Ga direct naar de content

Het overschot op de lopende rekening

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: mei 26 1982

Geld- en kapitaalmarkt

&O
Â¥

Het overschot op de
lopende rekening
DRS. J. N. A. SPECKER*

Inleiding

gedaan. Zoals uit label 1 blijkt, heeft
de gememoreerde omslag bijna geheel
betrekking op de handelsbalans.
Binnen het z.g. ,,onzichtbare verkeer”
werd de verbetering van de dienslenbalans bijna geheel teniet gedaan door de
voortgaande verslechtering bij de saldi
primaire inkomens en inkomensoverdrachten.

Na een tekort van f. 4,5 mrd. in 1980
ontstond in het afgelopen jaar een surplus op de lopende rekening van de betalingsbalans van f. 8,6 mrd. op transactiebasis. Een overschot derhalve van
2,8% van het nationaal inkomen, dat als
zodanig voor Nederland niet bijzonder
is. Positieve saldi in deze orde van grootte en nog grotere werden al eerder, in de
periode 1972-1976, geregistreerd. De teweeggebrachte omslag van f. 13,1 mrd.
of wel ruim 4% van het nationaal inkomen is evenwel opmerkelijk en heeft zich
de afgelopen decennia niet eerder voor-

De handelsbalans
Een analyse van de ontwikkeling in
het goederenverkeer is mogelijk door
gebruik te maken van de cijfers van het

Tabel 1. Lopende rekening van de betalingsbalans op transactiebasis (in mrd. gld.)
1980

1981

Mutatie

-2.3
0,5

2,7

12,7
2,2
-0,4

1,8

-3,2

-4,5

8,6

Idem (in procenten van
het nationaal inkomen)

0,7

Bron: De Nederlandsche Bank.

Tabel 2. Volume- en prijsontwikkeling van de in- en uitvoer in 1981 (procentuele
mutaties ten opzichte van 1980)
Volume

— grondstoffen en halffabrikaten ….

Prijs

– 7
– 9

16
17

Volume

— onbewerkte agrarische produkten .

Prijs
16
8
49

8

g

8

13
13
33

a) Inclusief personenauto’s.
b) Deze post bevat o.a. de vaste en vloeibare brandstoffen. Ruwe aardolie valt onder de post grondstoffen en halffabrikaten.
Bron: CBS.

CBS m.b.t. de buitenlandse handel (zie
label 2). Wat opvalt is de scherpe daling
van het invoervolume. Bij deze ontwikkeling hebben het lage niveau van economische bedrijvigheid en intering op
voorraden een belangrijke rol gespeeld.
Het verloop van de te onderscheiden invoercomponenten weerspiegelt daarbij
het feit dat juist de bestedingscategorieen met hoge marginale invoerquotesin 1981 sterk onder drukstonden.
Zo liep het verbruik van duurzame consumptiegoederen met 7% terug, terwijl
de bedrijfsinvesteringen in vaste activa
zelfs met 14% in volume zijn gedaald.
De scherpte van de daling van het invoervolume is daarnaast vooral veroorzaakt door een forse intering op voorraden. Een intering die vermoedelijk veel
groter is geweest dan hetgeen gewoonlijk overeenkomt met de mutatie in het
afzetvolume van de bedrijven. Verkleining van de in 1980 hoog opgelopen olievoorraden en de, gelet op de heersende
rentestanden, hoge financieringskosten
van het aanhouden van voorraden zullen daar het nodige toe hebben bijgedragen. Een en ander wordt bevestigd
door het verloop van de relevante invoercomponenten, alsmede door de in
het afgelopen jaar bij voortduring negatieve beoordeling van de omvang aan
voorraden door de industrie.
Het effect van de voorraadintering op
de verbetering van de handelsbalans is
dan ook aanzienlijk geweest en bedroeg
volgens het jaarverslag van De Nederlandsche Bank maar liefst f. 5 mrd.
Het uitvoervolume vertoonde een
kleine toename, hetgeen meevalt in het
licht van de heersende recessieve tendenties bij onze belangrijkste handelspartners. Als opvallende ontwikkelingen gelden hier de sterk toegenomen agrarische
export en de terugval van de export van
aardgas en aardolieprodukten.
De landbouw en de voedings- en genotmiddelenindustrie leveren sinds jaar
en dag een forse positieve bijdrage aan
de handelsbalans. De bijdrage is bovendien vrij stabiel, omdat het niveau van
voedselgebruik weinig conjunctuurgevoelig is. Verrassend is dan ook de sterk
vergrote bijdrage ad f. 4,4 mrd. tot f. 13,6
mrd. in 1981 (zie label 3).
De belangrijkste verklaring hiervoor
is de appreciatie van de dollar, waardoor
met name de afzet naar landen buiten
de EG sterk kon worden vergrool 1).
Daarnaast oefende de algehele voedselsituatie een gunslige invloed op de
wereldmarklprijzen uit. Voedselschaarsle en koopkrachltoename zorgden

