Ga direct naar de content

Het leesgedrag van de Nederlandse econoom

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: maart 4 1998

Het leesgedrag van de Nederlandse econoom
Aute ur(s ):
Dalen, H.P. van (auteur)
De auteur is verb onden aan het Nederlands Interdisciplinair Demografisch Instituut (NIDI) te Den Haag en het Ocfeb van de Erasmus Universiteit
Rotterdam, email: dalen@nidi.nl.
Ve rs che ne n in:
ESB, 83e jaargang, nr. 4142, pagina 192, 6 maart 1998 (datum)
Rubrie k :
Tre fw oord(e n):
economie-beoefening

Waar halen economen hun kennis vandaan? Een onderzoek naar het leesgedrag van economen.
Wie schrijft die blijft, is de heersende mores aan de Nederlandse universiteit. Maar worden al die prachtige artikelen, waarin
convergerende endogene groei optreedt en niet-lineaire tijdreeksen coïntegreren, wel gelezen? Het zal de meeste economen niet veel
kunnen schelen. Het belangrijkste is dat men schrijft en in welk tijdschrift men schrijft, niet wat men schrijft. Het motto ‘publish or
perish’ verdringt langzaam maar zeker het motto van Multatuli: “Ik wil gelezen worden”. Wie er in Nederland goed gelezen worden,
kan men jaarlijks ontdekken in de ESB-hitlijst en sinds kort ook de polderparade. Het zijn echter lijsten die ons een blik gunnen op
welke publicerende economen door andere publicerende economen worden geciteerd. Het gros van de economen houdt zich verre van
het geschrijf en consumeert slechts wat hij of zij kan en wil lezen. Om niet alleen de producent maar ook de consument van
economische literatuur aan het woord te laten wordt hieronder inzicht gegeven in het leesgedrag van de Nederlandse econoom. Waar
haalt de econoom zijn kennis vandaan, is de leidende gedachte achter dit artikel. Daarnaast wordt er met het oog op de
internationalisering van de economische wetenschap onderzocht of de nieuwe generatie economen andere leesvoorkeuren heeft dan
economen uit het pre-aio-tijdperk? We beginnen met de hoofdvraag.
Wat leest de econoom?
De cijfers waarmee de bovenstaande vraag beantwoord wordt zijn geput uit de enquête die ten grondslag ligt aan een boek over de
zielenroerselen van de Nederlandse econoom 1. De groep van economen die de enquête toegestuurd heeft gekregen kan grofweg
worden gekarakteriseerd als algemeen economen. Leden van de Koninklijke Vereniging voor de Staathuishoudkunde, aio’s, en
hoogleraren economie kregen ieder de kans om zes bladzijden met vragen te beantwoorden. Een van die vragen had betrekking op de
leesvoorkeur van economen en luidde als volgt: “In welke mate leest u gemiddeld per jaar de volgende typen artikelen?” Men kon kiezen
uit achtereenvolgens: een artikel betreffende (1) pure theorie of econometrie (zoals in Econometrica); (2) theorie en empirie
gecombineerd (zoals in American Economic Review); (3) economie toegepast op hedendaagse beleidsvraagstukken (zoals in Economic
Policy); (4) non-conventionele economie (zoals in Tijdschrift voor Politieke Ekonomie); (5) economie toegepast op Nederlandse
beleidsvraagstukken (zoals in ESB); (6) economie in internationaal opiniërend tijdschrift (type The Economist); en (7) het economisch
katern in de krant. De uitkomsten van deze vraag staan afgedrukt in tabel 1.

Tabel 1. Hoe vaak lezen economen hun vakliteratuur? In procenten van totaal aantal ondervraagde economen
wekelijks

maandelijks

Type paper/tijdschrift
econom(etr)ische theorie
4,5
theorie gemengd met empirie
8,6
toegepast op internationaal niveau
6,7
onorthodoxe economie
1,8
toegepast op Nederlands niveau
34,3
economische magazines
30,0
economiekatern krant
87,5

12,7
20,1
22,1
7,4
27,6
19,6
6,7

ieder
onregelkwartaala matig a
13,5
20,3
26,2

12,5
18,8
22,1
2,4

26,9
12,9
16,5
1,0

28,2
20,8
25,1
51,3
6,5
11,8
2,4

nooit

41,1
30,3
19,8

a. In de enquête: één à twee keer per kwartaal, resp. één à twee keer per jaar.

Zoals verwacht worden artikelen die onorthodoxe economie betreffen het minst gelezen, snel gevolgd door de pure theorie. De kranten
en tijdschriften die zich toeleggen op sterk toegepaste kennis kennen het grootste publiek. Als we de cijfers vertalen naar de kans dat
men een artikel in een willekeurige week leest dan is die kans negen procent voor artikel uit bijvoorbeeld Econometrica, en negentig
procent voor een artikel uit de krant.
Maar wie leest wat?

