Ga direct naar de content

Enterprise zones: adequaat instrument of noodmaatregel?

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: januari 19 1983

Enterprise zones: adequaat
instrument of noodmaatregel?
DRS. F. W. M. BOEKEMA* – DRS. L. H. J. VERHOEF**

De laatste tijd is er veel belangstelling ontstaan voor een nieuw idee om de industrials en
commerciele bedrijvigheid te stimuleren: het aanwijzen van speciale gebieden waarvoor
bepaalde belastingfaciliteiten gelden, waar administratieve en bureaucratische procedures
worden vergemakkelijkt en waar andere gunstige voorwaarden worden gecreeerd om een
optimaal klimaat te scheppen voor startende en groeiende ondernemingen. In Belgie zijn de
plannen voor het instellen van z.g. T-zones (tewerkstellingszones) in een vergevorderd stadium,
en ook in Nederland wint de gedachte aan het aanwijzen van D-zones (dereguleringszones) snel
aan populariteit. In Groot-Brittannie heeft men op dit gebied reeds enige jaren ervaring met de
zogenaamde ,,entreprise zones”. In dit artikel bespreken de auteurs de Britse ervaring tot nu toe.
Zij gaan in op het ontstaan van de entreprise zones en op de argumenten die ervoor en ertegen
zijn. De beperkte ervaring laat niet toe dat al duidelijke conclusies zijn te trekken over de
effectiviteit van dit nieuwe beleidsinstrument, maar het voorlopige oordeel van de auteurs is niet
positief. Zij zijn van mening dat aan allerlei bezwaren, met name van concurrentievervalsing,
wel erg lichtvaardig voorbij wordt gegaan.
Inleiding
In een tijd van structurele economische problemen worden
dikwijls nieuwe beleidsstrategieen en instrumenten ,,ontdekt”
en ontwikkeld. De toename van de inventiviteit en creativiteit
lijkt in dit opzicht in een omgekeerd evenredige verhouding te
staan met de teruggang van de economic. De teruglopende collectieve middelen versterken de noodzaak om aangepaste beleidsstrategieen uit te zetten. Op vele niveaus en vanuit verschillende hoeken wordt naarstig gespeurd naar een alternatieve aanpak van de in omvang groeiende sociaal-economische problematiek. De overheid, het bedrijfsleven, de belangenorganisaties en
hulpinstanties en de wetenschappelijke en onderzoekinstellingen trachten elk een steentje hieraan bij te dragen. De bestrijding
c.q. terugdringing van de gigantische werkloosheid vormt hierbij
de centrale doelstelling.
In het buitenland en op internationaal niveau, zijn vergelijkbare tendenties waarneembaar. Sterker nog, er zijn landen waar
de aangehaalde ontwikkelingen in een ver(der) gevorderd stadium zijn. Met name Groot-Brittannie geldt als koploper en levert
als zodanig leerzame ervaringen op. Nieuwe instituties en instrumenten als ,.enterprise zones”, ,,local enterprise trusts”, ,,local
enterprise agencies” en ,,Business in the Community” zijn enkele van de recente primeurs. De eerste resultaten zijn in enkele
opzichten hoopgevend en in andere gevallen teleurstellend te
noemen. In dit artikel zullen wij trachten uiteen te zetten wat de
achtergrond, filosofie en werkwijze van een van deze nieuwe instituties, de ,,enterprise zone”, zijn. Met name de eerste evaluatieresultaten zullen kritisch worden beschouwd.

Brittannie vallen, hanteert de volgende omschrijving: het uitgangspunt van de enterprise zone is na te gaan in hoeverre industriele en commerciele bedrijvigheid aangemoedigd en gestimuleerd kunnen worden door het wegnemen van bepaalde belastingdrempels en het versoepelen en versnellen van bepaalde administratieve en bureaucratische handelingen. De gecreeerde faciliteiten en maatregelen gelden binnen een daartoe aangewezen
gebied voor de tijdsduur van tien jaar. Vanaf de startdatum van
de oprichting van de enterprise zone gelden de volgende regelingen voor zowel nieuwe als reeds bestaande industriele en commerciele bedrijven binnen de zone:
— vrijstelling van ,,Development Land Tax”;
— vrijstelling van lokale belastingen op industriele en commerciele eigendom;
— kortingen oplopend tot 100% bij inkomsten- en bedrijfsbelastingen bij kapitaaluitgaven t.b.v.industriele en commerciele
gebouwen;
— versnelde behandeling van de toelatingsverzoeken van entrepots en een versoepeld beleid t.a.v. de te betalen belastingen
en accijnzen voor particuliere entrepots;
— certificaten t.b.v. industriele ontwikkeling zijn niet benodigd
(,,Industrial Development Certificates”);
— vrijstelling van de verplichtingen t.o.v. de ,,Industrial Training Board”;
— vereenvoudiging en versnelde afhandeling van de planningsprocedures;
— overige administratieve en beleidsmatige zaken zullen versneld worden uitgevoerd en toegepast;
— de eisen betreffende de statistische verslaglegging en verantwoording aan de overheid worden tot een uiterst minimaal
niveau teruggebracht.

