Ga direct naar de content

Het EG-begrotingsbeleid

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: juli 8 1987

Het EG-begrotingsbeleid

middelen van de Gemeenschap dateert van april 1970, maar is pas in
1980 voor het eerst volledig toegepast.
De landbouwheffingen en douanerechten waren al in de loop van de jaren zeventig geleidelijk tot de communautaire eigen middelen gaan behoren
3). In 1980 kon daaraan de afdracht
van een bepaald deel – aanvankelijk
maximaal 1% – van de uniforme
BTW-grondslag worden toegevoegd.
In dat jaar financierden de BTWmiddelen (bij een afdrachtpercentage
van 0,73) 49% van de begroting. De
douanerechten (38%) en landbouwheffingen (13%) vormden de andere
helft van de eigen middelen.
Na 1980 zijn het belang van en het
beroep op het BTW-deel van de eigen
middelen sterk toegenomen: inmiddels bedraagt het BTW-aandeel bijna
70%. Enerzijds is het uitgavenniveau
van de Gemeenschap tussen 1980 en
1986 nominaal meer dan verdubbeld
tot 36 miljard ecu 4), met name onder
invloed van de volgende factoren:
1. de stijgende kosten van het gemeenschappelijk landbouwbeleid,
die vooral een gevolg zijn van de
onbeheersbaarheid van het te hoog
opgelopen produktievolume in de
EG 5). Behalve door technologische ontwikkelingen wordt deze onbeheersbaarheid ook veroorzaakt
door een verregaande terughoudendheid de noodzakelijke maatregelen te nemen om de te hoge landbouwproduktiecapaciteit terug te
brengen;
2. de ontwikkeling van gemeenschapsbeleid op andere terreinen
dan landbouw. Voor bij voorbeeld
regionaal beleid en uitgaven voor
onderzoek en energie ontstond aan
het begin van de jaren tachtig tijdelijk meer financiele ruimte doordat
de toenmalige sterke appreciatie
van de dollar de uitvoering van het
gemeenschappelijk landbouwbeleid goedkoper maakte;
3. de toetreding van Griekenland in
1981, en van Spanje en Portugal in
1986.

De huidige budgettaire positie van
de Europese Gemeenschap is precair.
Al enige tijd wordt gesproken over een
dreigend bankroet en niet alleen omdat de EG-begroting 1987 volgens recente ramingen een tekort van ruim 6
miljard ecu vertoont. Belangrijker is
dat de uitgaven en ontvangsten al
sinds 1983 alleen met allerlei lapmiddelen nog formeel in evenwicht zijn gebracht. De budgettaire problemen dreigen bovendien een obstakel te vormen
voor de uitvoering van de Europese
Akte. In dat kader heeft de Europese
Commissie in februari 1987 een mededeling aan de Raad uitgebracht, getiteld. Voorhet succes van de Europese
Akte, een nieuwe grens voor Europa
1). Deze mededeling, ook wel bekend
als het plan-Delors, heeft op de Europese Raad van eind juni 1987 centraal
gestaan. Ondanks de dringendheid
van de financiele problematiek kwam
de Raad niet tot besluitvorming en is
CCD Q “7 ICO1?

een definitieve standpuntbepaling uitgesteld tot op zijn vroegst de Europese
Raad van Kopenhagen van december
1987.
In dit artikel zal worden ingegaan op
bovengenoemd plan-Delors en daarmee op de financiele problematiek van
de Gemeenschap. Deze bijdrage is
grotendeels gebaseerd op een in mei
1987 uitgebracht unaniem advies van
de SER-commissie Internationale Sociaal-Economische Aangelegenheden
2). Deze commissie bestaat uit onafhankelijke leden en uit werkgevers- en
werknemersleden.

