Ga direct naar de content

Statistiek

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: juli 14 2006

statistiek
Internationaal

Emile Spijkerman (Ministerie van Financiën)

Azië en de dollar
De laatste maanden is de wisselkoers van de dollar
wat weggezakt. De dollardepreciatie startte begin
2002. In ongeveer 4,5 jaar daalde de Amerikaanse
munt met nominaal 16,5% (handelsgewogen). De
figuur laat zien dat de dollar tegenover de euro
verhoudingsgewijs sterker is gedaald, met 31,4%.
Achtergrond van dit verschil is dat munten van
belangrijke handelspartners van de VS in Latijns
Amerika (zoals Mexico en Brazilië) en Azië (zoals
China, Maleisië) veel minder in waarde zijn veranderd of zelfs tegenover de dollar zijn gedeprecieerd
(Mexico). Overigens is de euro handelsgewogen veel
minder sterk opgelopen dan de eurodollarkoers doet
vermoeden; ook munten als de yen, het pond en de
Zwitserse franc apprecieerden ten opzichte van de
dollar en zijn daarom per saldo niet veel in koers
veranderd ten opzichte van de euro.
De huidige eurodollarkoers (van 1,28 dollar per euro)
is nog circa 8 dollarcent verwijderd van de hoogste
koers eind 2004. En hoewel de dollar in de loop
van 2005 weer apprecieerde tegenover de Europese
eenheidsmunt, wijzen veel analisten op het risico van
een verdere dollardaling. Zo zijn financiële markten
bezorgder over de onhoudbaarheid van het Amerikaanse tekort op de lopende rekening, valt in de

tweede helft van dit jaar de groei van de Amerikaanse economie naar verwachting terug en worden renteverschillen in het voordeel van de VS kleiner. Een
goedkopere dollar kan helpen de relatieve prijzen – zowel in de VS als daarbuiten
– te veranderen. Naast een verhoging van de Amerikaanse besparingen wordt
een verandering van ruilvoeten alom noodzakelijk geacht om het Amerikaanse
handelstekort (van circa 6% BBP) te verminderen. Hiervoor is echter wel vereist
dat landen in Azië hun munten flexibiliseren. Daar zit immers een groot deel van
het handelsoverschot dat het spiegelbeeld is van het tekort in de VS (een ander
deel zit bij olie-exporterende landen). Dat de euro een relatief groot deel van de
aanpassingslast van de dollar zou opvangen zou opmerkelijk zijn: het eurogebied
heeft immers een min of meer evenwichtige handelsbalans.

De daling van de dollar sinds februari 2002 (in %, handelsgewogen en t.o.v. de euro)
feb-02
0

aug-02

feb-03

aug-03

feb-04

aug-04

feb-05

aug-05

feb-06

-5

effectieve
dollarkoers

-10
-15
-20

eurodollarkoers

-25
-30
-35
-40

Bron: Eigen berekeningen op basis van Federal Reserve en European Central Bank
Noot: data afgesloten op 7 juli 2006

Monetaire Zaken
Prijzen van internationaal verhandelbare producten stijgen weer
De inflatie in Nederland is laag. De consumentenprijsindex (cpi) steeg in mei
met 1,3%. Dit jaar wordt de inflatie echter voor een half procentpunt neerwaarts
gedrukt door overheidsmaatregelen, zoals het afschaffen van het gebruikersdeel van de ozb. Dit verklaart grotendeels het verschil met de inflatie volgens
de Europese definitie van de prijsindex (HICP), die in Nederland op Finland na,
met 1,8% het laagste van het eurogebied is. Sinds 2002 zijn er in Nederland
flinke verschillen geweest tussen de inflatiecijfers van internationaal verhandelbare en niet-verhandelbare producten. Vooral de prijsstijging van verhandelbare
producten fluctueerde sterk. Zoals bekend is de prijsstijging van diensten redelijk
constant. Diensten zijn minder gevoelig voor concurrentie en staan door hun
beperkte verhandelbaarheid minder onder druk van internationale prijsontwikkelingen. Dit laatste is duidelijk herkenbaar in de figuur: bij de niet-verhandelbare
producten – voornamelijk diensten – veranderde de inflatie de laatste jaren weinig. Tussen begin 2002 en 2005 deed zich echter een scherpe afname voor van
de prijsstijging van verhandelbare producten: van een piek van 4,7% inflatie naar
een deflatie van bijna 3%, verreweg het laagste cijfer van de afgelopen 30 jaar.
De afnemende inflatie van verhandelbare producten was vooral het gevolg van
prijsdalingen bij kleding, schoeisel en voedingsmiddelen. Naast de invloed van
(internationale) concurrentie, stond de inflatie van verhandelbare producten
sinds 2002 extra onder druk door de verslechterende conjunctuur en de appre­
ciatie van de euro.
De figuur laat ook zien dat de inflatie van verhandelbare producten sinds eind
2004 weer scherp oploopt. Een van de oorzaken is het einde aan de prijzenoorlog tussen de supermarkten, waardoor de prijzen van voedingsmiddelen weer

336

ESB 14

juli 2006

Gerbert Hebbink (DNB)
Cpi en prijs van verhandelbare/niet-verhandelbare
producten
p
­ roducten Procentuele mutaties

Cpi en prijs van verhandelbare/niet-verhandelbare

Procentuele mutaties
6

4

2

0

-2

-4
95

96

97

Totaal

98

99

00

01

Verhandelbaar (40%)

02

03

04

05

06

Niet verhandelbaar (60%)

Toelichting: exclusief onroerende zaakbelasting 2006
Bron: CBS, berekeningen DNB.

