Ga direct naar de content

Veertig jaar natuurlijke werkloosheid

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: augustus 22 2008

arbeidsmarkt

Veertig jaar natuurlijke
werkloosheid
Dit jaar is het precies veertig jaar geleden dat Milton
Friedman de economische theorie verrijkte met het idee
van een natuurlijke werkloosheidsvoet, de natural rate of
unemployment. Zo’n jubileum is ook een moment van
contemplatie en reflectie en roept de vraag op wat deze
werkloosheidshypothese in veertig jaar eigenlijk heeft
opgeleverd.

I

Peter Rodenburg
Universitair docent
aan de Universiteit van
Amsterdam

490

ESB

n zijn beroemd geworden toespraak voor de
American Economic Association in 1968
introduceerde Milton Friedman het concept van
een natuurlijke werkloosheidsvoet. Friedman
en Phelps ontkennen het bestaan van een afruil
tussen werkloosheid en inflatie, zoals dat wordt
gesuggereerd door de Phillips-curve, het empirische
verband tussen werkloosheid en inflatie, en die door
Samuelson en Solow geïnterpreteerd werd als een
keuzemenu voor economisch beleid door de over­
heid. Friedman definieert natuurlijke werkloosheid
als de hoeveelheid werkloosheid die volgt uit een
Walrasiaans stelsel van algemeen-evenwichtverge­
lijkingen, waarin zijn opgenomen structurele ken­
merken van de arbeids- en goederenmarkt, inclusief
marktimperfecties, de kosten van informatie en
mobiliteit, et cetera (Friedman, 1968). De natuur­
lijke werkloosheid wordt dus geheel bepaald door
reële factoren in de economie zoals de structuur
en de institutionele inrichting van de arbeidsmarkt.
Economieën met verschillende structuur en instituti­
onele inrichting zullen daarom verschillende natuur­
lijke werkloosheidsvoeten hebben.
Friedman beweert de term natuurlijk op dezelfde
manier te gebruiken als Wicksell in zijn natuurlijke
rentestand (natural rate of interest), namelijk om
reële schokken te scheiden van monetaire schokken.
Friedman suggereert dat de werkloosheid kan
worden ontbonden in een tijdelijke en een perma­
nente component waarbij de tijdelijke component
van werkloosheid wordt veroorzaakt door monetaire
factoren. Bij afwezigheid van door monetaire schok­
ken veroorzaakte werkloosheid zal de overige werk­
loosheid, de natuurlijke werkloosheid, permanent
zijn. Geheel consistent met deze lijn van redeneren
zegt Friedman vervolgens dat werkloosheid nooit
beneden deze natuurlijke werkloosheidsvoet kan
dalen. Immers, als door een expansief begrotings­
beleid de werkloosheid beneden de natuurlijke
werkloosheidsvoet daalt, zullen arbeiders met (toen
nog) adaptieve verwachtingen zich realiseren dat als
gevolg van de optredende inflatie hun reële loon zal
dalen waardoor het aanbod van arbeid zal vermin­

93(4541) 22 augustus 2008

deren en de werkloosheid zal stijgen tot wederom
de natuurlijke werkloosheidsvoet bereikt is. Op
lange termijn zal de economie dus tenderen naar dit
evenwichtswerkloosheidspercentage.
Tegenwoordig wordt de natuurlijke werkloosheid als
een belangrijke indicator gezien voor economisch
beleid. Zo worden afwijkingen van de natuurlijke
werkloosheid gezien als een indicatie van inflatoire
druk in een economie, of voor de schatting van de
outputgap, of als een maat voor de zwakheid van
de arbeidsmarkt. Ook worden afwijkingen van de
natuurlijke werkloosheid gebruikt voor het cyclisch
corrigeren van begrotingstekorten of voor het schat­
ten van de cyclische component van werkloosheid.