Structurele budgettaire
onevenwichtigheden
Het besluit van de Raad van Ministers om de financiele bijdragen van
de lidstaten te vervangen door eigen

Anderzijds is er ‘slijtage’ opgetreden
in de grondslag – en daarmee de
groei – van de traditionele eigen mid1) Europese Commissie, Voor het succes van
de Europese Akte, een nieuwe grens voor
Europa, COM (87) 100 def., Brussel, 15 februari 1987.
2) SER-commissie ISEA, Advies begrotingsbeleid EG, publikatie 87/11, ‘s-Gravenhage,
12 mei 1987.
3) Van de opbrengst van deze twee categorieen eigen middelen wordt overigens 10% ingehouden als vergoeding voor de inningskosten.
4) Als percentage van het communautaire
BNP zijn de EG-uitgaven toegenomen van
0,75 in 1980 tot 1,0 in 1986. De uitgavenraming voor 1987 van 42 miljard ecu doet dit percentage stijgen tot 1,15.
5) Zie voor een uitvoerige beschrijving van de
landbouwproblematiek: SER, Advies aanpassing EG-landbouwbeleid, publikatie 86/17,
‘s-Gravenhage, 19 december 1986.

645

delen (douanerechten en landbouwheffingen) als gevolg van de multilaterale verlaging van de invoerrechten en
de toenemende zelfvoorziening van de
Gemeenschap in landbouwprodukten.
Daardoor is het aandeel van de traditionele middelen in de totale eigen middelen tussen 1980 en 1986 gedaald
van 51% tot 36%.
Deze uiteenlopende ontwikkelingen
aan de uitgaven- en inkomstenzijde
konden aanvankelijk nog worden overbrugd door een verhoging van het
BTW-afdrachtpercentage. De grens
van 1% is echter al in 1983 bereikt.
Vanaf dat moment zat de Gemeenschap met een financieringsprobleem.
Artikel 199 van het Verdrag van Rome
bepaalt immers dat de ontvangsten en
uitgaven van de begroting in evenwicht
moeten zijn. De oplossing hiervoor
werd onder andere gezocht in verhoging van de 1-procentgrens, hervorming van het landbouwbeleid en verbetering van de begrotingsdiscipline.
Besluitvorming volgde in 1984. In het
Akkoord van Fontainebleau is het
maximumpercentage voor de BTW-afdracht vastgesteld op 1,4 met ingang
van 1986, met de mogelijkheid dit percentage per 1 januari 1988 opnieuw te
verhogen tot 1,6 6). Daarnaast werden
ter versterking van de discipline eind
1984 drie richtsnoeren overeengekomen. Een van de richtsnoeren was de
zogenoemde Londense norm: de netto
landbouwgarantie-uitgaven moeten
minder toenemen dan de stijging van
de grondslag van de eigen middelen.

Renationalisatie van de
begroting….
De verhoging van het maximale
BTW-afdrachtpercentage in 1986 tot
1,4 kwam in de eerste plaats te laat en
was vervolgens te gering om een gedeeltelijke renationalisatie van de EGbegroting te voorkomen. Ter overbrugging van het verschil tussen uitgaven
en eigen middelen moest in 1984 en
1985 een beroep worden gedaan op
bijdragen van lidstaten. Een dergelijke
renationalisatie ondermijnt de financiele autonomie van de Gemeenschap: besluitvorming bij gekwalificeerde meerderheid wordt gedeeltelijk
vervangen door de unanimiteit die benodigd is voor het verkrijgen van nationals bijdragen.
Opgemerkt dient hierbij te worden
dat het begrip financiele autonomie al
voor een deel is geerodeerd door de in
Fontainebleau afgesproken compensatie voor het Verenigd Koninkrijk en
de reductie voor de Bondsrepubliek
Duitsland van haar aandeel daarin. Deze compensatie c.q. reductie verloopt
niet via de uitgaven, maar door middel
van een diversificatie van het BTWpercentage en derhalve via de ontvangsten. De Gemeenschap derft hierdoor de facto middelen. Voor 1986 en
1987 kunnen deze in termen van het
BTW-percentage worden geschat op
646