Enterprise zones
De discussie over het oprichten van zogenaamde ,,enterprise
zones” wordt ook in ons land in enkele regie’s — m.n. in Groningen en Limburg — gevoerd 1). De Nederlandse benaming
voor dit nieuwe fenomeen is D-zone (dereguleringszone) en in
Belgie spreekt men van T-zone (tewerkstellingszone).
Alvorens de achtergronden en oorsprong van het idee te bespreken, geven we eerst een definitie. Het Department of Environment, onder wier competentie de enterprise zones in GrootESB 19-1-1983

* Wetenschappelijk medewerkerbij de Vakgroep Regionale Economic en
Economische Geografie van de Katholieke Hogeschool te Tilburg.
** Eveneens verbonden aan bovenvermelde vakgroep en werkzaam bij de
Rijksdienst voor de Usselmeerpolders te Lelystad. De auteurs danken drs.
R. van Engelenburg van de Vereniging van Kamers van Koophandel en
Fabrieken in Nederland voor de verstrekte informatie.
1) Zie b.v.. ieuwshlad run het Noorden. I oktober 1982 en 8 december
1982; NRC Hande/sblad. 8 oktober 1982.

51

nenstadsproblemen benadrukten de veranderingen in de structuur van de economie als gevolg van het wegtrekken van oude in-

dustrieen en het wegblijven van nieuwe. De noodzaak om door
een herindustrialisatie van de binnenstedelijke gebieden de neergaande spiraal te doorbreken, won aan het eind van de jaren zestig steeds meer veld, maar er was nog geen sprake van een algemeen aanvaarde visie.

Zo waren er ook theorieen waarin de neergang in verband
werd gebracht met de toenemende overheidsbemoeienis. Door

het gevoerde beleid zouden bedrijven uit de binnenstad naar de
periferie gelokt zijn, terwijl nieuwe bedrijven zich er onmogelijk
konden vestigen 3). Een gevolg was dat de traditionele incubatie-

of broedplaatsfunctie van de binnenstad verloren ging 4). Deze
analyse vertoont meer kenmerken van een anti-interventie- dan
een anti-marktfilosofie.
De anti-interventiebenadering is een van de pijlers geworden
van het concept. Deze visie treffen we in vroegere publikaties
van Peter Hall aan 5). Zijn scepsis tegenover planning komt onder andere tot uiting in zijn voorkeur voor het vrije ondernemer-

schap. Hij stelde zich kleine geselecteerde gebieden voor waarbinnen initiatieven vrij baan dienden te krijgen met een mini-

mum aan toezicht. Zijn ideeen werden aan het eind van de jaren
zeventig onderwerp van hevige discussies bij het,,Centre for Policy Studies”, waar de beleidsmogelijkheden voor de Londense

binnenstad en de verlaten oude havengebieden werden bestudeerd. Onder de participanten bevond zich o.a. Sir Geoffrey
Howe, en zijn naam is verbonden aan de historische toespraak
van juni 1978, waarin hij een vurig pleidooi hield voor de installing van enterprise zones. De officiele reactie van de Labour Par-

ty op de voorstellen was afwijzend, maar van conservatieve zijde
werd instemmend gereageerd en de eerste minister gaf alle mede-

werking aan het beleid toen Howe minister van Financien werd.
Vanaf die tijd kon hij met meer succes zijn ideeen in beleidsda-

den vertalen.
Bij de formele voorbereiding van de installing van de enterprise zones waren aanvankelijk verscheidene ministeries betrokken.
Figuur. ,,Enterprise zones” in het Verenigd Koninkrijk

