Ga direct naar de content

Enkele verschillen in de economische politiek tussen de VS en Nederland

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: september 4 1985

Vier jaar Reaganolllics
Enkele verschillen in de economische politiek tussen de
VS en Nederland
PROF. DR. E.l. BOMHOFF*

Belastingverlagingen, bezuinigingen op de niet-defensie-uitgaven en een algemeen .. pro business”klimaat zijn belangrijke elementen geweest in het succes van de Amerikaanse economische politiek
gedurende de afgelopen tweeëneenhalf jaar. Mede als gevolg daarvan is de economische groei sterk
toegenomen en is de werkloosheid in korte tijd met éénderde gedaald. De in Nederland bepleite
oplossingen voor het werkloosheidsvraagstuk,
zoals arbeidsduurverkorting
en VUT-regelingen, zijn
daarentegen in de VS niet toegepast en zijn daar kennelijk niet gemist als effectieve instrumenten in
het kader van het werkloosheidsbeleid.
Dit zou de Nederlandse aanhangers van deze maatregelen
volgens de auteur tot nadenken moeten stemmen. Een ander punt dat in dit artikel wordt aangeroerd
is de veel bepleite internationale coördinatie van het macro-economische beleid. De auteur plaatst
vraagtekens bij de wenselijkheid van een dergelijke coördinatie. Wanneer alle landen een zelfde beleid
gaan voeren, gaat de internationale conjunctuurcyclus volledig synchroon lopen en worden de
conjunctuurschommelingen
veel heftiger dan bij een meer gediversificeerd beleid het geval is. Dit
vergroot de instabiliteit in de wereldeconomie.

Inleiding
Dr. Den Uyl beschouwt bewuste stimulering van de geaggregeerde vraag in 1983 en 1984 als het belangrijkste aspect van
“Reaganomics”
in de praktijk. Den Uyl interesseert zich voor
de vraag” waarom voor Europa slecht zou zijn, wat in Amerika
goed uitwerkte”. Zelf geeft hij geen antwoord op die vraag,
maar zijn analyse van de Amerikaanse politiek mondt evenmin
uit in een rechtstreeks pleidooi om de Nederlandse werkloosheid
primair te bestrijden met een groter financieringstekort
en/of
een uitbundig stimulerende monetaire politiek. Mogelijke andere oorzaken van het economische herstel in de Verenigde Staten
stipt Den Uyl wel aan, maar hij spreekt zich niet uit over het relatieve belang van de belastingverlagingen, de bezuinigingen op de
niet-defensie-uitgaven
en de pro-markt-opstelling
van de regering Reagan.
Verderop in dit commentaar wil ik ingaan op de betekenis van
het Amerikaanse financieringstekort,
dat in de visie van Den Uyl
zo’n belangrijke rol heeft gespeeld. Dan komt ook aan de orde
hoe groot de speelruimte in het budgettaire beleid is. Ik zal betogen dat een simpele vergelijking tussen de respectieve begrotingstekorten als percentage van het nationaal inkomen, die zou
suggereren dat de tekorten in de V S en Nederland van ongeveer
dezelfde omvang zijn, een verkeerd licht werpt op de problematiek. De groei van de staatsschuld in Nederland is veel omineuzer
dan in Amerika. Eerst wil ik echter proberen in te gaan op het
hoofdthema van deze discussie: het kennelijke succes van de economische politiek onder Reagan gedurende de afgelopen 2 Y2
jaar en de mogelijke verklaringen daarvoor.
Hoewel Den Uyl zich niet waagt aan een expliciete uitspraak
over het relatieve belang van de verschillende factoren die bijdroegen tot de economische opleving in de Verenigde Staten, is
zijn beschouwing toch heel interessant. Op het eerste gezicht lijken de factoren die hij opsomt nauwelijks controversieel: lagere
belastingen voor het bedrijfsleven, investeringssubsidies, hogere
defensie-uitgaven,
meer schuldfinanciering
en een algemeen
ESB 11-9-1985

