Ga direct naar de content

Een basisinkomen voor iedereen: een proef op de som

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: februari 24 1982

Een basisinkomen voor iedereen;
een proef op de som
MR. C. A. DE KAM* — P. A. DE GRAAF**

Naarmate de rol van arbeid in hot produktieproces kleiner wordt. is hot loon voor steeds minder
mensen de voornaamste bron van inkomen en zijn steeds meer mensen aangewezen op een
overdrachtsinkomen. De overheid zou er volgens sommigen, gegeven de verantwoordelijkneid die
zij heeft aanvaard voor de voorziening in het levensonderhoud van haar onderdanen, daarom
verstandig aan doen iedere ingezetene een zeker basisinkomen te verschaffen. De effecten van de
invoering van een dergelijke regeling op de inkomensverdeling, de belasting- en premiedruk en de
overheidsfinancien worden in dit artikel becijferd. Uitgangspunt daarbij is de variant van het
basisinkomen waarover de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid vorig jaar heeft
gepubliceerd: f. 5.000 per jaar voor iedereen van 24 tot 65 jaar. Gedragsreacties en
inverdieneffecten buiten beschouwing latende. zoi: deze toch wel beperkte variant budgettair
neutraal kunnen worden gefinancierd door het tarief van de loon- en inkomstenbelasting voor iedere
schijf met 19 procentpunten te verhogen. Vanwege deze hoge prijs scharen de auteurs het
algemeen basisinkomen dan ook onder de utopische plannen.
1. Inleiding
Met een zekere regelmaat duikt de gedachte op alle
Nederlanders aanspraak te geven op een basisinkomen, mede
om zodoende individuen beter in staat te stellen om in grotere
vrijheid te beslissen over de mate waarin zij al of niet betaald
werk willen verrichten 1).
Recent heeft Weitenberg aandacht besteed aan enkele
budgettaire- en verdelingseffecten van een basisinkomen 2).
Hij bezag een variant waarbij iedereen van 18 jaar en ouder
(ca. 10 miljoen personen) aanspraak zou hebben op een
basisinkomen van f. 12.750 (in 1980). Dit programma zou
bruto derhalve f. 127,5 mrd. vergen; na correctie voor het
vervallen van overbodig geworden sociale-zekerheidsuitkeringen blijft een netto transferlast van f. 95 mrd. Weitenberg
rekent voor welke gevolgen invoering van dit basisinkomen
heeft voor het tarief van de loon- en inkomstenbelasting, resp.
van de omzetbelasting, indien zou worden besloten de kosten
van het programma volledig te dekken door middel van een
verhoging van de onderscheiden publieke heffingen. De
Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR)
doet in een onlangs verschenen rapport eveneens een poging
tot verkenning van de mogelijkheden voor vormen van
inkomensgaranties zonder werkplicht 3). In het bijzonder
speelt daarbij een rol de verstrekking van overheidswege van
een basisinkomen aan alle Nederlanders van 24 tot 65 jaar. Bij
deze variant zouden ca. 7,2 miljoen personen aanspraak
hebben op een basisinkomen van f. 5.000 (in 1980). Dit
programma zou bruto derhalve f. 36 mrd. vergen. Invoering
van het basisinkomen zou geen gevolgen hebben voor de
aanspraken uit hoofde van bestaande sociale-zekerheidsregelingen. Het basisinkomen zou moeten worden gefinancierd
door middel van een verhoging van de loon- en inkomstenbelasting.
In opdracht van de WRR hebben wij een onderzoek gedaan
naar de budgettaire- en verdelingseffecten van deze variant
van het basisinkomen 4). In dit artikel wordt op de verkregen
resultaten voortgebouwd. Het artikel is als volgt ingedeeld. In
paragraaf 2 worden de hoedanigheden van het basisinkomen
200

gepreciseerd; tevens worden de gevolgen voor het tarief van
de loon- en inkomstenbelasting nagegaan bij een budgettair
neutrale financiering via verhoging van de inkomstenbelasting. Het oogmerk van de exercitie is een kwantitatieve
beschrijving te geven van de budgettaire- en verdelingseffecten van invoering van een algemeen basisinkomen zoals dat
de WRR voor ogen staat. Om deze effecten te kunnen
berekenen is het nodig over (voldoende) gegevens te beschikken, alsmede over een (uitgebreid) rekenmodel. De budgettaire- en verdelingseffecten van de invoering van een algemeen
basisinkomen worden nagebootst op basis van het CBS
Woningbehoeften Onderzoek 1977 (WBO77). Het gebruikte
gegevensbestand (WBO77) en het gehanteerde rekenmodel
(GENTAX) komen in de derde paragraaf aan de orde. De
vierde paragraaf geeft de budgettaire- en verdelingseffecten
van invoering van het algemeen basisinkomen, op basis van
empirische gegevens (uit het WBO77, zoals berekend met
GENTAX).
Aan de WRR-variant kleven nogal wat tekortkomingen. In
de vijfde paragraaf wordt daarom een eigen variant van het
basisinkomen doorgerekend. Nog sterker dan bij de WRRvariant blijkt de bij budgettair neutrale financiering noodza-

* Ten tijde van het aan dit artikel ten grondslag liggende onderzoek
verbonden aan het Centrum voor Onderzoek van de Economie van
de Publieke Sector van de Rijksuniversiteit Leiden. Thans werkzaam
bij het Sociaal en Cultureel Planbureau.
** Verbonden aan het Centrum voor Onderzoek van de Economie
van de Publieke Sector van de Rijksuniversiteit Leiden.
1) C. de Galan en J. P. Kuiper, Anders met arbeid. Den Haag, 1978,
biz. 19-27; Voedingsbond FNV, Met zijn alien roepen in de woestijn,
Utrecht, 1980.
2) J. Weitenberg, Over de grenzen van de verdelingspolitiek, in: P. J.
Eygelshoven en L. J. van Gemerden (red.), Inkomensverdeling en
openbare financial. Opstellen voor Jan Pen, Utrecht/Antwerpen,
1981, biz. 300-307.
3) Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid, Vernieuwingen
in het arbeidsbestel. Den Haag, 1981, biz. 219-255.
4) C. A. de Kam en P. A. de Graaf,Een basisinkomen voor iedereen:
enkele budgettaire- en verdelingseffecten, COEPS-rapport 81.15, RU
Leiden, 1 September 1981.

kelijke tariefverhoging van publieke heffingen prohibitief. In
de zesde paragraaf worden voorts enkele problemen van
administratieve aard aangesneden, die invoering van een
algemeen basisinkomen oproept. De slotparagraaf vat de
vooraaamste gevolgtrekkingen samen.