Door enkele ministeries werden grote bezwaren tegen de plan-

De regels en normen die van toepassing zijn ter bescherming
van de gezondheid, de veiligheid en het milieu blijven onveran-

gekant tegen het reduceren van de bestaande normen, en het
,,Department of Employment” weigerde haar goedkeuring in
het licht van de arbeidsveiligheidswet. Aangezien besloten werd

nen aangetekend. Zo was de ,,Health and Safety Executive” fel

derd van kracht. Met andere woorden, in deze opzichten zouden
de enterprise zones zich niet van de gewone industriegebieden

onderscheiden. Voorts dient nog vermeld te worden dat de enterprise zones geen onderdeel vormen van de regionaal sociaal-economische politiek, het stadsvernieuwingsbeleid of een van de
overige bestaande beleidsterreinen. De gebieden die de status
van een enterprise zone hebben verkregen, kunnen onverminderd aanspraak blijven maken op de geldende regelingen, subsidies en faciliteiten die in het kader van de andere beleidsterreinen toegekend zijn.
Uit het bovenstaande zal duidelijk geworden zijn dat bedrijven

die een lokatie in een enterprise zone kiezen, een aanmerkelijk
gunstiger concurrentiepositie hebben dan de overige bedrijven.

de verantwoordelijkheid voor de zones bij de lokale overheden te
leggen, lag het voor de hand het ,,Department of Environment”

met de eindverantwoordelijkheid te belasten.
In dit stadium van het beleidsproces werden twee belangrijke
beslissingen genomen: behalve de gebieden die in Engeland
moesten komen, zouden Schotland, Wales en Noord-Ierland ieder minimaal een enterprise zone moeten krijgen; daarnaast

werd vastgesteld dat de grootte van de zones ca. 200 ha diende
te zijn. Eind 1979 werd een eerste poging gewaagd om geschikte
lokaties voor de zones te selecteren. Bij de keuze moest aan de
volgende voorwaarden voldaan zijn: het gebied moest in een
staat van (economisch) verval verkeren, maar de benodigde in-

vesteringen in (nieuwe) infrastructuur mochten niet te omvang-

Op dit aspect komen wij verderop nog terug. Eerst zullen wij de

rijk zijn. Voorts werd de norm van 200 ha toegepast en deze con-

achtergronden van het ontstaan van de filosofie van de enterprise zone uiteenzetten.

ditie reduceerde het aantal geschikte lokaties aanzienlijk, met
name in de binnenstadsgebieden. Door de enorme druk die van
bovenaf werd uitgeoefend, was er onvoldoende tijd en ruimte om
de vastgestelde criteria nog wat bij te schaven en aan te passen.

Het ontstaan van de filosofie

Al in maart 1980 werden in de memorie van Toelichting bij de

overheidsbegroting de nog onvoldoende gerijpte plannen uit de
In veel publikaties over enterprise zones worden de ontwikke-

lingen op de lerse luchthaven Shannon als voorloper van de enterprise zone gezien 2). Het betrof hier een ten behoeve van de

doeken gedaan. De activiteiten en handelingen die volgden wor-

den alle gekenmerkt door de grote tijdsklem die er op drukte. Een

douanevrijheid afgebakend terrein, waar tevens enkele zaken zo-

en ander had enkele belangrijke gevolgen. Hoewel de oorspronkelijke plannen betreffende enterprise zones geheel in het teken

als de bedrijfsbrandweer, een veiligheidsdienst en faciliteiten

van de binnenstadsproblematiek stonden, was uiteindelijk een

voor werknemers centraal werden geregeld. Juist deze centraal

aangeboden diensten en voorzieningen bleken een belangrijke
rol te spelen bij het initieren en uitbreiden van diverse activitei-

ten. Het was zelfs zo dat de douanevrijheid — het oorspronkelijke uitgangspunt — van ondergeschikte betekenis werd.
Voor de oorsprong van de ideeen achter de enterprise zone
moeten we verder terug in de tijd. De toegenomen aandacht voor
de binnenstadsproblemen in de jaren vijftig en zestig hebben de

eerste aanzetten opgeleverd. Studies en onderzoeken over bin52

2) Zie bij voorbeeld Economenblad, 10 juni 1981; Enterprise Zones in
the UK, Journal of Planning, juli 1982; Urban enterprise zones: a debate, International Journal of Urban and Regional Research, September
1982.
3) Zie: The future of inner cities, New Society, 8 maart 1979.
4) Zie: A re-examination of the incubator hypothesis, Urban Studies, nr.
17, 1980.
5) Zie: P. Hall, Non-plan: an experiment in freedom, New Society, 20
maart 1969.