“pro-business”
klimaat. Wanneer de genoemde factoren inderdaad bespreking verdienen in iedere analyse van het economische herstel in de Verenigde Staten, dan rijst echter onvermijdelijk de vraag waarom deze potentiële verwekkers van economische groei zoveel minder aan de orde komen in sommige Nederlandse discussies. Andersom is er het nog opvallender contrast
tussen voorstellen die in sommige Nederlandse kringen erg populair zijn – met name ook bij de politieke medestanders van
dr. Den Uyl – maar kennelijk in diens analyse van de Verenigde
Staten niet eens genoemd hoeven te worden. Is er niet een wereld
van verschil tussen enerzijds de beschouwing van Den Uyl over
de Verenigde Staten, waar hij de economische groei ten dele toeschrijft aan de nagekomen belofte van de regering-Reagan om
de belastingen voor het bedrijfsleven te verlagen, en aan de andere kant zijn uitgesproken intenties voor de volgende kabinetsperiode, waarin Nederland best wat meer economische groei kan
gebruiken, maar Den Uyl geenszins belooft om de belastingdruk
voor het bedrijfsleven te verlagen? Is er andersom niet een logische contradictie in analyses van de Nederlandse situatie waarin
men een systematische en bijzonder omvangrijke reductie in de
arbeidsduur essentieel, onmisbaar en wat dies meer zij noemt
voor het herstel van de werkgelegenheid, wanneer tegelijkertijd
in een analyse van de Verenigde Staten dit essentiële en onmisbare beleidsinstrument kennelijk niet hoeft te worden ingezet om
de werkloosheid in achttien maanden met éénderde te verlagen?

ADV, VUT e.d. onbekend in de VS!
Systematische verkorting van de arbeidsduur speelde geen enkele rol in het herstel van de Amerikaanse economie. ADV-noch
VUT-regelingen zijn daar bekend. In de Nederlandse politiek is

• Vakgroep monetaire

economie, Erasmus Universiteit

Rotterdam.