2. Een basisinkomen voor iedereen
De WRR heeft ons gevraagd een onderzoek te doen naar
enkele effecten van invoering van een algemeen basisinkomen
van f. 5.000 (in guldens van 1980) voor alle Nederlanders van
24 tot 65 jaar. Het betreft in 1980 in totaal ca. 7,2 miljoen
personen, die ieder een individuele aanspraak op het basisinkomen zouden krijgen. Dit betekent dat met de inkomensoverdrachten uit hoofde van het basisinkomenprogramma

een bedrag van ongeveerf. 36 mrd. zou zijngemoeid (in 1980).
Het basisinkomen — zo is de veronderstelling — wordt in
eerste aanleg gefinancierd door middel van een gelijktijdige
verhoging van de tarieven van de loon- en inkomstenbelasting. De vermoedelijke opbrengst van de loon- en inkomsten-

belasting (incl. dividendbelasting) bedraagt over 1980 f. 40,35
mrd. 5).

Invoering van een algemeen basisinkomen zal vrijwel zeker
belangrijke gedragsveranderingen van economische subjecten uitlokken. Voor het vervolg wordt er in dit artikel center
van uitgegaan dat invoering van een algemeen basisinkomen
niet tot gedragsveranderingen bij de betrokken inkomenseenheden leidt. Ook wordt verondersteld dat de wijze van
financiering van het basisinkomen (een aanzienlijke verhoging van de tarieven van loon- en inkomstenbelasting) geen
gedragsreacties oproept. Deze aanpak is in overeenstemming
met die van Weitenberg. Het gehanteerde rekenmodel GENTAX (zie verder par. 3) houdt geen rekening met gedragsreacties. Over gedragsreacties als hier bedoeld is bovendien
onvoldoende empirisch materiaal beschikbaar 6). Met andere
woorden, het onderzoek beperkt zich tot eerste-orde-effecten
van een algemeen basisinkomen voor de personele inkomensverdeling en voor de opbrengst van bepaalde publieke
heffingen.
Een basisinkomen als hiervoor bedoeld vormt fiscaal
gezien (belastbaar) inkomen. Het is een periodieke uitkering
die niet is vrijgesteld in art. 30a van de Wet op de inkomstenbelasting 1964. Het basisinkomen vergroot tevens de inkomensgrondslag voor de premieheffing volksverzekeringen 7).
Hier wordt aangenomen dat het tarief van de volksverzekeringspremies onveranderd blijft. In principe neemt het premie-inkomen dan met f. 36 mrd. toe (in 1980). Rekening
houdend met de effecten van de premievrijstellings- en
reductieregeling enerzijds en met de effecten van de premieinkomensgrens anderzijds, zou de premie-opbrengst voor de

volksverzekeringen in 1980 na invoering van een algemeen
basisinkomen naar ruwe schatting kunnen toenemen met f. 4
mrd. 8). Er is verondersteld dat de rijksbijdrage in de
financiering van de volksverzekeringen met een overeenkomstig bedrag wordt verminderd. Deze f. 4 mrd. is dan beschikbaar voor de financiering van het algemeen basisinkomen.
Na invoering van het algemeen basisinkomen neemt ook de
heffingsgrondslag van de loon- en inkomstenbelasting toe, in
beginsel met f. 36 mrd., minus f. 4 mrd. als persoonlijke
verplichting aftrekbare premies volksverzekeringen. Er is
verondersteld dat de gehuwde vrouw zelfstandig voor haar
basisinkomen in de belastingheffing wordt betrokken, onder
gelijktijdige verhoging van haar belastingvrije som tot het
bedrag van het basisinkomen (van f. 2.101 tot f. 5.000 (in
1980)). Zodoende wordt bereikt dat twee miljoen huisvrouwen zonder andere (eigen) inkomsten een belastingvrij basisinkomen zullen ontvangen. Dit impliceert tevens dat tot een
bedrag van f. 10 mrd. (twee miljoen huisvrouwen X f. 5.000)
het basisinkomen geen extra belastingopbrengst genereert.
De overige belastingvrije sommen ondergaan geen wijziging,
zo is de veronderstelling.
ESB 24-2-1982

Resteert een vergroting van de heffingsgrondslag van loonen inkomstenbelasting met f. 22 mrd. (36 — 4 — 10).
Marginaal zijn de overige belastingplichtigen over die f. 22

mrd. gemiddeld ten minste 35% loon-/inkomstenbelasting
verschuldigd, hetgeen resulteert in een meeropbrengst van ca.
f. 7,5 mrd. Indien tevens rekening wordt gehouden met de
middelenderving door de optrekking van de belastingvrije
som voor de gehuwde vrouw 9), kan de door tariefverhoging

te realiseren benodigde extra opbrengst van de loon- en
inkomstenbelasting bij benadering worden gesteld op f. 25
mrd., namelijk f. 36 mrd. wegens kosten van het basisinkomenprogramma minus f. 4 mrd. meeropbrengst van de
premies volksverzekeringen minus f. 7 mrd. meeropbrengst
van de loon- en inkomstenbelasting.

Gegeven de omvang van de benodigde extra opbrengst van
loon- en inkomstenbelasting, kan een bijbehorend nieuw
tarief worden afgeleid, mits bekend is wat verhoging van de

schijfpercentages van het IB-scnijventarief per procent-punt
oplevert. Zie daarvoor label 1. Vervolgens dient een normatief oordeel te worden geveld over de wenselijke spreiding van
de resulterende drukverzwaring. In dit artikel wordt uitgegaan van een verhoging met een gelijk aantal procent-punten
van alle schijfpercentages, totdat de benodigde meeropbrengst is gehaald. Verhoging van alle schijfpercentages met 1
procent-punt levert f. 1,35 mrd. op. Derhalve dienen de
schijfpercentages (in 1980) over de hele linie met 19 procentpunten te worden verhoogd om te bereiken dat de opbrengst
van de loon- en inkomstenbelasting met de benodigde f. 25
mrd. toeneemt. De schijfpercentages liepen in 1980 van 18%
op tot 72% (zie wederom label 1): Een budgetlair neulrale
financiering van het basisinkomen via verhoging van de

loon- en inkomstenbelastingtarieven zou in 1980 een tarief
vergen dat (bij gelijkblijvende belastingvrije sommen, met

uitzondering van de belastingvrije som van de gehuwde
vrouw) marginale percentages kent die lopen van 37% tot
91%.
Tabel 1. Meeropbrengst door een verhoging van de schijfpercentages van het tarief van de loon- en inkomstenbelasting per
procentpunt in 1980 (in mln. gld.)
Schijfpercentages
in 1980
18
26

32
40
50

59
64
67
70
72

Meeropbrengst
in 1980

Schijfpercenttges
in 1977/1979

415

20
26
32
40
50

310
250
100
80

55
35
25
25
35

59
64
67
70
72

Bron: C. A. de Kam en F. G. van Herwaarden, Enkele altematieven voorde financieringvan
twee volksverzekeringen, in: G. M. J. Veldkamp (red.), De economie en het sociale zekerheldsbeleid, Deventer, 1980, biz. 133.