Natuurlijke werkloosheid
Niet iedereen is even gelukkig met het idee van een
natuurlijke werkloosheidsvoet. Keynesianen zagen
door Friedmans werkloosheidsdynamiek en zijn idee
van een verticale, langetermijn-Phillips-curve het
Keynesiaanse ideaal van regulering van de vraag
ondermijnd worden. Ook zijn veel economen onge­
lukkig met de naam zelf. Die weerspiegelt namelijk
niet echt Friedmans idee van een onderscheid
tussen monetaire en reële schokken, en sugge­
reert bovendien een zekere onvermijdelijkheid van
een bepaalde hoeveelheid werkloosheid terwijl de
d
­ eterminanten van de natuurlijke werkloosheid (de
institutionele inrichting van de arbeidsmarkt) wel
degelijk door economisch beleid te beïnvloeden zijn.
De discussie over de natuurlijke werkloosheidsvoet
wordt nog meer vertroebeld als in 1980 James
Tobin het concept van de NAIRU introduceert, de
Non-Accelerating Inflation Rate of Unemployment;
een werkloosheidsvoet die consistent is met een
stabiele, niet-versnellende inflatievoet. Voor de
meeste economen zijn natuurlijke werkloosheid en
de NAIRU twee verschillende namen voor hetzelfde
concept. De meeste bijdragen bijvoorbeeld aan het
symposium over de NAIRU en de natuurlijke werk­
loosheid in de Journal of Economic Perspectives van
1997 (jaargang 11, nummer 1) gebruiken de termen
inwisselbaar. Ook Tobin zelf lijkt de term NAIRU
aanvankelijk als een substituut te beschouwen voor
de natuurlijke werkloosheid, die hij onwenselijk vindt
vanwege “de normatieve evenwichtsconnotatie van
natuurlijke werkloosheidsvoet†(Tobin, 1997). Later,
in een werkdocument uit 1997, geeft Tobin aan dat
er drie belangrijke verschillen zijn tussen Friedmans
natuurlijke werkloosheid en de NAIRU. Ten eerste,
de theorie van de NAIRU karakteriseert de arbeidsen goederenmarkt als opgebouwd uit een groot

