Ga direct naar de content

Eerherstel voor de macro-economie

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: november 25 1987

Eerherstel voor de macro-economie
Een van de opvallendste ontwikkelingen rond de recente
gebeurtenissen op de aandelen- en valutamarkten is de
plotselinge herwaardering voor het macro-economisch beleid. Misschien dat de jaren dertig weer even dichtbij waren
en iedereen tot bezinning brachten. Hoe dan ook, in weerwil
van de gangbare orthodoxie, die leert dat de economie het
best floreert als markten volledig vrij functioneren en de
overheid zich zo weinig mogelijk met de economie bemoeit,
pleit bijna iedereen nu voor een internationaal gecoordineerd beleid om de effectieve vraag op peil te houden en
voor internationale afspraken om een eind te maken aan de
onzekerheid op wisselmarkten. In de financiele pers verschijnen zeer gedetailleerde analyses van wat de Amerikaanse, Westduitse en Japanse autoriteiten op monetair en
budgettair gebied te doen staat om een recessie – of erger
– te voorkomen. Dit gaat lijnrecht in tegen wat monetaristen, supply-siders en nieuw-klassieken de laatste jaren
over de effectiviteit van het conjunctuurbeleid en de zin van
overheidsinterventie op markten te berde hebben gebracht.
Het vertrouwen in de automatische evenwichtsherstellende
werking van het marktmechanisme heeft door de recente
gebeurtenissen blijkbaar een flinke klap gehad.
Dat het getij van de economische opvattingen lijkt te Keren, staat natuurlijk niet los van de ervaringen die de afgelopen jaren met het vrije-marktbeleid zijn opgedaan. De
eerste klap kwam al van het monetaristische experiment in
de VS, dat aan het eind van de jaren zeventig tot steil oplopende rentes en de zwaarste recessie sinds de tweede wereldoorlog leidde. De conclusie was dat het misschien toch
beter was een gematigd monetair beleid te voeren, waarbij
monetaire autoriteiten over discretionaire bevoegdheden
beschikken. De supply-side-politiek van Reagan leek succesvoller. De combinatie van belastingverlaging, uitgavenverhoging (defensie) en peptalk (Reaganomics) bracht de
Amerikaanse economie in een geweldige euforie. De verwachte inverdieneffecten, die het begrotingstekort binnen
de perken moesten houden, bleven echter uit en uiteindelijk
mondde Reaganomics in een ordinaire overbesteding uit.
Dank zij een relatief hoge rente in de VS verliep de financiering van tekorten uit buitenlandse middelen gedurende lange tijd nog betrekkelijk probleemloos. De macro-economische onevenwichtigheden werden echter steeds groter en
de VS ontwikkelden zich tot het grootste schuldenland van
de wereld. Gevolgen voor de dollarkoers konden uiteindelijk niet uitblijven.
Geheel conform de ideologie van de vrije markt werd de
wisselkoers van de dollar aan het spel van vraag en aan bod
overgelaten. Zo kon het gebeuren dat de waarde van de
dollar in twee jaar tijd ten opzichte van de Dmark en de yen
verdubbelde en daarna met dezelfde vaart weer terugviel.
Voor internationaal opererende bedrijven werd het ondernemen op die manier tot een roulettespel gedegradeerd. Er
werden dan ook pogingen in het werk gesteld om door valutamarktinterventies de koersen binnen bepaalde grenzen
te stabiliseren. Bij gebreke aan binnenlandse beleidsaanpassingen bleek echter ook dit beleid tot mislukken
gedoemd.
Zowel op het vlak van de rentestanden als op dat van de
conjunctuur en de wisselkoersen heeft het vrije-marktbeleid
in de afgelopen jaren dus tot extreme schommelingen geleid. De economische en sociale kosten daarvan zijn buitensporig hoog. Geen wonder dat er steeds meer stemmen
opgaan om tot internationale coordinate en op die manier
stabilisatie van de wereldeconomie te komen. Tot nu toe
zijn die geluiden echter steeds op twee belangrijke bezwaren afgeketst. In de eerste plaats het ongeloof – geent op
monetaristische en nieuw-klassieke inzichten – dat stabilisatie van markten door overheden mogelijk is. In de tweede
plaats de vrees – gevoed door ervaringen in de jaren ze-

