Ga direct naar de content

Herstructurering van de Nederlandse industrie

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: september 2 1992

Herstructurering van de
Nederlandse industrie
B. Minne*

D

e traditionele visie op industriele ontwikkeling en economische groei is steeds
minder geldig. Dat heeft gevolgen voor de aanbevelingen ter verbetering van de
industriele structuur en de inzet van beleidsinstrumenten in Nederland en Europa.
De auteur schetst de nieuwe visie op groei en internationalisatie en de uitdagingen
die daaruit binnen de drie verschillende scenario’s van ‘Nederland in drievoud’
voortvloeien voor de Nederlandse industrie.

De traditionele visie
De traditionele visie op de industriele groei is, heel
beknopt, schematisch samen te vatten in de volgende uitgangspunten:
• technische kennis is de enige drijvende kracht
achter industriele ontwikkeling. Zij wordt ontwikkeld door ingenieurs, die ongevoelig zijn voor
schaarste. De beschikbare technische kennis staat
elke ondernemer gratis ter beschikking;
• voor de groei op middellange termijn zijn ook de
investeringen in vaste activa belangrijk, maar de
invloed daarvan ebt uiteindelijk weg door afnemende meeropbrengsten. Het sociaal-psychologische klimaat, dat bepalend is voor de omvang
van de voor de investeringen benodigde besparingen, is daardoor onbelangrijk voor de lange termijn;
• de markt bestaat uit anonieme ondernemingen
die zich gedragen als prijs- en hoeveelheidsaanpassers. Ondernemingen kunnen worden ingedeeld in bedrijfstakken, die elk een homogeen
produkt fabriceren. Vaste kosten en aanpassingskosten ontbreken. Winst duidt op ineffidentic.
De externe organisatie wordt weergegeven door
input-outputrelaties;
• produktiefactoren zijn internationaal niet mobiel.
Daardoor ligt de nadruk op inter-bedrijfstakkenhandel van materiele goederen. De export van
een land wordt vooral bepaald door de beschikbaarheid van natuurlijke hulpbronnen en de loonhoogte;
• arbeid is homogeen en werknemers dragen weinig verantwoordelijkheid. Hierdoor hebben zij
ook weinig invloed op het resultaat;
• de belangen van binnenlandse ondernemingen
en de nationale overheid lopen parallel. Buitenlandse ondernemingen worden vooral als concurrenten gezien.

Het traditionele beleid
Deze visie lijkt een karikatuur, maar zij is in hoge
mate bepalend geweest voor het beleid en is dat ten

dele nog steeds. Het ontwikkelen van nieuwe techniek wordt immers beschouwd als ‘pre-competitief
en ingenieurs worden gestimuleerd met R&D-subsidies, zonder dat het beleid zich bekommert om de
interactie met de markt of de toepassing van nieuwe
technieken. De investeringen in vaste activa worden
gestimuleerd en de overheid investeert in de fysieke
infrastructuur. Loonpolitiek, direct of via de invloed
van belastingen, is van wezenlijk belang vanwege
de nadruk die er ligt op de kosten van het produktieproces als concurrentiefactor. De industriepolitiek grijpt aan op bedrijfstakniveau en richt zich op
bescherming van het bestaande (landbouw, staal,
scheepsbouw of textiel) of selectie van de winnaars
van de toekomst (aluminium, biotechnologie, informatica of nieuwe materialen). Vrijhandel is altijd
voordelig. De winst van de toetreding tot de EG en
de GATT uit zich in extra wereldhandel, die de export van ‘de Nederlandse Industrie’ stimuleert.

De moderne visie
De laatste jaren wordt geprobeerd al lang bestaande
inzichten van het bedrijfsleven in de meer macroeconomisch georienteerde groei- en handelstheorie
te integreren. Hierdoor verschuift de aandacht naar
de creatie van afzet. Ondernemingen kunnen winst
maken door te anticiperen op de internationale
vraag. Produktdifferentiatie en kwaliteit zijn daarbij
van groot belang, want door het bieden van keuzemogelijkheden kan beter op de behoeften van de afnemers worden ingespeeld.
Ondernemingen hebben een merknaam waarmee
zij zich in de internationale markt positioneren. Indien nodig reageren zij direct op elkaar. Hun strategisch gedrag blijkt uit de vier p’s van de marketing
(produkt, prijs, promotie en plaats).
* De auteur is werkzaam bij het Centraal Planbureau. Dit artikel is een bewerking van de industrieparagraaf in de CPBstudie Nederland in drievoud. De verantwoording wordt
gegeven in CPB-Onderzoeksmemorandum nr 99, verkrijgbaar bij OOP, tel. 071-352500.