Bron: CBS, berekeningen DNB

stijgen. De meest recente waarnemingen – april en
mei – zijn vooral opmerkelijk, omdat de prijsstijging
van verhandelbare producten voor het eerst sinds
oktober 2003 weer positief is geworden. Gegeven
de bovengenoemde stabiele bijdrage van diensten
(niet-verhandelbare producten) aan de inflatie, zou
door een verder oplopende inflatie van verhandelbare
producten ook de totale inflatie verder kunnen gaan
stijgen.

Sander Hoek (FDA)

Record inkoop eigen aandelen door
b
­ edrijven VS
De gunstige economische omstandigheden van de
afgelopen jaren in de VS, in samenhang met een
sterke nadruk op balanssanering en kostenreductie,
hebben de winsten van Amerikaanse bedrijven tot
recordhoogte opgedreven. In het eerste kwartaal
bedroeg de winststijging circa 25% ten opzichte van
een jaar eerder. Tegelijkertijd zijn bedrijfsinvesterin-

600
500
400
300
200
100
0
K3

gen hier ruimschoots bij achter gebleven. Het resultaat hiervan is dat bedrijven
in toenemende mate met overvloedige besparingen komen te zitten. Deze ruime
liquiditeitspositie wordt door de bedrijven deels aangewend voor dividendverhogingen. Echter, in steeds sterkere mate worden de excessieve besparingen ingezet voor de inkoop van eigen aandelen. Reeds een aantal jaren worden de nieuwe
aandelenemissies overtroffen door de inkoop van eigen aandelen door bedrijven.
Flow-of-funds-statistieken van de Amerikaanse Federal Reserve over het eerste
kwartaal tonen een record netto-inkoop van bijna $ 600 miljard (omgerekend op
jaarbasis). Dit is ruim vijf maal zo hoog als in het jaar 2000.
Een vaak gehanteerde redenering is dat de inkoop van eigen aandelen door bedrijven vooral is gericht op het creëren van aandeelhouderswaarde door de directie van et bedrijf. Immers, zowel direct, via het uitoefenen van extra vraag naar
aandelen, als indirect, door het opkrikken van de winst per aandeel, wordt de
koers van het aandeel ondersteund. Een meer juiste benadering is evenwel dat
het winstverwatering voorkomt, die het gevolg zou zijn van de in de VS populaire
optieregelingen. De flow-of-funds-statistieken onderstrepen dat het met name
de gezinshuishoudingen zijn die aandelen verkopen, ofwel hun aandelenopties
uitoefenen en verzilveren. In het eerste kwartaal werd netto een recordbedrag
van $ 866 miljard (jaarbasis) aan aandelen door Amerikaanse gezinnen verkocht,
waarmee het koersopdrijvende effect van de inkoop eigen aandelen door bedrijven ruimschoots werd tenietgedaan.

Inkoop eigen aandelen bedrijven VS *(mrd $)

2000 2001 2002 2003 2004 K1 K2
2005

Financiële Markten

K4

K1
2006

*) kwartalen omgerekend naar jaarbasis

Bron: Federal Reserve VS, Flow of funds accounts

Verdeling van het uurloon in het onderwijs
en bij gemeenten

Maartje Rienstra en Karin Hagoort (CBS)

Arbeidsmarkt

Dubbele piek in het onderwijs

12000
10000
8000
6000
4000
2000
0
0

7

14

21

28

35

42

49

56

63

70

78

85 102 123
in euro’s

Onderwijs

Gemeenten

Beide verdelingen laten een piek zien bij 16 euro. De verdeling in het onderwijs
heeft echter nog een tweede piek, die bij de decentrale overheden ontbreekt. In
het onderwijs bestaat de eerste piek vooral uit vrouwen en werknemers tussen
de 23 en 35 jaar die werken in banen op middelbaar niveau. Ook bij de decentrale overheden hebben veel vrouwen een uurloon rond de 16 euro. Meer dan
70 procent van hen heeft een baan op lager of middelbaar niveau.
De tweede piek in het onderwijs ligt bij een uurloon van 22 euro. Dit is het loon
dat hoort bij de laatste trap van salarisschaal 10, de gebruikelijke eindschaal
voor werknemers met een hbo-opleiding. Werknemers in het onderwijs zijn in
de tweede piek aanzienlijk ouder dan in de eerste piek; 54 procent is tussen de
45 en 55 jaar. Meer dan de helft van de werknemers in de tweede piek werkt in
het basisonderwijs. Voor hen zijn de doorstroommogelijkheden naar een hogere
salarisschaal beperkt en dit uit zich vooral in de lonen van oudere werknemers.

Uurloon leraren bereikt snel maximum

Hoogste uurlonen bij universitair medische centra

De verdeling van de uurlonen in 2004 verschilt in
het onderwijs sterk van de verdeling bij de decentrale overheden: gemeenten, provincies en waterschappen. De mediaan van de uurlonen ligt in het
onderwijs bij 20,75 euro, terwijl die bij de decentrale
overheden bij 19,78 euro ligt. Dit verschil wordt
mede veroorzaakt doordat het opleidingsniveau in
het onderwijs hoger is dan bij de decentrale over­
heden.

Eén op de honderd werknemers in het onderwijs verdiende meer dan 50 euro per
uur. Zij werken vooral bij universitair medische centra en hebben vrijwel allemaal
een wetenschappelijke baan en opleiding.
Bij de decentrale overheden verdienen minder werknemers meer dan 50 euro
per uur. Niet alleen werknemers met een wetenschappelijke opleiding of baan
verdienen bij de decentrale overheden een dergelijk hoog uurloon, maar ook
werknemers met een hbo-opleiding en in banen op hoger niveau.

CBS (2006). Beloningsverschillen verklaard? ­ erschillen in uurloon bij de overheid 2004. ­
V
Voorburg/Heerlen: Centraal Bureau voor de Statistiek.

ESB 14

juli 2006

337