aantal deelmarkten die alle uit
tuurlijke werkloosheid en de NAIRU doorgaans als inwisselbaar
Verandering van
evenwicht zijn. Hierdoor ontstaan
worden gezien, zijn er zowel studies die de natuurlijke werk­
er gelijktijdig vraag- en aanbods­
loosheid als constant beschouwen, als studies die de natuur­
de natuurlijke
overschotten of tekorten op de
lijke werkloosheid als variabel in de tijd beschouwen. Layard et
werkloosheidsvoet
markt. Ten tweede, de NAIRU kan
al., (1991) hebben een model van competitieve loononderhan­
niet gemodelleerd worden als een
deling gepopulariseerd dat het onderliggende onderhandelings­
is op lange termijn
enkele economiewijde markt of
proces beschrijft dat kan leiden tot loon-prijsspiralen. Het idee
pas mogelijk na
representatieve actor. In tegenstel­
is dat zowel werkgevers als vakbonden een zekere marktmacht
ling tot het natuurlijke-werkloos­
hebben die afhankelijk is van de hoeveelheid werkloosheid.
verandering van
heidsconcept, dat (tegenwoordig)
Werkgevers en vakbonden bepalen vervolgens lonen en prijzen
de structuur en
gebaseerd is op rationele verwach­
op basis van in de toekomst verwachte prijs- en loonstijgingen
tingen van individuele actoren in
die op hun beurt afhankelijk zijn van de werkloosheid op de
de institutionele
de arbeidsmarkt, is de NAIRU
arbeidsmarkt. Evenwicht ontstaat dan wanneer de verwachtin­
inrichting van de
een macro-economisch concept
gen van werkgevers en vakbonden daadwerkelijk gerealiseerd
dat geen tegenhanger heeft in
worden. De met dit evenwicht overeenkomende werkloosheids­
arbeidsmarkt
de micro-economie. De twee
voet is dan de natuurlijke werkloosheid. Dit is ook het model
concepten zijn dus theoretisch
dat de OECD veelvuldig gebruikt voor het meten van de natuur­
verschillend. De NAIRU is een Keynesiaans concept,
lijke werkloosheid. Critici refereren aan dit model als tekstboekbenadering, het
terwijl natuurlijke werkloosheid past binnen het
battle of mark-ups-model, of, zoals Mitchell en Muysken (2003), als het OECD
Monetaristische en Nieuw Klassieke paradigma. Ten
NAIRU consensus model.
derde, de NAIRU is een tijdsafhankelijk concept, ter­
Het grote probleem waar structurele metingen van de natuurlijke werkloosheid
wijl de natuurlijke werkloosheid constant is, in ieder
mee te kampen hebben is het identificatieprobleem van de Phillips-curve. Het is
geval op de korte termijn. Dit volgt uit het feit dat
algemeen bekend dat de Phillips-curve instabiel is als structurele relatie en door
verandering van de natuurlijke werkloosheidsvoet pas de tijd heen verschuift. Het antwoord van econometristen op dit soort problemen
mogelijk is op (middel)lange termijn na verandering
met de structurele modellering is om de relatie stabiel te maken door additio­
van de structuur en de institutionele inrichting van
nele, veronderstelde oorzakelijke variabelen in de specificatie op te nemen die de
de arbeidsmarkt. De NAIRU daarentegen “varieert
verschuivingen kunnen verklaren. Echter, in het geval van de Phillips-curve zijn
van tijd tot tijd aangezien de relatie tussen werkloos­
de oorzaken van de verschuivingen veelal onduidelijk. Het gevolg is dat een groot
heid, vacatures en loonsveranderingen varieertâ€
aantal alternatieve specificaties van de relatie tussen werkloosheid en inflatie
(Tobin, 1997).
gebruikt worden die allemaal even plausibel lijken, maar leiden tot verschillende
In de meeste publicaties en leerboeken worden deze
uitkomsten voor de meting van natuurlijke werkloosheid. Dit blijkt ook uit de
nuanceverschillen echter niet vermeld en worden de
grote variatie aan uitkomsten die Staiger et al., (1997) vinden in hun onderzoek
concepten als min of meer hetzelfde beschouwd.
naar de precisie van metingen van de natuurlijke werkloosheid. De natuurlijke
In recente jaren heeft onder meer de OECD een
werkloosheid in de Verenigde Staten ligt dan tussen de 4,3 en 7,3 procent, maar
verder onderscheid gemaakt en naast de NAIRU ook
het betrouwbaarheidsinterval van 95 procent is zo groot dat de actuele, gemeten
nog een korte-termijn-NAIRU en een langetermijnwerkloosheid in een periode van twintig jaar nauwelijks buiten het betrouwbaar­
evenwichtswerkloosheid geïntroduceerd (Richardson
heidsinterval komt. Met andere woorden, de actuele werkloosheid komt vrijwel
et al., 2000). Daarmee lijkt de Babylonische spraak­
altijd overeen met de natuurlijke werkloosheid en ligt dus bijna nooit significant
verwarring rond de natuurlijke werkloosheid en de
boven of onder de natuurlijke werkloosheidsvoet.
NAIRU compleet en de betekenis van de concepten
Gegeven deze problemen is het niet verwonderlijk dat de laatste jaren de statis­
steeds verder uitgehold te worden.
tische benadering om de natuurlijke werkloosheid te meten aan populariteit wint.
In deze benadering wordt gebruikgemaakt van pure statistische technieken, zoals
Het meten van de natuurlijke
Vector Auto Regressie (VAR) modellen, filters (bijvoorbeeld het Hodrick-Prescottwerkloosheid
filter) of Random Walk-modellen. Kenmerk van deze statistische benadering is
De conceptuele onduidelijkheid over de natuurlijke
dat ze, zoals bij VAR-modellen, tijdreeksen van werkloosheidscijfers, al dan niet
werkloosheid zou te overkomen zijn als er goede
met of zonder inflatie, ontbindt in een permanente component (de natuurlijke
manieren zouden kunnen worden ontwikkeld om de
werkloosheid) en een tijdelijke, cyclische component (de unemployment gap) die
natuurlijke werkloosheid te meten. In de literatuur
op lange termijn naar nul tendeert.
zijn drie methoden ontwikkeld om de natuurlijke
Omdat Christopher Sims, de grondlegger van de VAR-modellen, heel nadrukkelijk
werkloosheid te meten. De twee belangrijkste zijn de
geen causale verbanden wenste te specificeren in zijn model, zijn alle variabelen
structurele benadering en de statistische benade­
in de VAR-modellen om de natuurlijke werkloosheid te meten endogeen maar
ring. De derde methode, de herleidevormbenadering,
zonder causale ordening. VAR-modellen worden daarom in de economische
combineert deze beide benaderin­
literatuur bekritiseerd vanwege de atheoretische, puur statis­
gen. Vooralsnog is de structurele
tische benadering: de toegepaste statistische technieken zijn
De actuele
benadering de meest gebruikte
wel duidelijk, maar de economische interpretatie daarvan lang
methode om de natuurlijke werk­
niet altijd.
werkloosheid komt
loosheid te meten. Deze benade­
VAR-modellen worden daarom in de literatuur gezien als
vrijwel altijd overeen
ring is gebaseerd op het causaal
atheoretische macro-econometrie. In deze kritiek weerklinken
modelleren van de Phillips-curve in
de echo’s van de kritiek van Koopmans (1947) op het conjunc­
met de natuurlijke
de econometrische traditie van de
tuuronderzoek van Burns en Mitchell in de jaren dertig van de
werkloosheid
Cowles Commission. Omdat de na­
vorige eeuw: het is “meten zonder theorieâ€. Toch lijkt de sta­