Voordat high-tech-ondernemingen een nieuw pro-

Modern beleid

dukt op de markt kunnen brengen, moeten ze vaste
kosten maken door te investeren in een nieuw idee.
Voor andere ondernemingen, en zeker de niet-industriele, ligt het accent echter op de creatieve toepassing van de nieuwe produkten van de high-techindustrie om op hun beurt gedifferentieerde produk-

De moderne visie leidt tot minder robuuste voorspellingen en plaatst de overheid voor grotere dilemma’s. Veel meer factoren bepalen de groei en geven potentieel ruimte voor beleid. Maar de enorme
aantallen gedifferentieerde produkten en de extreme complexiteit van de samenhangen bij weinig

ten te maken. Ook daarbij spelen de vier p’s een be-

kwantitatieve informatie op wezenlijke gebieden,

langrijke rol, want die produktontwikkeling vereist
weliswaar nauwelijks investeringen in nieuwe technische kennis, maar des te meer in kennis van design, promotie, plaats ( = distributie) en in machines. Een essentieel verschil met de traditionele visie
is dat alle produktontwikkeling direct in samenhang
met marketingactiviteiten plaatsvindt. R&D is supercompetitief. Kennisproduktie en toepassing van
nieuwe techniek zijn niet alleen een oorzaak, maar
ook een resultaat van het economisch proces.
Kosten blijven een belangrijke concurrentiefactor,
maar de nadruk ligt niet alleen op de loonvoet.
Werknemers verschillen in kwaliteit. De mate van
benutting van de mondiale kennisvoorraad bepaalt
mede de kosten van de kennisproduktie. Het is een
ultieme oorzaak voor het groeitempo. Door vaste
kosten en aanpassingskosten binnen en tussen ondernemingen worden bedrijfsgrootte en externe organisatie kostenfactoren.
De externe organisatie wordt vooral weerspiegeld
door netwerken van ondernemingen, waaronder
niet-industriele, die langdurige relaties onderhouden met hoge aanpassingskosten bij verbreking van
de samenwerking. Zo’n netwerk kan gevestigd zijn
op een begrensde locatie en dan is er een cluster.
Het netwerk noch de cluster hoeft samen te vallen
met nationale grenzen. Bedrijfsgrootte, merknaam
en de synergic binnen netwerken en clusters vormen toetredingsbelemmeringen. Multinational ondernemingen (MNO’s) spelen daarin vaak een belangrijke rol, waarbij investeringen in het buitenland
een alternatief vormen voor export. Tientallen procenten van het internationale goederenverkeer is intra-concernhandel en MNO’s beschouwen dat niet
als im- of export.
De belangen van binnenlandse ondernemingen en
de nationale overheid kunnen botsen. Buitenlandse
ondernemingen zijn niet alleen concurrent, maar er
zijn vele complementaire relaties. Zelfs de produkten van nationale kampioenen bestaan meestal voor
een belangrijk deel uit geimporteerde onderdelen.
Internationale handel wordt vooral veroorzaakt
door benutting van schaal- en externe effecten bij
dezelfde factorintensiteiten, waarbij aan de internationale vraag naar gedifferentieerde produkten beter kan worden voldaan. De intra-bedrijfstakkenspecialisatie berust deels op toeval. Het wegvallen van
toetredingsbelemmeringen leidt tot heftige readies
met sterke aanpassingen en een hogere welvaartsgroei in de wereld, maar niet bij voorbaat voor ieder
land afzonderlijk, laat staan voor elke onderneming.
‘Schoon milieu’ is een schaars collectief goed waarvoor moet worden betaald.
Menselijk kapitaal en het sociaal-psychologische klimaat zijn van groot belang als ultieme determinanten
voor groei. Deze groei is hoger naarmate de lange-termijnwinsten hoger worden gewaardeerd, naarmate
meer gecalculeerde risico’s genomen worden en nieuwe produkten meer worden geapprecieerd.