steeds meer gericht op regie’s in ernstig economisch en fysiek

den met een hoge landschappelijk waarde. Ten slotte werd het
niet zinvol geacht gebieden te selecteren die een al te ernstige
mate van verval vertoonden, gezien hun geringe ontwikkelings-

verval.

potentie.

formule tot stand gekomen waarbij deze relatie niet of nauwe-

lijks aanwezig was. De oprichting van de zones was daarentegen

Het vraagstuk van de zeggenschapsverhoudingen bleef een fel
bediscussieerd punt. Vastgesteld werd dat de beheersinstantie
De keuze van de lokaties

Onmiddellijk na de formele afkondiging van de beleidsvoornemens werden officiele uitnodigingen voor offerten verzonden
naar een beperkt aantal lokale overheden, die verondersteld werden over geschikte terreinen te beschikken. De overige lokale
overheden ontvingen weliswaar een inschrijvingsverzoek, maar

deze geste beoogde niet zozeer daadwerkelijk serieuze aanbiedingen uit te lokken, als wel eventuele kritiek op voorhand te kunnen weerleggen 6). Deze procedure leverde maar liefst 55 aanbiedingen op. Uiteindelijk zijn er 11 gerealiseerd, acht verspreid

over Engeland en in Schotland, Wales en Noord-Ierland elk een
(zie de figuur) 7).
De onderhandelingen tussen het Department of Environment

en de geselecteerde lokale overheden verliepen niet geheel vlekkeloos. De grote tijdsdruk was ongetwijfeld debet daaraan; im-

mers, de ,,deadline” lag vast op eind juli 1980. De aard van de
strubbelingen varieerde sterk. Zo waren in het ene geval politieke factoren in het geding (bij voorbeeld de aversie tegen de libe-

rate ideologic achter het concept), terwijl op andere plaatsen
protest werd aangetekend tegen de vestiging van de detailhandelsactiviteiten in de zones. In weer andere situaties speelden
ruimtelijke planningsfactoren een belemmerende rol. Daar
stond tegenover dat de procedure voor weer andere lokaties zonder noemenswaardige problemen doorlopen werd.
Eind juli 1980 volgde de formele aankondiging van de oprichting van zeven enterprise zones door de regering-Thatcher. Dit
moment was uitstekend ,,getimed” vanuit tactisch oogpunt. Immers, de officiele bekendmaking volgde daags na de felle kritiek
van de oppositie op de zeer sterk gestegen werkloosheidscijfers
en het ontbreken van een adequaat werkgelegenheidsbeleid 8).
De regering maakte dankbaar gebruik van alle beschikbare media om aan te tonen dat de bestrijding van de werkloosheid met
behulp van nieuwe instrumenten — waaronder de enterprise zones — wel degelijk een hoge prioriteit had.
De vier overige lokaties werden in de loop van 1980 en begin
1981 na veel onderling touwtrekken toegewezen. Wederom
Week hierbij dat politieke aspecten, geografische overwegingen
en regionaal-economische omstandigheden van doorslaggevend
belang waren. Zo speelde bij de selectie van Corby en Dudley de
overweging dat deze regie’s recent getroffen waren door de sluiting van vestigingen van de grootste werkgever aldaar, British
Steel. Bij de aanwijzing van de enterprise zone Salford/Trafford
was een belangrijke overweging het feit dat het bestuur van deze
regio overwegend van dezelfde politieke signatuur als de regering
was (in tegenstelling tot de overige geselecteerde regio’s). Ten
slotte werden de lokaties Wakefield en Hartlepool aangewezen
vanwege de structurele zwakke economische positie van deze gebieden. Ook de formele aankondiging van deze zones werd gekenmerkt door een uitgekiende timing. Zij kwam min of meer als
reactie op een motie van afkeuring op het gevoerde werkgelegenheidsbeleid van de regering. Tegelijkertijd werd medegedeeld dat
er geen nieuwe zones meer gecreeerd zouden worden 9). Verderop zal nog blijken dat deze mededeling wellicht reeds achterhaald is.