903

arbeidsduurverkorting
een belangrijke rol gaan spelen omdat
het een politiek opportune weg bood voor het ontkoppelen van
uitkeringen en lonen. De verkiezingsbelofte dat lonel) en uitkeringen gelijke tred zouden houden kon iets langer overeind blijven, terwijl toch in feite de afstand tussen uitkeringen en ambtenarensalarissen enerzijds en salarissen van werkenden in de private sector anderzijds groter werd. Naar mijn mening was politiek opportunisme er de voornaamste oorzaak van dat ADV hier
in politieke kringen zo populair werd. Royale wetenschappelijke
ondersteuning voor de beweerde gunstige effecten van ADV op
de werkgelegenheid kan in ieder geval niet als oorzaak worden
aangevoerd: ook de meest enthousiaste voorstanders van ADV
zijn er bij mijn weten nooit in geslaagd om deugdelijk bewijsmateriaal voor het succes van een dergelijk marktvijandig concept
aan te voeren.
Intussen is het kwaad wel geschied. De arbeidsmarkt is nog
verder verstoord en verregeld, en velen verwachten ten onrechte
wonderen van een maatregel die door en door ondeugdelijk is
voor het bestrijden van de werkloosheid. Den Uyl noch enige andere spreker op het Symposium in Amsterdam wijdde ook maar
één woord aan de arbeidstijdverkorting
in de Verenigde Staten.
ADV is daar onbekend en dat doet de Amerikaanse economie
geen schade. Integendeel.
Voor de VUT geldt mutatis mutandis hetzelfde. In de Verenigde Staten hoort men vaak dat het recht om te blijven werken wèl
in een privaatrechtelijke arbeidsovereenkomst
kan worden gelimiteerd. Bij indiensttreding in een bedrijf kunnen partijen een
verplichte pensioenleeftijd afspreken. Daarvoor zijn ook deugdelijke micro-economische argumenten 1). In Amerika neemt de
overheid niet vlug het recht om de contractvrijheid tussen werkgevers en werknemers te beperken. Bij seculiere verbeteringen in
de gezondheidstoestand
van de werknemers en een algemene
verschuiving van lichamelijk zwaar naar lichter werk, zou het op
het eerste gezicht voor de hand liggen dat de pensioenleeftijd of
opschuift of tenminste meer flexibel wordt. Druk om de pensioengerechtigde leeftijd te verlagen gaat daar juist tegen in.
De gehele Nederlandse discussie van de afgelopen jaren laat
zich eigenlijk kenmerken door een teveel aan eigen gemaakte
“plannen”, die vaak meer van politiek opportunisme dan van
economisch inzicht getuigen, en een tekort aan bereidheid om op
basis van een serieuze diagnose te zoeken naar remedies voor onze hoge werkloosheid en lage economische groei die kunnen bogen op theoretische ondersteuning en gunstige ervaringen in andere landen. Ik noemde reeds de notie dat een geforceerde reductie van de arbeidsduur zou kunnen bijdragen tot een lagere werkloosheid evenals de campagne voor een al maar lagere pensioengerechtigde leeftijd. Die wegen zijn in de Verenigde Staten niet
bewandeld. Evenmin is het economisch herstel in de Verenigde
Staten te danken aan een “sectorstructuurbeleid”,
een “industriepolitiek” of aan helderziende ambtenaren op het Ministerie van Economische Zaken. Tijdens de aanloop tot de presidentsverkiezingen van 1984 hebben somfl)ige medewerkers van
kandidaat Mondale wel geprobeerd om een actief industriebeleid op te nemen in het programma van de Democratische Partij.
Vooral prof. Robert Reich pleitte voor een stelsel van subsidies
en regelingen om bepaalde bedrijven vanuit de overheid te stimuleren. Tijdens de verkiezingscampagne
kwam kandidaat
Mondale er echter nauwelijks op terug. Een uitstekende studie in
het Economie report of the president van februari 1984 liet zien
dat tijdens bij voorbeeld de herstelperiode na een oorlog een industriepolitiek noodzakelijk kan zijn, maar dat onder meer normale omstandigheden er geen goede gronden zijn om aan te nemen dat ambtenaren verder in de toekomst kunnen zien dan het
bedrijfsleven 2). Bovendien bleek uit die studie dat ook in Japan
– vaak als voorbeeld genoemd door aanhangers van een industriepolitiek – het Ministerie van Economische Zaken vaak
genoeg verkeerd gokte ten aanzien van toekomstige ontwikkelingen (bij voorbeeld in de aluminiumindustrie
die zware subsidies ontving, maar toch faalde in Japan).
De lijst is nog langer. Bijna alle factoren die Den Uyl signaleert als belangrijk voor het Amerikaanse economische herstel
wil hij niet propageren in de Nederlandse context. Andersom
biedt de Amerikaanse ervaring geen enkel aanknopingspunt om
nog eens een pleidooi te voeren voor de schibbolets van het Nederlandse debat. Mijn laatste voorbeeld is de Nederlandse hang
904

naar een geleide-loonpolitiek. Anno 1985 is een centraal geleideloonpolitiek weer minder populair dan enige jaren geleden,
maar veel Nederlandse politici blijven toch van mening dat de
overheid wel degelijk jaar in jaar uit kan en mag ingrijpen in de
loononderhandelingen.
In de Verenigde Staten waar de vrijheid
van contract in de constitutie is vastgelegd, kan de regering buiten oorlogstijd niet over zulke veelomvattende bevoegdheden tot
ingrijpen in privaatrechtelijke contracten beschikken.
Kortom, onze typisch Nederlandse recepten bleven in de Verenigde Staten onbeproefd en één belangrijke les die wij uit de
Amerikaanse ervaringen van de laatste jaren kunnen leren is dat
uitspraken als zou geen duurzame verlaging van de werkloosheid
mogelijk zijn zonder ADV, VUT, industriepolitiek of geleideloonpolitiek zich slecht verdragen met de Amerikaanse feiten.
Dat de werkloosheid in de Verenigde Staten minder dan half zo
hoog is als in Nederland, waarbij nog komt dat aantal langdurig
werklozen in Nederland meer dan vijf maal zo hoog is als in de
Verenigde Staten, laat mijns inziens zien dat verschil van mening
mogelijk blijft over wat wij in Nederland precies kunnen opsteken van de Amerikaanse ervaringen, maar dat in ieder geval de
Nederlandse “oplossingen”
voor het buitenland meer nut hebben als waarschuwing dan als voorbeeld.