leidt vanzelf tot een terugtredende overheid. Het is
immers beter geen beleid te voeren als het onduidelijk is of het maatschappelijk voordeel oplevert, terwijl met zekerheid marktverstoring optreedt.
Zo zien liefhebbers van beleid dat aansluit op ultieme oorzaken af van het subsidieren van ondernemings-R&D, want het is een resultaat van beslissingen die ondernemingen in het kader van hun
marktstrategie nemen. Bedrijfsgrootte is een belangrijke factor, maar kleine bedrijven kunnen een vitale
rol in de economische ontwikkeling spelen. Er zijn
vele redenen waarom een onderneming klein kan
zijn. Schaalgrootte is een resultaat van marktprocessen en beleid dat aansluit op de bedrijfsomvang
werkt gauw marktverstorend.
Het beleid heeft andere taken dan in de traditionele
visie. Dat geldt voor goed onderwijs bij de vorming
van menselijk kapitaal met een produktief gerichte
inslag. Het gaat dan niet alleen om techniek, maar
ook marketingkennis, waartoe voor de communicatie ook talenkennis behoort. De overheid financiert
onderzoek op universiteiten en speurwerkinstellingen op gebieden waarvoor geen markt bestaat en
bewaakt de functionering van de kennisinfrastructuur, zodat van de externe effecten van nieuwe
ideeen zo goed mogelijk kan worden geprofiteerd.
Hiertoe behoren een uitstekende telecommunicatie,
maar ook aansluiting van onderzoeksterreinen van
universiteiten en speurwerkinstellingen op dat van
ondernemingen en een internationale orientatie.
De belasting- en sociale politick beloont gecalculeerd risico nemen en straft kortzichtig winstbejag.
Door de vaste investeringskosten in R&D, marketing
en vaste activa is marktmacht onvermijdbaar. Winst
hoeft niet inefficient te zijn. Het octrooi- en mededingingsbeleid zoekt een werkbare concurrentie
door te streven naar minimale belemmeringen voor
potentiele toetreders. De zittende ondernemingen
worden dan constant bedreigd, waardoor in de loop
van de tijd hun winst onder druk staat. Potentiele
markttoetreding is een ultieme oorzaak voor wel-

ESB 2-9-1992

vaartsgroei.

In toenemende mate wordt milieubeleid gevoerd.
Idealen zijn niet bereikbaar, want wat goed is voor
het milieu hoeft niet goed te zijn voor de werkgelegenheid.

Dilemma’s doen zich ook voor bij de handelspolitiek.
Als vuistregel is vrijhandel het beste beleid, maar belangen kunnen sterk conflicteren en aanleiding geven
tot handelsoorlogen. Conflicterende belangen bij handelspolitiek ontstaan door bescherming van de binnenlandse markt voor de opbouw van schaaleffecten
bij een agressieve exportmarketing.
Dit hangt samen met industriebeleid dat de synergic
van een nationale cluster bevordert en produktontwikkeling direct verbindt met de andere marketingaspecten. Dit Japanse industriele speerpuntenbeleid
is alleen te overwegen door grootmachten. Als een
zelfstandige deelnemer in de technologiewedloop is

Tabel 1. Relattef belong van een aantal sectoren in Nederland voor

R&D, export, prottuktie en werkgelegenbeid, 1989, in procenten

Niet-industrie
Totaal

rto
er voor Nederland geen plaats. Dat zou een verbreking betekenen van Internationale netwerken waar industriele ondernemingen een klein, geintegreerd deel
van uitmaken en de opbouw van nieuwe binnenlandse structuren. De enorme kosten van verandering en
van buitenlandse wraakacties wegen niet op tegen de
lage opbrengst door de geringe synergic die binnen
Nederland kan worden opgebouwd. Een politick die
uitgaat van ‘de Nederlandse industrie’ als een groep
in Nederland gevestigde bedrijven die alle een gemeenschappelijk belang hebben dat wedijvert met
dat van niet-industriele bedrijven of van ondernemingen in het buitenland, is gedoemd te mislukken.