Tabel 3. De ontwikkeling van de agrarische export (in mrd. gld.)
1977

1978

1979

1980

29,0
– 7,2
8* 5

31,8
– 6,0

1981
170,8

25,6
o -5

13,6

*De auteur is medewerker van het Economisch Bureau van de AMRO-bank. Het artikel is op persoonlijke titel geschreven.
1) De waardestijging van de agrarische ex-

port naar landen buiten de EG bedroeg
Bron: Ministerie van Landbouw en Visserij.

570

35,6% tegenover 17,6% naar de EG-landen.

daarbij voor een sterk vergrote vraag
naar landbouwprodukten uit de USSR,
Iran, Irak, Saoedi-Arabie en de z.g.
,,newly industrialized countries”. Ten
slotte heeft ook het aanzienlijk hogere
prijspeil van de voor Nederland zo belangrijke zuivelexport een rol gespeeld.
De terugkeer naar meer ,,normale”prijs-

verhoudingen in deze bedrijfstak is vooral te danken aan de EG-commissie, die
in de afgelopen jaren de overtollige intervenlievoorraden aan zuivelprodukten
grolendeels wist weg te werken.
De energiesituatie in West-Europa
werd in 1981 gekenmerkt door een sterke
daling van de olie-invoer. De door de
appreciatie van de dollar doorstijgende
olieprijs en de economische recessie vormen de belangrijkste oorzaken van deze
terugval. Voorraadintering en energiebesparing speelden daarbij levens een
rol. Voor Nederland, dat op het gebied

van aardolie en olieprodukten in WestEuropa een z.g. ,,balancing” functie vervull, vertaalde dit zich min of meer
simultaan in een verlaging van de betreffende import-en exportvolumes. Aangezien de prijsbeweging van ruwe olie in
guldens direct doorwerkt in de uitvoerprijzen van aardolieprodukten, bleef
daarmee, mede onder invloed van een
verminderd binnenlands verbruik, hel
negalieve effecl op de energiebalans beperkt tol f. 1,3 mrd. (zie label 4).
De in samenhang mel de valulaire
prijsbeweging van ruwe olie slerk geslegen slookolieprijs werkle evenwel niel
direcl door in de uilvoerprijzen van ons
aardgas. In de huidige exporlconlraclen
isimmerssprakevaneennaijlingsperiode
van ca. 5 maanden. De depreciatie van

de dollar na augustus 1981 heefl daardoor geen invloed meer uilgeoefend op

die exportprijs. De explosieve prijsslij-

ging bij de export van aardgas is mede
le danken aan de slerk geslegen slookolieprijs in 1980, en aan de door Spierenburg bereikle gunslige herziening van de
prijsclausules in de exporlconlraclen.
De waarde van onze aardgasexporl nam
daardoor in 1981 mel ruim f. 4 mrd. loe,
ondanks een afzelvermindering aan hel
builenland mel 10%. Hel lolale saldo op
de energiebalans kon daarmee in 1981
mel ruim f. 1 mrd. verbeieren, helgeen
gelel op de prijsbewegingen van energie
en de consequenlies daarvan op de belalingsbalansen van andere landen eens
le meer hel grole belang van de aardgas-