0,15%; binnen het maximum van 1,4%
geldt derhalve een feitelijk percentage
van 1,257).

technologic. Zo had de Europese
Commissie oorspronkelijk voorgesteld
voor een vijfjarige periode 10 miljard
ecu uit te trekken. Dit bedrag is echter
al aanzienlijk verlaagd tot 5,7 miljard
juni
….. lapmiddelen…._____ ecu. Op de Europese Raad van wei1987 bleef het Verenigd Koninkrijk
gerachtig om zijn voorbehoud over de
De bovengenoemde cijfers geven financiering in te trekken. Om de loechter nog een erg geflatteerd beeld. pende programma’s als Esprit, Brite
Met allerlei lapmiddelen is sinds 1983 en Race niet helemaal stil te leggen is
gepoogd begrotingstekorten aan het besloten dit jaar, vooruitlopend op defioog te onttrekken. Daarbij zijn de vol- nitieve aanneming van het in de Eurogende methoden toegepast:
pese Akte bedoelde meerjarige kader- het doorschuiven van tekorten naar programma, een beroep te doen op de
volgende jaren;
begroting voor wetenschappelijk on- een onvoldoende afschrijving op de derzoek en ontwikkeling.
opgeslagen landbouwvoorraden,
ten laste van de begroting 8);
– het niet volledig opnemen in de be- Het plan-Delors
grotingen van de lasten uit het verleden die samenhangen met de verIn het plan-Delors wordt de begroschillende structuurfondsen. In tingsproblematiek nadrukkelijk in ververhouding tot de vastleggingskre- band gebracht met de nieuwe doelsteldieten zijn.er in de jaren tachtig lingen van de Gemeenschap, zoals uitvoortdurend te weinig betalingskre- gedrukt in de Europese Akte, in het
dieten voor de fondsen in de begro- bijzonder de voltooiing van de interne
tingen opgenomen 9). De Europese markt en de versterking van de econoRekenkamer schat de lasten uit het mische en sociale samenhang. De
verleden (inclusief die van de land- voorstellen op financieel terrein zijn
bouw) per ultimo 1985 op rond 20 vervolgens nader uitgewerkt in een
miljard ecu 10); dat is meer dan de Commissieverslag 12). De Europese
BTW-middelen van een jaar.
Commissie is van oordeel dat de doelstellingen van de Europese Akte
slechts zijn te verwezenlijken na aanpassing van het gemeenschappelijke
….en verdringing
landbouwbeleid, na hervorming van de
structuurfondsen en na invoering van
Geconcludeerd mag worden dat de financiele regelingen die een rigoureuverhoging van het BTW-afdrachtper- ze begrotingsdiscipline kunnen afcentage per 1 januari 1986 geen finan- dwingen. Vervolgens dient de Geciele ruimte voor nieuw beleid heeft ge- meenschap de nodige financiele midschapen en niet eens de dreiging van delen te krijgen om de doelstellingen
begrotingstekorten heeft kunnen weg- van de Akte te realiseren.
nemen. Daarbij speelt de onbeheersOok de SER-commissie is van mebaarheid van de landbouw-garantie- ning dat deze doelstellingen gerealiuitgaven – in de afgelopen twee jaar seerd moeten worden. Prealabele vernog verergerd door de dollardepreciatie – een grote rol. Er zijn aanwijzin6) In dit Akkoord van Fontainebleau is ook een
gen dat andere uitgaven dan voor land- compensatiemechanisme opgenomen voor
bouw worden verdrongen. De Europe- het Verenigd Koninkrijk. De last hieruit voor de
se Rekenkamer wijst erop dat de overige lidstaten wordt over hen omgeslagen
daadwerkelijk gebruikte kredieten in volgens hun normale BTW-aandeel, zij het dat
1985 slechts 95,3% bedroegen van de de Bondsrepubliek Duitsland slechts voor
beschikbare betalingskredieten 11). twee derde meetelt. Gezien dit besluit wordt
Voor beleidssectoren als de visserij het akkoord wel als ‘weeffout’ opgevat.
7) In 1986 was het BTW-afdrachtpercentage
(56%), sociaal beleid (85%), research voor het Verenigd Koninkrijk 0,68 en voor de
en energie (74%) en ontwikkelingssa- Bondsrepubliek 1,34; voor 1987 gelden 0,82
menwerking (80%) lag het daadwerke- resp. 1,33.
lijke benuttingspercentage duidelijk 8) Ultimo 1986 bedroeg de geschatte marktlager.
waarde van de landbouwvoorraden (3,7 milBeseft moet hierbij worden dat het jard Ecu) slechts een derde van de boekwaarom een aanduiding van de verdringing de (11,2 miljard Ecu). Zie Europese Commisgaat: ook andere factoren verbonden sie, Verslag van de Commissie aan de Raad
en het Parlement
met de uitvoering van de begroting zijn begroting van de over de financiering van de
Gemeenschap, COM (87)
verantwoordelijk voor de relatief lage 101 def., Brussel, 3 maart 1987. Daarenboven
percentages. Wordt in het bovenstaan- brengen de voorraden nog opslagkosten met
de aangegeven wat men oorspronke- zich mee (in 1987 3,3 miljard Ecu).
lijk wilde maar door verdringing niet 9) Vastleggingskredieten dekken juridische
haalde, ook is van toepassing het niet verplichtingen; betalingskredieten dienen ter
volledig kunnen effectueren van ge- dekking van de uitgaven die in de loop van het
wenste vormen van beleid. Een voor- begrotingsjaar ontstaan, als de juridische verbeeld hiervan is het door de beperkin- plichtingen worden nagekomen.
10) Europese Rekenkamer, Jaarverslag over
gen van de begrotingsmogelijkheden het jaar 1985, Publikatieblad C 321,15 decemvan de Gemeenschap terugbrengen ber 1986, biz. 12.
van het bedrag voor de uitvoering van 11) Idem, biz. 14, punt 1.14.
het nieuwe kaderprogramma voor 12) Zie de verwijzing in noot 8.

