Ga direct naar de content

Energiebeleid en -gedrag in de woningmarkt

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: oktober 30 2013

Beleid om het energieverbruik in de woningmarkt te beperken vereist steeds vaker een actieve houding van de consument. Inzicht in gedragseffecten helpt bij de ontwikkeling van effectief beleid.

ESB Dossier Gedragseconomie voor milieubeleid

energie

Energiebeleid en -gedrag
in de woningmarkt
Beleid om het energieverbruik in de woningmarkt te beperken vereist steeds vaker een actieve houding van de consument. Het gedrag van de consument wordt echter nog
niet altijd goed voorspeld. Beleid gericht op kennisvergroting kan succesvol gedragsveranderingen teweegbrengen.
Kennis van gedragseffecten is echter noodzakelijk om deze
in lijn te houden met het beleidsdoel.

Dirk Brounen
Hoogleraar aan de
Universiteit van Tilburg en vice-decaan
van de TiasNimbas
Business School

I

n zowel het recente woonakkoord als het
energieakkoord staat de energetische verbetering van de bestaande woningvoorraad
centraal. Grootschalig empirisch onderzoek
toonde immers al aan dat de thermische kwaliteit van de woning van grote invloed is op het actuele
gasverbruik. Zo heeft de aanscherping van de bouwnormen in de vroege jaren tachtig ervoor gezorgd dat
betere buitenmuurisolatie het gemiddelde gasverbruik
met ruim twintig procent heeft verlaagd. Tegelijkertijd
is bekend dat ruim twee derde van de bestaande woningvoorraad in Nederland gebouwd werd vóór dat
moment, en dus energetisch nog sterk te wensen over
laat. Vandaar ook dat dit kabinet graag bereid is om te
investeren in isolatieprogramma’s die de werkgelegen-

Jaargang 98 (4672S) 8 november 2013

heid en de energiebesparing stimuleren. Een duurzame
investering die zich op termijn terugbetaalt, zowel
via lagere gasrekeningen voor het huishouden als via
lagere CO2-uitstoot voor de maatschappij als geheel.
Veel van deze energetische verbeterplannen zijn
geïnspireerd door de technische mogelijkheden die in
de loop van de tijd zijn ontstaan. Dubbelglas, warmtepompen, pur-muurisolatie, zonnepanelen en slimme
meters zijn enkele voorbeelden van technische innovaties die de laatste jaren steeds vaker worden ingezet
om het energieverbruik in de woning te verlagen. Maar
lang niet alle huishoudens maken gebruik van de mogelijkheden die hun worden geboden, en ook niet alle
geraamde besparingen worden altijd bereikt na succesvolle implementatie. Het gedrag van de consument
speelt in dit geheel een grote rol. Zowel de invoering
als het gebruik van energetische verbeteringen vereist
menselijke keuzes, en dit is in de praktijk nog ingewikkelder dan gedacht – zo blijkt uit een viertal studies
die betrekking hebben op het energiebeleid rondom
de woningmarkt en het belang van consumentengedrag hierbij.
ENERGIEBELEID

Energiebeleid dat gericht is op besparingen in de woningmarkt kent een rijke traditie. Interessant in dit
verband is de sterke link die er bestaat tussen academisch onderzoek en de beleidsagenda. Al ruim zestig
jaar verschijnen er academische studies naar het ener-

De auteur heeft verklaard dit artikel alleen te publiceren in ESB en niet elders
te publiceren in wat voor medium dan ook. Het is wel toegestaan om het artikel voor eigen gebruik
en voor publicatie op een intranet van de werkgever van de auteur aan te wenden.