Uit label 5 blijkt dat door het beleid
gerichloploonmaliginghelgerealiseerde
loonkostenvoordeel pereenheid produkt
over de periode 1979/1981 zeeraanzienlijk is geweest. De effectieve depreciatie
van de gulden over deze periode heeft

aan deze ontwikkeling, in tegenstelling
tot eerdere perioden, tevens een bijdrage
geleverd. Onder invloed van deze factoren heeft ook de prijsontwikkeling van
de Nederlandse export zich de laatste
jaren relatief gunstig ontwikkeld (zie
label 5). Wat opvalt is dat de daarbij

gerealiseerde relatieve uilvoergroei, de

De uitvoergroei die een land in vergelijking met andere landen realiseert,
slaal in direcl verband mel z’n concurrenlieposilie. Daarbij spelen lal van facloren zoals geografische spreiding en

mate waarin de export de concurrerende
uitvoer overtreft, tegenvalt. De cijfers
in de label lijken aan te geven dat om
terreinwinst op de internalionale markl
le boeken, veel grotere prijsverschillen
nodig zijn dan in het verleden. Een mogelijke verklaring hiervoor is, naast het optreden van ,,time lags”, hel enige jaren
geleden nog zeer hoge Nederlandse
koslenpeil, waardoor in een situatie van
een geringere wereldhandelsgroei onder
druk van de verhevigde concurrentie
veel grotere prijsconcessies moeten wor-

samenslelling van de uilvoer, hel rela-

den gedaan.

rijkdom onderslreepl.

Exportgroei, relatieve prijzen en rendemenlsposilies

lieve prijsniveau en elemenlen als kwalileil, leverlijd en service een rol. In Nederland heefl de overheid de concurrenlieposilie vooral irachlen le verbeieren door
middel van een beleid gerichl op loonmaliging. Een manier om le bezien of

Figuur. Volume- en prijsontwikkeling
van de export (1973= 100)

deze inspanning van de laalsle jaren resullaal heefl afgeworpen, is hel melen van
de male waarin de uilvoer de concurrerende uilvoer overlrefl. Om uilsluilend
van dil elemenl een zuiver beeld le verkrijgen, is de concurrerende uilvoer van
de OESO-landen herwogen naar de voor

Nederland relevanle pakkelsamenslelling en geografische spreiding.

200
Exportprijs

190

180
170
160

Exportprijs, exclusief//

150

delfstoffen

140

Exportvolume, exclusief

130

Tabel 4. Energiebalans (in mrd. gld.)

delfstoffen

_

120
Invoer (cif-basis)

Uitvoer (fob-basis)

Saldi

110

1980

1981

1980

1981

1980

1981

1,2
23.7
10,1
1,2

1,8
26,4
13,0
2,4

0,3

0,4

21,2
10,9

25,5
15,1

-0,9
-23,7
II. 1
9.7

– 1,4
-26,4
12,5
12.7

36,2

43,6

32,4

41,0

– 3.8

– 2,6

Exportvolume

100′

“73 74 75 76 77 78 79 “80 “81

Tabel 6. Effect van de export van delfstoffen op de exportprijs en het exportvolume
1974,75

Tabel 5. Relatieve loonkosten, exportprijzen en uitvoergroei (cumulatieve percentages)
I973/ 1975

1976/ 1978

1979/1981

(1981)

8

0

-19,5

3,5

2
-10,5

(-11. 5)
(- 5,5)
(- 3.5)
( 2 )

Relatieve loonkosten per eenheid produkt a)

5

a) Verwerkende Industrie Nederland minus die in concurrerende landen (in guldens).
b) Ten opzichte van de concurrenten op buitenlandse markten.
c) Prijs- resp. volumeverloop Nederlandse uitvoer minus die van de OESO-landen, herwogen naar de voor Nedertand rele-

vante pakketsamenstelling en geografische spreiding.
Bron: CPB/CBS.

ESB 2-6-1982

1976/78

1979/81

Effect a) .op export2
Effect a) op export –

Proccntuecl aandeel in
de exportwaarde . .

4.7

6.3

8.0

a) In gemiddelde procentpunten.
Bron: CBS-indexcijfers buitenlandse handei.