eisten zijn echter:
– een zorgvuldiger begrotingsbeheer;
– een evenwichtiger begrotingsbeleid;
– de terugdringing van de landbouwgarantie-uitgaven;
– een versterking en uitbreiding van
de communautaire beleidsvoering;
– een structurele regeling van de
budgettaire onevenwichtigheden.

Elk van deze voorwaarden zal nu nader worden belicht aan de hand van de
indeling van het voorstel van de Europese Commissie.
Wat betreft de aanpassing van het
gemeenschappelijk landbouwbeleid
verwijst de Europese Commissie naar
haar Beleidsorientaties 13) van december 1985, waarin een restrictief
prijsbeleid, een flexibeler hanteren van
de garanties en van het interventiesysteem, en een ruimere medeverantwoordelijkheid van de producenten, inclusief de toepassing van quota, worden voorgesteld 14). Aan de opties van
de Beleidsorientaties is in enkele opzichten al gestalte gegeven. Maar desondanks slaagt de Gemeenschap er
tot nu toe niet in de uitgaven voor landbouw binnen de Londense norm te
houden. Betrekkelijk vergaande maatregelen zijn nodig om het fundamentele probleem, de voortgaande groei van
de toch al te hoge landbouwproduktie,
aan te pakken 15). Dergelijke maatregelen zullen volgens de SER-commissie het EG-budget pas op termijn verlichten. Voor de korte termijn zou in beginsel kunnen worden gedacht aan het
maximeren van de ten behoeve van de
landbouw beschikbare financiele middelen en wel door het juridisch verplicht maken van de Londense norm in
combinatie met het in de tijd terugschuiven van de begrotingsprocedure
naar de periode waarin de prijsbesluiten voor landbouwprodukten vallen.
De begroting kan dan vastgesteld worden inclusief het voor de landbouw beschikbare plafond.
Over het structuurbeleid spreekt de
Europese Commissie uit dat dit niet als
voorwendsel mag dienen om allerlei
compenserende regelingen – in de
vorm van simpele begrotingsoverdrachten – in tevoeren. Het structuurbeleid – met als instrumenten de
structuurfondsen alsmede beleidsmaatregelen op het terrein van vervoer, infrastructuur, milieu, wetenschappelijke en technologische ontwikkeling – moet een communautair
beleid worden met werkelijk economische gevolgen, ten einde de economische en sociale samenhang van de
Gemeenschap te versterken. De Europese Commissie stelt voor het begrotingsbedrag dat via de structuurfondsen wordt aangewend voor 1992 in
reeletermen te verdubbelen. Bij de uitvoering van het beleid wil de Commissie de nu gevolgde projectmethode
vervangen door de programmamethode en de communautaire actie zoveel
mogelijk decentraliseren.