55

ESB Dossier Gedragseconomie voor milieubeleid

Minimale U-waarde- vereisten van
buitenmuren in Europa, in 2009

figuur 1

Italië
Portugal
Spanje
Ierland
Griekenland
België
Oostenrijk
Frankrijk
VK
Luxemburg
Nederland
Finland
Duitsland
Denemarken
0

0,2

0,4

0,6

0,8

1,0

1,2

1,4

1,6

U-waarde

Bron: ODYSEE databank, Europese Commissie

gieverbruik van huishoudens en volgen hierop beleidsmaatregelen die deze inzichten inzetten om te komen
tot besparing. Zo liet het vroege werk van Houthakker (1951) al duidelijk zien hoe het bezit en gebruik

U-waarde- impact op residentieel
gasverbruik in Europa

figuur 2

0,8
0,7

Impact u-waarde

Finland

Duitsland

0,6

Denemarken

0,5
0,4
0,3

Frankrijk

0,2
0,1
0

Ierland
Luxemburg

Nederland

-0,1

België

-0,2
2000

2500

Oostenrijk
Verenigd Koninkrijk

3000

3500

4000

4500

5000

5500

6000

Aantal stookdagen 1990-2010

Bron: Aydin en Brounen, 2013

56

van apparatuur het elektriciteitsverbruik in 42 Britse
steden beïnvloedde. Dit soort studies zijn later aangegrepen om, middels energielabels als Energy Star, consumenten bewust te maken van het relatieve verbruik
van deze apparatuur, opdat men tot een bewuste keuze
kon komen tijdens de aankoop.
In de vroege jaren tachtig, nog vóór de klimatologische zorgen, kende het energiebeleid in de vastgoedmarkt een sterke opleving. Toen reageerden beleids­
makers op de gevolgen van de (tweede) oliecrisis van
1979, die het belang van energiebesparing helder onderstreepte. Dat was ook het moment dat men vooral
in de nieuwbouw ging werken met strengere energetische normen. Daarbij was zeker de isolatiekwaliteit
van de buitenmuren een belangrijk element, en deze
norm wordt tot op de dag van vandaag nog in heel
Europa gemeten middels de zogenaamde U-waarde.
Deze laatste drukt de hoeveelheid warmte uit die per
seconde, per vierkante meter, en per graad temperatuurverschil tussen de ene en de andere zijde van een
wand doorgelaten wordt. Een lagere U-waarde duidt
derhalve op een betere isolatiekwaliteit.
Hoewel deze U-waarden in de afgelopen dertig
jaar in heel Europa inmiddels zijn gehalveerd, laat figuur 1 duidelijk zien dat binnen Europa deze normen
nog sterk uiteenlopen.
In een recente studie naar het effect van deze beleidsmaatregelen, en van de U-waarde in het bijzonder,
bestuderen Aydin en Brounen (2013) de sporen die
strenge richtlijnen in het residentiële gasverbruik binnen Europa achterlaten. Wanneer wordt gecorrigeerd
voor de evidente invloeden van klimaat, energieprijzen,
inkomen en demografie, blijkt dat het gasverbruik met
een tweetal jaren vertraging reageert op de aanscherping
van U-waarden. Althans, wanneer dit effect over de tien
Europese landen in figuur 2 wordt uitgemiddeld. De
vertraging is te verklaren door het feit dat strengere Uwaarden pas effect kunnen genereren nadat nieuwbouw
is opgeleverd, en dit zorgt voor een vertraagd effect. Het
effect van aanscherping is het sterkst in landen waar de
nieuwbouwvolumes in relatieve zin groot zijn. Figuur
2 toont deze U-waarde-effecten op het gasverbruik per
land. In Nederland en België zijn deze effecten klein,
terwijl in koudere landen als Finland en Denemarken er
duidelijkere beleidssporen te vinden zijn.
ENERGIEKENNIS

Het aanpassen van de isolatiekwaliteit van de buitenmuren in de nieuwbouw is uiteraard een impliciete

De auteur heeft verklaard dit artikel alleen te publiceren in ESB en niet elders
te publiceren in wat voor medium dan ook. Het is wel toegestaan om het artikel voor eigen gebruik
en voor publicatie op een intranet van de werkgever van de auteur aan te wenden.