Sectoren
De moderne visie is vooral van toepassing op de
high-tech-industrie (zoals vliegtuigen, auto’s, farmacie, elektronica, speciale machines en coatings) en na opheffing van toetredingsbelemmeringen — op
diensten als luchtvaart, telecom, software en financiele dienstverlening. Kenmerken van deze sectoren
zijn hoge investeringen in nieuwe ideeen, de inzet
van veel menselijk kapitaal, een internationale orientatie, dominantie van MNO’s die verwikkeld zijn in
een wereldomspannende wedloop, en de aanwezigheid van schaaleffecten op investeringen. De nieuwe produkten dringen scherp door in alle geledingen van de samenleving.
De traditionele visie is het meest van toepassing
op de traditionele industrie (zoals vele voedingsmiddelen, drukkerijen, elektrische apparaten,
traditionele metaalverwerking) en ook buiten de
industrie (zoals bouwnijverheid, horeca of detailhandel). Kenmerken zijn creatieve toepassing van
de produkten van de high-tech- en procesindustrie, betrekkelijk weinig menselijk kapitaal, kleinschaligheid, een lokale orientatie en soms een
grote inzet van natuurlijke hulpbronnen (bouwmateriaal, glas, landbouw).
Beide visies zijn belangrijk in de procesindustrie (zoals olieraffinage, basischemie en -metalen, papier,
dranken en tabak). Elementen van de traditionele
visie zijn de vestigingsplaats die grotendeels wordt
bepaald door natuurlijke hulpbronnen en een regionale orientatie van de afzet. Elementen van de moderne visie zijn de hoge menselijk-kapitaalintensiteit, schaaleffecten door hoge vaste produktiekosten
en verticale integratie van de bedrijfskolom, de kennisproduktie (die sterk op de eigen sector is gericht)
en de scherpte van de milieuproblematiek.
Het relatieve belang van de sectoren op het punt
van R&D, export, produktie en werkgelegenheid
verschilt sterk (label 1).

Uitgangssituatie
De industriele structuur in een economic is het gevolg van de werking van de determinanten van de
traditionele en moderne visie in het verleden. Vanwege de hoge kosten van verandering blijft die uitgangssituatie in hoge mate representatief voor de
toekomst. Door de verwevenheid van industriele
vestigingen in Nederland met de Westeuropese economic zijn de algemene trends van de concurrentiepositie van West-Europa ook in Nederland relevant.
West-Europa is vooral sterk in produkten van de
chemische industrie en dat geldt al helemaal voor
Nederland. Daarnaast is Nederland netto-importeur
van de meeste high-tech-produkten.
De handel in produkten van de traditionele industrie is geconcentreerd binnen West-Europa. Kleding
en schepen kunnen in het rijke deel nog slechts bij
uitzondering rendabel worden geproduceerd. Nederland heeft sterke handelsoverschotten in de sector voedingsmiddelen gebaseerd op de sterke positie van de landbouw en vertoont bij de overige
produkten van de traditionele industrie meestal een
handelstekort.
Nederland is gespecialiseerd in de produktie van
fundamentele nieuwe kennis. Vergeleken met het
buitenland zijn de kosten van kennisproduktie hoog
en is er een te zwakke aansluiting tussen het onderzoek op universiteiten en speurwerkinstellingen bij
dat in bedrijfslaboratoria.
Industriele ondernemingen in Nederland maken deel
uit van clusters. De meeste liggen in een gebied dat
de landsgrenzen overschrijdt en dat de Randstad en
Nederland beneden de grote rivieren, het Ruhr-gebied en Belgie omvat. Er wordt een breed spectrum
aan industrieprodukten gefabriceerd, maar de auto-industrie is ondervertegenwoordigd. Voor de toekomst
van de industrie in Nederland is het van wezenlijk belang hoe dit internationale cluster zich zal ontwikkelen. Binnen Nederland zijn het agro-industriele complex, de diepzeehavens en de nationale luchthaven te
onderscheiden met netwerken van activiteiten waaraan industriele ondernemingen actief bijdragen.
Het Nederlandse specialisatiepatroon wordt sterk
bepaald door de uitbuiting van natuurlijke hulpbronnen als ligging aan de Rijndelta, vruchtbare grond,
een mild en vochtig klimaat en aardgas. De traditionele visie op de groei is dus sterk van toepassing op
Nederland. De arbeidsproduktiviteit in de industrie
ligt in de buurt van het Duitse niveau en is hoger
dan in Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk; ook de
lonen lijken die van Duitsland niet te ontlopen. Een
comparatief nadeel is wel de kleine schaal in de produktievestigigen, maar vertaald naar kosten valt het
nadeel mee. Nederland is koploper op het gebied
van recycling.
Wat het sociaal-psychologische klimaat betreft is Nederland een typisch Westeuropees land met waarschijnlijk wat minder kortzichtigheid en een wat grotere risico-aversie.