De SER-commissie is voorstander
van een versterking en uitbreiding van
communautaire beleidsvoering ten
einde de voltooiing van de interne
markt te waarborgen. Algemeen uitgangspunt hierbij dient te zijn dat beleidsvormen worden gevonden die niet
de totale lastendruk voor de burgers
opvoeren.
Op de twee resterende hoofdpunten, de versterking van de begrotingsdiscipline en de regeling voor de eigen
middelen, zullen wij nu wat uitgebreider ingaan.

Versterking van de
begrotingsdiscipline
De Europese Commissie staat de installing van een zogenoemd interinstitutioneel akkoord – tussen Commissie, Raad en Parlement – alsmede
een hervorming van de bestaande financiele reglementen voor. Het interinstitutioneel akkoord dient betrekking
te hebben op het stijgingspercentage
van de niet-verplichte uitgaven, de status van het maximum stijgingspercentage en de toename van de onderscheiden uitgavencategorieen in de
periode 1988-1992 op grond van meerjaren ramingen. Daarbij moet worden
geregeld dat de voor elk begrotingsjaar toegestane kredieten ook de
‘lasten uit het verleden’ en het waardeverlies op landbouwvoorraden kunnen
dekken, en dat de jaarlijkse uitgaven
voor het beheer van de landbouwmarkten niet sneller stijgen dan de
grondslag van de eigen middelen
(Daarbij zal een reserve worden ingesteld om het hoofd te kunnen bieden
aan uitzonderlijke omstandigheden)
16).
Als punt van kritiek kan worden opgemerkt dat ook een interinstitutioneel
akkoord geen eind maakt aan het verschil in bevoegdheden tussen de beide
delen van de begrotingsautoriteit, en
derhalve de bestaande neiging dat het
Europees Parlement en de Raad van
Ministers zich elk richten op het ‘eigen
deel’ van de begroting niet werkelijk
wordt tegengegaan. Een echte oplossing zou zijn de invbering van een begrotingsprocedure zoals die bestaat in
de lidstaten zelf, hetgeen een aanzienlijke verruiming van de bevoegdheden
van het Europees Parlement zou inhouden. Een andere mogelijkheid voor
een evenwichtiger begrotingsbeleid is
het onderscheid tussen verplichte en
niet-verplichte uitgaven op te heffen,
ten einde te bevorderen dat alle uitgaven een zelfde aandacht van beide delen van de begrotingsautoriteit krijgen.
Het onderscheid verplichte/niet-verplichte uitgaven is kunstmatig en
draagt willekeur in zich; het geeft ten
onrechte een schijn van exactheid aan
hetgeen de begrotingsautoriteit al dan
niet in vrijheid kan vaststellen 17).
De door de Europese Commissie
voorgestelde hervorming van de reglementen heeft tot doel een zorgvuldiger

begrotingsbeheer te bevorderen. De
nieuwe beheersprocedures dienen onder meer het gevaar van overbudgettering te verminderen en het beginsel
van de eenjarigheid van de begroting
te versterken. Ook moeten procedures
worden overeengekomen om de omvang van een landbouwreservefonds
en van een reserve voor niet-toegewezen kredieten te bepalen.
In aanvulling op de Commissievoorstellen zij nog gewezen op het belang
van een effectieve en zorgvuldige controle op de EG-uitgaven. Om onregelmatigheden te bestrijden dienen voldoende menskracht en bevoegdheden
aan de Europese Commissie ter beschikking te worden gesteld.

