Ga direct naar de content

Hongarije op weg naar een markteconomie

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: mei 23 1990

Hongarije op weg naar
een markteconomie
Hongarije kende reeds tweemaal in
zijn geschiedenis een bijna volledige
ontwaarding van zijn munt. In 1923
werd de waardeloos geworden kroon
vervangen door de pengo. Na de tweede wereldoorlog verloor ook de pengo
haar koopkracht en werd in 1946 vervangen door de forint. Daarna werden
de prijzen door de overheid vrij goed
onder controle gehouden, maar de oliecrisis van 1974-75 bracht nieuwe moeilijkheden. De door de Sovjetunie geleverde olie werd verrekend tegen een
prijs, die gelijk was aan de gemiddelde
marktprijs van de vijf voorafgaande jaren. De verdriedubbeling van de olieprijs in 1974-75 liet zich dus slechts met
grote vertraging gevoelen op het Hongaarse prijspeil. Aanvankelijk trachtte
de overheid de grotere energielast voor
de bedrijven op te vangen door het toekennen van meer subsidies, maar in juli
1979 werden de prijzen van bijna alle
consumptiegoederen verhoogd ten einde de uitgaven voor subsidies te beperken.
Deze stijging van de kosten van levensonderhoud lokte reacties uit en
de regering zag zich genoodzaakt verhoging van lonen en van bepaalde
landbouwprijzen toe te staan. Van
1981 tot 1985 stegen de prijzen van
industriele produkten met gemiddeld
5% per jaar; de marktprijzen van consumptiegoederen namen toe met gemiddeld 6,8% per jaar1. Daarna liep de
inflatie terug, maar in 1987-’89 namen
de prijzen opnieuw snel toe. Dit was
het gevolg van de geleidelijke opheffing van de overheidscontrole over de
prijzen. Eind 1989 werd slechts een
kwart van de prijzen nog door de overheid bepaald. Hieronder waren de prijzen van enkele voedingsmiddelen en
de prijzen van de meeste energieprodukten. Alle andere prijzen mogen
zich nu vrij ontwikkelen volgens de wet
van vraag en aanbod. Ze zijn in de
laatste drie jaar sterk gestegen. In
1987 stegen de kosten van levensonderhoud met 8,6%, in 1988 met 15,7%
en voor 1989 wordt aangenomen dat
de inflatie een peil heeft bereikt van 19
a 20% per jaar^.
Een dergelijke prijsstijging brengt
een Vlucht’ voor het geld in beweging.
ledereen wil zijn geld zo vlug mogelijk
besteden, daardoor wordt de vraag
naar goederen opgedreven en stijgen
de prijzen nog meer.

ESB 30-5-1990

Tegelijkertijd ontstaat er een grote
vraag naar harde valuta, aangezien niemand nog wenst te sparen in de nationale munt. Hierdoor is een parallelle wisselkoers ontstaan, die nu voor de forint de
officiele wisselkoers met ongeveer 50%
overtreft. Dit leidt ertoe dat een groot deel
van de inkomsten uit toerisme op de
zwarte markt verdwijnt. Ook een deel
van de export geschiedt illegaal, zodat er
een tekort aan deviezen ontstaat om de
import tegen de normale wisselkoers te
betalen. Dit op zijn beurt bevordert de
prijsstijging. Hongarije staat hierdoor aan
de rand van een hollende inflatie. Dit is
het resultaat van een wisselwerking tussen structurele kenmerken van de Hongaarse economie en bepaalde toevallige
omstandigheden.

Structurele oorzaken
Structuur van de Industrie
Na de tweede wereldoorlog werden
de industriele bedrijven alle genationaliseerd en onderworpen aan het gezag
van enkele grote trusts, die in de diverse sectoren monopolies verwierven.
Daar deze administratieve wijze van
beheer tot veel vertragingen en nutteloze kosten leidde werd op 1 januari 1968
gestart met wat werd genoemd ‘het
nieuwe mechanisme’. De bedrijfsleiders verwierven een grotere zelfstandigheid maar de ondernemingen behielden in de regel hun monopolieposities, waardoor ze er niet toe werden aangezet een grotere efficiency na
te streven. Dit lokte een reactie uit en in
de jaren 1973-76 werden de banden
tussen de bedrijven en het planningsbureau weer strakker aangehaald3.
Daarna trad weer een tendens op naar
decentralisatie en in de loop van de
jaren tachtig werden afdelingen van de
overheidsondernemingen
afgesplitst
en omgevormd tot onafhankelijke bedrijven.
Weliswaar groeide in dezelfde periode het aantal cooperaties en prive-ondernemingen, maar deze konden niet
over voldoende krediet beschikken om
hun activiteiten uit te breiden tot de
kapitaalintensieve sectoren. Aangezien
daarenboven de overheid bij gebrek
aan deviezen de import moest beperken bleef ook de buitenlandse concurrentie aan de zwakke kant.