In hoeverre de gunstige relatieve loonkoslenonlwikkeling van de laatste jaren

tevens heeft geleid tol een vergroting van
de winslmarges bij de ondernomen ex571

portactiviteiten, valt met behulp van de
tabel niet aan te geven. Gelet op het verschil in ontwikkeling tussen relatieve

loonkosten en exportprijzen zou althans
in 1981 van een verbetering sprake kun-

nen zijn geweest. Loonkostenbeheersing
op zich is daarvoor evenwel een onvoldoende garantie aangezien de produktiviteitsruimte uit hoofde van andere pro-

duktiekosten, zoals rente-, milieu- en
energielasten, kan zijn verkleind.
De invloed van de overheid op de concurrentiepositie beperkt zich overigens

niet alleen tot het beleid gericht op loonmatiging. Zo is door de explosieve stijging van de aardgasexportprijs in de af-

gelopen jaren de totale exportprijs sterk
omhoog gedrukt (zie de figuur). Dit effect blijkt over de periode 1979/1981 gemiddeld ca. 2% per jaar te hebben bedragen, waar een verwaarloosbaar klein negatief effect op het exportvolume tegen-

over stond (zie tabel 6). Per saldo werd
daarmee de produktiviteitsruimte vande
totale exportsector vergroot. Die vergroting van de produktiviteitsruimte, aard-

gasbaten, kwam evenwel voor het leeuwedeel ten goede aan de overheid, waarbij
slechts zeer ten dele van een terugsluizing

naar de bedrijven sprake was. Zowel exporterende als op de binnenlandse markt
opererende bedrijven werden dan ook,

portpakket voldoende aansluit bij de
wereldhandelsvraag. Beide elementen,
spreiding en samenstelling, worden naast
factoren als geografische ligging, bodemschatten en gecreeerde vrijhandelszones
in belangrijke mate bepaald door de omvang van de binnenlandse markt. Kleine
landen zoals Belgie en Nederland compenseren deze voor hun welvaartsgroei
nadelige factor vooral door export naar
omringende landen. Daarbij zal men
zich tevens zoveel mogelijk richten opde
importpreferenties van deze landen. Aldus ontstaat in de loop van de tijd een
geografisch exportpatroon, alsmede een
bepaalde exportsamenstelling die duidelijk afwijken van die van de grote landen
zoals Frankrijk en West-Duitsland (zie
tabel 7). Feit is dat de geografische
orientatie van onze export onvoldoende
is afgestemd op snel groeiende afzetgebieden, terwijl de specifieke samenstelling van ons exportpakket minder goed
aansluit bij de huidige importpreferenties van onze traditionele handelspartners.
Uit de geografische samenstelling van
onze uitvoer op dit moment mag evenwel niet worden afgeleid dat de export
zich bij voortduring in onvoldoende
mate op de groeimarkten buiten de

OESO zou richten. De ontwikkeling van
het aandeel van de uitvoer naar dergelijke gebieden in het totaal heeft zich
sinds 1973 gunstig ontwikkeld, met
name het OPEC-aandeel. Ook van een
daarbij uit de pas lopen met andere EGlanden is over het algemeen geen
sprake. In feite wordt het bee Id, zoals
weergegeven in tabel 7, zelfs ernstig ten
nadele van Nederland vertekend doorde

sterk gegroeide exportwaarde van aardgas en aardolieprodukten. De export
daarvan is immers bijna geheel op de EG
gericht, waardoor de uitvoeraandelen
naar andere gebieden ongunstig worden
beinvloed. Deze vertekening krijgt relief
indien we de ontwikkeling in de samenstelling van het uitvoerpakket erbij betrekken. Sinds 1973 is het aandeel vande
minerale brandstoffen bijna vertweevou-

digd tot ca. 25% van de totale uitvoerwaarde. Logischerwijze betekent dit dat

de uitvoeraandelen van de overige goederencategorieen erdoor worden gedrukt. Uit het feit dat het aandeel van
de investeringsgoederen (SITC-groep 7)
daalt van 19% in 1973 tot 16% in 1981

mag dan ook op voorhand geen enkele
negatieve conclusie m.b.t. de export-

prestatie van de metaalindustrie op dit
gebied worden getrokken. Duidelijk

onder invloed van het internationaal af-

wijkende inzetpatroon van brandstoffen,
geconfronteerd met de lasten van relatief
hoge binnenlandse energieprijzen, ter-

wijl de lusten van onze energierijkdom
goeddeels aan hen voorbij gingen. Daar-

naast hebben, gelet op de heersende vermogensstructuren, de mede als gevolg
van de oplopende overheidstekorten

