Ga direct naar de content

Frans recept

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: mei 13 1993

Frans recept
In haar jongste landenrapport over Nederland
schetst de OESO een gematigd optimistisch beeld.
Weliswaar zijn in het jaar 1992 de economische vooruitzichten sterk verslechterd, niaar de beleidsmaatregelen die de OESO in haar vorige studie aanbeval,
zijn geheel of gedeeltelijk in uitvoering. De OESO
zou tevreden kunnen zijn. Niettemin laat zij niet na
te hameren op een aantal structurele onevenwichtigheden in de Nederlandse economic .
De OESO is tevreden over het gevoerde monetaire en begrotingsbeleid. De koppeling aan de D-mark
heeft geresulteerd in een (reele) rentestand die behoort tot de laagste in de EG. De overheidsfinancien
zijn volgens schema gesaneerd. De niveaus van de
tekort- en schuldquotes laten volgens de OESO echter nog steeds maar zeer beperkt ruimte om de ‘automatische stabilisatoren’ (achterblijvende overheidsinkomsten en stijgende -uitgaven bij laagconjunctuur)
te laten werken. Juist nu de groei van de bestedingen stagneert, blijkt dat er in de hoogtijdagen van de
jaren tachtig onvoldoende is bezuinigd om nu een
anti-cyclisch begrotingsbeleid te kunnen voeren.
De situatie van zwakke of zelfs uitblijvende groei
maakt het moeilijker om de belangrijkste onevenwichtigheid in de Nederlandse economic, namelijk
de lage participate in het arbeidsproces, te verhelpen. Om de participatie te bevorderen dient de
vicieuze cirkel van toenemende uitstoot uit het
arbeidsproces door de stijgende collectieve lasten
te worden doorbroken. De OESO maakt zich sterk
voor verlaging van de (relatief hoge) uitkeringen en
afschaffing van talloze inkomensafhankelijke subsidies, die momenteel de toetreding tot de arbeidsrnarkt ontmoedigen. Opvallend genoeg gaat de
OESO niet in op het doorbreken van collectieve
loonafspraken die de opnamecapaciteit van de
arbeidsmarkt beperken.
Wat de arbeidsongeschiktheid betreft, verwacht
de OESO voorlopig niet dat het volume zal dalen,
de lagere uitkeringen ten spijt. Inmiddels is wel de
groei van het arbeidsongeschiktheidsvolume afgenomen. Dat wijst crop dat het (voorgenomen) beleid
ter beperking van de uitstroom wel effect heeft. Een
substantiele verhoging van de participatie hangt
echter af van het succes van rei’ntegratie van het
omvangrijke volume langdurig niet-actieven. Dat is
nog een moeizaam proces, dat veel meer een kwestie is van verwerving van kennis en vaardigheden en
het zoeken naar passende functies, dan een verdere
verlaging van uitkeringen.
Het slappe mededingihgsklimaat is de tweede,
voornaamste onevenwichtigheid van de Nederlandse economic. Tot voor kort waren prijs- en marktverdelingsafspraken toegestaan, zolang het algemene
belang niet werd geschaad. De OESO stelt voor om
het mededingingsregime aan te passen aan de Europese verbodsbepalingen. In de door afspraken gedomineerde Nederlandse bedrijfscultuur bestaan op-

ESB 12-5-1993

merkelijke verschillen in prijsniveau tussen afgeschermde en niet-afgeschermde sectoren. Op
macro-niveau kunnen de schadelijke gevolgen van
verminderde concurrentie echter moeilijk worden
vastgesteld. In de jaren tachtig bleef de groei van het
Nederlandse bbp weinig achter bij het EG-gemiddelde, de groei van het bbp per hoofd wat meer (1,3
versus 2,0%). Zoals de OESO zelf ook al erkent,
wordt dit laatste waarschijnlijk beter verklaard door
de hoge produktiviteit van een relatief gering aantal
werkenden dan door de negatieve effecten van het
Nederlandse mededingingsklimaat.
Tentatieve berekeningen op meso-niveau vertonen echter wel een sterk afwijkend beeld. Het aantal
in- en uittreders in de industrie als percentage van
de totale populatie is het laagst van zeven geselecteerde OESO-landen. De groei van de afgeschermde
binnenlandse dienstverlenende sectoren blijft sterk
achter bij die in het buitenland. Verder is door de
vestigingsregels het aantal verkooppunten relatief
groot. Om verval van de binnensteden te voorkomen, worden efficientere mega-winkels nauwelijks
toegestaan. De industrie blijkt kleinschaliger dan in
Duitsland. Dit zou overigens kunnen samenhangen
met de aard van de activiteiten. De prijzen in een afgeschermde sector als de woningbouw zijn relatief
hoog. Daarentegen is de civiel-technische bouw
(bruggen en dijken) internationaal concurrerend,
maar die sector heeft deze positie waarschijnlijk te
danken aan de unieke expertise opgedaan in de
Nederlandse waterwegen.
Dat het al met al met de schadelijke effecten toch
lijkt mee te vallen, verklaart de OESO uit de relatieve
openheid van de economic die zorgt voor een groot
buitenlands aanbod en een permanente dreiging van
nieuwe buitenlandse toetreders. Soms zijn prijsafspraken benut om de nadelige gevolgen van versnippering van vestigingslocaties te omzeilen: via
‘franchising’ kan op verschillende plaatsen als een
onderneming worden opgetreden met een gezamenlijke inkoop en marketing. Dankzij de loonmatiging
in de jaren tachtig zijn de Nederlandse prijzen nu
gemiddeld ongeveer gelijk aan het gemiddelde EGniveau. Zonder prijsafspraken zouden zij wellicht
lager hebben gelegen. Dit impliciete verlies aan concurrentievermogen blijft echter verborgen.
De analyse van de structurele onevenwichtigheden van de Nederlandse economic zijn bekend. De
OESO legt nog eens de vinger op de zere pick. Het
is wel bijzonder dat veel van de huidige OESO-aanbevelingen al in uitvoering zijn reeds voor dat het
rapport verscheen. Wellicht is het Franse recept afkomstig uit een Hollandse keuken.
T.P. van Walderveen
1. OESO, OECD Economic surveys 1992-1993, Netherlands,
SOU Uitgeverij, ‘s Gravenhage, 1993.

Auteur