5) Miljoenemota 1981, biz. 107.
6) Zie b.v. C. V. Brown, Taxation and the incentive to work, Oxford,
1980.
7) Het premie-inkomen voor de volksverzekeringen is globaal
gesproken gelijk aan het belastbaar inkomen, vermeerderd met de als
persoonlijke verplichting afgetrokken (ingehouden of op aanslag
betaalde) premie volksverzekeringen.
8) Alle premieplichtigen (ook werknemers) dienen bij wege van
aanslag in de premieheffing voor alle vijf volksverzekeringen te
worden betrokken, voor het bedrag van ten minste hun eigen
basisinkomen (f. 5.000); de gehuwde man voor zijn eigen basisinkomen en dat van zijn echtgenote (f. 10.000) doordat de gehuwde vrouw
niet zelfstandig in de premieheffing voor de volksverzekering wordt
betrokken. Op basis van WBO77 wordt een meeropbrengst van
f. 3,07 mrd. gevonden. Dit komt in guldens van 1980 overeen met
f. 3,61 mrd.
9) Het betreft hier de (werkende) gehuwde vrouwen die nog voor
andere inkomsten dan haar basisinkomen zelfstandig in de belastingheffing worden betrokken.

201

De verdelingseffecten van invoering van een algemeen
basisinkomen worden in dit rapport getraceerd op basis van
een databestand voor 1977 (het WBO77). De bovenafgeleide
opslag van 19 procentpunten wordt ook voor 1977 aangehouden. Hoewel de exercitie ter bepaling van een compenserend
inkomstenbelastingtarief is gedaan met gegevens voor 1980,

lijkt het aanvaardbaar—mede gelet op de noodzakelijkerwijs
globale aanpak — voor beide jaren een zelfde tariefopslag te
hanteren. Met dien verstande dat het percentage van de eerste
schijf in 1977 20 in plaats van 18 bedroeg. De schijfpercentages van het alternatieve tarief lopen dan in 1977 op van 39 tot
91.
Om een en ander naar 1977 toe min of meer budgettair

neutraal te houden, dient het bedrag van het basisinkomen
(f. 5.000 in 1980) te worden gedefleerd met de prijsstijging van
het nationaal inkomen over de beschouwde periode. Afgerond komt het basisinkomen dan uit op f. 4.250 (in 1977) 10).
Nu enerzijds de hoogte van het basisinkomen bekend is en
anderzijds nadere veronderstellingen zijn gemaakt betreffende de gevolgen van invoering van dit algemeen basisinkomen
voor de tarieven en opbrengst van loon- en inkomstenbelasting en premies volksverzekeringen, is het mogelijk de
budgettaire- en verdelingseffecten te traceren. In het volgende
hoofdstuk worden het gehanteerde rekenmodel (GENTAX)
en het gebruikte databestand (WBO77) besproken.
3. Rekenmodel GENTAX en gebruikte gegevens

Om de (micro-economische) verdelingseffecten van invoering van een algemeen basisinkomen te achterhalen, kunnen
berekeningen worden gemaakt voor denkbeeldige ,,standaard”-inkomenseenheden met ,,standaard”-inkomensbestanddelen. Standaardmodelberekeningen worden gedaan
voor typische inkomenstrekkers, waarbij in het midden blijft
hoeveel van deze inkomenstrekkers er zijn 11). Standaardmodelberekeningen kunnen worden uitgevoerd met het bij het
Centrum voor Onderzoek van de Economic van de Publieke

Sector (COEPS) van de RU Leiden in opdracht van het
Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) ontwikkelde ,,GENeral TAXes”-model GENTAX 12). GENTAX is een omvangrijk rekenschema ter bepaling van de druk en verdelingseffecten van publieke heffingen. GENTAX bestaat uit series op de
computer geprogrammeerde vergelijkingen, die alle belangrijke regelingen uit de loon- en inkomstenbelastingwetgeving
en uit de sociale-zekerheidswetgeving beschrijven. GENTAX
is qua structuur gemodelleerd op de Wet Inkomstenbelasting
(IB) 1964 en gaat — in navolging van het geldend recht — uit
van het huwelijk als samenlevingsvorm. GENTAX is met
name ontworpen om individuele gegevens — b.v. uit het
WBO77 of andere enquetes, resp. steekproeven — te kunnen
gebruiken als basis voor berekeningen ter bepaling van de

druk en verdelingseffecten van publieke heffingen. Tevens
berekent GENTAX — nadat de programmatuur is aangepast
en indien de daarvoor noodzakelijke gegevens worden aangeboden — mutaties in het bruto en netto inkomen van
inkomenseenheden ten gevolge van alternatieve inkomensregelingen, b.v. invoering van een algemeen basisinkomen, en
alternatieve tarieven van publieke heffingen 13).
Standaardmodelberekeningen (zie hiervoor) geven een
redelijke indicatie van de verdelingseffecten van invoering
van een algemeen basisinkomen voor typerende inkomenstrekkers, maar het blijven theoretische exercities. Het verdient
uiteraard de voorkeur verdelingseffecten te traceren uitgaande van empirische gegevens. Met een representatieve steekproef uit alle inkomenstrekkers kan een totaalbeeld worden
verkregen van de omvang en verdeling van lasten en baten uit
hoofde van een bepaalde beleidsmaatregel.
Om de budgettaire- en verdelingseffecten van invoering van
een basisinkomen na te gaan, worden in dit artikel berekeningen gedaan op basis van zo’n representatief databestand. Hier
zijn gegevens uit het CBS Woningbehoeften Onderzoek 1977
202