van een zone duidelijke bevoegdheden zou krijgen indien er
sprake was van vervuilende activiteiten en gevaarlijke stoffen.
Daar stond tegenover dat de verzoeken van lokale overheden om

ook de detailhandelsactiviteiten onder haar bevoegdheid te brengen niet werden gehonoreerd 10). Vooral van de zijde van detail-

handelsorganisaties was fel verzet tegen het toelaten van hypermarkten in de enterprise zones in verband met de vermeende
concurrentievervalsing die zou kunnen ontstaan. De gunstige
voorwaarden binnen de zones, gecombineerd met factoren als

een goede bereikbaarheid en voldoende parkeergelegenheid, gaven voldoende grond voor dit standpunt van de gevestigde detailhandel. Door veel druk van onderaf werd overeenstemming be-

reikt dat detailhandelsactiviteiten boven een bepaalde omvang
wel onder de directe invloed van de lokale overheid zouden vallen 11).
Na het wegwerken van deze laatste hindernissen konden in het
voorjaar van 1981 de definitieve procedures gestart worden ter

realisering van de eerste officiele Britse enterprise zones. Zo
vond de oprichting van de zones Corby, Dudley en Swansea in
juni 1981 plaats; Clydebank, Wakefield Hartlepool, Newcastle,
Salford/Trafford en Speke volgden in juli en augustus. In het na-

jaar van 1981 volgde Belfast, terwijl als (voorlopig) laatste de
Londense zone Isle of Dogs werd opgericht in het voorjaar van
1982.
Argumenten pro en contra

In discussies over de argumenten voor en tegen enterprise zo-

nes komt een drietal aspecten telkens naar boven, te weten de invloed op de aangrenzende regio’s, de kwaliteit van de (economische) ontwikkeling bij een ontbrekend strak planningkader en de
plaats van detailhandelsactiviteiten in de zone.
Van verscheidene zijden worden ernstige bedenkingen geuit
over de concurrentievervalsing ten nadele van bedrijven in aangrenzende regio’s. Indien de evaluaties de juistheid van deze

vrees zouden bevestigen, is het volgens de tegenstanders al te
laat. De voorstanders hanteren twee argumenten in dit verband.
Allereerst menen zij dat elke investeringsimpuls uit het oogpunt

van de werkgelegenheid welkom is, te meer daar de situatie van
de betrokken gebieden toch al erbarmelijk is. Voorstanders van
de zones menen dat het bestaande planningsysteem een belemmering voor economisch herstel vormt. De opponenten daarentegen vrezen dat er geen enkele waarborg is dat deregulering tot
de gewenste ontwikkelingen zal leiden. Te veel zal het succes afhangen van de actieve planning die door de betrokken grondeigenaar aan de dag wordt gelegd. De ontwikkelingen rond grootschalige detailhandelsactiviteiten gaven voedsel aan krachtige

tegenargumenten. Om beter zicht te krijgen op de resultaten en
effecten van de enterprise zones, werd in maart 1982 een eerste
uitgebreide evaluatie uitgevoerd 12).
Evaluatie van de ervaringen

De uitkomsten van het eerste evaluatierapport werden met
veel belangstelling tegemoetgezien. De volgende vragen dienden

Knelpunten bij de lokaties
Hierboven wezen we al op de problemen bij de selectie van de

juiste lokaties en de minimum omvang van de zones. Het selecteren van adequate gebieden was om verscheidene redenen inge-

wikkeld. Op de eerste plaats dienden de zones overwegend in onderontwikkelde en in verval geraakte regio’s te komen, terwijl in

de te creeren zone het aantal bestaande bedrijven minimaal diende te zijn. De in eerste aanleg aangeboden terreinen moesten na
onderhandeling met het Department of Environment de nodige

grenscorrecties ondergaan. Voorts dienden bepaalde terreinen in
principe buiten de zones gehouden te worden, zoals b.v. gebieESB 19-1-1983

6) Zie Sunday Times, 20 maart 1980.
7) Informatie verkregen uit een gesprek op het Department of Environment, 6 oktober 1982.
8) Dit debat vond plaats op 29 juli 1980.

