Ga direct naar de content

Een Nederlandse poll tax?

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: mei 23 1990

Een Nederlandse poll tax?
Onlangs is wederom een commissie
ingesteld die advies moet uitbrengen
over vereenvoudiging van de belastingen en sociale-verzekeringspremies.
Voorde installatie van haar voorganger,
de commissie-Oort, heb ik er in dit blad
(januari 1986) op gewezen dat het zinvol zou zijn om een commissie niet alleen advies te laten uitbrengen over de
mogelijkheden van belastingvereenvoudiging, maar eerst over de ‘grand
design’ van de overheidsinkomsten.
Vragen die daarbij aan de orde zouden
kunnen komen betreffen onder andere
de relatieve omvang van de kostprijsverhogende belastingen, de toepassing
van het profijtbeginsel en de relatieve
omvang van de belastinggebieden van
de verschillende overheden. Daaraan
zijn inmiddels vragen toe te voegen
over de (relatief stijgende) omvang van
de milieuheffingen en van de stijging
van allerlei accijnzen alsmede over de
eigen middelen van de Europese Gemeenschappen. Ook zou het boeiend
zijn om te bezien of de gemenebestconstructie die minister Hirsch Ballin
heeft voorgesteld voor de verhouding
tussen Nederland aan de ene kant en
Aruba en de Nederlandse Antillen aan
de andere kant, tevens in fiscaal-financiele verhoudingen kan worden gevat.
Maar nu terug naar de belastinggebieden binnen Nederland. Hier wil ik de
aandacht richten op de provinciale belastingen omdat er pas een rapport is
uitgebracht door de Werkgroep Alternatieve Belastingbronnen, de werkgroepHaks1. Laten we de geschiedenis in
enkele grote stappen van tien jaar doorlopen. In 1970 is de bevoegdheid van
provincies tot het heffen van opcenten
op de grondbelasting en de personele
belasting beeindigd. Daarvoor in de
plaats kwam de bevoegdheid tot het
heffen van opcenten op de motorrijtuigenbelasting. De laatste bevoegdheid
kon niet onmiddellijk ingaan, daarom
kregen de provincies een compensatieuitkering. In 1980 wordt de provinciale
belasting in de vorm van opcenten op
de motorrijtuigenbelasting een feit. Bij
de behandeling van de daartoe strekkende wet is in de Tweede Kamer aangedrongen op een nadere studie naar
mogelijke objecten voor belastingheffing door de provincies. Sla ik enkele
studies als die van de commissie-Christiaanse over dan komen we in 1990, het
jaar waarin de commissie-Haks haar
voorstellen doet.
De commissie heeft een inventarisatie gemaakt van de mogelijke provinciale belastingbronnen en die besproken
aan de hand van verschillende criteria.
Hoewel het rapport degelijk en leesbaar
is en de alternatieven tamelijk zorgvuldig worden getoetst aan de criteria, heb