Dit alles heeft ertoe geleid dat na de
opheffing van de prijscontrole de meeste overheidsbedrijven door verhoging
van hun prijzen hun verliezen konden
wegwerken of althans beperken.
De overmatige kredietverlening
De geringe efficiency van vele overheidsbedrijven heeft tot gevolg dat ze
regelmatig in liquiditeitsmoeilijkheden
verkeren. Omdat de overheid koste wat
kost wil voorkomen dat deze ondernemingen failliet gaan, zet ze de leveranciers en de banken ertoe aan kredieten
toe te staan.
Door deze uitgebreide kredietverleningen ontstaat er een massa schiergeld, in de vorm van promessen, wissels, kredietopeningen e.a. waardoor
de behoefte aan geld in de engere zin
van het woord geringer wordt en de
inflatie ondanks het restrictieve monetaire beleid verder toeneemt4.
Het lage niveau van de besparingen
In een communistisch systeem zijn
de mogelijkheden tot bezitsverwerving
beperkt, zodat er weinig behoefte bestaat om te sparen voor de aankoop van
onroerende goederen. Daarenboven
loopt de gewone man geen gevaar
werklooste worden, omdatde bedrijven
zoveel mogelijk arbeidskrachten aanhouden om hun door het plan opgelegde opdrachten in ieder geval te kunnen
uitvoeren. Een te geringe scholing is
ook geen oorzaak van werkloosheid
want het loonfonds van de overheidsbedrijven wordt vastgesteld op basis
van een gemiddeld loon. Hogere lonen
dan dit gemiddelde kunnen slechts toegekend worden als er ook een voldoende aantal werknemers is dat minder dan
het gemiddelde verdient, met andere
woorden de bedrijven hebben er belang
bij ook heel wat ongeschoolden of weinig geschoolden te werk te stellen5.
Dit alles heeft tot gevolg dat niemand
de behoefte voelt om veel te sparen.
Trouwens, de grote meerderheid van
de bevolking verdient slechts gemiddeld 10.000 forint (ongeveer / 335) per
maand. Gezien de recente prijsstijgingen laat dit weinig ruimte tot sparen.

1. Fobb nepgazdasagi folyamatok 1988 (Belangrijkste economische lopende gegevens), Centraal Statistisch Bureau, Boedapest, 1989, biz. 137.
2. Inlichtingen verstrekt door het Ministerie
van Financier en het Centraal Statistisch
Bureau.
3. T.P. Milnar, La Hongrie, tete de pont des
marches de I’Est, Est-Ouest, Revue d’etudes comparatives, nr. 1, 1989, biz. 124.
4. Zie hierover: E. Verhegyi, Results and
failures of monetary restriction, some lessons of Hungarian fiscal policy in 1988, artikel dat in 1990 zal gepubliceerd worden in
Acta Oeconomica.
5. I.T. Berend en G. Ranki, The Hungarian
economy in the twentieth century, Londen,
Sydney, 1985, biz. 243-244.

499

Met lage niveau van de particuliere
besparingen en de geringe winsten van
de meeste overheidsbedrijven hebben
tot gevolg dat de meeste investeringen
gefinancierd moeten worden door geldschepping, hetgeen uiteraardde inflatie
aanwakkert.
Bij deze drie structurele oorzaken
van inflatie hebben zich in de loop van
1988-’89 drie toevallige oorzaken gevoegd, die de acceleratie van het inflatieproces helpen verklaren.

Toevallige oorzaken
Handelsoverschot met de Comecon
Hongarije verwierf in de jaren 1986’88 ongeveer 46,3% van zijn globale
exportopbrengst in roebel6. Het gebruikte deze roebel hoofdzakelijk voor
de betaling van zijn import aan energieprodukten (olie, aardgas) uit de Sovjetunie.
Door de recente moeilijkheden in
Azerbeidzjan liepen de leveringen vertraging op. De uitvoer van Hongaarse
produkten (voedingsmiddelen, textiel,
machines en vervoermateriaal) naar de
roebelzone steeg evenwel verder. Bovendien verwierf Hongarije meer inkomsten in niet convertibele roebel uit
het toerisme. Dit alles heeft tot gevolg
dat voor 1989 een overschot van de
ontvangsten in roebel wordt voorzien
van 1,6 miljard7. Rekent men de roebel
om tegen de door de Hongaren toegepaste koers van 19 forint per roebel,
dan stemt dit overeen met ongeveer
30,4 miljard forint of 2,5% van het Hongaarse bruto binnenlands produkt tegen factorprijzen voor 19888. Dit betekent dat voor 2,5% meer inkomen werd
geschapen dan er aan goederen en
diensten beschikbaar is, hetgeen uiteraard de inflatie aanwakkert.

