Vier jaar Reaganomics
Enkele gevolgen voor de ontwikkeling van de rente, de
dollarkoers en het kapitaalverkeer
DR. A.H.E.M. WELLINK*
Vier jaar Reaganomics hebben behalve voor de Amerikaanse economie ook belangrijke gevolgen voor
de Europese en de nationale economie gehad. In dit artikel probeert de auteur enkele van deze
gevolgen te traceren. De relatief gunstige economische ontwikkelingen in de VS in de jaren 1981 t/m
1984 bewijzen volgens de auteur niet dat Europese landen zoals Nederland een expansiever
begrotingsbeleid zouden moeten gaan voeren. De conclusie van vier jaar Reaganomics voor ons land
is daarentegen dat, naast de reeds bereikte beheerste loonontwikkeling en lage inflatie, ook het
herstel van een begrotingspositie nodig is van waaruit, zoals in 1981 in de VS, zo nodig (via
lastenverlichting) een groei-ondersteunend beleid kan worden gevoerd. Alvorens een relatie te leggen
tussen de economische ontwikkelingen die in de Reagan-periode in gang zijn gezet en de gevolgen
hiervan voor rentestanden, wisselkoersen en het kapitaalverkeer tussen Nederland en de Verenigde
Staten, volgen eerst enkele opmerkingen over het in de Verenigde Staten gevoerde beleid en de
daarmee behaalde resultaten.
Reaganomics
Reaganomics staat, kort samengevat, voor minder overheidsbemoeienis en meer ruimte voor de particuliere sector. In concrete gaat het dan om zaken als beperking van de overheidsuitgaven, verlaging van de belastingdruk, vermindering van regelgeving en het voeren van een stabiel monetair beleid. Dit waren
dan ook precies de hoofdelementen van het economisch beleidsprogramma dat president Reagan begin 1981 aan het Amerikaanse Congres presenteerde. De steun in de Verenigde Staten
voor dit beleid kan niet los worden gezien van de teleurstellende
economische resultaten in de jaren zeventig. Amerika ging de jaren tachtig in met een inflatie van 13 !/2 %, een destijds als buitengewoon hoog beschouwde werkloosheid (circa 7%) en een economie waarin nauwelijks meer sprake was van produktiviteitsgroei. Reagan beloofde een drastische ommekeer, waarbij ruimte zou worden geschapen voor de particuliere sector en aandacht
zou worden gegeven aan de aanbodzijde van de economie.
Bij vergelijking van de resultaten in de jaren 1981 t/m 1984
met de projecties van de regering-Reagan voor die zelfde periode
valt op dat gemiddeld per jaar genomen de werkloosheid hoger
was dan verwacht (8,6% in plaats van 7%), de inflatie lager (6%
in plaats van 7,8%), terwijl ook de economische groei lager was
dan verwacht (2,7% in plaats van 3,7%). Erg veel hoger waren
de ree’le lange rente (6,6% in plaats van 0,9%) en het federale begrotingstekort (gemiddeld $ 150 mrd. per jaar in plaats van $30
mrd.). Beziet men de periode als geheel dan kan dus bepaald niet
worden gezegd dat Reagan alle beloften heeft kunnen inlossen.
Debet daaraan was onder meer de in de tweede helft van 1981 in
gang gezette recessie. Concentreert men zich echter op het jaar
1984 dan ontstaat ten dele een ander beeld.
In veel opzichten was 1984 voor de Amerikaanse economie
een spectaculair jaar:
– de sterkste groei sinds 1951 (6,8%);
– de laagste inflatie sinds 1967 (3,8%);
892
– ultimo 1984 de hoogste dollarkoers sinds juli 1971;
– de omvangrijkste dating van de werkloosheid in een jaar
sinds 1941;
– in procenten van het bruto nationaal produkt het grootste
betalingsbalanstekort sinds de tweede helft van de vorige
eeuw (zodat voor het eerst sinds 1914 Amerika weer netto
schuldenaar werd); en opnieuw
– een gigantisch tekort op de federale begroting ($ 185 mrd.).