Regeling voor de eigen
middelen
Om te komen tot een stabiel en gewaarborgd stelsel van eigen middelen
dat tot ten minste 1992 toereikend zal
zijn, stelt de Europese Commissie voor
naast douanerechten, landbouwheffingen 18) en BTW-middelen nog aanvullende middelen te gaan heffen. Deze bestaan uit financiele bijdragen van
de lidstaten die worden bepaald door
toepassing van een uniform afdrachtpercentage op een grondslag die
wordt gedefinieerd als het verschil tussen het BMP en de BTW-grondslag. In
deze grondslag zijn derhalve in tegenstelling tot de huidige situatie de investeringen, alle overheidsbestedingen en het uitvoersaldo begrepen. Als
13) Europese Commissie, Een toekomst voor

de Europese landbouw – Beleidsorientaties
van de Commissie na het overleg in het kader
van het Groenboek, COM (85) 750 def., Brus-

sel, december 1985.
14) Zie

SER,

Advies

aanpassing

EG-

landbouwbeleid, op.cit., hoofdstuk 3.
15) Idem.
16) Het Commissievoorstel om een landbouwreservefonds te creeren om monetaire
verstoringen op te vangen lijkt niet gerechtvaardigd, aangezien andere posten op de begroting evenmin voor het risico van fluctuaties
in de dollar/ecu-koers worden gevrijwaard.
Wel kan worden gedacht aan het opzetten van
een tijdelijk communautair vereveningsfonds
om exogene, niet-monetaire invloeden op te
vangen. Op die wijze kan het risico van een renationalisatie van het gemeenschappelijk
landbouwbeleid worden verkleind.
17) Verplichte uitgaven zijn uitgaven die verplicht voortvloeien uit het EEG-verdrag of uit
de ter uitvoering daarvan vastgestelde besluiten, terwijl de niet-verplichte uitgaven alle andere uitgaven zijn. Het onderscheid is met name van belang met betrekking tot de verdeling
van de bevoegdheden binnen de begrotingsautoriteit (Europees Parlement en Raad van
Ministers samen). Het parlement heeft specifieke bevoegdheden ten aanzien van de nietverplichte uitgaven (circa een kwart van de begroting) binnen een op basis van economische
criteria vastgesteld maximum stijgingspercentage.
18) De terugbetaling van 10% van de opbrengst aan de lidstaten wil de Europese Commissie afschaffen. Oit voorstel lijkt voorbarig
zolang er nog geen communautaire douanedienst bestaat.