Lij lien naar de toekomst
De trend dat de moderne visie op de groei steeds
meer aan belang wint, kan naar de toekomst worden doorgetrokken. Uitbuiting van natuurlijke hulpbronnen en loonvoet behouden hun waarde als
groeibepalende en concurrentiefactoren. Het sociaal-psychologische klimaat, menselijk kapitaal, po-

tentiele markttoetreding en de wijze waarop wordt
omgesprongen met de collectieve goederen kennis
en milieu worden steeds bepalender.
In de welvaartsbeleving blijft ‘schoon milieu’ hoog
scoren. Milieubelasting, stagnatie van het aantal te
voeden monden, een lage bestedingselasticiteit en restrictief EG-beleid zorgen ervoor dat de produktie van
akkerbouw en veeteelt in Nederland nauwelijks toe-

neemt. De tuinbouw, die het best aansluit op de moderne visie, groeit wel. Het agro-industriele complex
ondervindt de gevolgen van de groeivertraging.
Een ‘schoon milieu’ hangt ook samen met ‘verstandig
energiegebruik’. De aardgasexport valt na 2005 weg,
zodat de voorraad voor Nederlands gebruik kan worden aangewend. De procesindustrie en het diepzeehavencluster ondervinden de negatieve gevolgen van
stijgende toekomstige energieprijzen.
De groeivooruitzichten van een aantal belangrijke
segmenten van het specialisatiepatroon zijn dus
zwak. Dit stelt een uitdaging aan de Nederlandse
economic om zich te herstructureren in de richting
waarop de moderne visie op groei en internationalisatie meer van toepassing is. Hieronder worden
enige gedachten uitgewerkt over de mogelijke
industriele ontwikkeling die zijn neergelegd in de
scenario’s van ‘Nederland in drievoud’.

Balanced growth
Ondernemingen bepalen het spel. Staten hebben onderling groot politick vertrouwen en streven naar
langdurige welvaart op wereldschaal. De defensieindustrie stort in en er is een mondiaal beleid op het
terrein van de milieubescherming. De instrumenten
van de moderne visie worden ingezet. Overheden
investeren veel in onderwijs, in onderzoek als een
markt ontbreekt, en in infrastructuur. De potentiele

De studie ‘Nederland in drievoud’ van het CPB bcoogt bij te dragen aan de beleidsvoorbereiding

voor en discussie over strategische beleidskeuzen.
On te voorkomen dat bij het ontwikkelen van een
beleidsstnuegiede bilk wordt veraauwd tot een
scenario zijn drie vergezichten, ontleend aande;
studie Scanning the future, voor Nederland uitgewerkt. Deze drie scenario’s schetsen sterk verschillende, maar wel plausibele en intern consistente beelden van de Nederlandse economic in de
komende 25 jaar. Uitdaglngen tekenen zich af op
drie terreinen, te weten de vormgeving van de verzorgingsstaat, het specialieatiepatroon van de Nederlandse Industrie en het milieu. ESB besteedt in
drie uitgaven afzonderlijk aandacht aan deze thema’s.

Deze week de herstructurering van de Nederlandse Industrie.