Jaargang 98 (4672S) 8 november 2013

ESB Dossier Gedragseconomie voor milieubeleid

trend. Consumenten lijken over het algemeen weinig
onderscheid te kunnen maken tussen de technische
specificaties. In het geval van bouwnormen is deze
kennis van de consument ook niet vereist, want de
normen veranderen op de achtergrond zonder dat er
hierbij enige actie van de consument wordt verwacht.
Voor andere beleidsmaatregelen ligt dit echter anders.
Zeker in de meer recente beleidsinitiatieven inzake de
vergroening van de woningmarkt speelt het huishouden een bepalende rol. Zo hielp het Meer met Minderprogramma Nederlandse huishoudens met energiebesparing. Middels deze regeling werden huishoudens
middels een kleine subsidie beloont voor aangetoonde
verbeteringen in de energiestatus van hun woning.
Het initiatief hiertoe dient echter van het huishouden zelf te komen, maar hoewel Nederlanders bekend
staan als een zuinig en ‘besparend’ volk, zijn lang niet
alle Nederlanders aan de slag gegaan met de mogelijkheden van Meer met Minder. Eén verklaring hiervoor
kan liggen in het feit dat velen amper op de hoogte zijn
van hun eigen energiegedrag en -verbruik. Zo ondervroegen Brounen et al. (2012) 1721 huishoudens, en
stelden hun enkele zeer eenvoudige energievragen.
Maar liefst 44 procent van de ondervraagden
bleek helemaal geen kennis te hebben van hun eigen
gasverbruik thuis. Uiteraard ontvingen zij jaarlijks een
afrekening, maar zij waren niet in staat om op basis
hiervan een uitspraak te doen over hun energiestatus.
Verder bleek dat ruim 40 procent van de ondervraagden slecht in staat was om eenvoudige energievraagstukken op te lossen. Zo werd hun de keuze tussen
twee modellen cv-ketels met een verschillende prijs en
verbruik voorgelegd, waarbij men in 40 procent van de
gevallen aangaf dat men niet in staat was om de meest
duurzame (en voordelige) keuze zelfstandig te maken.
In veel gevallen blijkt men verder niet de moeite te
nemen om de eenvoudige instellingen te activeren die
hen zouden helpen bij het verlagen van hun verbruik.
Zo blijkt bijna 25 procent van de respondenten thuis
de thermostaat ’s nachts niet lager te zetten dan in de
avonduren.
Kortom, energiekennis is nog geen algemeen
goed. Het is daarom gevaarlijk te veronderstellen dat
huishoudens besparingen herkennen, wanneer een
groot deel van hen niet eens bewust is van hun huidige
verbruik. Kennis, informatie en bewustwording zijn
elementaire ingrediënten binnen een energiebeleid.

ENERGIELABELS

Mede om deze basiskennis en -bewustwording onder
consumenten te versterken, besloot de Europese Commissie in 2002 middels de Europese Richtlijn energieprestatie van gebouwen (EPBD: Energy Performance

Kennis, informatie en
bewustwording zijn elementaire
ingrediënten binnen een energiebeleid
of Buildings Directive) om Europese gebouwen te
laten voorzien van een energielabel. Dit label is ontworpen om toekomstige huurders en kopers snel en
eenvoudig inzicht te geven in de relatieve energiezui-

Marktaandelen energielabels, 2013

figuur 3

In procenten
12,41
12,79
12,84
13,42
13,89
13,99
14,66
15,24
15,32
15,65
15,81
17,61

Bron: Aydin en Brounen, 2013

Jaargang 98 (4672S) 8 november 2013

De auteur heeft verklaard dit artikel alleen te publiceren in ESB en niet elders
te publiceren in wat voor medium dan ook. Het is wel toegestaan om het artikel voor eigen gebruik
en voor publicatie op een intranet van de werkgever van de auteur aan te wenden.