9) Daily Telegraph, 1 februari 1981.
10) Estate Times, 27 februari 1981, ,,No carte blanche for enterprise
zone retailing”.
11) Voor voedings- en genotmiddelenbedrijven een bedrijfsvloeroppervlakte van > 250 m2, voor duurzame- en overige goederen een oppervlakte > 1.500 m2.
12) Monitoring Enterprise Zones. Year one Report. State of the Zones,
Londen, maart 1982.
53

expliciet beantwoord te worden om de geinitieerde ontwikkelingen en economische activiteiten te kunnen traceren: welke ver-

vallen is de aanpak uiteindelijk verengd tot pure industriepolitiek 19).

anderingen deden zich voor in de zones?; welke verschillende
voorwaarden en omstandigheden heersten in de diverse zones?;

welke verschillende invloeden doen zich gelden op de diverse bedrijven in de zones?; welke negatieve effecten zijn door de enterprise zones ontstaan? De belangrijkste vraag was die naar de om-

vang van de economische bedrijvigheid die zonder de enterprise
zone niet van de grond zou zijn gekomen. De evaluatie werd bemoeilijkt door het feit dat waarschijnlijk ook andere beleidsmaatregelen invloed op de resultaten hebben uitgeoefend. Kortom, een betrouwbare evaluatie leek op voorhand al veel problemen op te leveren.
Harde conclusies met betrekking tot het functioneren van de
enterprise zones in het Verenigd Koninkrijk waren op basis van
het eerste evaluatierapport dan ook niet mogelijk. Zo werd geen

Ervaringen in andere landen

Het Britse experiment heeft een duidelijke primeur en wellicht
een precedentwerking. In de Verenigde Staten zijn enkele zones
tot stand gebracht en de beleidsvoornemens voorzien in de crea-

tie van 50 a 75 zones in de komende drie jaren 20). Over bereikte
resultaten is weinig betrouwbare informatie beschikbaar.
De aankondiging van de plannen voor zogenaamde T-zones

(Tewerkstellingszones) in Belgie, heeft ook in ons land de discussies over de invoering van D-zones (Dereguleringszones) aangewakkerd. Een stroom van positieve maar ook negatieve reacties
brak los 21). De voorzitter van het VNO verzette zich tegen het

antwoord verkregen op de vraag of er in de zones sprake is van

voornemen op grond van concurrentievervalsing 22). Ook het

herverdeling van werkgelegenheid of van creatie van nieuwe arbeidsplaatsen. In verscheidene krante-artikelen is de geringe

standpunt van de Europese Commissie was aanvankelijk negatief 23). Inmiddels heeft de Commissie besloten dat het Belgische

waarde van de behaalde resultaten nogmaals onderstreept. Zo

experiment van de T-zones niet in strijd wordt geacht met de

wordt in een artikel de suggestie gedaan om voorafgaand aan de
volgende verkiezingen een ander experiment te lanceren, nl. vrijhavens naar het model van Hongkong en Singapore 13). De effectiviteit van de zones werd ook fel gekritiseerd door de voorzitter van de Greater London Council 14). Van de acht ondernemingen die zich in de Londense enterprise zone vestigden, was
er slechts een van buiten Londen afkomstig. De invloed op de
economische structuur van de betrokken stadsdelen zou dan ook

EG-verdragen 24). Op zijn zachtst gezegd is dit een uiterst merk-

uiterst marginaal uitvallen 15). Verscheidene kranteartikelen
van deze strekking kunnen hieraan worden toegevoegd. In de
volgende paragraaf worden de voorlopige conclusies kort samengevat.

Voorlopige conclusies
De Britse enterprise zones hebben ongetwijfeld ondernemingen aangetrokken. Tot op heden is evenwel onvoldoende vastgesteld welke de lokale en regionale consequenties daarvan zijn
(geweest). Het meten van de resultaten van de zones levert pro-

blemen op, die nog versterkt worden door het ontbreken van gedetailleerde informatie. Substantiate effecten van de zones zullen
pas op middellange termijn manifest worden. In politick opzicht

zou het succes wel eens te lang kunnen uitblijven.
De behoefte van lagere overheden om zich in het enterprisezone-experiment te storten kan gemakkelijk tot snelle en onzorgvuldige voorbereidingen leiden. De verantwoordelijkheid voor
infrastructurele voorzieningen wordt te gemakkelijk naar de lagere overheid doorgeschoven. Een vereenvoudigde planningsprocedure houdt het gevaar in dat belangrijke bezwaren onder
tafel worden gewerkt. De gestegen rentelasten en/of beeindiging
van leasecontracten waren in veel gevallen aanleiding voor ver-