ESB 2-9-1992

toetreding wordt sterk bevorderd: industriepolitiek,
beschermde nationale high-tech-kampioenen en
handelsbarrieres ontbreken; technische standaards
zijn uniform; mededingings- en octrooiwetgeving
zijn gericht op werkbare concurrence; overheden laten zich bij him aanschaffingen niet leiden door de
regio van herkomst; een minimum lokale bijdrage is
geen vestigingseis en subsidies aan openbare nutsbedrijven, die veel aan de industrie toeleveren, zijn
afwezig. Diploma’s worden internationaal erkend.
De telecommunicatie sluit internationaal naadloos
aan en geeft toegang tot uniforme databanken.
Dit sociaal-psychologische klimaat verleidt ondernemingen tot risico’s. De afbraak van marktmacht en
de kans op onbelemmerde mondiale afzet maakt
het spel ruw. De handelscreatie is groot, maar wordt
gedempt door de internationale arbeidsmobiliteit.
Ondanks de sterke groei krijgen ondernemingen
waarop de moderne visie van toepassing is, het
zwaar. Zij beperken kwade kansen door strategische allianties waar vaste kosten worden gedeeld.
Niettemin leggen vele leggen het loodje; vooral bij
de nationale kampioenen wordt gerouwd. Uiteindelijk resteren minder ondernemingen, elk met minder
marktmacht dan nu. Jonge, vermetele high tech-ondernemingen, die nog weinig materieel kapitaal en
promotie- en distributiekennis nodig hebben en drijven op creatief gebruik van technische kennis, zijn
ook potentiele toetreders.
De gunstige mondiale vraagontwikkeling wordt in
de procesindustrie getemperd door hoge energieheffingen die de produkten duurder maken. In bevolkingscentra is een schoon milieu extra schaars en er
bestaat een tendens de laagwaardige, materieel-kapitaalintensieve produkten daarbuiten te fabriceren.
Maar de energieheffing geeft ook kansen aan rendabele kennisproduktie van nieuwe energie- en milieusparende technieken en recycling.
Ondernemingen van de traditionele industrie ontwikkelen zich gunstig door creatieve toepassing na
aankoop van nieuwe produkten van de high techen procesindustrie, zodat hun afzet beter kan worden afgestemd op de wensen van de afnemers.
Maar de groei ervan is matig door een lage bestedingselasticiteit, hoge prijzen van energie-intensieve
produkten en blijvend hoge transportkosten.
De Japanse voorsprong op de VS en West-Europa
bij high-tech-produkten gaat teloor, want er is geen
bescherming van de Japanse markt. De VS verschuiven hun krachten van de defensie- naar de civiele
industrie en West-Europa profiteer! vooral van integratie. Oost-Europa specialiseert zich op laagwaardige marktsegmenten.
De industrie in Nederland ondervindt dezelfde positieve krachten als die in West-Europa. Er wordt marktaandeel verloren op de Nederlandse markt, maar de
afzet erbuiten stijgt juist sterk. Over een kwart eeuw
wordt meer dan 80% van de industriele produktie (exclusief voeding) buiten Nederland afgezet. De produktie van petrochemie, kunstmest en staal groeit
niet meer in tonnen en de primaire produktie van aluminium en zink verdwijnt. Er kunnen zich nieuwe industrieclusters ontwikkelen in de regie’s Eindhoven,
Aken/Luik/Maastricht en rond biotechnologie. De uitdaging is dat de industriele produktie in Nederland
sterk naar hoogwaardige marktsegmenten opschuift
bij hoge investeringen in nieuwe technische kennis,

Tabel 2. Exportvolume Nederland in verschillende scenario’s,

mutaties perjaar in %

ondernemingen in Nederland kunnen inmiddels uiteen zijn gevallen onder definitieve vernietiging van
kapitaal en kennis.

European renaissance

MmSSii:-

Wereldhandel
Nederland
waarvatt
Landbouwea
voedtog

Industrie8
Energie
Tertiaire
diensten

3,5

63

design, promotie en distributie. De kennisproduktie
wordt efficienter, mede door een betere benutting
van universitaire research. Toch blijft de buitenregio-

nale afzet wat achter bij de wereldhandel. Bij high
ech-ondernemingen liggen de hoge risico’s, want zij
kunnen ook in ons land ten onder gaan.

Global shift
De landen rond de Stille Oceaan (Pacific Rim) groeien en bloeien door de scherpe werking van het
marktmechanisme. Europa wordt beheerst door
kortzichtigheid en risico-aversie. De kleur van de