Tabel 7. Ontwikkeling geografisch patroon en pakketsamenstelling van de uitvoer
in een aantal EG-landen, 1973 versus 1981
A) Geografisch p«troon (procentuele aandelen)

^^•^^

Van

steeds hogere reele rentekosten in toenemende mate een discrepantie teweeg-

Naar

gebracht tussen bruto en netto bedrijfs-

OESO . . . . . . . . . . . . . . .

1973

1981

EG

BRD

Fr

Bel

Ned

EG

BRD

Fr

Bel

Ned

ton n\

(79,4)
8,5

(76,2)

/OQ f\\

IRK 4k

7,5

^\^^

(20,0)
3,8
2,2

(20.6)
3,3
2,8

(85,0)
3,3
0,5
72,9
(15,0)

(100.0)

EC . . . . . . . . . . . . . .

factoren het herstel van de rendementsposities wordt verhinderd. Feit is dat de

— NICs a) . . . . . . . . . .

arbeidsinkomensquote in de industrie,

Totaal . . . . . . . . . . . . . . . (100.0)

exclusief de aardolie-industrie en de

(67,4)
5,5

(84,7)

3,6

(73,9)
6,3

(74,3)

5,6

resultaten. Aldus kan een situatie ontstaan waarin, ondanks de loonkostenbeheersing, onder invloed van dergelijke

(11.0)

B) Pakketsamenstelling (procentuele aandelen)

daaronder begrepen aardgasopbreng-

55,7
(23.8)

(26,1)
9,5
2,3

(32,6)

(15,3)

1,4

(11,6)
2,3
1,4

(25,7)

1,7

2,7

2,1

1,5

1,2

(100.0)

(100.0)

(100.0)

(100.0)

(100.0)

(100.0)

(100.0)

(100.0)

Fr

Bel

Ned

EG

BRD

Fr

Bel

Ned

18,4

9,3

f)

11,0

5,4

16,4

IQ 0

9,6

4,0

4,8

10,2
3,2
9,0

sten, van 91% in 1980 is opgelopen naar
maar liefst 94% in 1981. Die zeer slechte
EG

rendementspositie in de industrie is een
regelrechte bedreiging van onze concurrentiepositie op zowel de binnenlandse

als de buitenlandse markt, aangezien zij
een ernstige belemmering vormt voor het
tot stand komen van de omvangrijke

investeringen die zo noodzakelijk zijn
voor de vernieuwing en de versterking

van ons industrieel goederenpakket.

BRD

11.2

0

2,8

3 ……………….

3,9

2,1
43,9

5 + 6 + 8 …………

16.1
Totaal ……………

100,0

100,0

100,0

100,0

100,0

100,0

100,0

100,0

Naast de ontwikkeling van het marktaandeel op de traditionele afzetmarkten,

is tevens van belang of de samenstelling
en de geografische spreiding van het ex-

572

100,0

100,0

C) Verloop exportwaarde machines en tnmsportmiddelen (in dollars, procentuele mutaties per jaar)

I978/ 1980

1973/1978

Geografische spreiding en samenstelling
van het exportpakket

5,6
24,1

Van

^X^Naar
\.

EG

15,5
15
18

Overige
OESO

Rest

II
11,5
14,5

24,5
23,5
24,5

Totaal

EG

Overige
OESO

Rest
wereld

Totaal

16
16
19

14,5
18
19

19
14
13

16,5
6,5
16,5

16
13,5
16

wereld

a) Mexico, Brazilie, Singapore, Hojig Kong, Zuid-Korea en Taiwan.
b) 0 + I: Landbouwprodukten, voedings- en genotmiddelen; 2 + 4: Grondstoffen; 3: Minerale brandstoffen; 5 + 6 + 8: Chemische produkten en ,,overige” fabrikaten (incl. restgroep 9); 7: Machines en transportmiddelen.
Bron: OECD, Statistics of foreign trade (A en B) en CPB (C).