Uit deze cijfers komt een zeer ambivalent beeld naar voren.
Afgemeten aan groei, inflatie en werkgelegenheidsbeloop in
1984 moet het oordeel over de resultaten van het in de Verenigde
Staten gevoerde beleid gunstig zijn, al is het inflatiecijfer geflatteerd door de zeer hoge koers van de dollar. Gemeten echter naar
de externe positie, de situatie bij de overheidsfinancien en het beloop van de dollarkoers kan niet anders worden geconcludeerd
dan dat zich in Amerika in hoog tempo onhoudbare onevenwichtigheden hebben opgebouwd.
Effectiviteit van het beleid
De vraag is in hoeverre het door Reagan gevoerde beleid qua filosofie een aanbod- en niet een vraaggeorienteerd beleid bovengenoemde resultaten heeft veroorzaakt. De balans opmakend krijgt men de indruk dat de uitbundige groei in 1984 in belangrijke mate toch ook het gevolg was van het keynesiaanse karakter van het expansieve begrotingsbeleid. Daarnaast droeg
vooral de beheerste loonontwikkeling bij tot sterke vermindering van de inflatie en aanzienlijke uitbreiding van de werkgelegenheid. Door de relatief grote flexibiliteit van de Amerikaanse
* Directeur van De Nederlandsche Bank N.V.
economic en de onderbezetting van het produktieapparaat konden de impulsen vanuit de collectieve en particuliere sector zich
ook daadwerkelijk in ree’le economische groei vertalen. Herwon-
nen vertrouwen in eigen kracht en in de toekomst bij bedrijfsleven en consumenten speelde bij dit alles een belangrijke rol.
Aanhangers van Reagan leggen er vooral de nadruk op dat het
zijn aanbodgeorie’nteerde economische politick is, die het
,,groeiwonder” in de Verenigde Staten tot stand heeft gebracht.
Daarbij wijzen zij op de buitengewoon krachtige toeneming van
de investeringen jijdens de huidige herstelperiode. De investeringsgroei in vaste activa (circa 18% op jaarbasis) was sterker
dan in enige naoorlogse herstelperiode. Dit zou met name zijn
veroorzaakt door de fiscale investeringsstimulansen. Vergeten
wordt dan echter dat het beleid tevens tot zodanig hoge (ree’le)
rentestanden heeft geleid, dat hierdoor het effect van de be-
lastingverlichtingen op de kapitaalkosten vermoedelijk meer
dan ongedaan is gemaakt. Maar onder meer door de dalende arbeidskosten is dat voor het winst- en investeringsherstel vooreerst niet prohibitief geweest. De ongewoon sterke expansie van
de investeringen in de Verenigde Staten kan daarom het beste
worden gezien als het gecombineerde gevolg van een beheerste
kosten- en lastenontwikkeling, begrotingsstimulering en het
vanaf 1982 betrekkelijk accommoderende monetaire beleid. Deze factoren te zamen droegen bij aan gunstige afzet(verwachtingen); in dezelfde richting werkten ook het beschikbaar komen
van nieuwe technologies en een versnelde veroudering van de
bestaande kapitaalgoederenvoorraad door de sterk gestegen
energieprijzen en de toegenomen milieu-eisen.
Een belangrijke vraag is welke repercussies de Amerikaanse
ontwikkelingen hebben gehad voor de rest van de wereld, en met
name voor Nederland. Dit artikel beperkt zich tot de gevolgen
voor rentestanden, wisselkoersen en bilaterale kapitaalbewegingen tussen de Verenigde Staten en Nederland.
President Reagan: aanbodeconoom of keynesiaan?
De lange rente in de Verenigde Staten
zeer omvangrijk tekort (van 3,8% van het bnp). Ondanks de ongewoon sterke groei van de Amerikaanse economie in de jaren
Verschillende verklaringen voor de hoge nominale en ree’le
rente in de Verenigde Staten doen opgeld:
– de sterke stijging van het tekort van de federate overheid, in
combinatie met een minder accommoderend monetair beleid
dan in de jaren zeventig;
– een premieopslag in de rente ter compensate van het risico
niet zo groot geweest dat het tekort hierdoor kon teruglopen.