ESB

93(4541) 22 augustus 2008

491

tistische methode enkele voordelen te bieden. Zo zijn er minder aannames nodig
dan bij structureel modelleren, en wordt het probleem van zoeken naar de juiste
causale structuren vermeden. Het onderliggende principe waarop VAR-modellen
rusten, het benutten van een correlatie in de economische data, lijkt dan ook
betrouwbaarder dan de relaties waarop de structurele modellen gebaseerd zijn.
Dat de correlatie waarop VAR-modellen gebaseerd zijn misschien niet interes­
sant is voor economen of een economische onderbouwing mist, is niet relevant
vanuit het standpunt van meten van de natuurlijke werkloosheid. Wat belangrijk
is, is dat de modellen een stabiele relatie tot stand brengen op basis waarvan
betrouwbare metingen kunnen worden gedaan.
Helaas zijn ook VAR-modellen voor het meten van de natuurlijke werkloosheid
niet ideaal. Het probleem is dat in de praktijk identificatie (oplossing) van het
model alleen bereikt kan worden door het toepassen van arbitraire restricties op
parameters en/of ad-hocveronderstellingen over het dynamische gedrag van vari­
abelen. Het zal duidelijk zijn dat dat de metingen van natuurlijke werkloosheid er
niet betrouwbaarder op maakt.