Hoewel de bovenstaande cijfers wel iets vertellen over de Nederlandse econoom, zal menigeen toch zijn wenkbrauwen fronsen over dit
soort getallen. Sommige economen lezen nooit een puur theoretisch artikel en dan is negen procent aan de hoge kant. Het omgekeerde
zou men kunnen zeggen van de economische artikelen die in de krant verschijnen. Het is moeilijk voorstelbaar dat een econoom nooit de
economiepagina’s van zijn krant leest en dan is negentig procent een laag percentage. Om een goed beeld van het leesgedrag van de
heterogene massa van economen te krijgen is nader onderzoek gewenst. De statistische analyse is samengevat in tabel 2, alwaar een
aantal kenmerken van lezers in verband is gebracht met de mate waarin men bepaalde literatuur leest 2. Alleen de statistisch significante
effecten zijn opgesomd. Tevens is aangegeven of het effect groot of klein is. De mannelijke econoom van CDA- of D66-huize werkzaam
in het onderzoek/onderwijs fungeert daarbij als de standaard waartegen we de karakteristieken van andere economen afzetten. Hoewel
het merendeel van de verbanden zo plausibel is dat ze nauwelijks uitleg behoeven, vallen er toch een groot aantal bijzondere aspecten te
noteren van het leesgedrag. Allereerst is het beroep dat men uitoefent belangrijk. Economen die op gezette tijden publiceren lezen
sowieso meer dan de onderzoekers in ruste. Reading-by-doing zogezegd en de gepromoveerde onderzoekers en aanstormende
onderzoekers (aio’s) lezen meer dan gemiddeld de academische literatuur.

Tabel 2. De leesintensiteit naar soort econoom
toegepast
pure
theorie/
intertheorie empirie nationaal
dr. oude stijl
dr. aio-stijl
aio’s
bedrijfsleven
overheid
econometrische opleiding
ervaring van economen
ervaring van
econometristen
vrouw
linkse oriëntatie
rechtse oriëntatie

+ +
+ +
+ +
+ +

+ +
+ +
+ +

+ +
+ +
+
– –

onorthodoxe
economie

toegepast
Nederlands

+

econ.
magazines

+
+

– – – –

– – –

+
+ +
– –

– –

+

+ +

+ +

+ +

– –

+ +

economie
krant

– –

Alleen statististisch significante effecten (onzekerheidsniveau van 10% of kleiner) zijn aangegeven, waarbij + + = sterk positief
effect;
+ = positief; – = negatief, – – = sterk negatief.

De nieuwe generatie economen, aio’s en oud-aio’s, laten echter meer dan gemiddeld de economie in de krant links liggen. Het leesgedrag
van de nieuwe economen lijkt daarmee in overeenstemming met de uitslag van het vorig jaar door CentER uitgevoerde onderzoek naar de
kwaliteit van economie in de krant: wat niet goed is wordt ook niet gelezen door aio’s 3. Hopelijk geeft het teken niet aan wat het
vooroordeel van de groep CentER-economen (wiskundig geschoolde onderzoekers en aio’s), maar echt uitsluiten kan men het natuurlijk
nooit. Onder jonge academici is het namelijk een bekend tijdverdrijf om neer te kijken op het schrijven in de krant en ESB. Deze tekenen,
die we als Amerikanisering opvatten, worden nog wat duidelijker als we de voorspelde leesfrequenties van artikelen over de Nederlandse
economie voor een paar groepen van economen op een rijtje zetten (zie tabel 3). Economen werkzaam bij de overheid ‘vreten’ bij wijze
van spreken een blad als ESB (dat als model werd genoemd voor deze literatuur), terwijl aio’s dit blad sporadisch inzien.

Tabel 3. Voorspelde kans op het lezen van een artikel over Nederlandse economie
Wekelijks