Het is uiteraard niet alleen de stijging van het tekort zelf, maar
ook de wijze waarop de monetaire autoriteiten hierop hebben ingespeeld, die van invloed is geweest op de rentestand in de Verenigde Staten. Naarmate ter bestrijding respectievelijk voorkoming van inflatie minder monetaire accommodatie van de kre-
1983 en 1984 zijn de budgettaire ,,inverdieneffecten” hiervan
dat de inflatie weer zal gaan versnellen;
– de verhoging van het rendement op nieuwe investeringen in
de Verenigde Staten, deels als gevolg van het gevoerde beleid.
De eerste verklaring (de stijging van het tekort in combinatie
met het gevoerde monetaire beleid) wordt buiten Amerika als de
meest voor de hand liggende gezien. Daar zijn ook goede redenen voor. Af te meten aan het beloop van de structurele component in het begrotingstekort hebben de Verenigde Staten sinds
1980 het meest expansieve begrotingsbeleid van alle ge’industrialiseerde landen gevoerd. Werd in 1979 nog een overschot gerealiseerd (van 0,6% van het bnp), in 1982 was reeds sprake van een
dietvraag optreedt, vertaalt dit zich in een hogere rente. Met na-
me in 1980 en 1981 was de (verkrappende) monetaire beleidsreactie op het snel stijgende begrotingstekort een belangrijke
renteopdrijvende factor. Vanaf 1982 – toen men met de inflatiebestrijding succes begon te boeken — versoepelde het monetaire beleid en verminderde geleidelijk de invloed van dit beleid
op de rente.
In die tijd begon ook een tweede verklaring voor de hoge rente
opgeld te doen. Het hoog blijven van de rente, ondanks versoepeling van het monetaire beleid, zou mede toe te schrijven zijn
aan een door beleggers gewenste inflatierisicopremie. Dit speelde in 1982 en 1983 zeker een rol. In 1981 bedroeg de inflatie in de
Verenigde Staten (afgemeten aan de bnp-deflator) nog circa
Figuur 1. Ontwikkeling van de nominale lange rente in de VS,
West-Duitsland en Nederland
9,5%, waarna in 1982 en 1983 een dating optrad tot 6 respectievelijk 3,8%. De bestendigheid van deze dating werd aanvankelijk gewantrouwd. Nu echter de inflatie al bijna drie jaar 3 !/2 a
4% bedraagt en de verwachtingen voor de komende paar jaar in
dezelfde orde van grootte liggen, is het niet plausibel meer een
forse inflatierisicopremie in de rente te veronderstellen. Toch
valt enige indekking door beleggers tegen toekomstige inflatie
niet geheel uit te sluiten, nl. indien en voor zover zij zich realiseren dat door de zeer hoge dollarkoers het Amerikaanse inflatiecijfer tijdelijk is geflatteerd.
De derde verklaring (het hoge reele rendement op investeringen in de Verenigde Staten) wordt vooral gehanteerd door de
– = Verenigde Staten
= Wesi-DuitsUmd
Amerikaanse regering. Als gevolg van het door Reagan gevoerde
algemeen-economische en fiscale beleid zijn zodanig rendabele
investeringsmogelijkheden geschapen dat voor het (massaal) opgenomen krediet ook een hoge ree’le rente betaald kan worden.