57

ESB Dossier Gedragseconomie voor milieubeleid

nigheid van het betreffende pand. Nederland was op 1
januari 2008 een van de eerste landen die deze nieuwe
richtlijn grootschalig invoerde. Vanaf dat moment
zouden Nederlandse huizenkopers op kosten van de
verkopers voorzien worden van een energielabel, opdat zij dit aspect van de woning expliciet in de overwe-

Net als de kopers van witgoed,
zijn ook de huizenkopers bereid om
meer te betalen voor een product
waarvan het gebruik duidelijk
voordeliger is

ging konden meewegen. Maar vooral in de eerste jaren
bleek het animo hiervoor nog erg beperkt. Minder dan
een kwart van de verkochte woningen in 2008 werd
inderdaad voorzien van dit label, in alle andere gevallen ondertekenden de kopers een vrijwaring waarmee
zij afstand deden van hun recht op het label. In zekere

Groene- energiepremie sinds 2008
7

figuur 4

In procenten

6
5
4
3
2
1
0
-1
-2

1

2

3

2008

4

1

2

3

2009

4

1

2

3

2010

4

1

2

3

2011

4

1

2

3

2012

4

1
‘13

Bron: Aydin en Brounen, 2013

58

zin vreemd, aangezien het label hen kosteloos zou
voorzien van extra informatie. Maar het gedrag van de
consument bleek minder voorspelbaar dan gedacht.
Zo waren er in de eerste maanden openlijke discussies over de kwaliteit van de labelinformatie, wat
afbreuk deed aan de eerste indruk. Het label vond
vooral aftrek onder verkopers van kleinere, naoorlogse
w
­ oningen in wijken waar de verkoopcondities lastig
waren. Ook regionaal liep de populariteit van het label erg uiteen. Zo laat figuur 3 zien dat het label minder populair is in de dichterbevolkte Randstadregio,
wellicht omdat daar verkopers gemiddeld genomen
minder moeite hebben met de verkoop van hun woning. Dat het label wel wordt gewaardeerd tijdens de
verkoop is echter ook aangetoond. Zo laat een analyse
van alle NVM-transacties sinds 2008 zien dat ‘groengelabelde’ woningen – woningen met het energielabel
A of B – verkocht worden tegen een prijspremie van
gemiddeld vier procent. Met andere woorden, bij een
doorsneewoning van 200.000 euro wordt een groen
label beloond met ongeveer 8.000 euro extra verkoopopbrengst. Hierbij is zorgvuldig rekening gehouden
met de verschillen in bouwkwaliteit, leeftijd en zelfs
isolatie.
Figuur 4 laat zien dat deze groene premie is gegroeid in de afgelopen jaren. Blijkbaar herkennen kopers dus de betekenis van de informatie die het label vertegenwoordigt. Net als de kopers van witgoed, zijn ook
de huizenkopers bereid om meer te betalen voor een
product waarvan het gebruik duidelijk voordeliger is.
ENERGIEGEDRAG

Naast het aanscherpen van bouwnormen van nieuw te
bouwen woningen en het labelen van de energetische
kwaliteit van bestaande woningen, is er ook steeds
vaker beleid dat gericht is op het verbeteren van de
thermische kwaliteit van de bestaande woning. Maar
hoeveel van de geraamde besparingen worden in de
praktijk ook daadwerkelijk bereikt?
Al vanaf de introductie van het energielabel in
Nederland wordt er gespeculeerd over het verschil in
energieverbruik dat het label aangeeft en het verbruik
dat vervolgens in de praktijk moet worden afgerekend.
Energiebesparing in de eigen woning blijkt in de praktijk lastiger dan op papier. Sommigen schrijven dit verschil toe aan de onderliggende ramingsmodellen van
het label: deze zouden voor de energiezuinige woning
wellicht te optimistisch zijn. Er bestaat echter een alternatieve verklaring voor dit verschil, en opnieuw

De auteur heeft verklaard dit artikel alleen te publiceren in ESB en niet elders
te publiceren in wat voor medium dan ook. Het is wel toegestaan om het artikel voor eigen gebruik
en voor publicatie op een intranet van de werkgever van de auteur aan te wenden.

