Ga direct naar de content

Het spaarlampen-raadsel

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: april 19 1995

H.uishoud-economie

giebronnen. Rekent de consument
misschien anders dan de econoom?

Het onderzoek

Het spaarlampen-raadsel
Ondanks bet hoge rendement zal de spaarlamp de gloei- en halogeenlampen voorlopig niet verdringen. Waar ligt dat aan?

Spaarlampen zijn goed voor het milieu en zuinig in het gebruik. Om die
reden had de overheid verwacht dat
er in September 1993 twaalf miljoen
spaarlampen zouden zijn verkocht.
Het waren er slechts negen miljoen.
Waar lag dat aan? In dit artikel proberen we op die vraag een antwoord te
geven. We maken daarbij gebruik van
een onderzoek, dat in maart 1994 met
medewerking van het Gemeentelijk
Energiebedrijf Vlaardingen/Maassluis
is uitgevoerd onder ongeveer 350
huishoudens.
Bijna 60% van de geenqueteerde
huishoudens in de gemeente MaassluLs en Vlaardingen bleek in het bezit
van een of meerdere spaarlampen. In
1991 leverde een dergelijk onderzoek
voor de gemeente Vlaardingen een penetratiegraad op van 33,2% en in 1992
37% (landelijk lagen de percentages
toen op resp. 40,0% en 45,3%). De penetratiegraad is in de afgelopen jaren
dus sterk gestegen. Het gemiddeld
aantal lampen per huishouden is echter, volgens de energiebedrijven, teleurstellend laag: gemiddeld hebben
de Vlaardingse huishoudens nu 2,1
lampen, terwijl het streefcijfer van de
gezamenlijke energiebedrijven voor
1995 op 3,5 lampen per huishouden
ligt. Zijn spaarlampen soms te duur?

van ongeveer 35 (S+r) =
35 * (0,125+0,07) = / 6,85 per jaar.
Een gewone lamp gaat volgens de
producenten ongeveer 1000 branduren mee. De aanschafkosten per jaar
voor de gewone lamp komen dus vrijwel overeen met de aanschafprijs, omdat hij na 1000 branduren op is; dus
5=1 en r=0,07. De aanschafprijs van
zo’n gewone lamp ligt echter veel lager (ca. / 1). Tot hier toe is de spaarlamp dus duurder dan de gewone
gloeilamp.
Spaarlampen hebben echter een
veel lager energieverbruik dan een
gewone lamp. Spaarlampen van 9, 11
en 15 Watt geven evenveel licht als
gewone lampen van resp. 40, 60 en
75 Watt. Het wattage van de spaarlamp ligt gemiddeld 46,6 Watt lager.
Dit weegt ruimschoots op tegen de
hogere aanschafkosten van de lamp.
Bij een energieprijs van 20,15 cent per
kWh bedraagt het voordeel van lagere
energiekosten dank zij het gebruik
van een spaarlamp van 1 1 Watt in
plaats van een gloeilamp van 60 Watt:
/ 12,09 -/ 2,22 =/ 9,87 per jaar, terwijl de aanschafkosten van de spaarlamp/ 6,85 per jaar bedragen.
We kunnen nu de disconteringsvoet
berekenen waarbij de investeringen in
de spaarlamp en de gloeilamp gelijkwaardig zouden zijn:

Gloeilamp versus spaarlamp
Kostenvergelijking
De aanschaf van een spaarlamp kan
gezien worden als een investering
door het huishouden; men koopt nu
en men profiteert meerdere jaren van
lage energiekosten. De aanschafkosten per jaar van deze lamp hangen af
van de aanschafprijs (pt), de verwachte levensduur, ofwel het afschrijvingspercentage (5), de rentevoet (r) en het
prijsverloop (van pt naar p t +i). Voor
een spaarlamp met een aanschafprijs
van/ 35, die in de volgende jaren niet
verandert (pt = pt+i) en een rentevoet
van 7%, betekent dit een gebruiksprijs

386

35 + 2,22

+ 12,09

(1+r)’

r = 0,27%.