Beziet men de Reagan-periode als geheel dan kan toch moeilijk anders worden geconcludeerd dan dat de ontwikkeling van
het begrotingstekort de dominante, onderliggende factor is bij
ESB 11-9-1985
893
Figuur 2. Ontwikkeling van de reele lange rente in de VS, WestDuitsland en Nederland
droeg de appreciatie van de dollar in de periode ultimo 19807
ultimo 1984 circa 65 %. In guldens uitgedrukt was een dollar eind
april 1985 ca. f.3,50 waard, tegen f.2,12 eind 1980. Bij de zeer
forse stijging van de kders van de dollar spelen met name twee
groepen van factoren een rol:
– in de eerste helft van de jaren tachtig is het vertrouwen in de
politieke en economische ontwikkeling in de Verenigde Staten in hoog tempo toegenomen;
— (reele) rente- en rendementsverschillen tussen de Verenigde
Staten en de rest van de wereld.
de verklaring van het hoge Amerikaanse renteniveau. In de beginjaren van de regering-Reagan werd deze factor versterkt of
liever: werd de invloed hiervan versneld zichtbaar gemaakt door
het monetaire beleid. Later speelden ook bij de feitelijke inflatie
naijlende verwachtingen en een gunstig ree’el rendement op investeringen een rol.
De lange rente elders (waaronder in Nederland)
Het zou te ver gaan de hoge nominale en reele rentestanden elders in de wereld geheel aan de Verenigde Staten en aan de Reaganomics te wijten. Daarvoor zijn ook op dit moment de nominale en reele rentestanden tussen de verschillende landen te zeer
uiteenlopend. Daarvoor ook is er qua timing te weinig samenhang met de renteomslag in de Verenigde Staten in 1980. In Ne-
derland bij voorbeeld begon de reele rente in 1977 reeds fors op
te lopen. Ook eigen beleid speelt derhalve een belangrijke rol,
met name op budgettair terrein.
Hoezeer dat eigen beleid van belang is, kan de Amerikaanse
ervaring leren. In 1980, het laatste jaar van de regering-Carter,
lag de nominale (lange) rente in Nederland 0 a 1 % onder die in
de Verenigde Staten. Inmiddels is het verschil tot circa 4% opgelopen. De reele (lange) rente lag in 1980 in Nederland gemiddeld
5% boven de Amerikaanse rente, maar ligt er thans meer dan
3% onder (zie figuren 1 en 2). Hoezeer derhalve ook een land als
Nederland de bewegingen in de VS-rente volgt, op langere termijn kunnen wel degelijk forse wijzigingen in de renteverhoudingen optreden. Erg verwonderlijk is dit niet, omdat het EMSvalutablok (en dus ook de gulden) in feite zweeft ten opzichte
van de dollar.
De stelling dat eigen beleid van grote betekenis is voor het renteniveau op de binnenlandse kapitaalmarkt, impliceert uiteraard
geenszins dat dit niet zou kunnen worden gefrustreerd door het
Amerikaanse economische beleid. Het sterke oplopen van de
dollarkoers heeft op zich consequenties voor de inflatie elders in
de wereld. Deprecierende valuta’s importeren immers inflatie.
Tot nu toe heeft dit in Europa nog niet tot echt grote problemen
geleid, omdat de andere oorzaken van inflatie (met name de lonen) nagenoeg niet werkzaam waren. Zorgen te dien aanzien bestaan er echter in sommige landen wel degelijk. In een aantal gevallen zijn uit binnenlands oogpunt gerechtvaardigde renteverlagingen niet doorgegaan vanwege de hoge dollarkoers. Er is
soms zelfs toevlucht gezocht tot renteverhoging. Dit slaat mede
op Duitsland en daarmee indirect op landen zoals Nederland, die
zich vooral op Duitsland richten. De hoge rente/hoge dollarspiraal in de Verenigde Staten maakt het daarom onmogelijk om
ten voile de vruchten van bij voorbeeld eigen sanerend begrotingsbeleid te plukken.
De koersontwikkeling
Daarbij is uiteraard van belang dat de dollar in de loop der jaren meer en meer de spil van de internationale financiele wereld
is geworden.
Soms domineerde de invloed van vertrouwensfactoren, dan
weer die van rentefactoren. Zo werd in de eerste helft van 1984
de oplopende dollarkoers veroorzaakt door een toenemend
rente-ecart, terwijl in de tweede helft van vorig jaar met name
vertrouwensfactoren (onder meer goed nieuws van het loon- en
prijzenfront) een rol speelden. Daardoor kon, bij een verder stijgende dollarkoers, in de periode juli 1984 tot januari 1985 de
rente in de Verenigde Staten met 2 a 3%-punten dalen, met in het
voetspoor een (duidelijk minder sterke) daling in Europa en ook
in Nederland.
