Het plan-Schouten:
een positief oordeel
PROF. DR. D. B. J. SCHOUTEN
Inleiding
Terwijl sociale partners, politici en economen met elkaar ruzieen gaat Nederland verloren. Ik begrijp Arie van der Zwan niet
meer. Onlangs kwam in een gesprek van ondergetekende met een
afvaardiging van de commissie-Wagner naar voren dat er niet zoveel verschil van mening was tussen ons, Arie als woordvoerder
van de visie-Wagner en Dick als woordvoerder van het ideeSchouten. Onmiddellijk daarna komt Arie van der Zwan in dit
nummer van ESB met een verhaal dat er iiberhaupt geen
plan-Schouten zou bestaan, en zo dit ergens bij de SER of bij de
kabinetsinformateur door het CPB ter tafel werd gebracht, het
volstrekt nonsens zou zijn. Zowel het een als het ander is een evident onjuiste voorstelling van zaken — waarom toch? — , al bestaan er inderdaad vele cijfermatige scenario’s van het planSchouten en wordt wellicht mijn naam in dit verband eenzijdig
benadrukt. Alle Nederlandse economen — ook Van der Zwan —
zijn het er immers over eens dat wij voorlopig een tot nu toe ongekende nominale en ree’le loonmatiging moeten bewerkstelligen
— liefst, als dat kan, zo gedifferentieerd mogelijk. Een en ander
impliceert — gegeven een niet direct beheersbare produktiviteitsontwikkeling — dat gemiddeld gesproken de nominale lonen
noch de prijsstijging noch de produktiviteitsstijging mogen volgen. Ook al zou hierdoor de inflatiegraad aanzienlijk beperkt
worden, een verlies aan consumptieve koopkracht is onder deze
omstandigheden niet te vermijden, tenzij de overheid haar bijdrage levert aan de loonmatiging in de vorm van een collectieve-lastendrukverlaging voor gezinnen.
De consumptie
Het zo juist bedoelde plan-Schouten is marginaal, d.w.z. het
dient geent te worden op een centrale projectie van de Nederlandse economic, waarbij bedoelde loonmatiging en lastendrukverlaging achterwege blijven. Het is dus best mogelijk dat er per
saldo geen lastendrukverlichting zal resteren, met name wanneer
in de centrale projectie een zeer grote lastendrukverzwaring besloten ligt.
Nog meer consumptiebeperking dan reeds in de centrale projectie wordt verondersteld, is voor de meerderheid van de economen onaanvaardbaar. Immers, in dat geval kan men de vernieuwing van het Nederlandse bedrijfsleven wel vergeten bij gebrek
aan afzetperspectieven.
Slechts een minderheid van de economen is niet bang voor een
extra consumptiebeperking, omdat zij de betekenis van een consumptieve vraaguitval voor de investeringsbedrijvigheid ontkent. In het kort komt deze laatste visie hierop neer: minder consumptie betekent meer besparingen als gevolg waarvan de rentevoet daalt. Het resultaat daarvan is meer investeringen, zodat
de economische kringloop weergesloten is, d.w.z. de totale effectieve vraag wordt niet beperkt door consumptieoffers. Alleen
maatregelen, m.n. belastingdrukverzwaringen, die het aanbod
frustreren leiden indirect tot een verlaging van de totale effectieve vraag en zijn daarmede afkeurenswaardig. Al met al zijn ook
deze economen voorstander van een beperking van de collectieve-lastendruk en een matiging van de loonkostenontwikkeling,
want beide maatregelen verhogen de aanbodmogelijkheden van
onze economic. Zonder extra loonmatiging is veel van onze nog
technisch aanwezige produktiecapaciteit immers onrendabel,
1153
wordt zij dientengevolge niet benut. Bij voorbeeld: een poten-
broken, m.a.w. als de algemene voorwaarden ontbreken. Maar
tieel exportvolume wordt dan niet gerealiseerd, omdat bij de gel-
— zo vraag ik mij af — moeten wij vanwege dit evidente verschil
dende prijzen van onze concurrenten de onderbiedingsmarge te
in geloofsovertuiging met betrekking tot de prioriteitskwestie
klein is, gegeven de te hoge feitelijke kosten. Een tijdelijke onderbieding om met alle geweld zijn marktaandeel te behouden of te
van een algemeen voorwaardenscheppend versus gericht beleid
doen alsof we mijlenver van elkaar afstaan? Ik denk van niet.
vergroten leidt dan al spoedig tot een faillissement vanwege te
Niemand is hiermee gebaat, de wetenschap niet en evenmin de
lang volgehouden verliesgevendheid, zeker bij de huidige hoge
rentekosten van verliesfinanciering.