Spaarlampen hebben dus een rendement van 27%. Dat is niet weinig en
toch is “te duur” het meest voorkomende antwoord op de vraag waarom men geen spaarlampen koopt.
Dit is des te meer merkwaardig aangezien de spaarlampen ook nog eens
milieuvriendelijker zijn. Zij leggen immers minder beslag op schaarse ener-

Aan huishoudens die aangaven geen
spaarlampen te bezitten, werd gevraagd naar de reden hiervoor.
De uitkomsten zijn weergegeven in
figuur 1. Uit figuur 1 blijkt dat intussen vrijwel iedereen weet wat spaarlampen zijn. Sommige huishoudens
kopen geen spaarlampen omdat zij ze
minder prettig of mooi vinden dan gewone lampen. Zo noemde men als andere redenen: ‘de lampen flikkeren bij
het aandoen’, ‘het duurt lang voordat
de voile lichtsterkte is bereikt’, ‘ze passen niet in bestaande armaturen’, ‘zijn
niet geschikt voor gebruik met dimmers’ en ‘ze zijn er maar in een kleur’.
Deze respondenten beschouwen de
spaarlamp niet of niet volledig als een
subsitituut van een gewone lamp; de
spaarlampen leveren hen wel licht,
maar dat voldoet kennelijk lang niet
altijd in dezelfde behoefte (bij voorbeeld sfeer).
Te duur?
De meest voorkomende reden om
geen spaarlamp te kopen is echter: ‘ik
vind ze te duur’. Op dit argument zullen we nader ingaan. Hoewel de aanschafprijs van spaarlampen veel hoger
ligt dan die van gewone lampen wegen de lange levensduur en het lage
energieverbruik ruimschoots op tegen
de hoge aanschafkosten.
Voor het argument ‘te duur’ zijn
verschillende verklaringen denkbaar
• de verwachting dat spaarlampen
wel goedkoper zullen worden. Tot
nu toe hebben zich inderdaad prijsdalingen voor gedaan. Misschien
stelt de consument de aanschaf nog
even uit;
• onbekendheid met de lange levensduur van de spaarlamp. Niet alle
respondenten blijken hierover
goed ge’informeerd te zijn. De
meeste mensen verwachten dat een
spaarlamp tussen twee en vier jaar
meegaat, terwijl de gemiddelde levensduur acht jaar bedraagt. De
consument maakt hierdoor een onderschatting van het rendement.
Langzaam maar zeker zal de consument door ervaringen van anderen
echter beter ge’informeerd worden,
waardoor een aanschafbeslissing
vaker in het voordeel van de spaarlamp zal uitvallen;

Figuur 1. Opgegeven redenen voor het niet kopen van spaarlampen

discontovoet hebben. Hoewel we wel
een (positief) verband vonden tussen
de hoogte van het inkomen en spaarlampbezit, vonden we geen verband
tussen het inkomen en de hoogte van

de subjectieve disconteringsvoet.
Om deze subjectieve disconteringsvoeten te bepalen hebben wij in ons
onderzoek aan de consumenten, die

80
70
60
50
40
30
20
10
0

de spaarlamp te duur vinden, ge-

vraagd wat ze hooguit voor een spaarlamp zouden willen betalen. Bovendien is gevraagd hoe lang men denkt
dat een spaarlamp meegaat. Met behulp van deze gegevens hebben wij
subjectieve disconteringsvoeten berekend. Deze varieren van circa 8,5%

tot ver boven de 100%. Gemiddeld liggen de waarden op ruim 65%. Hierbij
is uitgegaan van gemiddeld bijna drie
branduren per dag (1000 per jaar).
Ligt dit aantal uren op twee per dag
dan liggen de disconteringsvoeten

een stuk lager (gemiddeld 40%).
• een hoger financieel risico bij een
mogelijk defect. Het rendement
kan te laag zijn, als er sprake is
van een hoog risico. De verwachte
levensduur van 8000 branduren,

wordt niet gegarandeerd door de
producenten. Stel dat de lamp na

1000 branduren al kapot gaat (om

dan onder de ‘normale dagelijkse

uitgaven’, en de energierekening
maakt deel uit van de vaste lasten.
Zo’n ‘mentale boekhouding’ kan ertoe leiden dat geen relatie gelegd
wordt tussen hogere uitgaven thans
en de verlaging van de energierekening op termijn.