(bewerkt door het Sociaal en Cultureel Planbureau) als
databestand gebruikt.
Het Woningbehoeften Onderzoek 1977 (WBO77) is een
personensteekproef van het CBS. Ondervraagd werden per-

sonen van 18 jaar en ouder, aselect getrokken uit de
bevolkingsregisters van Nederlandse gemeenten. Op basis
van gegevens uit het WBO77 heeft het SCP een databestand
voor huishoudens gecreeerd. Dit databestand is bij het
COEPS op computertape beschikbaar. Ongeveer een derde
deel (= 17.709) van de in totaal ca. 56.400 WBO77-respondenten is door het SCP bij de creatie van het databestand in
aanmerking genomen. Gewogen — om tot representatieve
nationale totaalcijfers te komen — leveren de 17.709 respondenten 12.010 huishoudens op. Huishoudens zijn gedefinieerd
als alle personen van 18 jaar en ouder; alleen gehuwden en
degenen die een met het huwelijk te vergelijken samenlevingsverband zijn aangegaan, tellen getweeen voor een huishouden. Kinderen tot 18 jaar worden gerekend tot het huishouden van hun ouder(s). Indien de gegevens voor de 12.010
huishoudens met 500 worden vermenigvuldigd, worden representatieve totaalcijfers voor de Nederlandse bevolking
verkregen.
Vergelijking van deze totaalcijfers — op b?sis van het
WBO77 — met nationale gegevens uit andere bron levert het
volgende op 14). Het aantal personen dat in het WBO77 loon
of winst als bron van inkomen opgeeft, komt redelijk overeen
met nationale cijfers. Het aantal personen dat als bron van
inkomen een sociale uitkering opgeeft, blijkt ca. 15% lager te
zijn dan men op grond van nationale cijfers zou verwachten.
Wat betreft de hoogte van de opgegeven inkomens blijkt dat
bij werknemers en ontvangers van sociale uitkeringen de
opgegeven inkomens redelijk corresponderen met nationale
cijfers (ca. 5% onderschatting). Personen die winst als
inkomensbron noemen, lijken in het WBO77 aanzienlijk
minder aan inkomen op te geven dan de nationale cijfers
uitwijzen (ca. 15% onderschatting).
Behalve een aantal persoonsgegevens (b.v. leeftijd, burgerlijke staat, aantal kinderen) bevat het WBO77 informatie over
(bruto) inkomsten van huishoudens uit een aantal bronnen
(b.v. uit arbeid in dienstbetrekking, pensioen, winst uit
onderneming, bepaalde periodieke uitkeringen en verstrekkingen, vermogensinkomsten waaronder huurwaarde van de
eigen woning) en over door huishoudens betaalde hypotheekrente. Het WBO77 bevat geen gegevens over door huishoudens verschuldigde publieke heffingen. Om deze te kunnen
berekenen — uitgaande van wel in het WBO77 bekende
persoons- en inkomensgegevens — is een uitgebreid rekenmodel nodig. GENTAX (zie hiervoor) is zo’n rekenmodel.
Blijkens de Miljoenennota 1978 bedraagt de vermoedelijke
opbrengst van de loon- en inkomstenbelasting over 1977 ca.
f. 31,6 mrd. 15). GENTAX geeft voor de opbrengst van loonen inkomstenbelasting op basis van het WBO77 f. 25,8 mrd.
De conclusie is dat de opbrengst van loon- en inkomstenbelasting met ongeveer een zesde wordt onderschat. Dit verschil
zal samenhangen met de onderschatting van inkomen in het
WBO77 en wordt waarschijnlijk mede veroorzaakt doordat
huishoudens met een bruto inkomen groter dan f. 98.000 in
het WBO77 zijn ..afgetopt” 16).

10) Berekend uit het Verslag over het jaar 1980 van De Nederlandsche Bank, Statistische bijlage, biz. 41.
11) Het rekenschema dat het Centraal Planbureau hanteert ter
bepaling van de jaarlijkse mutatie in het reeel vrij beschikbaar

inkomen van werknemers in de marktsector is een goed voorbeeld

van een standaardmodel.
12) Zie ook Sociaal en Cultureel Planbureau, Profijt van de overheid
in 1977. Den Haag, 1981, biz. 334-338.
13) Het rekenmodel en de resultaten van vier toepassingen van
GENTAX worden gepresenteerd in F. G. van Herwaarden en C. A.
de Kam, Om depoen is het te doen, Deventer, 1981.
14) Zie Sociaal en Cultureel Planbureau, op. cit., biz. 329-331.
15) Miljoenennota 1978, biz. 50.
16) F. G. van Herwaarden en C. A. de Kam, op. cit., biz. 59.

Tabel 2. Verdelingseffecten van de invoering van een basisinkomen, op basis van WBO77 (in mrd. gld.)
Dedelen bnito inkomen

•

2

4

5

6

7

8

9

10

totaal

9,60

11,88

19,23
14,66
4,46

22,52
16,83
4,57

27,55
20,29
4,65

42,76
4,78

172,76
129,84
28,64

3

1,04
0,94
0,49

14,34
11,29

0,57

1,66

3,04

16,66
12,94
4,16

+0,06

+0,16

+0,14

+0,51

+0,73

+0,75

+0,50

+0,19

+0,02

+3,07

+0,05

+0,57

+1,01

+1,65

+2,37

+2,54

+2,95

+3,42

+4,35

+7,24

+26,15

+0,53

-0,17

-0,47

-0,09

+0,20

+0,79

+0,67

+0,54

-0,02

-2,56

-0,58

28,76

Verandering van de opbrengst loon-/
inkomstenbelasting na

6.

9,49

Verandering van dc opbrengst premie
volksverzekering na

5.

8,25

+0,02

4.

7,18
6,39
0,27

Verandering in netto inkomen

a) Basisinkomen f. 4.250 voor iedere Nederiandcr van 24 tot 65 jaar; verhoging van de schijfpercentages van bet IB-tarief met 19 procentpunt (zie par. 2).

Om de Verdelingseffecten van invoering van een algemeen
basisinkomen te simuleren, wordt eerst met GENTAX de
verdeling van bruto en netto huishoudinkomens berekend, op
basis van bet WBO77 en uitgaande van geldende wettelijke
regelingen en tarieven (in 1977). Vervolgens wordt voor alle
WBO77-huishoudens opnieuw bet netto en bruto inkomen
berekend, maar nu met inachtneming van de aanspraken op
een basisinkomen en onder toepassing van bet gewijzigde
tarief van de loon- en inkomstenbelasting. Na vermenigvuldiging met de factor 500 levert bet WBO77 tevens een geaggregeerd bedrag voor bet basisinkomen op, alsmede het bedrag
van de meeropbrengst premies volksverzekeringen en loon/
inkomstenbelasting, ten gevolge van enerzijds de bredere
heffingsgrondslag en anderzijds de verhoogde tarieven (voor
zover het de loon-Xinkomstenbelasting betreft). Langs deze
weg wordt tevens een zekere controle verkregen op de
juistheid van de in par. 2 opgezette gedachtengang en daaruit
voortvloeiende berekeningen.
Zowel de budgettaire als Verdelingseffecten — conform de
GENTAX-berekeningen op basis van het WBO77 — worden

gegeven naar decielen bruto inkomen (een deciel is een
inkomensklasse die 10% van alle inkomenseenheden, i.e.

huishoudens, omvat). Er zijn dus tien decielen (met elk 10%
van het totale aantal huishoudens = 12.010), die worden

verkregen door alle huishoudens naar oplopend (bruto)
inkomen te rangschikken. Bruto inkomen wordt gedefinieerd
als de som van de onzuivere inkomsten uit in de Wet IB 1964
genoemde bronnen. Netto inkomen wordt gedefinieerd als de
som van de onzuivere inkomsten uit arbeid, de zuivere
inkomsten uit andere bronnen die de Wet IB 1964 noemt,
minus verschuldigde sociale premies en loon-/inkomstenbelasting, plus betaalde (hypotheek)rente en kinderbijslag.

