Ga direct naar de content

Eén wereld, één markt

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: december 18 1991

Een wereld, een markt
De wereld staat aan het begin van de derde fase van
Internationale economische vervlechting, aldus
Sylvia Ostry, het voormalige hoofd economisch onderzoek van de OESO1. De eerste fase werd ingezet
door de spectaculaire groei van de internationale
handel in de jaren vijftig en zestig, onder invloed
van de vermindering van handelsbarrieres in achtereenvolgende GATT-rondes. De tweede fase was de
wereldwijde financiele verstrengeling, die ontstond
in de jaren zeventig en tachtig, aanvankelijk vanwege de noodzaak om de oliedollars in het internationale financiele bestel te laten terugvloeien, later
door de internationale deregulering en liberalisering
van kapitaalmarkten. Thans staan we aan het begin
van de derde fase: de fase van de ‘globalisering’, die
wordt gekenmerkt door een sterke toename van de
directe buitenlandse investeringen.
De drijvende kracht achter de globalisering, of in beter Nederlands mondialisering, van de economic is
de multinationale onderneming. Aan de wens van
multinationale ondernemingen om een globale strategie te volgen liggen uiteenlopende motieven ten
grondslag, zoals schaalvoordelen, leereffecten en
het omzeilen van protectionistische barrieres. Een
belangrijke drijfveer zijn de buitensporig hoge kosten die in technologisch geavanceerde sectoren
voor research en development moeten worden gemaakt. Om deze kosten goed te maken is een wereldwijde afzet noodzakelijk. Deze motieven hebben geleid tot een golf van internationale fusies en
overnames, die zijn weerslag vindt in een sterke toename van de directe buitenlandse investeringen.
Anders dan in de jaren vijftig en zestig worden de directe buitenlandse investeringen (dbi) niet gedomineerd door Amerikaanse ondernemingen (le defi
Americain), maar vooral door Japanse en Europese
multinationals. Daarbij is overigens van een sterke
concentratie sprake. De G5 – de VS, Japan, Duitsland, Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk – nemen
75% van de dbi voor hun rekening. De ontwikkelingslanden, afgezien van de dynamische Aziatische
economieen, komen in het spel niet voor. De concentratie is nog sterker als wordt gekeken naar hightech-sectoren, die een groeiend aandeel in de wereldhandel innemen.
Vooral de opmars van de Japanners in strategische
sectoren heeft tot handelspolitieke spanningen geleid. Het naoorlogse liberate handelssysteem, zoals
weerspiegeld door de regels van de GATT, is steeds
meer onder druk komen te staan. Onder de noemer
‘strategisch handelsbeleid’ hebben protectionistische maatregelen hun intrede gedaan. Hierdoor is
de ontwikkeling naar internationale vrijhandel tot
stilstand gekomen en vervangen door een tendens
naar blokvorming. Daarbij wordt binnen de blokken
vrijhandel nagestreefd om de concurrentie aan te
scherpen, maar wordt de handel tussen de blokken
door bilaterale afspraken gereguleerd. Vooral in de
technologisch geavanceerde sectoren wordt de uitkomst van de concurrentiestrijd sterk beinvloed
door het industrie- en handelsbeleid van overheden.

ESB 18/25-12-1991

De handelspolitieke conflicten tussen de VS, Japan
en Europa weerspiegelen dan ook niet alleen de
concurrentie tussen multinationale ondernemingen,
maar ook verschillen in benadering op het terrein
van de economische politick. Daaraan ten grondslag liggen diepe historische, culturele en institutionele verschillen in de manier waarop de marktwerking binnen deze landen vorm krijgt. Ostry spreekt
in dit verband van ‘systeemfrictie’ . In het Amerikaanse model staat de concurrentie tussen particuliere ondernemingen centraal en is voor de overheid
een minimale rol weggelegd. Het marktproces is relatief sterk gericht op korte-termijnresultaat en er
gaat een krachtige invloed van de financiele markten uit. In het continentale Europese model is een
grotere plaats ingeruimd voor interactie tussen de
overheid en sociale partners en wordt voor de overheid ook een belangrijkere taak gezien in het wegnemen van marktimperfecties. Het Japanse model
wordt gekenmerkt door een zeer nauwe verwevenheid tussen de staat en de particuliere sector; bovendien onderscheidt dit model zich door zijn lange-termijnorientatie. Steeds duidelijker wordt dat deze
culturele en institutionele factoren van niet te onderschatten betekenis zijn in het innovatieproces en
daardoor mede bepalend voor het concurrentievermogen van ondernemingen c.q. landen.
De fundamentele verschillen op dit terrein maken
het niet waarschijnlijk dat snel voortgang wordt geboekt op de weg naar wereldhandelsliberalisatie.
Het uiterst moeizame verloop van de GATT-onderhandelingen in de Uruquay-ronde is wat dit betreft
een teken aan de wand. Toch zijn er, zoals Vandewalle in dit nummer uiteenzet, ook tegenkrachten
tegen de blokvorming werkzaam. De zich mondialiserende ondernemingen hebben er geen belang bij
dat hoge muren rond de handelsblokken •worden
opgetrokken. Niet minder dan een derde van het totale goederenverkeer binnen het OESO-gebied bestaat immers uit handelsverkeer tussen moeder- en
dochterondernemingen.
Voorlopig is het ideaalbeeld van die ene globale
economie nog meer retoriek dan realiteit. In de eerste plaats zijn er, zoals Ruigrok en Van Tulder in
deze ESB uiteenzetten, nog maar zeer weinig ondernemingen met een werkelijk mondiaal profiel. In de
tweede plaats blijft de globalisering beperkt tot een
klein aantal OESO-landen. In de derde plaats zijn er
grote culturele en institutionele verschillen tussen
de belangrijkste handelsnaties die de totstandkoming van een homogene wereldmarkt belemmeren.
Er zijn wel tendensen die wijzen in de richting van
een globalisering van de economie, maar duidelijk
is ook dat het gaat om een moeizaam, langdurig proces, waarvan we nog maar aan het prille begin staan.
L. van der Geest
1. S. Ostry, Beyond the border: the new international policy arena, in: Strategic industries in a global economy: policy issues for the 1990s, OESO, Parijs, 1991.

1245

Auteur