welke reden dan ook), dan is dit

een grote schadepost voor de con1

Met name het liquiditeitsprobleem zal

sument;

voor mensen met een laag inkomen

liquiditeitsproblemen. Een spaar-

een grotere rol spelen. In onderzoe-

lamp is in feite een investering: de

ken die vergelijkbaar zijn met het

aanschafkosten zijn veel hoger dan
van een gloeilamp (f 35 in plaats
van/ 1), en in de jaren erna hoeft

voorgaande, vindt men in veel geval-

aan energie en lampen minder geld

ringsvoet en het inkomen . De gemid-

te worden uitgegeven. Maar om te
investeren heb je geld nodig. Consumenten met een krap budget zullen hiervan in de eerste plaats hun
eerste levensbehoeften kopen. Als

het geld dan op is wordt er geen
spaarlamp meer gekocht, hoe rendabel die ook is. Het verschijnsel
tijdsvoorkeur speelt dus een rol.
Consumenten waarderen sommige

len een negatief verband tussen de

hoogte van de subjectieve discontedelde subjectieve disconteringsvoet
lag in een onderzoek naar airconditioners in de Verenigde Staten op 25%
op jaarbasis. Deze steeg naarmate het
inkomen lager was en stond vooral bij

mensen met lage inkomens de aanschaf van (duurdere) modellen met

hoger dan diezelfde dingen in de

een lager energieverbruik in de weg.
In ons land heeft Antonides onderzoek gedaan naar het gedrag van consumenten met betrekking tot de beslissing een defecte wasmachine te laten

toekomst. De toekomstige besparin-

Tot slot
Waarom worden er zo weinig spaarlampen verkocht? De meeste Nederlanders weten wel wat spaarlampen
zijn, maar het gemiddeld aantal lampen per huishouden blijft beperkt tot
2,1. Een belangrijke reden hiervoor is,
dat gebruik en lichtkwaliteit van spaarlampen minder worden gewaardeerd
dan van gewone lampen. Verder vindt

de consument een spaarlamp duur.
Kennelijk onderschatten consumenten
het rendement (bij voorbeeld omdat
men niet weet dat een spaarlamp gemiddeld acht jaar meegaat), of heeft
men er moeite mee om ineens zo veel
geld aan een lamp uit te geven. Met
de uitvinding van spaarlampen is de
aanschaf van een lamp een kleine investering geworden. Het zal nog even
duren eer consumenten de aanschaf
van een lamp ook als investering
gaan beschouwen.

repareren of te vervangen door een

bestedingen op dit moment veel

C.W. van der Meijde

S.R. Wunderink-van Veen

gen van de spaarlamp wegen dan

nieuwe”. Ook hij vond een hoge ge-

niet op tegen het hoge offer dat

middelde disconteringsvoet: 21% op

1. J.A. Hausman, Individual discount rates

men daarvoor nu moet brengen;
beperkte rationaliteit. Om een overzicht van hun uitgaven te behouden, kunnen consumenten verschil-

jaarbasis. Personen met lagere inkomens zouden minder bereid of in
staat zijn te investeren om later een
hoger nutsniveau te kunnen bereiken
dan personen met hogere inkomens
en derhalve een hogere subjectieve

and the purchase and utilization of energy-using durables, The Bell Journal of Economics, 1979, biz. 33-54.
2. G. Antonides, An economic-psychologi-

lende soorten uitgaven van elkaar
gescheiden houden. Lampen vallen

ESB 19-4-1995

cal model of scrapping behavior, Journal

of Economic Psychology, 1991, biz. 357379.

i 387

Auteurs