Voor zover renteverschillen (en dus de hoge rente in de Verenigde Staten) van belang zijn, ligt er een relatie tussen de koersontwikkeling van de dollar en het budgettaire en het monetaire
beleid in de Verenigde Staten. De belangrijkste oorzaak echter
voor de sterke opwaartse druk op de dollar vanaf 1981 moet toch
het toegenomen vertrouwen zijn in de relatieve kracht van de
VS-economie. Anders kan niet worden verklaard waarom in het
geval van de VS de regel niet zou opgaan dat ontsporende begrotings- en betalingsbalanstekorten worden afgestraft met een
deprecierende valuta en een stijgende rente. Een fundamentele
omslag in het vertrouwen in de Amerikaanse economic zal daarom aanzienlijke repercussies kunnen hebben op wisselkoers en
rentestand. Zo’n vertrouwensomslag is er nog niet, al reageren
de financiele markten steeds gevoeliger op economische bericht-
geving uit de Verenigde Staten. Aangezien de kans op een vertrouwensbreuk in belangrijke mate wordt bepaald door de geloofwaardigheid van het Amerikaanse begrotingsbeleid, is het
van zeer groot belang dat het ombuigingsprogramma van de
regering-Reagan (circa $50 mrd. dollar in 1986, oplopend tot
$ 140 mrd. op jaarbasis in 1990) wordt gerealiseerd.
Gevolgen voor het kapitaalverkeer met Nederland
De forse economische groei in de Verenigde Staten, de hoge
dollarkoers en de hoge rente hebben grote invloed op andere economieen gehad, waaronder de Nederlandse. Zoals reeds eerder
opgemerkt, komen in dit artikel slechts rente- en wisselkoersgevolgen aan de orde, alsmede meer in het algemeen de invloed op
de Nederlandse kapitaalmarkt. Die invloed kan, afgezien van de
reeds behandelde gevolgen voor de rente, het best zichtbaar wor-
den gemaakt aan de hand van het bilaterale kapitaalverkeer tussen de Verenigde Staten en Nederland in de periode 1981-1984.
Wat betreft het investeringsverkeer is duidelijk dat een stijging van de dollarkoers in het algemeen de animo van Nederlandse ondernemingen doet verminderen om in de Verenigde
Staten te investeren. Dat blijkt met name uit het investeringsgedrag van ondernemingen werkzaam in de dienstensector (label
1). In 1983 en 1984 ziet men uit hoofde hiervan een absolute daling van de Nederlandse investeringsstroom naar de Verenigde
Staten. Omgekeerd zou men bij een stijging van de dollarkoers
een toeneming van de Amerikaanse investeringen in Nederland
verwachten. Vanaf 1970 is er in de meeste jaren sprake geweest
van daling. Daaraan lag naast de destijds dure gulden met name
ook de geringe winstgevendheid van het Nederlandse bedrijfsleven ten grondslag. In de recente jaren, waarin de winsten zich in
Nederland begonnen te herstellen en de dollarkoers gestegen is,
lijkt toch weer enig herstel te bespeuren; blijkens een enquete
van het Department of Commerce zijn de investeringsplannen
In de Reagan-periode, vanaf begin 1981 dus, is de dollarkoers
van Amerikaanse dochterondernemingen in Nederland thans
uitermate sterk gestegen. Gewogen naar handelsstromen be-
toegenomen. Dat geldt ook bij vergelijking met Amerikaanse in-
894
vesteringsplannen elders in de wereld.