ESB 25-11-1987

ventig – dat macro-economische beleidsinstrumenten op
oneigenlijke wijze gebruikt worden, waardoor het beleid
voor de economie als geheel uiteindelijk meer nadelen dan
voordelen oplevert.
De beantwoording van de vraag of stabilisatie van de
economie door overheidsingrijpen mogelijk is, hangt af van
de visie die men op de werking van markten heeft 1). De
aanhangers van de evenwichtstheorie (monetaristen,
nieuw-klassieken) veronderstellen dat marktpartijen er na
verloop van tijd in slagen de evenwichtsprijs te vinden die
vraag en aan bod met elkaar in overeenstemming brengt.
De achterliggende gedachte is dat het voortbestaan van
marktonevenwichtigheden voor de partijen aan beide zijden van de markt onvoordelig is. Voor de overheid is derhalve geen rol weggelegd; zij kan het marktproces alleen maar
verstoren. De aanhangers van de onevenwichtigheidsthecrie (neo-keynesianen) daarentegen veronderstellen dat
markten niet steeds door prijsaanpassingen worden geruimd. Dat komt omdat er op sommige markten – met name de arbeidsmarkt en/of goederenmarkten – sprake is
van starre prijzen. Dit wordt veroorzaakt doordat er op die
markten bepaalde regelingen en instituties bestaan die niet
op korte termijn te veranderen zijn. Als we hiervan uitgaan
is de volgende vraag of de overheid ten eerste over voldoende inzicht beschikt om de aard van voorkomende onevenwichtigheden te onderkennen, en ten tweede over
adequate instrumenten om deze onevenwichtigheden vervolgens ongedaan te maken. Hoewel moet worden erkend
dat onze kennis van het economische proces nog veel te
wensen overlaat, ben ik toch van mening dat er voldoende
inzicht en mogelijkheden aanwezig zijn om in elk geval majeure verstoringen te bestrijden. Dat is lets anders dan de
macro-economische ‘fine-tuning’ uit de hoogtijdagen van
het keynesianisme. Voor een dergelijke fijnregeling ontbreekt m.i. het inzicht in de vertragingen en de preciese
doeltreffendheid waarmee beleidsmaatregelen werken.
Ook wanneer men bereid is het betoog tot zover te onderschrijven, kunnen er nog praktische bezwaren tegen overheidsinmenging worden ingebracht. Het politieke-besluitvormingsproces en het optreden van pressiegroepen kunnen ertoe leiden dat beleidsinstrumenten worden ingezet
op een manier die strijdig is met de eigenlijke bedoeling ervan. De geschiedenis van de jaren zeventig levert daarvan
voldoende voorbeelden. Ik trek daaruit echter niet de conclusie dat de overheid daarom van haar instrumenten moet
worden beroofd. Liever zou ik pleiten voor wettelijke voorschriften die het gebruik van economische instrumenten
door overheden aan nauwe voorwaarden binden en op die
manier oneigenlijk gebruik tegengaan.
Het zou niet slecht zijn als het macro-economische beleid
een zekere rehabilitatie zou ondergaan. Dat de vrije markt
ook niet alles is, is nu wel afdoende bewezen. Maar dan
moeten wel heel goed de lessen van de jaren zeventig in gedachten worden gehouden. De belangrijkste daarvan is dat
overheden niet moeten proberen de coordinerende functie
van markten over te nemen. Dat leidt slechts tot economische en politieke verloedering. Maar er ligt wel een taak in
het herstellen van fundamentele onevenwichtigheden en
het scheppen van voorwaarden waaronder markten goed
kunnen functioneren. Die taak is de laatste jaren verwaarloosd. Daarom is er reden voor een macro-economisch
reveil.
L. van der Geest
1) Voor een uitvoeriger bespreking van deze kwestie, zie S.K. Kuipers, Over het macro-economische beleid in de jaren tachtig, in A.
Knoester (red.), Lessen uit het verleden, H.E. Stenfert Kroese B.V.,
Leiden/Antwerpen, 1987.

1105

Auteur