waardige omkering van standpunt! Besturen van provincies, regie’s en gemeenten lachen inmiddels in hun vuistje. De weg naar
D-zones in Nederland lijkt nu immers min of meer geeffend te
zijn. Er zijn nog slechts enkele hindernissen: naast werkgeversen werknemersorganisaties is de regering vooralsnog gereserveerd gezien het argument van concurrentievervalsing.
De Belgische formule voor de zones wijkt af van de Britse. Van
groot belang in het Belgische concept zijn de terugdringing van
de bureaucratic en een hervorming van het belastingstelsel 25).
Het eerste Belgische experiment mag maximaal drie jaar duren
en de betrokken bedrijven mogen niet meer dan 200 werknemers
in dienst hebben. De defmitieve lokaties zijn nog niet bekend,
maar de zwakke Kempen en de Borinage worden grote kanshebbers genoemd. De lobby voor T-zones heeft relatief veel verzet
ondervonden vanuit het ambtenarencorps. Uiteindelijk is de
hele zaak in een politieke stroomversnelling terechtgekomen,
waardoor een weg terug nauwelijks mogelijk leek.
Hoe staat het in Nederland? Dat van vele kanten belangstelling getoond wordt voor de D-zones is inmiddels duidelijk. De
afwachtende houding van de Nederlandse regering is ook al terloops aangestipt 26). De staatsecretaris voor Economische Zaken pleitte onlangs voor D-zones om met name de kansen van
startende bedrijven in Groningen te verbeteren. Als belangrijkste
prikkel geldt dat alle benodigde vergunningen binnen twee
maanden worden afgegeven. Dit is een duidelijk compromis,
maar ook dit voorstel wordt onvoldoende gedragen door harde
argumenten. Zodoende blijven nog steeds veel bezwaren tegen de
instelling van enterprise zones overeind.

plaatsing van bedrijven naar de zone 16).
Aangezien concessieverlening zonder discriminate plaatsvindt, ontvangen sommige bedrijven overbodige subsidies. Hoe-

wel er aanzienlijke druk op de overheid is uitgeoefend door actiegroepen, aangrenzende regie’s en parlementsleden, heeft dit
niet of nauwelijks geleid tot een aanpassing van beleidsvoornemens.

In het algemeen bleken de enterprise zones geen rol te spelen
bij de beslissing van de ondernemer om een bedrijf te beginnen,
maar alleen bij de keuze van vestigingsplaats nadat de beslissing
om een bedrijf te starten al gevallen was 17). Voorts zou de aantrekkelijkheid van de zones met name toe te schrijven zijn aan

de belastingvoordelen en niet aan het verlichte vergunningenstelsel. In bepaalde gevallen is gebleken dat de zones wel degelijk

concurrentievervalsend zouden werken 18).
De aanvankelijke radicale poging om met een op het marktmechanisme gebaseerde strategic (i.p.v. het op overheidsinterventie gebaseerde handelen) de binnenstadsproblematiek aan te
pakken is verworden tot een soort regionale economische politick, waarbij hoofdzakelijk financiele prikkels de effecten moeten bewerkstelligen. Opvallend is dat de kritiek op het instellen
van de enterprise zone dezelfde is als die welke in een eerder stadium op het regionale economisch beleid werd geuit. In beide ge54

13) Financial Times, 28 juli 1982.
14) Financial Times, 2 augustus 1982: ,,GLC industry chief critisises enterprise zones”.
15) In Dudley kwam 93% uit de omgeving en in Trafford Park kwam

79% uit een gebied met een straal van 5 km. (bron: Financial Times, augustus 1982).
16) Zie: Public Administration, vol. 59, 1981, biz. 435.
17) Dit blijkt uit de antwoorden op Kamervragen door minister van
Aardenne, Het financieele dagblad, 14 december 1982.
18) Idem.
19) Soortgelijke ontwikkelingen speelden in ons land, getuige de sterke
accentuering van de plaats en toekomst van de Nederlandse industrie in
het WRR-rapport van die naam.
20) The Economist, november 1981, biz. 40.
21) Zie Nieiiwsblad van het Noorden, 13 december 1982: ,,Kans op Dzones in Groningen”: NRC Handelsblad 8 oktober 1982: ,,Groningen
en Limburg willen industriezones”.
22) Nieiiwsblad van het Noorden, 13 december 1982.
23) Het financieele dagblad, 9 oktober 1982: ..Andriessen verzet zich
tegen T-zones”,
24) Zie Het financieele dagblad, 24 december 1982 en de Volkskrant 29
december 1982.
25) Het financieele dagblad, 8 oktober 1982.
26) Zie: ,,Van Aardenne wijst zones niet bij voorbaat af en ,,Regering
reageert nog terughoudend op T-zones, ,,Hel financieele dagblad, 14 december 1982.