verdeling van het netto inkomen (totaal f. 129,84 mrd.) op
basis van WBO77. De derde regel van tabel 2 geeft de
verdeling van het basisinkomen naar decielen, op basis van
persoons- en inkomensgegevens uit het WBO77. In 1977 zou
met het basisinkomen in totaal een bedrag van f. 28,64 mrd.
gemoeid zijn geweest (uitgaande van een individuele aanspraak van f. 4.250 voor iedere Nederlander van 24 tot 65
jaar).
De verdeling van het basisinkomen over decielen vloeit
direct voort uit de verdeling van personen van 24-64 jaar over
huishoudens in Nederland (naar welk kenmerk dan ook
gerangschikt). Het basisinkomen komt meer dan evenredig
(10% = f. 2,86 mrd) terecht in het vijfde tot en met tiende
deciel. Dit behoeft weinig verwondering te wekken, aangezien
het eerste deciel veel (studerende) jongeren bevat en in het

tweede tot en met vierde deciel veel bejaarden worden
aangetroffen. Deze komen gezien bun leeftijd niet voor het
basisinkomen in aanmerking. Daarnaast speelt — wellicht in
nog sterkere mate — de omvang van het huishouden een
belangrijke rol: naarmate er meer personen van 24-64 jaar in
een huishouden aanwezig zijn, ontvangt het huishouden een
hoger bedrag aan basisinkomen. Vanaf het vierde deciel

neemt het aantal gehuwden per deciel fors toe: 25% in het
derde deciel, 47% in het vierde deciel, 59% in het vijfde deciel,
oplopend tot 96% in het tiende deciel 17).
De vierde regel van tabel 2 geeft per deciel de verandering in
de opbrengst van de premie volksverzekeringen na invoering
van het basisinkomen; de opbrengst neemt in totaal met
f. 3,07 mrd. toe. De grootste drukverzwaring vindt plaats in
het zesde tot en met negende deciel; het tiende deciel toont een
zeer geringe toeneming van de premie-opbrengst doordat
nagenoeg alle huishoudinkomens in dit deciel boven de
premie-inkomensgrens liggen.

De vijfde regel van tabel 2 geeft de verandering in de
4. Budgettaire- en Verdelingseffecten van invoering van een
basisinkomen (WRR-variant)

In deze paragraaf worden de budgettaire- en Verdelingseffecten van invoering van een algemeen basisinkomen gesimuleerd met behulp van GENTAX-berekeningen op basis van
gegevens uit het WBO77. Om de Verdelingseffecten van
invoering van een basisinkomen te traceren, wordt eerst met
GENTAX (de verdeling van) bruto en netto inkomen van alle
WBO77-huishoudens berekend. Vervolgens wordt voor alle
WBO77-huishoudens opnieuw (de verdeling van) het netto en
bruto inkomen berekend, maar nu met inachtneming van de
aanspraken op het algemeen basisinkomen. Hierbij wordt het
gewijzigde schij ventarief van de loon- en inkomstenbelasting
toegepast.
De resultaten worden gepresenteerd in label 2. Huishoudens zijn in deze tabel in decielen ingedeeld op basis van het
bruto huishoudinkomen. Op de eerste regel geeft tabel 2 de

verdeling van het bruto inkomen (totaal f. 172,76 mrd.)
volgens WBO77. De volgende regel van de tabel geeft de
ESB 24-2-1982

opbrengst van de loon- en inkomstenbelasting per deciel, na
invoering van het basisinkomen en onder toepassing van het
verhoogde tarief. De totale extra opbrengst van de loon- en
inkomstenbelasting beloopt f. 26,15 mrd. Volgens verwachting dragen huishoudens in absolute zin (aanzienlijk) meer bij
naarmate het decielnummer hoger is. Relatief is de stijging

ook al groot voor huishoudens in het vierde en vijfde deciel.
De zesde regel van tabel 2 geeft de verandering in netto
inkomen (opnieuw in miljarden guldens per deciel) na
invoering van het basisinkomen, met inachtneming van het
gewijzigde tarief van de loon- en inkomstenbelasting (verhoging van alle schijfpercentages met 19 procentpunt). Het netto
inkomen van alle huishoudens samen daalt per saldo met
f. 0,58 mrd. Dit zelfde resultaat wordt gevonden door het
totaalbedrag wegens basisinkomen (+ f. 28,64 mrd.) te salderen met de hogere opbrengst wegens premies volksverzekerin-

17) Sociaal en Cultured Planbureau, Profiit van de overheid in 1977,
biz. 61.

203

Figuur 1. Mutatie in het netto huishoudinkomen van gehuwde
werknemers met twee kinderen jonger dan 16 jaarjn 1977 (in
gld X 7.000;

Figuur 2. Mutatie in het netto huishoudinkomen van ongehuwde
werknemers jonger dan 35 jaar in 1977 (in gld. X 1.000)

Netto
inkomen

Netto
inkomen
56
54

62
60
58
56
54
52
50
48
46
44
42
40
38

Voor invoering
van het
basisinkomen

Voor invoering
van het
basisinkomen.

52
50
48
46
44
42
40

Na invoering
van het basisinkomen

36
34
32
30

38
36
34
32
30
28
26
24

invoering
van het basisinkomen

28

26
24
22
20
18

Bruto inkomen huishouden
0 8 16 24 32 40 48 56 64 72 80 88 96 104112

gen (- f. 3,07 mrd.) en loon- en inkomstenbelasting(- f. 26,15
mrd.). Het blijkt dat de onderzochte variant van het basisinkomen inderdaad budgettair vrijwel neutraal is; de schatkist

wordt er per saldo nog f. 0,58 mrd. beter van.
De grootste winst na invoering van het basisinkomen valt
per saldo in het eerste en het zesde tot en met achtste deciel. In
het zesde tot en met achtste deciel worden de meeste gezinnen
gevonden, met lagere inkomens tot ca. anderhalf keer mo-

daal.
Invoering van een algemeen basisinkomen zal — bij de
gehanteerde veronderstellingen en uitgangspunten — leiden
tot een sterke inkomensherverdeling. Deze herverdeling gaat
in de eerste plaats ten koste van de hogere inkomens en komt
ten goede aan de lagere inkomensniveaus. Voorts vindt een
aanzienlijke herverdeling plaats ten gunste van huishoudens
met twee (al dan niet gehuwde) partners, ten koste van
alleenstaanden.