vlag is er het belangrijkste produktkenmerk en ondernemingen worden dan niet geprikkeld nieuwe
produkten onder eigen merknaam te ontwikkelen.
De communicatie verloopt moeizaam.
Nationale high tech-kampioenen, gesteund met toekomstgericht industriebeleid en R&D-subsidies, hebben hoge marktaandelen op de nationale markt. Door
de fricties binnen Europa worden schaal- en externe
effecten onvoldoende benut. Geleidelijk blijkt de
techniek niet van de nationale ingenieurs te komen,
maar uit de Pacific Rim. Dat vernietigt nog bestaande
marktsegmenten van Europese ondernemingen. Talentvolle onderzoekers en marketing-deskundigen
trekken weg. De high tech-industrie bestaat vooral uit
vestigingen van niet-Europese MNO’s die profiteren
van de lage lonen. De procesindustrie profiteer! ook
onvoldoende van schaalvoordelen in de fabrieken,
maar die hoeft minder dan in het ‘balanced growth’scenario te investeren in een schoon milieu.
De proces- en de wapenindustrie zijn strategische
sectoren door de waardering voor nationale veiligheid en dat levert positieve impulsen. Hoewel de
groei niet erg groot is, zijn de ontwikkelingen in de
traditionele industrie weinig dramatisch. Deze industrie past de technologic, die uit de Pacific Rim wordt
ingevoerd, creatief toe.
Na zo’n jaar of tien realiseert Europa zich de achterstand en zoekt aansluiting bij de Pacific Rim. Naast
hoge investeringen in de fysieke infrastructuur worden vooral de instrumenten van de moderne visie ingezet voor groeibevordering. De aanpassing gaat
snel en heftig en leidt tot belangrijke sociale problemen vanwege de noodzakelijke omschakeling van
werknemers.
De exportgroei van ‘de Nederlandse Industrie’ vertraagt sterker dan die van de grote Europese landen,
want kleine landen lijden het meest onder verbrokkeling. De inhaal verloopt moeizamer en high-tech-

Machtsblokken spelen een spel genaamd ‘Wereldmacht’. Macht wordt verkregen door ontwerp en fabricage van high-tech-produkten, want dat verzekert een onafhankelijke, nationale welvaart. Japan
en Europa dingen naar macht. Fort Amerika kwijnt
voorlopig. Europa ademt de zelfbewuste sfeer van
een grootmacht in wording en in de loop der jaren
wapperen steeds meer goudgele sterren op het blauwe, fiere dundoek. Zelfs belangentegenstellingen
tussen de Mediterranee en Oost-Europa halen de
vaart niet uit het integratieproces.
Er is een zelfstandige Europese monetaire, milieuen defensiepolitiek. Alle instrumenten van de traditionele en de moderne visie worden ingezet voor
welvaartsverhoging op Europese schaal, maar met
Japan en de VS wordt er steeds over gehakketakt.
De Europese industrie- en handelspolitiek richt
speerpunten op geselecteerde nieuwe high-techmarktsegmenten. Strategische allianties van Europese ondernemingen worden toegejuicht; fusies met
niet-Europese ondernemingen zijn verboden.
Brussel toetst de kwaliteit van het onderwijs, coordineert de investeringen in de fysieke en kennisinfrastructuur en sust protest in regie’s met slachtoffers
vooral met woorden. De slag met Japan wordt geleverd in de rest van de wereld. De Europese groeicijfers liggen tussen die van ‘balanced growth’ en ‘global shift’.
Voor Nederland bestaan er goede kansen voor de
high-tech-industrie en technische kennisproduktie
in toonaangevende MNO’s, die profiteren van de
‘brain-drain’ uit de VS. Door sterke specialisatie binnen Europa op produkten van de primaire procesen traditionele industrie, komt de export van laagwaardige segmenten onder druk. De totale buitenEuropese afzet blijft fractioneel achter bij de wereldhandel. Nederland voert het Europese beleid uit en
treedt daarbij op als provinciaal belangenbehartiger.

Over 25 jaar…
De moderne visie op groei domineer! de traditionele
en dat geldt ook voor de inzet van de beleidsinstrumenten. In elk scenario is Nederland geintegreerd in
Europa. Bijna alle produktie van industriele vestigingen in Nederland wordt geexporteerd. De specialisatie op produkten waarvoor de traditionele visie geldt
of die milieubelastend zijn, was een stimulans voor
hoge investeringen in de vier p’s van de marketing
(waaronder produktie van technische kennis). Ondanks al die inspanningen wordt gemord dat Nederland de afgelopen decennia is achtergebleven en dat
de industriele werkgelegenheid er niet door is gestegen. ‘De Nederlandse industrie’ bestaat niet en de
export wordt al lang niet meer geregistreerd. Daarentegen is het provinciehuis steeds alerter op het functioneren van het kennisverkeer.
Bert Minne

Auteur