Overigens zijn de cijfers met betrekking tot de totale investeringsstromen, zoals die worden ontleend aan de betalingsbalansregistratie door De Nederlandsche Bank, niet gemakkelijk te interpreteren door grote rekening-courantmutaties bij multinationals. Die mutaties, in 1982 en 1984 neerkomend op substantiate
,,terugtrekking” van Amerikaans investeringskapitaal, zijn
vooral gelokaliseerd in de oliesector en hebben (naast mutaties in
verrekeningen voor olieleveranties) in belangrijke mate van
doen met de hoge rente in de Verenigde Staten. Die hoge rente
verklaart dan ook de zeer forse omslag die in 1981 in de investeringsbalans van de Verenigde Staten met de rest van de wereld
optrad.
Ook op het beleggingsverkeer tussen Nederland en de Verenigde Staten (aandelen, obligaties, onderhandse leningen en
onroerend goed) zijn de ontwikkelingen in de Verenigde Staten
van zeer grote invloed geweest (zie label 2). Anders dan wel eens
wordt gedacht, wordt Nederland wat beleggingskapitaal betreft
niet leeggezogen door de Verenigde Staten. In de periode 1981
t/m 1984 vloeide via het beleggingsverkeer per saldo circa f. 3
lijn. Werden voordien jaar in jaar uit door Nederlandse beleggers Amerikaanse aandelen gekocht, vanaf 1976 werd er gemiddeld per jaar voor bijna f. 500 mln. verkocht.
De oorzaken van de Amerikaanse belangstelling voor Nederlandse aandelen zijn duidelijk. Door de gunstige economische
gang van zaken in de Verenigde Staten en het vertrouwen van de
belegger in het beleid van president Reagan liepen van medio
1982 tot in de tweede helft van 1983 de beurskoersen in de Verenigde Staten zeer snel op. Europa werd daardoor in zekere zin
een goedkoopte-eiland, hetgeen zich voor het eerst manifesteerde in de aankoopgolf van 1983. Nog steeds geldt de Amsterdamse beurs, ondanks de opgetreden stijging van de koersen, als betrekkelijk goedkoop. Relevant zijn in dit verband zonder enige
twijfel de sterk verbeterde winsten van een groot aantal Nederlandse ondernemingen. Van groot belang is voorts de in de afgelopen jaren sterk opgelopen koers van de dollar, waardoor voor
Amerikaanse beleggers Europese en Nederlandse aandelen betrekkelijk voordelig te verwerven waren. De belangstelling voor
een aantal Nederlandse beursfondsen werd daarnaast mede ingegeven door hun goede internationale verhandelbaarheid.
Bestond voor aandelen in de afgelopen jaren grote belangstelling aan Amerikaanse zijde, de belangstelling voor Nederlandse
obligaties was betrekkelijk gering. In de jaren 1981 t/m 1984
werden overigens nog steeds voor circa f. 200 mln. overheidsobligaties gekocht, terwijl voor een nagenoeg zelfde bedrag
overige obligaties werden afgestoten. De zeer geringe belangstelling vanuit de Verenigde Staten voor vastrentend Nederlands beleggingspapier kan uiteraard niet los worden gezien van de relatief lage nominale rente in Nederland (en de hoge rente in de Verenigde Staten en de stijgende dollarkoers).
mrd. vanuit Amerika naar Nederland. Dit is een bepaald opmerkelijke ontwikkeling, gezien de grote tekorten op de lopende rekening van de Amerikaanse betalingsbalans en de overschotten
die door Nederland worden geboekt.
Er zijn overigens grote schommelingen in het beleggingsverkeer tussen de Verenigde Staten en Nederland. Zo vloeide in de
eerste helft van 1984 per saldo f. 700 mln. af, terwijl in de tweede
helft van vorig jaar het zeer forse bedrag van circa f. 2 V* mrd.
toevloeide. De schommelingen worden in belangrijke mate veroorzaakt door het aandelenverkeer en hangen mede samen met
het relatief snel tot winstneming geneigde optreden van Amerikaanse beleggers, hetgeen – dit terzijde – nog eens het belang
illustreert van voldoende continuiteit in het economische beleid.
