Ga direct naar de content

Handel blijft onevenwichtig

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: juni 1 1994

Conjunctuur

Handel bliift
onevenwichtig
In de Verenigde Staten hield het goede economische nieuws aan. De industriële produktie steeg in maart
met 0,3%, de elfde maand met groei
in successie. De export steeg met
maar liefst 9,6%, voor een belangrijk
deel vanwege verkopen van goud,
vliegtuigen en telecommunicatieapparatuur: produkten waarvan de maandelijkse afzet zich grillig ontwikkelt.
De raming voor de bbp-groei in het
eerste kwartaal ten opzichte van het
vierde kwartaal van 1993, 2,6% op
jaarbasis, is nu bijgesteld tot 3,0%.
Het Amerikaanse handelstekort
kwam in de eerste drie maanden
van dit jaar uit op $ 23,3 miljard tegenover $ 14,7 miljard in dezelfde
periode van vorig jaar. Analisten verwachten dat de stijging van het handelstekort zal aanhouden zolang de
Amerikaanse economie zich krachtiger blijft ontwikkelen dan de meeste
economieën elders in de wereld.

Japanse bestedingen

Duits economisch

nieuws positief

De economische berichten uit Duitsland blijven gunstig, vooral dank zij
de export. Van de binnenlandse
vraag kan door de daling van de
koopkracht (loonmatiging, belastingverhogingen) voorlopig nog geen impuls worden verwacht. Volgens een
eerste raming is de Duitse inflatie in
mei voor het eerst in jaren weer beneden de 3% uitgekomen (2,9%).

!

ft

Fvan Lanschot

Bankiers nv
SINDS 1737

dalen sterk

President Mieno van de Bank of japan wees recentelijk op enkele belangrijke remmende factoren voor
het economische herstel. Ten eerste
vormen de handelsfricties met de Verenigde Staten en de daarmee samenhangende stijging van de koers van
de yen een obstakel voor de groei
van de export (5% verslechtering van
de dollar/yen-koers zou volgens
waarnemers 0,3% economische groei
kosten). Daarnaast vormen ook de
daling van de werkgelegenheid, met
de hierdoor uitgelokte grote terughoudendheid bij de bestedingen
door de consumenten een rem op
het economische herstel, net als de
voor japanse begrippen ongekende
politieke instabiliteit, omdat nieuw
beleid hierdoor uitblijft. Mieno noemde echter ook enkele positieve factoren, zoals de aanpassingen van het
voorraadniveau, de reorganisaties in
het bedrijfsleven, en de genomen fiscale en monetaire maatregelen.

ESB 1-6-1994

Het japanse handelsoverschot
steeg in april wederom en wel tot
$ 11,1 miljard, hoger dan was verwacht. De industriële produktie steeg
in maart met 4,6% sneller dan aanvankelijk was geïndiceerd, maar ten opzichte van een jaar eerder blijft het niveau nog 2,1% achter. De particuliere
bestedingen vertoonden in maart ten
opzichte van maar 1993 de grootste
daling sedert 1981: met 4,3%. Dit is
de tweede maand van teruggang na
vier maanden van groei, hetgeen juist
vertrouwen had gewekt.

Nederlands

handelsoverschot

stijgt

De industriële produktie in ons land
is in maart ten opzichte van de voorgaande maand met ruim 2% gestegen. In februari vond al een toename
met 1% plaats. De Nederlandse betalingsbalanspositie blijft ijzersterk. De
Nederlandsche Bank had reeds gemeld dat het Nederlandse handelsoverschot op kasba sis vorig jaar was
gestegen vanf 13,3 miljard tot
f 17,6 miljard. Het CBS sprak nu zelfs
over een overschot vanf 23,3 miljard, tegenover f 9,9 miljard in 1992.
Dit cijfer is berekend op transactiebasis en kan overigens enigszins onnauwkeurig zijn ten gevolge van het
ontbreken van douaneformulieren
na
het wegvallen van de binnengrenzen
in de Europese Unie. Het overschot
van f 23,3 miljard komt overeen met
4,1 % van het bbp, royaal meer dan
de mondiaal bekritiseerde 3,1% van

japan. Daar de loonkostenmatiging
dit jaar zal doorwerken in de concurrentiepositie van het Nederlandse bedrijfsleven verwacht het CBS voor dit
jaar een verdere stijging van het handelsoverschot.