R47

plafond voor de vier financieringsbronnen stelt de Commissie in de periode
tot 1992 1,4% van het communautaire
BMP voor (dit jaar bedragen de eigen
middelen 1,05% van het EG-BNP).
Daarbinnen wordt het afdrachtpercentage op de BTW-grondslag verlaagd
tot 1. In het Commissievoorstel is ook
weer een correctiemechanisme voor
het Verenigd Koninkrijk opgenomen.
Dit nieuwe mechanisme is gericht op
de kern van het Britse begrotingsprobleem, het relatief geringe niveau van
de EG-landbouwuitgaven in dat land.
De helft van het bedrag dat het Verenigd Koninkrijk in vergelijking met zijn
BNP-aandeel in de EG ‘te weinig’ ontvangt aan landbouwgarantie-uitgaven
wordt gecompenseerd. De last hiervan
voor de andere lidstaten wordt gedeeld
volgens een op grond van de relatieve
welvaart gemodelleerde sleutel. Voiledig uitgezonderd hiervan zijn de nieuwe zuidelijke lidstaten en lerland, terwijl de Bondsrepubliek Duitsland
slechts 25% van haar normale aandeel
in de financiering van de VK-compensatie draagt (was twee derde).
Het voorstel om naar een gemengde
(BTW/BNP-)grondslag over te gaan
heeft de meest aandacht getrokken.
Het voordeel ervan is dat het BNP de
beste benadering geeft van het niveau
van economische bedrijvigheid in een
lidstaat, waardoor het draagkrachtbeginsel beter tot zijn recht kan komen
dan bij toepassing van de huidige
BTW-sleutel, die leidt tot een licht regressief financieringspatroon. De
overgang naar een gemengde grondslag brengt echter het grote politieke
bezwaar met zich mee dat de EG-begroting weer gedeeltelijk en in de toekomst in toenemende mate met behulp
van nationale bijdragen zal worden gefinancierd. Het daarmee afstand doen
van een geheel uit eigen middelen te
financieren
gemeenschapsbudget
wordt door de SER-commissie als een
‘gemstitutionaliseerde stap terug’ gezien in het Europese integratieproces.
Het huidige BTW-systeem dient derhalve de grondslag te blijven voor de financiering van de Gemeenschap. Verwatering van het eigen-middelenstelsel door invoering van een vierde
inkomstenbron dient te worden voorkomen. In dat kader past evenmin een
compensatiemechanisme voor het
Verenigd Koninkrijk. Een dergelijke regeling is niet alleen ten principale onjuist maar ook onnodig; terugdringing
van de landbouwuitgaven en het opzetten van beleid zoals voorzien in de
Europese Akte lossen in belangrijke
mate het probleem voor het Verenigd
Koninkrijk op.
Om de doelstellingen van het Verdrag van Rome en de Europese Akte te
bereiken is verhoging van de BTWmiddelen nodig binnen het door de
Europese Commissie voorgestelde
plafond van 1,4% van het EG-BNP.
Voor een dergelijke verhoging geldt
echter wel dat voldaan moet worden
aan de vijf hierboven geformuleerde
voorwaarden voor een te voeren be-

648

grotingsbeleid.

Na de Europese top
Zoals al aangeduid is de eigenlijke
besluitvorming over het plan-Delors
doorgeschoven naar een volgende
Europese Raad. Dat neemt niet weg
dat althans elf van de twaalf lidstaten
reeds een aantal conclusies hebben
getrokken en afspraken hebben gemaakt inzake de financiering van de
Gemeenschap op middellange termijn. Bovendien heeft de Raad besluiten genomen met betrekking tot de begroting 1987. Door de voorschotten uit
het landbouwgarantiefonds om te zetten in betalingen achteraf en door
maximaal gebruik te maken van het
BTW-afdrachtplafond van 1,4% kan
het geraamde tekort van ruim 6 miljard
ecu slechts gedeeltelijk worden gedekt. Over invulling van het resterende
tekort bestaat nog onduidelijkheid.
Hierbij geldt dat de Raad niet bereid is
gebleken de gevraagde 1,6 miljard ecu
aan intergouvernementele bijdragen
te verstrekken.
Wat de problematiek op langere termijn betreft leggen de ‘elf vast dat de
beslissingen over de begrotingsdiscipline, over de hervorming van de structuurfondsen, over het nieuwe maximum voor de eigen middelen in 1992
en over de inrichting van het nieuwe
stelsel (inclusief een mogelijke correctie) van eigen middelen een onlosmakelijk geheel vormen. Duidelijk is dat
het nieuwe plafond van de eigen middelen uitgedrukt zal worden als een
percentage van het communautaire
BNP, waarmee althans aan de klachten van de Europese Commissie over
het ‘slijten’ van de grondslag van de eigen middelen tegemoet wordt gekomen. Verder moet, aldus de ‘elf onder
verwijzing naar het voorstel van de
Europese Commissie, bij het financieringssysteem ,,meer rekening worden
gehouden met de evenredigheid van
de bijdragen overeenkomstig de welvaart van elke lidstaat”.
De doelstellingen van de Europese
Akte, die op 1 juli jl. officieel in working
is getreden, kunnen niet in effectief beleid worden vertaald zolang de financiele positie van de EG niet voor een
langere periode is veilig gesteld. De
,,eigenaardige houding die sommigen
de communautaire financien doet behandelen alsof hun land geen deel uitmaakt van het Europa van de Twaalf”
19) dient te worden bestreden.