Om de mutatie van het netto huishoudinkomen bij verschillende inkomensniveaus gedetailleerder te traceren, zijn met
behulp van GENTAX ook standaardmodeiberekeningen
gedaan voor typische huishoudens. Daarbij zijn twee typerende gevallen onderscheiden:
— gehuwde werknemer in de marktsector, met twee kinderen
onder de 16 jaar; uitsluitend arbeidsloon (en kinderbij-

slag) als bron van inkomen; uitsluitend standaardaftrekposten 18); de gehuwde vrouw heeft geen eigen inkomsten;
— ongehuwde werknemer jonger dan 35 jaar in de marktsector, uitsluitend arbeidsloon als bron van inkomen; uitsluitend standaardaftrekposten 18).
Voor beide gevallen is eerst het netto huishoudinkomen in
1977 berekend, uitgaande van geldende wettelijke bepalingen
204

20
18
16
14
12

Bruto inkomen huishouden
0 8 16 24 32 40 48 56 64 72 80 88 96104 112

en tarieven. Vervolgens is verondersteld dat het basisinkomen
— als gepreciseerd in par. 2 — in 1977 al was ingevoerd en is
opnieuw het netto huishoudinkomen bij verschillende inkomensniveaus berekend. Figuur 1 brengt de mutatie in het
netto huishoudinkomen van gehuwde werknemers in de
marktsector bij verschillende inkomensniveaus in beeld.
Figuur 2 brengt de mutatie in het netto huishoudinkomen van
jongere ongehuwde werknemers in de marktsector in beeld.

De achteruitgang in netto huishoudinkomen is met arcering
aangegeven.

Gehuwde minimumloontrekkers ontvangen samen met
hun echtgenote in 1977 een basisinkomen van f. 8.500. Het
netto jaarinkomen van dit type huishouden zou per saldo
f. 3.997 hoger uitkomen. Gehuwde modale werknemers zien
het netto huishoudinkomen met f. 2.529 toenemen; bij een
loon van twee keer modaal neemt het netto inkomen van dit
type huishouden echter al af met f. 1.477, doordat de
verschuldigde publieke heffingen met een groter bedrag dan
het basisinkomen van f. 8.500 toenemen. Bij een loon van vier
keer modaal is de achteruitgang in netto huishoudinkomen
f. 12.611.
De ongehuwde minimumloner ontvangt in 1977 een basisinkomen van f. 4.250 maar gaat er desondanks netto al f. 672
op achteruit. Bij het modale-loonniveau schiet dit type
huishouden er netto al f. 2.025 bij in; bij twee en vier keer
modaal daalt het netto inkomen met f. 6.836 resp. f. 17.867.

18) Standaardaftrekposten zijn: de werknemersbijdrage voor de
premie particuliere pensioenverzekering; de beroepskosten en de reis-

kosten volgens het wettelijk forfait; en de premie AOW/AWW.

5. Budgettaire- en verdelingseffecten van een alternatieve
variant van bet basisinkomen
Op de in par. 2 ontwikkelde variant van het basisinkomen
is tweeerlei kritiek mogelijk. Aan de ene kant zullen volgens

velen de te verwachten gedragsreacties (als gevolg van de
resulterende ingrijpende inkomensherverdeling en de extreem
hoge tarieven van loon- en inkomstenbelasting) verwezenlijking van het basisinkomen-programma blokkeren. Maar aan
de andere kant zal de geschetste variant veel overtuigde
voorstanders van het basisinkomen niet ver genoeg gaan. Er is
immers principiele kritiek denkbaar op ten minste drie

punten:
1. de hoogte van het basisinkomen; een inkomen van deze
hoogte (f. 4.250 in 1977) kan moeilijk worden beschouwd
als voldoende financiele basis om van te leven;
2. het bereik van het basisinkomen; het is onredelijk dat
personen jonger dan 24 jaar geen aanspraak op een
basisinkomen hebben, terwijl zij — voor zover eigen
inkomsten genietend — wel aan de financiering daarvan
bijdragen;
3. de inverdieneffecten van het basisinkomen; het is niet
noodzakelijk het programma geheel te bekostigen door
een verhoging van publieke heffingen, aangezien invoering van een voldoende hoog basisinkomen de mogelijkheid biedt om op vergelijkbare sbciale-zekerheidsregelingen evenredig te bezuinigen.
Om aan deze principiele kritiek (ten dele) tegemoet te komen
is een alternatieve variant van het basisinkomen doorgerekend.
In deze variant is het bruto basisinkomen per individu gelijk
aan de helft van het bruto wettelijk minimumloon; dit geeft
voor 1977 een basisinkomen van f. 10.138. Ookjongeren van

18 tot 23 jaar krijgen aanspraak op een basisinkomen, dat —
afhankelijk van hun leeftijd — een bepaald percentage

bedraagt van het basisinkomen voor personen van 23 tot 65
jaar 19). Dit percentage is genomen, analoog aan de staffeling
van het wettelijk minimumjeugdloon 20). Voorts is verondersteld dat bestaande aanspraken op sociale uitkeringen (behalve AOW) worden gekort tot een bedrag ter grootte van de
eigen aanspraak op basisinkomen.
De belastingvrije som van de gehuwde vrouw is nu niet

meer gelijk gesteld aan haar aanspraak op een basisinkomen,
maar genomen conform het in 1977 geldende tarief. Ten slotte
is aangenomen dat alle schijfpercentages van het tarief van de
loon- en inkomstenbelasting met ten hoogste 20 procentpunt
kunnen worden verhoogd; dit geeft voor 1977 marginale
percentages die lopen van 40 tot en met 92 (zie label 1).
Op basis van WBO77 is met behulp van het rekenmodel
GENTAX nagebootst in welke mate dit drastische alternatief
budgettair neutraal zou kunnen worden ingevoerd. De kosten
van het basisinkomen zouden ten opzichte van de WRR-variant voor 1977 bijna verdriedubbelen: het alternatieve basisinkomen vergt f. 79,57 mrd. (tegen f. 28,64 mrd. voor de
WRR-variant). De opbrengst van de premies volksverzekeringen zou daartegenover toenemen met f. 6,63 mrd. en de
opbrengst van de loon- en inkomstenbelasting met maar liefst
f. 53,64 mrd. Berekeningen op basis van WBO77 indiceren
verder dat kortingen op bestaande sociale uitkeringen nog
eens f. 3,29 mrd. zouden opleveren. Dan resteert een tekort
van f. 16 mrd. Tabel 3 vat de budgettaire effect en van de
alternatieve variant samen.