Slotbeschouwing

De geschiedenis van de enterprise zones is pas zeer recent.
Harde en eenduidige conclusies mag men nu dan ook nauwelijks
venvachten. Informatie is niet alleen schaars, maar ook tegen-

strijdig. Zo staan publikaties die verwijzen naar het succes van
de Britse zones lijnrecht tegenover de vele vragen en problemen
die nog resteren. Hoewel het tweede officiele evaluatierapport in

concept gereed is 27), wil het Department of Environment niets
vrijgeven. Zolang gedetailleerde statistische informatie niet be-

schikbaar komt, lijkt een adequate beantwoording van de vele
vragen onhaalbaar.
Het kan niet worden ontkend dat het idee van enterprise zones
in een aantal opzichten zeer bruikbaar is. De filosofie erachter
past in het voornemen van de regering om tot deregulering van
het beleid te komen. Met name het terugdringen en vereenvoudigen van de rigide en statische bureaucratie, spreekt ook ons

aan. Echter, het beleid met betrekking tot de zones heeft naar
onze smaak te veel kenmerken van een crisispolitiek ad hoc,
waarbij wel erg lichtvaardig voorbij wordt gegaan aan allerlei be-

zwaren. Het vrije-marktmechanisme mag onder bevoorrechte
omstandigheden de recessie te lijf gaan. Dat sommigen in de zo-

nes voor zich zelf ,,nieuwe aantrekkelijke markten” ontdekken,
blijkt onder meer uit de gretigheid waarmee de initiatiefnemers
de beleidsinstanties bestormen. Naar onze overtuiging dient de
bestrijding van de economische crisis op meer systematische en
gestructureerde wijze te geschieden.
Dat zoiets op een succesvolle wijze mogelijk is, bewijzen diverse nationale, regionale en lokale initiatieven voor een andere

aanpak van de gigantische sociaal-economische problematiek.
Wij doelen hier onder andere op de onlangs in het Verenigd Koninkrijk opgerichte ,,local enterprise agencies”, ,,local enterpri-

se trust” en ,,Business in the Community”. Hoewel er tussen local enterprise agencies en trusts grote verschillen kunnen be-

staan, zijn beide in essentie een samenwerkingsverband tussen
(lokale) overheden, (grote) bedrijven, banken en de bestaande belangenorganisaties en hulporganisaties (bij voorbeeld Kamers
van Koophandel) gericht op het scheppen van arbeidsplaatsen in

met name kleine bedrijven.
De eerste agencies ontstonden in het begin van de jaren zeventig door initiatieven van lokale overheden en het plaatselijke be-

drijfsleven. Door het grote succes van deze agencies groeide in
vele regie’s de behoefte om eigen regionale agencies op te rich-

ten. Ten einde adequaat in te kunnen spelen op de talrijke regionale verzoeken, werd in 1977 het initiatief genomen om een
overkoepelende organisatie in het leven te roepen, die de oprich-

ting van de agencies diende te begeleiden en coordineren. Dit instituut werd ,,Business in the Community” genoemd, waarin

medewerkers van grote bedrijven op uitleenbasis (de zogenaamde ,,secondees”) een belangrijke rol spelen. Sinds 1977 zijn meer
dan honderd agencies in Groot-Brittannie opgericht 28).
Door de goedkeuring van de instelling van T-zones in Belgie
door de Europese Commissie, zal de oprichting van de eerste D-

zone in ons land niet meer lang op zich laten wachten. Of dit een
gelukkige ontwikkeling is valt sterk te betwijfelen. Inmiddels
verdringen verscheidene regionale instanties zich om ,,de eer”
van de toewijzing van zo’n zone te beurt te vallen. De vraagtekens rond de zones zijn echter nog dermate groot, dat men zich

met recht kan afvragen of deregulering op deze wijze wel tot economische ontwikkeling zal leiden. Of zal oneigenlijke competitie
tussen regie’s het onvermijdelijke gevolg zijn? Als dit laatste juist
blijkt te zijn, zal de nagestreefde deregulering het begin van desintegratie van regie’s in de lidstaten van de Europese Gemeenschap tot gevolg hebben.
Frans Boekema
Leo Verhoef

27) Monitoring Enterprise Zones. Year Two Report.
28) Binnenkort zal in ESB een afzonderlijk artikel aan deze nieuwe insti-

tuties worden gewijd.

55

Auteurs