wordt dit gei’llustreerd aan de hand van

de vergelijking tussen Nederland, West-

vakantie — onder invloed van de ree’le
inkomensontwikkeling
aanpassingen

afzet stagneerde als gevolg van-de recessie in West-Europa, terwijl de consump-

Duitsland en de overige OESO-landen

optraden in het bestedingspatroon. Zo

tieve bestedingen in ons land de invloed

m.b.t. het verloop van de exportwaarde
van investeringsgoederen. Uit de label
blijkt dat Nederland in vergelijking met
West-Duitsland over de periode 1978/
1980 beter presteert, met name naar de
landen buiten de EG. Bovendien loopt

neemt het aantal buitenlandse vakanties
niet af, maar wel de duur ervan. Voorts
gaat men minder ver en in plaats daarvan
meer in Nederland of in de omringende
landen op vakantie. Het z.g. nabuurtoerisme is gelet op de vergelijkbare econo-

hebben ondervonden van het doorde regering gevoerde beleid gericht op in-

Nederland over deze periode, in tegen-

mische ontwikkeling in onze buurlanden

stelling tot 1973/1978, in de pas met de

tevens van belang voor het binnen-

overige OESO-landen.

komend reisverkeer.

komensmatiging en terugdringing van

het overheidstekort. Er is kortom sprake
geweest van een gedrukt conjunctureel

klimaat waarin de produktie niet gedijt,
een proces van voorraadintering wordt
gei’nitieerd en de investeringslust wordt
afgeremd.
Dit alles heeft z’n uitwerking op de in-

voerzijde van de Nederlandse economic
De dienstenbalans
De sinds 1975 aanhoudende verslech-

tering van het positieve saldo in het dienstenverkeer werd in 1981 doorbroken.

De verbetering bedroeg f. 2,2 mrd. waarmee het saldo opliep tot f. 2,7 mrd. De
zwakke internationale conjunctuur is uiteraard niet bevorderlijk geweest voor
een gunstige ontwikkeling bij het voor de
dienstenbalans zo belangrijke internationale goederenverkeer. Dat het over-

schot op de vervoersbalans desondanks
met f. 1,2 mrd. kon verbeteren tot f. 6,7
mrd. is dan ook te danken aan de gestegen dollarkoers. Hierdoor konden de
onder het vervoer begrepen ontvangsten
uit hoofde van bunkerleveranties aan
buitenlandse schepen en vliegtuigen met
f. 1,3 mrd. toenemen. Een ,,windfall

De inkomensoverdrachten en
primaire inkomens

niet gemist. Vooral de angstwekkende

terugval in het investeringsvolume van
de bedrijven is daarbij de illustratie van

Het negatieve saldo inkomensoverdrachten nam in 1981 met f. 1,3 mrd. toe
tot f. 3,2 mrd. Als belangrijkste ontwikkeling geldt hier de relatief sterke stijging
van de wereldmarktprijzen voor land-

bouwprodukten, waardoor de marge

het ambivalente karakter van het betalingsbalansoverschot. De concurrentiepositie, die in 1981 een duidelijke verbetering heeft ondergaan, wordt daardoor,
op wat langere termijn bezien, immers
in de kern aangetast. Het valt dan ook te

tussen het communautaire prijsniveau

betwijfelen of de relatieve verbetering

en het wereldmarktprijsniveau werd ver-

van de exportprestatie, die gepaard is ge-

kleind. De EG keerde daardoor voor
f. 0,9 mrd. minder aan exportsubsidies

gaan met een herstel van de zeer slechte
rendementspositie van het gemiddelde

uit, hetgeen de keerzijde vormt van de

bedrijfsleven, lang stand zal kunnen

sterk vergrote agrarische export. Voorts

houden. Het achterliggende probleem
betreft voor alles de financieringslast

energieprijzen zich naar alle waarschijn-

namen de via de betalingsbalans geregistreerde overdrachten van de overheid
en de particuliere sector aan de ontwikkelingslanden toe, en hebben de in Nederland werkzame buitenlandse werknemers hun overmakingen naar het moederland vergroot.
Het saldo primaire inkomens ver-

lijkheid in 1982 niet nog eens zal voor-

slechterde met f. 0,4 mrd. tot – f. 1,3 mrd.