Het Amerikaanse

begrotingstekort

Het grootste twistpunt tijdens de discussie bij de Amsterdamse Kring van Economen was de rol van het Amerikaanse begrotingstekort bij het economische herstel onder president Reagan.
In het algemeen zijn de centrale vragen op.het gebied van de fiscale politiek:
I. leidt de fiscale politiek tot meer consumptie ten koste van lagere investeringen?
2. hoe worden de uitgaven gefinancierd? Een stijgend aandeel
van de overheidsbestedingen in het nationaal inkomen heeft
vaak tot gevolg dat nationaal gezien een verschuiving optreedt van investeringen naar consumptie. Het uiteindelijke
resultaat is een lagere kapitaalgoederenvoorraad
en op den
duur een kleiner nationaal inkomen.
Wat de financiering van de overheidsuitgaven betreft, geldt
dat excessieve monetaire financiering leidt tot een een oplopende
inflatie. Financiering door middel van belastingen heeft drukkende effecten op de private bestedingen en/ of de private besparingen en daarmee op de economische groei. Ook langs deze weg
hebben grotere overheidsuitgaven op termijn een negatief effect
op de investeringen en de nationale produktie.
Excessieve aandacht voor de omvang van het begrotingstekort, laat staan voor de laatste herziening van de prognose van
het tekort, leidt af van de twee zojuist genoemde centrale
vraagstukken. De precieze omvang van het beslag van de overheid op de kapitaalmarkt
is van minder belang dan de mate
waarin de overheidsuitgaven èn de daarvoor vereiste belastingheffing ongunstig uitwerken op de spaar- en investeringsgeneigdheid van de private sector. Op termijn wordt het potentieel
van een nationale economie bepaald door de aanbodzijde en terwijl uiteraard op de korte termijn een bestedingsstimulans kan
uitgaan van een onverwachte toename in de uitgaven, past een
woord van waarschuwing voor de vaak eenzijdige benadrukking
van de (positieve) vraageffecten tegenover de verwaarlozing van
de (negatieve) aanbodeffecten.
In de concrete Amerikaanse situatie zijn vooral de volgende
elementen belangrijk:
1. een sterke toename van de materiële overheidsuitgaven voor
defensiedoeleinden;
2. een gunstiger belastingklimaat voor het bedrijfsleven en aantrekkelijke fiscale investeringsfadliteiten;
3. in het licht van 1 en 2 onvoldoende besparingen op de overige
overheidsuitgaven om te voorkomen dat het financieringste-

I) Zie E.P. Lazear, Why is there mandatory retirement, Journa/ of Politica/ Economy, 1979, jg. 87, nr. 6, blz. 1261-1284.
2) Economicreportofthepresident,
februari 1984, hfst. 3: .. Industrial
policy”, United States Government Printing Office, Washington, 1984.