In 1983 manifesteerde zich voor het eerst een aandelenkoopgolf uit de Verenigde Staten. Na een afstoot van Nederlandse
aandelen in de eerste helft van 1984 keerden vervolgens de Amerikaanse beleggers op grote schaal weer als kopers terug. Dit ging
Lessen en gevolgen voor Europa en Nederland
De relatief gunstige economische ontwikkelingen in de Verenigde Staten gedurende de afgelopen jaren bewijzen bepaald
niet, dat Europa resp. Nederland een expansiever begrotingsbeleid zou moeten gaan volgen:
– toen de Amerikaanse regering met een stimulerend budgettair beleid begon, lag het begrotingstekort rond nul. Het hui-
in de tweede helft van vorig jaar gepaard met een omvangrijke
afstoot door Nederlandse beleggers van Amerikaanse aandelen.
In het midden van de jaren zeventig ligt wat dit betreft een breuk-
Tabel 1. Het directs investeringsverkeer met de Verenigde Staten, in mln. gld.
Omschrijving
1980
1981
1982
1983
1984
1983
1984
lehalfjaar
Nederlandse investeringen in de VS
waarvan:
– kapitaaldeelnemingen
– lange investeringskredieten
– korte investeringskredieten
– R/C-saldi binnen concernverband
Investeringen van de VS in Nederland
waarvan:
– kapitaaldeelnemingen
– lange investeringskredieten
— korte investeringskredieten
– R/C-saldi binnen concernverband
Totaal
2e halfjaar
le halfjaar
2e halfjaar
-1.761
-1.892
-2.594
-1.782
– 1 .624
-1.280
-502
-1.001
-623
-1.674
73
-1.095
-792
-990
-156
-4
-1.137
-706
-145
96
-634
-73
-265
-19
-756
-228
-608
-32
-492
-424
-286
-498
-84
21
-398
-216
-111
-358
-12
-497
-78
59
-276
244
908
722
-575
402
-33
-7
409
477
-510
174
98
223
337
645
38
291
14
-46
434
285
-563
-33
-422
90
-40
-17
376
385
-123
6
209
-94
77
279
-772
– 1 .657
– 1 .287
-93
-524
-1.133
-25
21
738
-853
-508
3
398
-1.595
104
394
-50
-46
-1.170
-3.169
-1.380
Nederlands kapitaal
Buitenlands kapitaal
Saldo
1982
1983
1984
1982
1983
1984
1982
1983
1984
-1.140
-1.439
-1.346
-279
1
-1.281
706
–
-29
426
5
-303
278
-8
-2.421
-733
-1.066
-15
-1.037
-662
-83
-15
-78
-1.649
-1
-7
Totaal
-2.594
-1.782
– 1 .624
-575
402
-33
-3.169
-1.380
– 1 .657
(Idem in procenten van het nationale inkomen)
(-0,8)
(-0,5)
(-0,5)
(-0,2)
(0,1)
(-0,0)
(-1,0)
(-0,4)
(-0,5)
Saldo directe investeringen
Nederland/Verenigde Staten
– Industrie
– dienstverlening
– overig
ESB 11-9-1985
-236
895
Tabel 2. Het beleggingsyerkeer met de Verenigde Stolen, in mln. gld.