Conclusie
Hoewel Friedman in 1968 een duidelijk definitie geeft van zijn concept van
natuurlijke werkloosheid, blijkt na veertig jaar dat het operationaliseren daarvan
in de praktijk toch erg veel problemen oplevert. De meeste modellen zijn geba­
seerd op de Phillips-curve die onstabiel is, niet in de laatste plaats omdat de
variabelen van deze curve, werkloosheid en inflatie, beide aandachtspunten zijn
van het economisch beleid van de overheid, die ze beide, simultaan wil vermin­
deren. Dit enkele feit alleen al maakt de Phillips-curve in feite ongeschikt als
een principe om metingen op te baseren. Charles Goodhart, Chief Advisor van de
Bank of England verwoordde dat in de later naar hem vernoemde wetmatigheid
(1984) “elke waargenomen statistische regelmatigheid zal bezwijken wanneer
het tevens een doelstelling van beleid isâ€. Je kunt een statistische regelmatigheid
dus gebruiken om te meten of als een instrument voor economisch beleid, maar
niet beide tegelijkertijd. Dan houdt het op een goede meting te zijn. Statistische
manieren om de natuurlijke werkloosheid te meten winnen daarom terrein. Zij
omzeilen de problemen van Goodhart’s wet, maar om de modellen op te lossen
zijn arbitraire aannames onvermijdelijk en blijken ook de gemeten waarden, net
als structurele modellen, grote variaties te vertonen, die consistent zijn met een
groot domein aan werkloosheidscijfers.
De problemen met het meten van de natuurlijke werkloosheid lijken niet alleen in
het operationaliseren van een meetprocedure te liggen maar ook in het concept
zelf. Rod Cross bijvoorbeeld klaagde er in 1995 al over dat, door de instabili­
teit van de Phillips-curve en conceptuele ad-hocwijzingen, zowel de natuurlijke
werkloosheid als de NAIRU zulke problematische concepten zijn geworden dat ze
beide maar beter verworpen kunnen worden op empirische gronden. Vijftien jaar
later lijkt de Babylonische spraakverwarring rond de concepten van natuurlijke
werkloosheid en NAIRU alleen maar groter te zijn geworden nu de OECD een
verder onderscheid maakt en naast de NAIRU ook nog de begrippen korteter­
mijn-NAIRU en langetermijn-evenwichtswerkloosheid hanteert. Om het maar
Popperiaans te zeggen: dergelijke wijzigingen maken de concepten immuun voor
empirische testen. De keerzijde is ook dat het zo moeilijk is om een empirische
invulling aan de begrippen te geven, dat wil zeggen om ze te meten, dat de eco­
nomische theorie vandaag de dag eigenlijk net zo goed zonder deze hol geworden
begrippen zou kunnen.

Literatuur
Cross, R. (red.) (1995) The Natural Rate of Unemployment;
Ref lections on 25 years of the hypothesis. Cambridge: Cambridge
University Press.
Friedman, M. (1968) The role of monetary policy. American
Economic Review, maart, 1.
Goodhart, C. (1984) Monetary theory and practice; The UK experience. Londen: Macmillan Press.
Koopmans, Tj. (1947) Measurement without theory. Review of
Economics and Statistics, 29, 161–179.
Layard, R., S. Nickell en R. Jackman (1991) Unemployment:
Macroeconomic performance and the labour market. Oxford:
Oxford University Press.
Mitchell, W. en J. Muysken (2003) Misrepresentation and fudge
– The OECD NAIRU Consensus. Centre for Full Employment and
Equity, Working Paper no. 03-11.
Richardson, P., L. Boone en C. Giorno (2000) The concept, policy
use and measurement of structural unemployment: Estimating a
time varying NAIRU across 21 OECD countries. OECD economic
department working paper no. 250.
Staiger, D., J. Stock en M. Watson (1997) How precise are estimates of the natural rate of unemployment? In: Romer, C.D.
en D.H. Romer (red.) Reducing inf lation: Motivation and strategy.
Chicago: NBER, University of Chicago Press.
Tobin, J. (1980) Stabilization policy ten years after. Brookings
Papers on Economic Activity, 1, 19–71.
Tobin, J. (1997) Supply constraints on employment and output:
NAIRU versus Natural Rate. Cowles Foundation Paper 1150.

492

ESB

93(4541) 22 augustus 2008

Auteur