M.G. Bos
J.W. Nelson
Beiden werkzaam op het secretariaat van de
SER, afdeling Algemeen Sociaal-Economisch

Beleid. Dit artikel is op persoonlijke titel geschreven.

19) Europese Commissie, Voor het succes

van de Europese Akte, op. cit., biz. 8.

Rechtseconomie
Onder auspicien van het rechtstheoretisch dispuut Felix zal op 4 September 1987-vanaf 11.00 uur in het Juridisch Studiecentrum het Gravensteen,
Pieterskerkhof 6 (ingang Gerecht) te
Leiden een studiedag worden gehouden over het onderwerp rechtseconomie. Er zullen inleidingen worden gehouden door prof. dr. E.J. Mackaay
(Universiteit van Montreal) over recente ontwikkelingen in de rechtseconomie en door prof. dr. Roger van den
Bergh (U.I. Antwerpen) ove/ aansprakelijkheid, verzekering en regulering
van veiligheid. Voorts zal een inventarisatie worden gehouden van de onderzoeksplannen van Nederlandse en
Belgische onderzoekers, die op dit terrein aktief willen zijn. Na afloop vindt
een borrel plaats. De studiedag zal
onder leiding staan van prof. mr. H.
Franken.
Opgave voor deelneming gaarne
z.s.m. aan mr. A.M. Hoi, Juridisch Studiecentrum ‘Hugo de Groot’, Hugo de
Grootstraat 27, 2300 RA Leiden.

Internationale arbeidsverdeling”.
Ter ere van haar dertiende lustrum
organiseert de Vereniging van Utrechtse Geografie Studenten op 14 en 15
oktober 1987 een groot internationaal
wetenschappelijk congres onder de titel ,,Global Shift – internationalisering, geografische verdeling van arbeid en regionale vooruitzichten”. De
plenaire inleiders op dit congres zullen
zijn: mr. Y. van Rooy, prof. Peter
Dicken, dr. ir. J. Muntendam (directeur
Philips International), prof. dr. Louis
Emmerij (OESO) en prof. Nigel Thrift.
Op beide middagen van het congres
zal een groot aantal sprekers in parallelle sessies het woord voeren. Aan de
orde komen o.a. de internationalisering van de financiele wereld, dienstenhandel, grondstoffenhandel en de
positie van zee- en luchthavens. De
verschillende onderwerpen zullen dan
tevens in een regionaal kader worden
besproken. De eerste dag wordt besloten met een discussie over de ontwikkeling van de distributiefunctie van Nederland met aandacht voor de rol van
de buitenlandse investeerders en de
factor informatietechnologie. De tweede dag zal worden besloten met een forumdiscussie over de toekomst van het
multilaterale handelsoverleg.
Kosten: f. 100 voor twee dagen (studenten f. 40) inclusief lunches en literatuur. Inschrijving geschiedt door
overmaking van het verschuldigde bedrag op gironummer 612559 ten name
van Fiscus congrescommissie VUGS,
Utrecht, met duidelijke vermelding van
naam, adres en postcode. Na ontvangst van uw betaling zenden wij u
het programmaboekje en de literatuur.
Inlichtingen: (030) 53 27 89.

Auteurs