Rentetarieven
De tegengestelde beweging bij de
ontwikkeling van de centrale banktarieven tussen Europa en de VS
heeft zich verder voortgezet. Enkele
dagen nadat de Bundesbank met
een discontoverlaging van een half
procentpunt de aanzet had gegeven
voor een nieuwe ronde van renteverlagingen in Europa, verhoogde de
Amerikaanse Federal Reserve Bank
juist het disconto (van 3,0% naar
3,5%) en de federal funds rate (van
3,75% naar 4,25%). In Duitsland konden de tarieven verder worden verlaagd omdat de inflatie-ontwikkeling
neerwaarts gericht is. De Duitse
inflatie is inmiddels gedaald van 3,7%
eind vorig jaar naar 3,1% in april; volgens voorlopige cijfers komt de inflatie voor mei uit op 2,9%. Ook voor
de rest van het jaar zijn de inflatievooruitzichten gunstig, vooral dank
zij de sterke loonmatiging die in
Duitsland sinds het najaar van 1993
onder druk van de scherp opgelopen
werkloosheid in gang is gezet.
In de Verenigde Staten daarentegen
wil de Federal Reserve Bank de dreiging van een oplevende inflatie in de
kiem smoren, nu de Amerikaanse
economie weer een gezonde groei
vertoont. Het huidige Amerikaanse
prijsstijgingstempo geeft nog geen reden tot ongerustheid (van maart op
april nam de inflatie verder af van
2,5% tot 2,4%), maar met een aantrekkende conjunctuur achtte de Fed de
lage renteniveaus van de afgelopen
jaren, die waren bedoeld om zowel
particulieren en bedrijven als de banken zelf lucht te geven in economisch moeilijke tijden, niet langer
verantwoord. Dat de vrees voor oplevende inflatie op de financiële markten duidelijk leeft, blijkt wel uit de
sterke daling van de Amerikaanse
obligatiekoersen die zich sinds begin
dit jaar heeft voorgedaan (en die zich
heeft uitgebreid naar Europa). De
scherpe prijsstijgingen die zich de
laatste tijd op de grondstoffenmarkt
voordoen heeft de inflatievrees verder aangewakkerd. Een belangrijke
factor daarbij vormt de ontwikkeling
van de olieprijS. Deze is de

laatste maanden gestegen van een
vijfjaars dieptepunt in februari van $
12,80 per barrel Noordzee Brent naar
ongeveer $ 16,70, ten gevolge van
een hogere vraag, spanningen in Jemen en de beslissing van de OPEC
om de produktie op korte termijn
niet verder te verhogen. Ook de
(edel)metaalprijzen zijn sterk opgelopen onder invloed van de inflatievrees en de grotere industriële vraag,
terwijl daarnaast een aantal agrarische produkten door weersomstandigheden en speculatie duurder
wordt. Overigens dient te worden bedacht dat de ontwikkeling van de
grondstoffenprijzen op de inflatie
lang niet zo groot is als het verloop
van de loonkosten, en deze laatste
factor vertoont ook in de VS nog een
heel gematigd beeld.

Dollar blijft zwak
De rentestappen van de Bundesbank
en de Fed zijn wellicht mede ingegeven door de wens om een verdere daling van de dollarkoers tegen te gaan.
Hoewel de zwakke dollar uit oogpunt van de (geïmporteerde) inflatie
gunstig is voor de Duitse economie,
hebben de Duitse monetaire autoriteiten te kennen gegeven toch niet gelukkig te zijn met een verdere dollarkoersdaling. De belangrijkste overweging daarbij is dat een te lage dollar
de internationale concurrentiepositie
van Duitsland ondermijnt, terwijl het
juist export als motor voor het herstel
van de Duitse economie moet fungeren: de binnenlandse consumptie zal
voorlopig nog onder druk blijven als
gevolg van de loonmatiging en belastingverhogingen.
Bij de Europese valuta’s werd de
meeste aandacht getrokken door de
Griekse drachme, die door speculanten ernstig onder vuur werd genomen. Tot op heden hebben de monetaire autoriteiten de aanval op hun
munt eChter weten af te slaan door
de rentetarieven sterk te verhogen.
Overigens neemt Griekenland als enige land van de Europese Unie nog
niet deel aan het Europees Monetair
Stelsel (naast het Verenigd Koninkrijk
en Italië, die het stelsel ‘tijdelijk’ hebben verlaten), terwijl het aandeel van
de drachme in de ecu verwaarloosbaar klein is.

Deze bijdrage is ontleend aan de tweewekelijkse publikatie Beleggen met Van

Lanschot