Ga direct naar de content

Een alternatieve groeitheorie

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: mei 6 1992

Boeken
Een alternatieve
M.F. Scott, A new view of economic growth, Oxford University Press,

Oxford, 1989, paperback-editie 1991, xlix + 592 biz.
Scotts boek heeft het karakter van
een echt levenswerk. Nu dient gezegd dat de schrijver zijn sporen als
econoom al verdiend had, toen hij in
het midden van de jaren zeventig
aan dit magnum opus begon. Maar
meer dan tien jaar lang heeft hij vrijwel al zijn onderzoekstijd aan dit onderwerp, dat hem obsedeerde, besteed. Met zijn geheel eigen en
eigenzinnige inzichten over het hoe
en het waarom van de economische
groei, positioneert Scott zich als eenling tegenover het scala aan gangbare denkbeelden over economische
groei. Tijdens het schrijven van dit
boek heeft Scott, gezien de referenties aan zijn eigen werk, slechts in
beperkte mate zijn denkbeelden in
artikelen naar buiten gebracht, en zodoende blootgesteld aan een openbare wetenschappelijke discussie.
Daarom draagt dit boek vrijwel het
volledige gewicht om aan Scotts
nieuwe groeitheorie in de wetenschappelijke wereld bekendheid te
geven. Dit getuigt van een bewonderenswaardige gemoedsrust, die in
deze tijd van ‘publish or perish’ welhaast anachronistisch aandoet.
De kans dat zo’n werk onopgemerkt
in de boekenkast verdwijnt, is natuurlijk levensgroot. Daarbij komt
dat de groeitheorie tot voor kort een
tijdlang uit de mode is geweest.
Toch heeft Scotts boek veel aandacht gekregen. Dat komt omdat de
publikatie ervan samenvalt met de
opkomst van de zogeheten ‘endogene groeitheorie’. Deze heeft tot een
hernieuwde belangstelling van economen voor de determinanten van
economische groei geleid en is in
korte tijd tot een van de belangrijkste aandachtsgebieden van de macroeconomie uitgegroeid. Wellicht hebben deze ontwikkelingen de publikatie van Scotts boek ook verhaast,
want het onderzoek is, zoals Scott in
zijn voorwoord vermeldt, nog lang
niet af.

Produktiefunctie overboord
Het boek bestaat uit vier delen. Het
eerste deel (“materials’) bevat de be-

ESB 6-5-1992

nodigde definities voor economische groei. Daarnaast geeft het een
overzicht van de gestileerde feiten
met betrekking tot de macro-economische ontwikkelingen op lange termijn in drie industrielanden (VS, Japan, VK). De opmerkelijkste conclusie van dit deel is dat volgens Scott
de kapitaalgoederenvoorraad, gemeten als som van de investeringen,
geen bruikbaar concept voor een empirische groeitheorie is.
In deel twee wordt in het verlengde
hiervan ook de produktiefunctie
overboord gezet. Deel twee (‘demolition’) behandelt Scotts kritiek op de
bestaande groeitheorieen. Opmerkelijkerwijs komt deze kritiek op de traditionele, neo-klassieke groeitheorie, afgezien van het gebruik van de
produktiefunctie, vrijwel geheel
overeen met de kritiek die de basis
vormt voor de moderne endogene
groeitheorie. Het voornaamste bezwaar tegen de traditionele groeitheorie is dat deze geen verklaring
geeft voor de belangrijkste determinant van de economische groei, namelijk de technische ontwikkeling.
Volgens de traditionele groeitheorie
kunnen permanente verschillen in
groeitempo, wanneer het groeitempo per hoofd van de bevolking
wordt gemeten, uitsluitend het gevolg zijn van verschillen in het tempo van de technische ontwikkeling.
En deze technische ontwikkeling is
een exogeen gegeven: ‘manna from
heaven’. Zo leidt volgens de traditionele groeitheorie bij een gelijke technische ontwikkeling iedere investeringsinspanning uiteindelijk tot hetzelfde groeitempo. Zowel de moderne endogene groeitheorie als de
groeitheorie van Scott pogen verschillen in groeitempo, en daarmee
dus de technische ontwikkeling, binnen het groeimodel te verklaren. Het
is dus niet zozeer de groei zelf, maar
de technische ontwikkeling die
wordt geendogeniseerd.
Scott vergelijkt de economische
groei met het beklimmen van een
berg. Volgens de traditionele theorie
is er een roltrap die de berg opgaat.