kort zowel vóór als na correctie voor de stand van de conjunctuur belangrijk steeg.
Men kan deze drie aspecten niet samenvatten in de enkele uitspraak dat de Amerikaanse economie vooral werd gestimuleerd
door grotere tekorten. In dit geval ontstonden die tekorten door
de combinatie van hogere uitgaven in een categorie die per uitgegeven dollar aanzienlijk belangrijker moet zijn voor de bedrijfswinsten en de produktie dan bij voorbeeld hogere overdrachtsuitgaven, en anderzijds een belastingverlaging die specifiek gericht was op het stimuleren van de bedrijfsinvesteringen.
De grotere financieringstekorten
zijn dan een boekhoudkundige resultante van een ander beleid met betrekking tot de uitgaven en de
belastingen, maar geenszins zelf de voornaamste verklarende
factor van het economisch herstel in de Verenigde Staten. Het
zou pas terecht zijn om groot gewicht te hechten aan de stimulerende werking van grotere tekorten wanneer bij een gegeven pad
van de overheidsuitgaven een verandering plaatsvond in de mix
van belastingen en schuld uitgifte naar een groter tekort, waarbij
dan bovendien de “incentive” -effecten van de lagere belastingen op aanbod beslissingen buiten beschouwing kunnen blijven.
Die vorm van een “pure fiscal policy” lijkt volgens een mijns inziens betrouwbaar econometrisch onderzoek slechts bescheiden
– en in ieder geval in de tijd begrensde – effecten te hebben op
de economische groei 3).
Ook een “pure fiscal policy”, waarbij dus de uitgaven
constant blijven maar schuld uitgifte een groter deel van die uitgaven dekt, kan positieve effecten op de totale vraag hebben
maar dan is het meest voor de hand liggende theoretische kanaal
dat de extra staatsschuld wordt beschouwd als een vermogenstoename door de geaggregeerde private sector. Zoals bekend betwisten sommige economen deze mogelijkheid, omdat
immers tegenover de toename van de staatsschuld in de portefeuilIe van de geaggregeerde private sector ook een even grote
toename van de toekomstige belastingverplichtingen
van de private sector staat. Wie wèl vermogenseffecten toeschrijft aan een
toename in de staatsschuld zal voor de analyse gebruik wilIen
maken van cijfermateriaal dat aangeeft in welk tempo de reële
staatsschuld in handen van de private sector toeneemt. Dit wil
zeggen dat de cijferreeksen dienen te worden gecorrigeerd voor
opgetreden inflatie en – eventueel – voor verschilIen tussen nominale waarde en marktwaarde van de uitstaande schuld. Volgens schattingen van het “Congressional
Budget Office” vermindert het Amerikaanse begrotingstekort
met ongeveer $ 70
mrd. per jaar wanneer rekening wordt gehouden met het effect
van de inflatie op de reële waarde van de uitstaande schuld. Bovendien verkeren in de Verenigde Staten – anders dan in Nederland – de lagere overheden in een aanhoudende overschotsituatie en berust een belangrijk deel van de Amerikaanse staatsschuld in handen van de lagere overheden. Correctie voor het
surplus van de lagere overheid betekent een vermindering van
het begrotingstekort met nog eens $ 50 mrd. per jaar. In Nederland zal de inflatiecorrectie aanzienlijk geringer zijn dan in de
Verenigde Staten omdat onze inflatie al vele jaren lager is dan de
Amerikaanse inflatie, zodat ná de inflatiecorrectie het Amerikaanse begrotingstekort van de totale overheidssector aanzienlijk geringer is als percentage van het nationale inkomen dan in
Nederland. Daartegenover staan projecties van de actuarieel ongedekte toekomstige tekorten van de Amerikaanse oudedagsvoorziening (“social security”) die weer van ongeveer dezelfde
omvang zijn als de niet-gecorrigeerde begrotingstekorten.
Gegeven het theoretische belang en de feitelijke omvang van deze drie
correcties, waarbij ik nog buiten beschouwing heb gelaten de
mogelijke schoning van het tekort voor conjuncturele factoren,
spreekt het voor zich dat nieuws over het feitelijke tekort niet significant kan worden gerelateerd aan mutaties in de economische
groei in de Verenigde Staten, en evenmin trouwens aan veranderingen in de Amerikaanse rentestand of de wisselkoers van de
dollar. Intensief econometrisch onderzoek heeft bij mijn weten
nimmer overtuigend ~ulke vermeende relaties kunnen aantonen.
Ter afsluiting van dit gedeelte van mijn commentaar op de
voordracht van dr. Den Uyl een kernachtige uitspraak die Milton Friedman in juli van dit jaar deed: “liever een uitgaven peil
van 500 miljard dollar met een tekort van 250 miljard dan een
sluitende begroting bij uitgaven van 1000 miljard”.
ESB 11-9-1985

Internationale

coördinatie

van beleid – in wiens belang?