ESB 30-5-1990

P.B. Boorsma

verontreinigingsheffing, op basis van
een elektriciteitsaansluiting, op basis
van een waterleidingaansluiting of op
basis van een telefoonaansluiting.
Steeds is de conclusie van de Werkgroep dat deze varianten niet moeten
worden ingevoerd. De Werkgroep behandelt daarna vele andere alternatieven waaronder provinciale opcenten op
de loon- en inkomstenbelasting. De
Werkgroep oordeelt nogal snel dat de
invoering niet opportuun is; aan de loonen inkomstenbelasting zitten te veel
consequenties voorde inkomensverdeling, die primair een verantwoordelijkheid is van de centrale overheid. Het is
te verwachten dat de provinciale bestuurders de variant wat minder snel
zullen afwijzen.
Bij de provinciale ingezetenenheffing
is echter voorbijgegaan aan een gedachte die ik begin jaren tachtig heb
ik tegen de inventarisatie twee bezwa- genoemd, namelijk de mogelijkheid van
ren. Het eerste bezwaar is dat de indruk opwaartse belastingtoedeling van gewordt gewekt dat alle mogelijkheden meenten naar provincies. Provincies
zijn onderzocht, zelfs een provinciale vervullen tal van cob’rdinerende werkpaardenbelasting. (Er wordt gefluisterd zaamheden voor de gemeenten, zou de
dat dit alternatief is opgenomen omdat onderliggende ratio kunnen zijn. Toegeeen zittend bewindsman wel eens met spitst op de voorstellen van de werkdat voorbeeld komt.) De Werkgroep groep-Haks rijst de vraag waarom bij de
heeft niet veel woorden nodig om het provinciale ingezetenenheffing niet een
alternatief weg te schrijven. Het tweede soortgelijke variant is ontwikkeld als
bezwaar is dat de inventarisatie niet voor de provinciale elektriciteitsheffing.
volledig is geweest en mijn inziens een Daar is het zeer grote aantal belastingidee gedaan in mijn ESB-artikel van plichtigen (alle elektriciteitsverbruikers)
vervangen door het uiterst beperkte
1986 heeft laten liggen.
De Werkgroep noemt als eerste mo- aantal belastingplichtigen van de distrigelijkheid een provinciale netting op het butiebedrijven. Zo meen ik dat een proafnemen van elektriciteit. Dit interes- vinciale ingezetenenheffing, waarvoor
sante voorstel stuit op een aantal be- vele goede argumenten kunnen en zijn
zwaren waaronder met name de hoge aangevoerd, heel praktisch zou kunnen
perceptiekosten. Om dit bezwaar te on- worden ingevoerd door als belastingdervangen wordt heel vindingrijk voor- plichtige de gemeente aan te wijzen,
gesteld om een provinciale netting in te waarbij de hoogte van de aanslag kan
stellen, niet op het afnemen maar op het worden vastgesteld door het aantal indistribueren van elektriciteit. De groep woners. Elke burger wordt dan via de
belastingplichtigen blijftdan immers be- gemeente geconfronteerd met de properkt tot het zeer beperkte aantal elek- vinciale belasting.
Zo’n provinciale netting op gemeentriciteitsdistributiebedrijven. De lezer
houde dit punt vast voor de beoordeling ten zou uniek en herkenbaar zijn, een
van het voorstel dat ik zelf zal doen. zeer breed draagvlak hebben en zeer
Alvorens verder te gaan, wijs ik er op da*, stabiel zijn, zou praktisch zeer uitvoerde Werkgroep van mening is dat zo’n baar zijn, met zeer lage perceptiekosnetting een goede provinciale hefting ten, terwijl eventuele inkomenspolitieke
zou kunnen zijn. Een punt dat niet wordt aspecten niet aanwezig zijn. Hooguit
genoemd is de willekeur. Waarom op zou er een discussie kunnen ontstaan
of een artikel 12-gemeente kan worden
elektriciteit en niet op gas of water?
De Werkgroep behandelt vervolgens ontzien.
Uitgaande van stappen van tien jaar,
de provinciale ingezetenenheffing. Zij
heeft hiervoor een grote voorkeur van- is het te hopen dat we in 2000 onze
wege de herkenbaarheid: een echte eigen ‘poll tax’ hebben. Via het hier geprovinciale belasting. Aan de ingezete- dane voorstel zullen Britse taferelen
nenbelasting zijn echter te hoge per- makkelijk kunnen worden vermeden.
ceptiekosten verbonden. Daarom gaat
P.B. Boorsma
de Werkgroep op zoek naar alternatieven: een provinciale ingezetenenbelas1. Rapport Werkgroep alternatieve provinting als opslag op de loon- en inkom- ciale belastingbronnen, (werkgroep-Haks),
stenbelasting, als opslag op de water- Ministerie van Binnenlandse Zaken, 1990.

487

Auteur