Tot nu toe zie ik dus geen inhoudelijk verschil van mening tussen economen, al doen zij telkens weer ,,alsof’ om hun eigenwaarde in tegenstelling tot die van anderen te benadrukken.
politick!
Loonkostenmatiging en collectieve-lastendruk
Enkele technische kanttekeningen
In mijn publikatie Gelijktijdige en volgtijdelijke strijdigheid
van doehtellingen wordt het plan-Schouten theoretisch gefundeerd 1).
De in dat model gehanteerde exportelasticiteit van 3 — inder-
Wel is er enig verschil van mening over de institutionele vorm-
tijd ,,wetenschappelijk” gefundeerd door het CPB ten behoeve
geving van de door iedereen bepleite extra loonkostenmatiging
thans al veel te hoog en onbeheersbaar, a fortiori geldt dit voor
later als er niet onmiddellijk iets aan wordt gedaan. Volledige belastingcompensatie voor werknemersgezinnen, indien en voor
zover zij afzien van indexlonen, is derhalve voor sommigen, die
de inverdieneffecten op korte termijn van het plan-Schouten niet
zien, onverteerbaar. Immers, bij gebrek aan inverdieneffecten
kan de belastingverlaging zonder vergroting van het collectieve
financieringstekort niet worden opgebracht.
van de CED-studie over het concurrentievermogen van Nederland — kan men naar believen verlagen tot bij voorbeeld 1,5
zonder dat de conclusies wezenlijk veranderen, m.n. dat het mogelijk moet zijn meer te produceren zonder minder te consumeren via meer exporten en meer investeringen. Daarbij werd gebruik gemaakt van de elasticiteiten van het Vintaf-model van het
CPB voor de levensduurverlenging van kapitaalgoederen in de
industrie in geval van een reele arbeidskostenmatiging zonder
vertraging. Voorts werd rekening gehouden met een nogal aanzienlijke verbetering van de bezettingsgraad van de niet-industriele sector in geval van belastingverlaging. Zowel het ene als
het andere inverdieneffect heb ik gemakshalve in mijn interview
met Intermagazine samengevat als minder faillissementen dan
en de daarmede samenhangende extra beperking van de collectieve-lastendruk. Iedereen is ervan overtuigd (behalve misschien
enkele verstokte aanhangers van Keynes) dat het financieringste-
kort van de collectieve sector niet verder mag stijgen. Het is
Ik behoor niet tot deze pessimisten met betrekking tot bedoel-
anders het geval zou zijn. Ik geef toe dat het precieze verband
de inverdieneffecten omdat ik de vertraging tussen een loonkostenmatiging enerzijds en een vergroting van rendabele (dus te benutten) produktiecapaciteit anderzijds, ontken. (De vertragingen bij het omgekeerde proces, dat wij in het verleden waargenomen hebben, erken ik daarentegen uiteraard wel.) Onze rekenmeesters van het CPB, en daarmee de minister van Financien,
willen van inverdieneffecten op korte termijn echter niets meer
horen. Daarmee vervalt een centrale steunpilaar voor de realisatie van het plan-Schouten: de belastingdrukverlichting indien en
voorzover…
Aldus kom ik, gedwongen door het ministeriele ongeloof, in
tussen een levensduurverlenging in de industrie en een verbetering van de bezettingsgraad elders enerzijds, en de beperking van
het aantal faillissementen anderzijds onduidelijk is, maar een zeker verband is er natuurlijk wel.