van de collectieve sector, die door de gebrekkige saneringsinspanningen elke
financiele ruimte opslokt. De wil om in
principe elke sociale verworvenheid in

Naast het vervoer leverde het reisver-

keer een belangrijke bijdrage aan de verbetering van de dienstenbalans. Na een
sinds 1971 voortdurend toenemend tekort op de reisverkeersbalans werd in
1981 voor het eerst een daling van het na-

delige saldo geregistreerd van f. 0,8 mrd.
tot f. 5,2 mrd. De ontvangsten uit het
reisverkeer namen toe met f. 0,6 mrd. tot

Het omvangrijke overschot op de lopende rekening in 1981 werd in belangrijke mate bepaald door min of meer incidentele meevallers zoals de forse voor-

J. N. A. Specker

sterk in waarde gestegen bunkerleveranties. Deze factoren mogen echter de
grootte van de omslag hebben belnvloed,
de omslag als zodanig verklaren zij niet.
Veeleer ligt hieraan de door de buitenlandse en binnenlandse bestedingsbeperking gecreeerde economische malaise ten grondslag. De buitenlandse

doen.

stand te houden, leidt daardoor — ondanks de energierijkdom — tot een
steeds verdere vergroting van de overheidstekorten. Deze situatie plaatst de
bedrijven voor relatief hoge binnenlandse energieprijzen en aanzienlijk hogere
ree’le rentestanden dan voorheen. Nietalleen de ree’le inkomens van actieven
maar ook de bedrijfsinkomsten staan
daarmee onder druk.
Deze ontwikkeling draagt bij afwezigheid van een fors internationaal conjunctuurherstel de kiem in zich van een heilloze spiraal, waardoor een economic met
een riante externe positie de daaraan verbonden voordelen en kansen verloren
ziet gaan. Hoewel het grote overschot
eerder een teken van zwakte dan van
sterkte is, schept het tevens de financiele
mogelijkheden deze zwakte in kracht te
doen verkeren. Gelet echter op het gebrek aan nationale en internationale
slagvaardigheid m.b.t. het voeren van
een evenwichtig saneringsbeleid, zijn de
perspectieven van de Nederlandse economie aanzienlijk minder florissant dan
de op ons afkomende grote betalingsbalansoverschotten zouden kunnen
doen vermoeden.

raadintering, de vergrote agrarische export, de extra aardgasopbrengsten en de

profit” derhalve die gelet op de huidige
ontwikkeling van de dollarkoers en de

2) Zie het jaarverslag van De Nederlandsche
Bank 1981, biz. 68.
3) Het netto buitenlands passief nam met
f. 5,9 mrd. af tot f. 0,7 mrd. ultimo 1981.

De per saldo aan het buitenland betaalde
coupons en dividenden gaven daarbij
een verdere stijging te zien, vooral als ge-

volg van de in de afgelopen jaren zeer
omvangrijke verkopen van overheids-

obligaties aan het buitenland. Van de
geemitteerde overheidsobligaties werd
in 1981 24% door het buitenland aangekocht tegenover 14% in 1979 2).
De kapitaalopbrengstenbalans werd in

naar schatting f. 3,9 mrd. Een factor die

positieve zin belnvloed door een vermin-

daarbij een rol speelt is het relatief lage

dering van de winstovermakingen naar

inflatietempo in Nederland, onder in-

buitenlandse moedermaatschappijen en
een daling van de rentelasten van het
bankwezen als gevolg van de sterke vermindering van het netto buitenlands
passief 3).

vloed waarvan de ook voor de toerist re-

levante prijzen zich de laatste jaren relatief gunstig beginnen te ontwikkelen. De
recente appreciatie van enkele belangrijke valuta’s heeft dit verschijnsel versterkt. De uitgaven in het reisverkeer
daalden in 1981 voor het eerst, en wel met
f. 0,2 mrd. tot naar schatting f. 9 mrd. Dit
werd veroorzaakt doordat — ondanks
het belang dat de consument hecht aan

ESB 2-6-1982

Conclusie

573

Auteur