Hete koersen, koele hoofden
Aute ur(s ):
Walderveen, T.P. van
Ve rs che ne n in:
ESB, 82e jaargang, nr. 4115, pagina 577, 31 juli 1997 (datum)
Rubrie k :
Tre fw oord(e n):
aandelenmarkten
In april jongstleden organiseerden De Balie en ESB een debat met als titel ‘Koortsige Koersen’. De koersindex van de Amsterdamse
beurs was net met een spectaculair tempo de magische grens van 600 punten gepasseerd. ‘Had koorts bij beleggers de koersen
opgedreven?’, luidde de vraag. Tijdens het debat viel van beleggingskoorts weinig te merken. Nu is dezelfde index vorige week het
niveau van 1000 gepasseerd en reageren beleggers nog even koel. Wordt er gepokerd op Beursplein 5?
Nee, in de zin dat er enkele economische ontwikkelingen zijn aan te wijzen die de aandelenkoersen opdrijven. Ten eerste is een flinke
verschuiving waar te nemen in de vraag en aanbod van kapitaal. Wereldwijd doen overheden een steeds geringer beroep op de
kapitaalmarkt, omdat zij hun overheidsfinanciën langzaam maar zeker op orde krijgen. De particuliere besparingen die vroeger door
overheden werden geleend ter financiering van hun tekort, moeten nu elders een bestemming zoeken. Ten tweede is het aanbod van
kapitaal juist aan het toenemen. Met de economische groei nemen ook de besparingen toe.
Per saldo ontstaat op de kapitaalmarkt een nieuw evenwicht waarin de rente laag is. De keuze tussen vastrentende waarden en meer
risicovolle aandelenbeleggingen slaat dan al gauw door naar aandelen. Het vertrouwen in de economie is op dit moment enorm groot. De
jarenlange loonmatiging en verlichting van de collectieve-lasten hebben ervoor gezorgd dat de Nederlandse economie structureel beter
is gaan functioneren. Daarnaast is de inflatieverwachting, traditioneel een spelbreker voor een voorspoedige economische ontwikkeling,
wereldwijd zeer laag. Kortom het economisch tij is gunstig, hetgeen tot winsten en dus ook goede rendementen op aandelen moet gaan
leiden.
Deze tendens om te beleggen in aandelen wordt nog versterkt door een verandering in risicohouding. Economen hebben lang gepiekerd
over de vraag waarom aandelen op de lange termijn zo’n grote premie bieden ten opzichte van obligaties: gemiddeld 6% per jaar meer
rendement gemeten over voortschrijdende perioden van twintig jaar. Deels had dit te maken met korte-termijngerichtheid van beleggers.
Op korte termijn is de kans op verlies niet denkbeeldig en dit schrikt beleggers af 1. Deels had dit te maken met de vermogenssituatie van
een belegger 2. Iemand die weinig vermogen heeft zal eerst veilig beleggen. Pas als er veel vermogen is worden meer risicovolle
beleggingen gekozen. Dus, iemands geneigdheid om risico’s te nemen verandert met de tijdshorizon en met de omvang van de
beleggingsportefeuille. Door de stijging van de inkomens in de loop der tijd zijn de gespaarde vermogens flink opgelopen.
Er is een hele generatie baby-boomers die tegen de top van hun vermogensopbouw zitten, terwijl aangenomen mag worden dat zij
belangrijke uitgaven voor noodzakelijk levensonderhoud zoals een huis al achter de rug hebben. De zonnige economische vooruizichten
doen de bereidheid om een gok te wagen toenemen en de vermogenssituatie laat dat ook toe. Men kan wat hebben.
De koersstijgingen zijn koel te beredeneren, maar niemand weet waar de grens ligt. Daardoor blijft beleggen altijd iets van het karakter
van pokeren houden. Het rendement op een belegging hangt immers ook af van het beleggingsgedrag van anderen. De economie kan er
nog zo goed voorstaan, de aandelenkoersen stijgen pas als anderen daar ook van overtuigd zijn en zorgen voor extra vraag op de beurs.
Het is goed mogelijk dat de euforie over het poldermodel als katalysator heeft gediend. Het succes van het Nederlandse beleid wordt op
de beurs gevierd. De koersstijgingen trekken weer extra beleggers aan: de informatie over de economische ontwikkelingen, die de
koersen opdrijven, wordt steeds breder opgemerkt – veelal door de nieuwe kleine belegger, maar ook door de buitenlandse belegger die
het ‘Dutch miracle ‘ wel mee wil maken.
Het is moeilijk in te schatten in hoeverre op dit moment van een doorgeslagen balans op de beurs sprake is en wat voor gevolgen een
correctie zal hebben. Van sterk dalende beurskoersen wordt vaak een effect op de consumptieve bestedingen verwacht. De gedachte
hierachter is dat mensen zoveel geld opzij zetten als zij later in de levenscyclus, tijdens hun pensioen, denken nodig te hebben. Het
inkomen wordt keurig netjes over de levensloop uitgesmeerd. In dat geval betekent verlies aan vermogen ook verlies aan
bestedingsruimte. Maar bij de krach van 1987 viel van dit effect weinig te bespeuren. Mogelijk sparen mensen uit voorzorg veel meer dan
zij later op kunnen maken. Een crisis op de beurs heeft dan nauwelijks effect. Sterker nog, vermogensverlies op de beurs kan ook het
signaal zijn om nu snel van het gespaarde vermogen te gaan genieten. Een negatieve schok op de beurs jaagt zo de bestedingen aan.
Vooral als mensen veel meer hebben gespaard dan ze voor hun leven echt nodig hebben, kan het bestedingseffect wel eens heel anders
uitpakken dan de levenscyclus-theorie voorspelt.
Er is een overvloed aan kapitaal dat de koersen heeft opgejaagd. Maar ook aan die situatie komt een eind. Na de eeuwwisseling slaat de
vergrijzing toe en wordt er ontspaard. De bomen kunnen dus niet de hemel in groeien. Maar kom daar maar eens mee aan. Als aandelen
heet zijn, wie houdt dan het hoofd nog koel
1 A.C.F. Vorst, De tijdshorizon van beleggers, ESB, 4 januari 1995, blz. 14.
2 A.C.F. Vorst, Beleggen in een pyramide, ESB, 23 augustus 1995, blz. 741.
Copyright © 1997 – 2003 Economisch Statistische Berichten ( www.economie.nl)