Ook leg ik nogal de nadruk op de klimaatverbetering als gevolg
van een consensus te bereiken via een centraal akkoord tussen
overheid en sociale partners. Vandaar dat ik de vertraging tussen
een rendementsverbetering en meer investeringen onder deze
omstandigheden een beperkte betekenis toeken, zeker als ook De
Nederlandsche Bank haar bijdrage terzake levert via een politiek
van renteverlaging. Dit op grond van het argument dat realisatie
het kamp terecht van al degenen die zeggen: vergeet een centraal
van appreciatieverwachtingen moet worden tegengegaan.
akkoord tussen overheid en sociale partners om genoemde redenen en ga over tot een decentralisering en differentiering van de
loonvorming. Wellicht dat onder de huidige omstandigheden
van grote werkloosheid gemiddeld gesproken de prijscompensatie niet of slechts voor een deel door de werkgevers wordt betaald. Als een minister van Financien dat verwacht, kan hij wat
ruimte vrijmaken voor een minder sterke collectieve-lastenverzwaring dan anders noodzakelijk zal zijn. In dat geval wordt het
Ten slotte versta ik onder handhaving van de koppeling van
ambtenarensalarissen en sociale uitkeringen met de lonen van
het bedrijfsleven een koppeling van de beschikbare reele inkomensontwikkelingen. In de diverse berekingen van het CPB van
plan-Schouten door endogene krachten als het ware gedeeltelijk
gerealiseerd zonder centraal akkoord. ,,Too little and too late”
gebeurt een en ander in onze volkshuishouding en een half ei is
uiteraard beter dan een lege dop. Wellicht treedt dan — en dat
is de keerzijde van de vrije loonvorming — de magneetwerking
van de koplopers ook weer op. In dat geval blijven we alleen met
een lege dop zitten.
Voor het overige moeten wij rekenen met een in sterk negatieve zin bijgestelde centrale projectie van onze Nederlandse economic, mede omdat het hele ei niet tijdig werd gelegd. De conclusie
uit deze telkens meer pessimistische centrale projectie is in samenhang met een door praktisch alle economen bepleite stabilisatie van de collectieve-lastendruk, dat de ambtenarensalarissen en de sociale uitkeringen voortdurend en fors moeten worden
achtergesteld ten opzichte van de loonontwikkeling in het be-
het plan-Schouten op basis van zowel uiteenlopende centrale
projecties als met behulp van diverse modellen (Vintaf-II, Freia)
wordt met geen van de zo juist bedoelde veronderstellingen rekening gehouden. Van daar dat kwantitatief gesproken er telkens
verschillende resultaten uit de bus komen. Kwalitatief gesproken
is er evenwel geen verschil van mening: ,,het plan-Schouten is
zo gek nog niet”. Alleen als iedereen iets anders wil: de vakbeweging arbeidstijdverkorting zonder rendementsverbetering, de
werkgevers vrije loonvorming voor de actieven in het bedrijfsleven en een voortdurende achterstelling van het inkomen van
ambtenaren en sociale-uitkeringtrekkers bij dat van inkomenstrekkers in de particuliere sector, en de minister van Financien
inderdaad geen belastingcompensatie wil geven in geval van extra loonmatiging, komt er uiteraard van een consensus niets terecht. In feite kunnen we dan het plan-Schouten vergeten, met
dien verstande dat het zijn onnaspeurbare invloed op de endogene krachten van ons economische systeem mogelijk zal hebben, hoewel te weinig en te laat!
drijfsleven. Daarnaast moeten subsidies zowel aan gezinnen als
D. B. J. Schouten
aan bedrijfsleven sterk worden teruggeschroefd.
Een verschil van mening tussen economen bestaat dan alleen
nog omtrent de vraag of onder dergelijke depressieve algemene
voorwaarden een gericht industrialisatieprogramma iiberhaupt
van de grond kan komen. Hoewel ik het met Van der Zwan —
en met zoveel anderen — volstrekt eens ben dat ook dit t.z.t.
moet gebeuren, geloof ik eenvoudig niet dat er zoveel vernieuwd
zal worden als tegelijkertijd — o.m. bij gebrek aan voldoende
loonmatiging en belastingdrukbeperking — zoveel wordt afge-
1) D. B. J. Schouten, Gelijktijdige en volgtijdelijke strijdigheid van doelslellingen, Mededelingen der Koninklijke Nederlandse Akademie van
Wetenschappen, Nieuwe Reeks, deel 45, nr. 5, 1982.
1154