Omschrijving
1978
1979
1980
1981
1982
1983
1984
1983
1984
lehalfNederlands kapitaal
waarvan:
– aandelen
– obligates
2e halfjaar
le halfjaar
2e half-
jaar
-55
436
722
721
268
99
109
206
3
305
1.004
-321
218
-1
-179
jaar
-525
-834
181
-307
253
381
1.443
327
-501
11
78
547
-351
105
-60
-611
496
-293
36
-17
-41
93
-206
– aflossingen
– onderhandse leningen
– onroerend goed
236
-391
16
-51
-335
19
-291
-7
-41
465
-115
225
-1
-193
1.103
-212
424
2
126
124
1
-115
197
218
101
-2
-78
Buitenlands kapitaal
-209
211
620
171
20
880
73
974
-94
-1.419
1.492
waarvan:
– aandeten
– overheidsobligaties
-122
•
294
34
674
-70
– onderhandse leningen
-2
-11
-67
-15
4
-9
52
50
-57
-98
-10
77
-4
950
100
-165
-44
36
3
139
-28
16
-53
-2
1
1.002
33
– overige obligaties
– aflossingen
128
73
16
-50
12
-8
-52
67
-116
-43
48
2
-1.345
-62
8
-13
-2
-5
1.484
34
8
-40
6
-734
-623
801
– 136
273
1.261
1.516
919
342
-697
2.213
– onroerend goed
Totaal
-4
-14
19
-48
-1
-333
-49
– 1
-12
1
dige (als excessief hoog beschouwde) Amerikaanse tekort is,
tegen de mogelijkheid een onafhankelijker koers op renteterrein
in procenten van het bnp, nog altijd lager dan het begro-
ten opzichte van het buitenland te volgen. Daarmee kan die sanering, door het verminderen van de opwaartse druk op de rentelasten van de overheid langs twee wegen (lagere rente en minder
schuld) geleidelijk een zekere vliegwielwerking krijgen.
tingstekort van de meeste Europese overheden;
• de Verenigde Staten zijn in een veel gunstiger positie dan de
meeste andere landen om uit het buitenland kapitaal (in dollars) aan te trekken en kunnen zich aldus gedurende relatief
lange tijd een stijgend begrotingstekort veroorloven zonder
de particuliere investeringen te verdringen;
• zonder drastische beleidsombuigingen gaat het Amerikaanse
begrotingsbeleid totaal vastlopen. Dat beseft men ook in de
Verenigde Staten, getuige de bezuinigingsvoornemens van de
regering-Reagan. Deze bezuinigingsvoornemens komen
voor 1986 neer op ombuigingen ter grootte van $50 mrd., of
wel ca. 5% van de uitgaven op de federale begroting. Daarna
loopt het totale ombuigingsbedrag geleidelijk op tot $140
mrd. op jaarbasis in 1990. Vertaald naar Nederlandse verhoudingen betekent een ombuiging in 1986 van 5 % op de collectieve uitgaven een netto bedrag van ca. f. 8 mrd.
Toch valt in een aantal opzichten wel degelijk lering te trekken
uit de Amerikaanse ervaringen met Reaganomics. Belangrijke
voorwaarden voor een levendige en houdbare groei blijken te
zijn:
• herstel van een begrotingspositie van waaruit, zoals in 1981
in de VS en straks in Duitsland en Japan, zo nodig een groei-
ondersteunend beleid kan worden gevoerd;
• lastenverlichting en een duurzame handhaving daarvan (zoals in de Verenigde Staten, maar met een betere honorering
van de bijpassende prioriteit voor uitgavenbeperking);
• voldoende flexibel werkende markten;
• een beheerste loonontwikkeling waarbij de effectieve vraag
(mede) door een hervatte toeneming van de werkgelegenheid
wordt gedragen;
• doortastende inflatiebestrijding waardoor vervolgens een
betrekkelijk accommoderend monetair beleid mogelijk
wordt.
Aan de laatstgenoemde twee voorwaarden (beheerste loonontwikkeling en lage inflatie) is in ons land thans royaal voldaan. Helaas kan op dit moment nog niet worden gesproken van
een zodanige sanering van de overheidsfinancien dat vanuit de
begroting weer groei-ondersteunende impulsen kunnen uitgaan
en lastenverlichtingen prioriteit zouden kunnen krijgen boven
tekortverlaging. Een eventuele neergang van de conjunctuur impliceert immers dat – uitgaande van het huidige niveau van het
financieringstekort – dit tekort al gauw weer in de dubbele cijfers terechtkomt. De rentelastenspiraal waarin de begroting
thans gevangen zit, wordt dan niet doorbroken maar versterkt.
Verdere sanering van de openbare financien – hoe moeilijk,
volmondig toegegeven, deze weg ook moge zijn – Jevert daaren896
A.H.E.M. Wellink