In zijn bijdrage pleit Den Uyl ten slotte voor meer coördinatie
van het overheidsbeleid. Graag zou hij zien dat ten minste in
West-Europa afstemming plaatsvond tussen landen wat betreft
het verhogen van de overheids- en particuliere investeringen. Nu
is internationale coördinatie tussen nationale overheden ongetwijfeld gewenst als het gaat over bij voorbeeld milieubescherming, juridische afspraken over de buiten-territoriale wateren
en de ruimte, internationale veiligheidsvraagstukken,
supranationale eigendomsrechten, afspraken over de internationale handelspolitiek en verder het uitwisselen van informatie over alle
overige onderdelen van het beleid. Ik ontleen deze opsomming
aan een uitstekend artikel van Roland Vaubel (1983) die er mijns
inziens terecht op wijst dat de bereidheid tot internationale afstemming van beleid èn de fysieke mogelijkheden voor bewindslieden om in het buitenland te vergaderen beperkt zijn en
daarom in de eerste plaats voor onderwerpen dienen te worden
aangewend waar Pareto-relevante internationale externaliteiten
een belangrijke rol spelen 4).
Of dat ook geldt voor de internationale coördinatie van stimuleringsbeleid valt ernstig te betwijfelen in een wereld met zwevende wisselkoersen. Is het niet voldoende wanneer ieder land
streeft naar een voorspelbaar en stabiel binnenlands beleid met
een minimum aan onverwachte verrassingen voor de private sector? Inzicht in het huidige en toekomstige beleid van binnen- en
buitenlandse overheden is een “public good” en iedere nationale
regering kan daartoe bijdragen door een helder en standvastig
monetair en fiscaal beleid te voeren. Onduidelijk is waarom inzicht in het beleid van de verschilIende nationale overheden
wordt bevorderd door het beleggen van internationale conferenties.
Sterker nog, men kan met recht betogen dat internationale
coördinatie van het macro-economisch beleid minder gewenst is
dan een onafhankelijke politiek in de verschilIende staten. Ook
op internationaal niveau geldt het belangrijke inzicht van Hayek
dat competitie een mechanisme is om te leren van eigen en andermans schade en schande. Omdat macro-economisch beleid moet
worden gevoerd in een onzekere wereld waar nieuwe problemen
(sterk veranderende energieprijzen, heftig fluctuerende wisselkoersen, veranderende
mondiale concurrentieverhoudingen)
misschien niet steeds om nieuwe oplossingen vragen maar toch
ten minste om het correct toepassen van oude recepten, kan het
gevaarlijk zijn wanneer bij voorbeeld alle EEG-landen gelijktijdig een zelfde wijziging in hun macro-economisch beleid doorvoeren. Vaubel geeft een overtuigend voorbeeld: “Wanneer in
de tweede helft van de jaren zeventig Zwitserland en WestDuitsland niet de ruimte hadden gekregen om een aanzienlijk
krachtiger anti-inflatiebeleid te voeren dan andere Westeuropese landen, hadden de burgers van bij voorbeeld Italië en het Verenigd Koninkrijk minder gemakkelijk kunnen inzien dat hun inflatie voortvloeide uit verkeerde keuzes in de monetaire politiek.
De druk op de regeringen in die landen om de inflatie terug te
dringen zou dan uiteraard veel zwakker zijn geweest” 5).
Coördinatie van het macro-economische beleid kan leiden tot
een synchroon verlopen van de conjunctuurcyclus in de belangrijke Westerse industrielanden, waardoor de amplitude van de
fluctuaties in de wereldeconomie toeneemt. Bij afwezigheid van
deze gevaarlijke vorm van internationale coördinatie treedt als
het ware een diversificatie op van de onzekerheid met betrekking
tot de toekomstige conjunctuurcyclus.
Wanneer sommige landen stimuleren, zullen andere regeringen juist iets te veel afrem-