aio
dr. aio-stijl
dr. oude stijl
overheid
bedrijfsleven
gemiddelde econoo

maandelijks

18,4
30,4
46,7
52,1
37,8
34,8

24,2
28,0
27,1
26,1
28,3
27,1

ieder
kwartaal

onregelmatig

nooit

22,7
20,5
15,1

20,7
14,5
8,2

13,9
6,6
2,9

13,3
18,2
18,4

6,6
11,3
13,0

1,9
4,5
6,7

Een ander element van het beroep is de sector waarin men werkt. Economen uit het bedrijfsleven en in dienst van de overheid laten de
academische literatuur links liggen en concentreren zich meer op de toegepaste literatuur. Ambtenaren lezen een blad als ESB meer dan
de jongens uit het bedrijfsleven.
De grootste scheidingslijn tussen economen treffen we echter aan in de vooropleiding. Heeft men een econometrie- of wiskundeopleiding genoten dan legt men sneller de laag-bij-grondse literatuur terzijde en concentreert men zich op de zuivere theorie. Er valt
echter wel een belangrijke kanttekening bij deze constatering te plaatsen. De econometrische vooropleiding heeft weliswaar een
negatieve invloed op het leesgedrag, het sterk positieve effect van ervaring maakt dat econometristen de praktische kennis gedurende
hun carrière als econoom inhalen. Gewone economen hebben natuurlijk een voorsprong maar binnen 12 tot 15 jaar is die voorsprong
verdwenen. Het omgekeerde kan helaas niet van de econometrische of wiskundige kennis van algemeen economen gezegd worden. De
intensiteit waarmee men de pure theorietijdschriften pleegt te lezen neemt voor alle economen gestaag af met het klimmen der jaren.
Tot slot zijn er nog wat invloeden merkbaar op het leesgedrag die men wellicht vermoed maar discussie blijft veelal tot het borreluur
beperkt. Allereerst blijkt dat de vrouwelijke economen in Nederland voor alle type artikelen minder belangstelling tonen dan mannelijke

economen, met uitzondering van een onorthodox tijdschrift als Tijdschrift voor Politieke Ekonomie. De afkeer bleek echter niet bij ieder
tijdschrift even duidelijk en sterk. Op zich past dit wel in het beeld dat elders geschetst is van vrouwelijke economen in Nederland 4. Echt
dol zijn vrouwelijke economen niet op de mainstream, maar ze zullen het ook niet links laten liggen. Een andere voorkeur die er eigenlijk
niet toe zouden moeten doen is de politieke ideologie van de lezer. Links georiënteerde economen lezen wat vaker onorthodoxe
economie. Aangezien economen die dit soort artikelen schrijven veelal als progressief bekend staan is de kans groot dat alleen
gelijkgestemde economen de wat radicale economie onder ogen zien. Rechtse economen keren zich juist af van dit soort literatuur, maar
verrassend genoeg ook van een blad als ESB. Het negatieve effect is weliswaar niet ontzettend groot maar het blijft een raadsel. Mijn gok
is dat ESB een blad is dat artikelen publiceert die soms ver van het bed van de gemiddelde doctorandus economie liggen. Voor
sommigen is het moeilijk voorstelbaar, maar wie de collegebanken heeft verlaten en zich dag in dag uit bemoeit met het schrijven van
haastige ‘business plans’ en het binnenhalen van geld is zelfs de leesdrempel voor ESB te hoog.
Conclusie
De algemene indruk die achter blijft bij het graven in het leesgedrag van economen is de voor de hand liggende conclusie ‘soort zoekt
soort’. Academici lezen academische literatuur en toegepaste economen lezen toegepaste economische literatuur. Dat is niet
verwonderlijk. Een interessant feit is dat econometristen weliswaar met een forse leesachterstand in toegepaste economie aan het echte
leven beginnen maar die achterstand binnen vijftien jaar inhalen. Omgekeerd halen gewone economen nooit de leesintensiteit in die
econometristen bezitten op het terrein van econom(etr)ische theorie.
Wat verder verwondert is de uitkomst dat tekenen van Amerikanisering steeds meer doorzetten, dat wil zeggen: de nieuwe generatie
economen keert zich af van wat er in Nederland gebeurt. Echt verbazend is dit ook weer niet. Wie wil dat economen meedraaien in het
internationale circuit kan ook niet verlangen dat ze volop op de hoogte zijn van wat er in het Nederlandse circuit omgaat. Het een gaat nu
eenmaal ten koste van de ander en zoals de decaan van de economische faculteit duidelijk probeert te maken: “Tijd is onderzoeksgeld.

1 De details kan men raadplegen in: H.P. van Dalen en A. Klamer, Telgen van Tinbergen, Het verhaal van de Nederlandse economen,
Balans, Amsterdam, 1996.
2 Zie voor uitgebreid verslag: H.P. van Dalen, Accumulating knowledge over the economist’s lifetime, Kyklos, 1998, te verschijnen.
3 E.E.C van Damme e.a., Economie in de krant, ESB, 27 augustus 1997, blz. 628-631.
4 H.P. van Dalen en A. Klamer, Vrouwelijke economen in Nederland: een klasse apart?, Tijdschrift voor Politieke Ekonomie, 1998, blz.
37-58.

Copyright © 1998 – 2003 Economisch Statistische Berichten (www.economie.nl)

Auteur