Buitenlandse schuld in harde valuta
Tijdens de laatste regeringsjaren van
J. Kadar werd het levenspeil van de
Hongaarse bevolking kunstmatig opgeschroefd door het aangaan van leningen in het Westen, waarmee de import
van westerse consumptie- en kapitaalgoederen werd betaald.
Dit was mogelijk omdat Hongarije
toen in West-Europa en de Verenigde
Staten werd beschouwd als het Oosteuropese land dat het verst was gevorderd in de overgang van een planeconomie naar een vrije-markteconomie.
Veel Westeuropese en Amerikaanse
ondernemingen wenstenopdezenieuwe markt een positie te veroveren en
waren daarom bereid aan Hongaarse
bedrijven grote kredieten toe te staan.
De buitenlandse schuld wordt nu geschat op ongeveer $ 20 miljard en de
aflossing en de interestbetaling ervan
zouden samen een last vormen, die
500

ongeveer de helft zou opslorpen van de
opbrengst van de Hongaarse export
naar het Westen. Dit betekent dat er
voor de produktie van goederen en
diensten meer inkomen geschapen
moet worden dan de globale waarde
aan goederen en diensten, die in het
land aangeboden kunnen worden. Zo’n
situatie is uiteraard inflatoir.
Begrotingstekort
Om de prijsstijging af te remmen
heeft de regering regelmatig subsidies
toegekend aan bedrijven. Ook de voedselproduktie werd, zoals in de meeste
communistische landen, in sterke mate
gesubsidieerd om de kosten van levensonderhoud laag te houden. Bovendien moet de overheid het verschil bijpassen tussen de huidige interestvoet
op deposito’s bij de Spaarkas (17%) en
de interestvoet, betaald doorde particulieren, die meer dan vijf jaar geleden
een lening kregen van de Spaarkas
voor de bouw van een woning. Deze
leningen werden namelijk toegekend
voor 30 a 35 jaar tegen een zeer lage
interestvoet (2 a 3%). In 1989 heeft de
schatkist niet minder dan 45 miljard forint (ongeveer / 1,5 miljard) aan de
Spaarkas moeten afdragen om dit verlies te dekken. Voor 1990 wordt 46 miljard forint voorzien op een globale begroting aan uitgaven van ongeveer 600
miljard forint, ongeveer 7,7% van de
globale uitgaven9.
Het tekort op de begroting moet grotendeels gedekt worden door kredieten
van de centrale bank en van de handelsbanken en ondernemingen. De
schatkist geeft hiertoe regelmatig
schatkistpapier uit van 3, 6, 9 en 12
maanden. Leningen op lange termijn
kan ze niet plaatsen, gezien de heersende inflatie.
Deze wijze van financiering is uiteraard inflatoir, hetgeen verklaart waarom
het IMF niet bereid is kredieten in harde
valuta te verstrekken indien het tekort
op de begroting, dat in 1989 ongeveer
50 miljard fojint bereikte (ongeveer
/ 1,7 miljard), niet wordt gereduceerd
tot 10 miljard forint (ongeveer / 365
miljoen)10.

Conclusie
Inflatie schijnt een onvermijdelijk nevenverschijnsel van de omvorming van
een centraal geleide economie in een
vrije-markteconomie. De zwevende
koopkracht, ontstaan door de begrotingstekorten tijdens de periode van
centraal geleide economie, leidt tot
prijsstijgingen zodra de overheid haar
controle over de prijzen opheft. De vrije
mededinging waarop wordt gerekend
om de prijzen te drukken komt niet zo
gemakkelijk tot stand als veelal wordt

gemeend. Grote bedrijven die beschikken over een monopoliepositie behouden deze als de imperatieve planning
van hun produktie wordt afgeschaft.
Maar al te dikwijls gebruiken de bedrijfsleiders hun bevoegdheden om voortaan elke kostenstijging in de verkoopprijzen te verrekenen, wat de inflatie
aanwakkert. De belangen van de kaderleden en de arbeiders lopen hierbij
parallel en het is de consument, die het
gelag betaalt11.

G. Vandewalle
De auteur is emeritus-hoogleraar aan de
Faculteit Toegepaste Economie van het
Rijksuniversitair Centrum te Antwerpen.

6. Berekend aan de hand van National Bank
of Hungary, Quarterly Review, 1989, nr. 4,
biz. 12.
7. Idem, biz. 2.
8. Voor het bruto binnenlands produkt zie

Fobb

nepgazdasagi

folyamatok

1988,

op.cit., biz. 121. (Het cijfer voor 1988 mag

gebruikt worden daar wordt voorzien dat het
bruto binnenlands produkt in 1989 ongeveer
even hoog zal zijn als vorig jaar).
9. Inlichtingen verstrekt door het Ministerie
van Financien.
10. Hongrie, signature de la lettre d’intention
avec te F.I.M., Persoverzicht van de Nationale Bank van Belgie, 14 februari 1990, biz.
2.
11. A. Nagy, Social choice in Eastern Europe,
Paper presented to the conference on collective choice theory applied to Eastern Europe, Bellagio, 12-15 maart 1990, biz. 7-9.

Auteur