Tabel 3. Begrotingseffecten van de alternatieve variant van het
basisinkomen op basis WBO77 (in mrd. gld.)
Kosten: invoering basisinkomen

79,57

Opbrengst: korting uitkeringen
meeropbrengst premies
idem Wasting
tekort

Totaal

ESB 24-2-1982

79,57

Totaal

3,29
6,63
53,64
16,01

79,57

Overigens doet zich hier wel een lastig probleem voor.
Zoals in par. 3 is aangestipt zijn uitkeringstrekkers in het
WBO77 met ca. 15% ondervertegenwoordigd. Dit betekent
onder andere dat de mogelijke korting op sociale uitkeringen
een grotere bezuiniging kan opleveren dan in label 3 is
vermeld. Vergelijking van de tolale uilkeringsbedragen
krachtens verschillende regelingen op basis van hel WBO77
mel lolaalbedragen uit de Meerjarenramingen sociale zekerheidsregelingen 1978 21) suggereert dat een exlra bezuiniging
op sociale uitkeringen in de orde van f. 4 a 6 mrd. mogelijk
zou zijn. Het ,,gat” zou dan uiteindelijk f. 10 a 12 mrd.
bedragen. Deze kloof dient dan te worden overbrugd door
middel van een aanzienlijke verhoging van nog andere
publieke heffingen dan de loon- en inkomstenbelasting en/of
door bezuinigingen op andere uitgaven.
Om twee redenen zien wij ervan af om de verdelingseffecten
van de alternatieve variant hier uitgebreid te presenteren 22).
In de eerste plaats met het oog op de ondervertegenwoordiging van sociale uitkeringen in het WBO77; in de tweede
plaats omdat het bezwaarlijk is om het budgettair tekort aan
huishoudens toe te rekenen: toerekening van de verhoging
van andere publieke heffingen dan loon- en inkomstenbelasting en van de verdelingseffecten van eventuele bezuinigingen
op uitgavenprogramma’s — om het tekort af te dekken—valt
bezwaarlijk op basis van het WBO77 te doen. Anderzijds
komt de alternatieve variant zozeer tegemoet aan principiele
kritiek die op de WRR-variant mogelijk is, dat enkele verdelingseffecten (gevonden met standaard-modelberekeningen)
worden ge’indiceerd (alles voor 1977).

Voor huishoudens waar twee gehuwde partners aanspraak
hebben op het basisinkomen zonder dat nog andere inkomsten worden genoten komt het netto huishoudinkomen uit op
f. 15.207 (inclusief kinderbijslag voor twee kinderen onder de
16 jaar); voor jongere ongehuwden die alleen een huishouden
voeren en die geen andere inkomsten hebben komt het netto
basisinkomen uit op f. 6.475.
Gehuwde minimumloontrekkers (met twee kinderen jonger dan 16 jaar) zien het netto huishoudinkomen toenemen
met f. 7.301. Tot boven het twee maal modale-loonniveau
ervaart dit type huishouden een — zij het met het inkomen
sterk in betekenis afnemende — vooruitgang in het netto
inkomen. Bij het niveau van vier keer modaal is de achteruit-

gang al meer dan f. 10.000.
Jongere ongehuwde minimumloners gaan er nog f. 983 op
vooruit; bij het modale-loonniveau is er al sprake van een
achteruitgang met f. 862, oplopend tot een vermindering van
het netto inkomen met f. 18.115 bij vier keer modaal.

Het verloop is analoog aan dat bij de WRR-variant maar de
vooruitgang is grosso modo groter en de achteruitgang
geringer of ongeveer in dezelfde orde van grootte. Dit wordt
verklaard uit het nog niet aan huishoudens toegerekende
tekort van f. 10 a 12 mrd., dat door aanvullende belastingverzwaringen resp. bezuinigingen op publieke uitgaven moet
worden gedekt (gegeven de randvoorwaarde van budgettaire
neutraliteit).

6. Uitvoeringstechnische problemen

Invoering van een algemeen basisinkomen als bedoeld in
paragrafen 2 en 5 zou — ook indien de uitbetaling aan een
andere instantie dan de rijksbelastingdienst wordt opgedra-

gen — voor de fiscus grote uitvoeringsproblemen scheppen.
19) In wezen is daarmee in een klap een nieuw stelsel van studiefinanciering verwezenlijkt.
20) Voor ieder jaar dat de minimumjeugdloner jonger is dan 23 jaar,
werd in 1977 7,5% op het wettelijk minimumloon in mindering
gebracht. Het minimumjeugdloon van een 18-jarige bedroeg zo b.v.
62,5% van het wettelijk minimumloon.
21) Zie Rijksbegroting 1978. hoofdstuk XV, Departement van Sociale Zaken, Tweede Kamer, zitting 1977-1978,14 800 XV, nr. 3,bijlage
VII, biz. 28-30.
22) Uitgebreider in P. A. de Graaf, Een basisinkomen voor iedereen:
nog een variant en zijn effecten, COEPS Notitie Basisinkomen BI/02,
RU Leiden, januari 1982.

205

Bij de voorgaande becijferingen is ervan uitgegaan dat de
(zeer) sterke stijging van de marginale druk(percentages) van
loon- en inkomstenbelasting geen gedragsreacties van contribuabelen oproept. Dit is een weinig realistische veronderstelling. Zeer waarschijnlijk zal het verhoogde tarief een impuls
betekenen voor het (legaal) ontwijken en (illegaal) ontduiken
van fiscale verplichtingen en ook los daarvan leiden tot een
(verdere) verharding van de relatie tussen de fiscus en de
belastingplichtigen. Hierop wordt in het bestek van dit artikel
niet dieper ingegaan.
Een ander uitvoeringstechnisch probleem van formaat
bestaat hierin dat zonder aanvullende maatregelen in principe
door de fiscus miljoenen extra aanslagen voor de inkomstenbelasting en wegens premies volksverzekeringen zouden
moeten worden opgelegd. Dit probleem zou kunnen worden
ondervangen door aan iedere gerechtigde een netto bedrag
wegens basisinkomen uit te keren, zodanig dat de voorheffingen (in de vorm van over het basisinkomen ingehouden
loonbelasting en premies volksverzekeringen) tevens eindheffing zijn ingeval de ontvanger geen andere (arbeids)inkomsten heeft. De bestaande inhoudingstabellen voor werkgevers
kunnen vervolgens (voor iedere relevante leeftijdsgroep en
onderscheiden naar burgerlijke staat) worden ,,opgeschoven”
in die zin dat met het ontvangen van een basisinkomen en

daarover ingehouden voorheffingen rekening wordt gehouden. De Wet op de loonbelasting 1964 opent hiertoe reeds
thans de mogelijkheid (de samenvoegingsbepalingen van
artikel 33).
Gezien de noodzakelijke verhoging van het tarief van de

loon- en inkomstenbelasting rijst nog wel de vraag of het
basisinkomen niet beter kan worden gefinancierd door een