Jaargang 98 (4672S) 8 november 2013

ESB Dossier Gedragseconomie voor milieubeleid

speelt daarbij niet de techniek maar het gedrag van de
consument de hoofdrol.
Al bijna 150 jaren lang wordt er gesproken over
hoe gedragseffecten de consumptie van energie bepalen. Zo beschreef Jevons (1865) hoe door de uitvinding van efficiënte stoommachines het totale verbruik
van kolen steeg. De efficiëntiewinst zorgde er immers
voor dat de kosten van verbruik daalden, waardoor de
vraag steeg. Dit tegengestelde effect, waarbij efficiëntie
zorgt voor meer vraag, kennen wij als het zogenaamde
rebound-effect. Consumenten passen hun gedrag en
verbruik aan op de voortschrijdende techniek, waardoor ramingen afwijken van de praktijk. Dit fenomeen
nemen wij waar binnen verschillende markten waarin
de consument aan zet is.
Ook in de woningmarkt zijn de eerste sporen van
dit rebound-effect inmiddels vastgelegd. Zo blijkt uit
een analyse van ruim 21.000 huishoudens (Aydin et
al., 2013) die van hun al gelabelde woning naar een anders gelabelde woning verhuisden, dat 66 procent van
het geraamde energieverschil daadwerkelijk wordt bereikt in de praktijk. In dit geval is het huishouden een
constante in de vergelijking. De energetische verschillen tussen de twee woningen zijn bekend, en voor de
verschillen in oppervlakte en leeftijd wordt uiteraard
zorgvuldig gecorrigeerd. Ook hier worden dus niet alle
mogelijke besparingen die het nieuwe adres oplevert in
de praktijk volledig benut. Aangezien de meeste bepalende factoren voor dit verbruik constant of bekend
zijn, is ook hier een veranderend energiegedrag de
meest plausibele verklaring.
Gedragsveranderingen worden steeds beter herkend en worden door beleidsmakers steeds prominenter meegewogen in hun streven naar lager verbruik. De
grootschalige beschikbaarheid van data binnen de Nederlandse woningmarkt – onder meer bij NVM, CBS
en Agentschap NL – maakt het mogelijk om ook het
gedrag van consumenten prominenter op de energieagenda te plaatsen.

Literatuur
Aydin, E. en D. Brounen (2013) Residential energy consumption across Europe: the effect
of policy within a dynamic panel approach. Tilburg: Universiteit van Tilburg.
Aydin, E., D. Brounen en N. Kok (2013) The rebound effect in residential heating. Tilburg: Universiteit van Tilburg.
Brounen, D. en N. Kok (2011) On the economics of energy efficiency in the housing
market. Journal of Environmental Economics and Management, 62(2), 166–179.
Brounen, D., N. Kok en J.M. Quigley (2013) Energy literacy, awareness, and conservation behavior of residential households. Energy Economics, 38, 42–50.
Houthakker, H.S. (1951) Some calculations on electricity consumption in Great Britain. Journal of the Royal Statistical Society, 114(3), 359–371.
Jevons, W.S. (1865) The coal question: can Britain survive? Londen: Macmillan (heruitgave 1906).

Jaargang 98 (4672S) 8 november 2013

De auteur heeft verklaard dit artikel alleen te publiceren in ESB en niet elders
te publiceren in wat voor medium dan ook. Het is wel toegestaan om het artikel voor eigen gebruik
en voor publicatie op een intranet van de werkgever van de auteur aan te wenden.

59

Auteur