3) Zie R.J. Barro, Macroeconomics,
John Wiley & Sons, New Vork,
1984. Voor Nederland zie P. Korteweg, Herstel van economische groei,
Rotterdamse Monetaire Studie, nr. I, 1982, en E.J. Bomhoff, lnflation,
the quantity theory, and rational expectations, 2e druk, North-Holland
Publishing Company, Amsterdam/New
York/Oxford,
1983. Zie ook
Economic report of the president, februari 1985, hfst. 2 voor een toegankelijke samenvatting van recent onderzoek.
4) Verschenen in Fritz Machlup, Gerhard Fels en Hubertus MüllerGroeling (red.), Reflections on a troubled world economy, Trade Policy
Research Centre, Londen, 1983.
5) Idem, blz. 15.

905

r
men, waardoor de wereldeconomie
ontwikkelen.

als geheel zich stabieler kan

Besluit
Den Uyls analyse van het economisch herstel in de Verenigde
Staten maakt volkomen terecht geen melding van successen met
arbeidsduurverkorting,
vervroegde pensionering, geleide-loonpolitiek of speerpuntenbeleid.
Onze modieuze vaderlandse recepten blijven in de Verenigde Staten tot nog toe onbeproefd
zonder zichtbare schade voor de Amerikaanse economie. Dit
zou de Nederlandse aanhangers van ADV, VUT en wat dies
meer zij tot nadenken moeten stemmen.
De grote nadruk die Den Uyllegt op het Amerikaanse begrotingstekort als drijvende kracht achter het herstel gaat mijns inziens voorbij aan de resultaten van veel econometrisch onderzoek die suggereren dat mutaties in het tekort per se slechts bescheiden effecten hebben op de economische groei. Belangrijk is
welke categorieën overheidsuitgaven zijn vergroot en welke belastingtarieven zijn verlaagd. In Amerika stegen de consumptieve overheidsbestedingen,
die uiteraard een veel sterker positief
effect hebben op de economische groei dan bij voorbeeld de
overdrachtsuitgaven.
Ook verlaagden de Amerikaanse autoriOnder Reagan stegen zowel de dollarkoers als de defensie-uitgaven

906

teiten de belastingen voor het bedrijfsleven en boden zij uitzonderlijke investeringsfaciliteiten.
Daarbij kwam nog een monetaire politiek die sinds de zomer van 1982 herhaaldelijk bijzonder
ruim is geweest. Zelfs wie Den Uyls visie deelt op het belang van
het Amerikaanse begrotingstekort zal niet direct willen besluiten
tot een poging om de Nederlandse economie te stimuleren door
middel van een vergroting van ons financieringstekort.
Als percentage van het nationaal inkomen is het Amerikaanse tekort
immers belangrijk lager dan het Nederlandse, met name wanneer wij de noodzakelijke correcties doorvoeren voor de erosie
van de uitstaande staatsschuld door de inflatie en voor de grote
overschotten van de lagere overheden in de Verenigde Staten.
Ten slotte lijkt mij het pleidooi van Den Uyl voor meer internationale coördinatie van het macro-economische
beleid om
twee redenen bedenkelijk: in de eerste plaats blijft er dan wellicht minder ruimte over voor internationale coördinatie op terreinen waar dat wel belangrijk is, zoals de bescherming van het
milieu, en bovendien kan coördinatie gemakkelijk leiden tot een
meer synchroon verloop van de conjunctuurcydus
in de verschillende landen met als gevolg een onzekerder wereldeconomie.
E.J. Bomhoff

tot astronomische

hoogte (foto: Keystone AG)

Auteur