verhoging van de omzetbelasting (BTW). Een belasting naar
de toegevoegde waarde heeft op zich geen bredere grondslag
(,,draagvlak”) dan een belasting welke het persoonlijke
inkomen als aangrijpingspunt neemt. Maar exporterende
ondernemingen krijgen de voordruk van de omzetbelasting
gerestitueerd, waardoor de belastingverzwaring ter financiering van het basisinkomen — althans op het eerste oog — niet
ten koste gaat van de exportpositie. Alles hangt hier echter af
van de gehanteerde afwentelingsveronderstellingen. Indien
BTW-verhoging en resulterende binnenlandse prijsstijgingen
zich vertalen in aanvullende (en gehonoreerde) looneisen,
geeft dit dezelfde effecten als afwenteling van een verzwaring

van loon- en inkomstenbelasting. Over de ,,afwentelingselasticiteit” van de voomaamste Nederlandse publieke heffingen
is onvoldoende met zekerheid bekend om ter zake definitieve
uitspraken te doen. Dat zo zijnde, kleeft aan financiering van
het basisinkomen door verhoging van de omzetbelasting (in
plaats van verhoging van de loon-/inkomstenbelasting) een
duidelijk bezwaar uit het oogpunt van het streven naar een
redelijke inkomensverdeling. De druk van de omzetbelasting
(en accijnzen) als percentage van het bruto inkomen verloopt
duidelijk degressief, die van de loon-/inkomstenbelasting
duidelijk progressief 23).
7. Voornaamste conclusies

In dit artikel zijn enkele budgettaire- en verdelingseffecten
in kaart gebracht van invoering van een (algemeen) basisinkomen. In de tweede paragraaf werden de hoedanigheden van

het basisinkomen (de ,,WRR-variant”) gepreciseerd: iedere
Nederlander van 24 tot 65 jaar zou een individuele aanspraak
krijgen op f. 5.000 basisinkomen (guldens van 1980). De
kosten van het programma zouden ongeveer f. 36 mrd.
bedragen. Er is uitgegaan van een budgettair neutrale financiering via adequate verhoging van het tarief van de loon- en
inkomstenbelasting. Daartoe is in de tweede paragraaf een

nieuw tarief afgeleid. De schijfpercentages zouden over de
hele linie met 19 procentpunt moeten worden verhoogd. Er is
verondersteld dat de resulterende, zeer aanzienlijke belastingverzwaring geen gedragsreacties van belastingplichtigen op206

roept. Tevens is aangenomen dat invoering van het basisinko-

men evenmin andere gedragsveranderingen (b.v. op de arbeidsmarkt) induceert.
Om een kwantitatieve beschrijving te geven van de budgettaire- en verdelingseffecten van invoering van zo’n basisinkomen onder gelijktijdige verhoging van de tarieven van loon-en

inkomstenbelasting is het nodig over voldoende gegevens te
beschikken, alsmede over een uitgebreid rekenmodel. De
budgettaire- en verdelingseffecten zijn —voor 1977 — gesimuleerd op basis van gegevens uit het CBS Woningbehoeften
Onderzoek 1977 (WBO77) met GENTAX, een uitgebreid
rekenmodel dat is ontwikkeld door het COEPS van de RU
Leiden. Dit gegevensbestand en het gehanteerde rekenmodel
GENTAX werden in de derde paragraaf besproken.
Paragraaf 4 gaf budgettaire- en verdelingseffecten van
invoering van het basisinkomen—in 1977 — op basis van een
GENTAX-simulatie met WBO77-gegevens. De resultaten
zijn samengevat in tabel 2. De verdelingseffecten zijn gepresenteerd voor WBO77-huishoudens, ingedeeld naar decielen
bruto inkomen. Het basisinkomen blijkt meer dan evenredig
ten goede te komen aan huishoudens in het vijfde tot en met
tiende deciel. Dit hoeft weinig verwondering te wekken,
aangezien het eerste tot en met vierde deciel in verhouding
veel jongeren en bejaarden bevatten. In wellicht nog grotere
mate speelt een rol dat vanaf het vierde deciel het aantal
gehuwden per deciel sterk toeneemt. Rekening houdend met
de noodzakelijke belastingverzwaringen valt per saldo het
grootste voordeel toe aan huishoudens in het zesdetot en met
achtste deciel. Dit zijn tevens de decielen waarin de meeste
gezinnen met een minimuminkomen tot ca. anderhalf keer
modaal worden aangetroffen. Uitgaande van een basisinkomen van f. 4.250 in 1977 (overeenkomend met f. 5.000 in
1980) belopen de budgettaire lasten f. 28,6 mrd.; de meeropbrengst van publieke heffingen beloopt f. 29,2 mrd. De
operatic is derhalve budgettair neutraal.
Paragraaf 4 gaf tevens resultaten van standaardmodelberekeningen voor werknemers in de marktsector (in 1977).
Blijkens figuren 1 en 2 zal invoering van een basisinkomen
—bij de gehanteerde veronderstellingen en uitgangspunten
—leiden tot een sterke herverdeling van inkomens. Deze
herverdeling gaat in de eerste plaats ten koste van de hogere
inkomens en komt ten goede aan de lagere inkomensniveaus.
Het omslagpunt ligt ruwweg bij anderhalf keer modaal.
Voorts vindt een aanzienlijke inkomensoverheveling plaats
ten gunste van huishoudens met twee (gehuwde) partners, ten
koste van alleenstaanden.
Op de ,,WRR-variant” is kritiek mogelijk, onder meer wat
betreft de hoogte en het bereik van het basisinkomen-programma en omdat rekening mag worden gehouden met
bepaalde inverdieneffecten. In de vijfde paragraaf is een
alternatieve variant gepresenteerd, die grotendeels aan de
genoemde tegenwerpingen tegemoet komt; om twee redenen
is deze variant slechts summier besproken. Ondanks een
verhoging van alle schijfpercentages van het tarief van de
loon- en inkomstenbelasting met 20 procentpunt blijkt deze
variant niet budgettair neutraal te financieren, tenzij andere
publieke heffingen met f. 10 a 12 mrd. worden verhoogd of
bezuinigingen in een zelfde orde van grootte plaatsvinden.
In paragraaf 6 is tot slot kort stilgestaan bij enkele
uitvoeringstechnische problemen bij invoering van een basisinkomen, met name voor de belastingdienst.
Op grond van de gevonden resultaten moet invoering van
een algemeen basisinkomen tot een utopie worden bestempeld, welke alleen in ,,nergensland” spoedig kan worden
verwezenlijkt.
C. A. de Kam
P. A. de Graaf
23) R. Goudriaan, F. G. van Herwaarden en C. A. de Kam, De
drukverdeling van omzetbelasting en accijnzen, 1974-1975, ESB. 11
februari 1981, biz. 128-133.

Auteurs