van belangrijke personen, zoals huishoudsters en bedienden. Zijn huis in Amsterdam stond er vol mee.
Na zijn afscheid bij DNB werd Szász hoogleraar Europese integratie aan de Universiteit van Amsterdam. Hij trok volle zalen met zijn levendige politiek-economische analyses. Ook buiten de collegezaal liet hij nog geregeld van zich horen. Hij toonde zich daar de realist die hij altijd was over de beperkingen van internationale samenwerking: “de politiek kan niet coördineren wat zij niet kan beheersen”.
Literatuur
Bakker, A., H. Boot, O. Sleijpen en W. Vanthoor (1994) Monetary stability through international cooperation; essays in honour of André Szász. Dordrecht: Springer.
Szász, A. (1987) De ruimte voor rentedaling, geldmarktrente, wisselkoers en EMS. ESB, 72(3591), 92–96.
Szász, A. (2001) De euro; politieke achtergronden van de wording van een munt. Amsterdam: Mets & Schilt.