Hoe hoger men de berg opklimt, des
te mooier wordt het uitzicht. Men
kan op de roltrap blijven staan en zo
vanzelf omhoog gaan. Maar men kan
ook de roltrap opklimmen. Wanneer
men dat doet (dus zich extra investeringsinspanningen getroost), kan
men sneller van het mooie uitzicht
genieten. Helaas wordt het echter
steeds moeilijker om de vooruitgeschoven positie op de roltrap te
handhaven, zodat het voordeel van
een beter uitzicht teniet wordt gedaan door de moeite die het kost op
de roltrap verder te klimmen. De uiteindelijke klimsnelheid is voor iedereen, waar men zich ook op de roltrap bevindt, hoog of laag, hetzelfde.
Volgens Scott is daarentegen economische groei als een berg die zelf beklommen moet worden. Wanneer
men klimt, kan men niet van het uitzicht genieten. Zo af en toe moet
men dan ook stoppen voor het
mooie uitzicht en ook om de beste
route naar boven te verkennen. Die
route ligt niet vast en de klimsnelheid hangt behalve van de inspanningen ook van het inzicht en het geluk in het vinden van de juiste route
af. Bij het klimmen kan men steeds
maar een klein stukje van de verdere
route overzien. Maar wanneer men
samen met anderen klimt kan men,
indien de medeklimmers dicht in de
buurt zijn, van hun advies gebruik
maken. Omgekeerd wordt ook aan
de medeklimmers advies gegeven.
Een ieder heeft zo zijn eigen klimtempo, waarbij degenen beneden
een sneller tempo kunnen onderhouden dan de voorklimmers, wanneer
ze tenminste goed gebruik maken
van de ervaring en het advies van de
voorklimmers. De afbeelding op de
kaft van Scotts boek verbeeldt deze
technologische klauterpartij. Een
Amerikaanse klimmer staat op een
bergplateau van het uitzicht te genieten, terwijl een Japanse klimmer en
daarachter een Engelse klimmer nog
bezig zijn om het plateau te bereiken.

De groeimogelijkhedencurve
In deel drie (‘construction’) zet Scott
zijn eigen groeitheorie uiteen. Het
groeimodel van Scott beperkt zich
tot de verklaring van het groeitempo
en verschillen daarin, maar verschaft
met opzet geen inzicht in het niveau
van de economische bedrijvigheid.
In het model van Scott staat de zogeheten groeimogelijkhedencurve centraal. Deze vervangt de produktiefunctie en geeft bij een gegeven
investeringsinspanning de ruil aan

tussen het groeitempo en de arbeidsbesparing1. Een belangrijke parameter hierbij is de radius (p) die de
plaats van de groeimogelijkhedencurve aangeeft. Een hogere waarde
van p betekent dat de groeimogelijk-

benut. Overigens heeft Scott voor
het Verenigd Koninkrijk al expliciet
rekening gehouden met een dergelijke onderbenutting, die tot uitdruk-

del geen endogene verklaring bie,dt
voor veranderingen in de waarde
van deze radius. Daarom is het ei-

king komt in een lage waarde van
de radius, door voor dat land een

genlijk nog steeds geen echte endogene groeitheorie. De beleidsimplicatie van Scotts theorie is weliswaar

dummy in de regressievergelijking
op te nemen. Al met al ligt het feit
dat Scott in zijn groeitoerekening

dat de verhoging van de investeringsinspanning tot een blijvend hoger
groeitempo kan leiden, maar dat

slechts tot kleine onverklaarde aandelen komt volledig in de berekeningsmethode besloten. Het impliceert niet dat deze groeitoerekeningsmethode beter voldoet dan de

groeitempo hangt tevens van de radius af. Over de manier waarop deze

wezenlijk van de moderne endoge-

son) geeft ook Scott (label 10.2, biz.

meer traditionele groeitoerekening.
Het cruciale belang van de investeringsactiviteit volgens de groeitheorie van Scott komt het meest duidelijk naar voren wanneer hij zijn
eigen groeitheorie confronteert met

299 van de paperback-editie) een
toerekening van de totale waargenomen groei aan een aantal oorzaken.
Dit gebeurt op basis van een regres-

de wet van Verdoorn. Volgens de
wet van Verdoorn bestaat er een direct verband tussen de groei van de
arbeidsproduktiviteit en de produk-

ten van investeringen in onderzoek
en ontwikkeling (O&O), de mogelijke schaalvoordelen in het produktie-

sievergelijking, waarvan de specifica-

tiegroei. Volgens Scott is daarente-

tie een soort herleide vorm van

gen de groei van de arbeidsproduktiviteit recht evenredig met de groei

kapitaal benadrukt. Wel blijft in de
moderne endogene groeitheorie de
produktiefunctie, met voorraadgrootheden als argumenten, een centrale

heden zich uitbreiden, terwijl een

verlaging van p op een vermindering
van de investeringsmogelijkheden
duidt.
Deel vier (‘use’) is het omvangrijkste
deel van het boek. Hierin laat Scott
zien dat zijn theorie goed in staat is
om de feitelijke economische groei
en groeiverschillen in een aantal landen en perioden te verklaren. Naar

analogic van de gebruikelijke groeitoerekeningstechnieken (van bij
voorbeeld Solow, Denison en Maddi-

Scotts groeimodel is. Hierin worden
de door Scott aangemerkte oorzaken
van groei in een dwarsdoorsnede

van de investeringen. Men zou dit

van verschillende landen en perioden met de feitelijke groei geregres-

de wet van Scott kunnen noemen.
De radius van de groeimogelijkhedencurve is een belangrijke parame-

seerd. Aangezien deze regressievergelijking geen constante term kent,
wordt de feitelijke groei gemiddeld

ter in deze wet van Scott. En deze radius verschilt van land tot land. Ook
in het laatste hoofdstuk, waarin Scott

te bei’nvloeden valt verschaft Scotts
formele model geen informatie. In
dit opzicht verschilt Scotts theorie
ne groeitheorie. Deze endogene

groeitheorie, die op neo-klassieke
beginselen berust, geeft wel een endogene verklaring voor groeiverschillen. Hierbij worden de externe effec-

proces en de rol van het menselijke

plaats innemen. Scotts theorie laat

op zeer ingenieuze wijze zien hoe
de groei-analyse het zonder deze heilige koe van de (neo-klassieke) economen kan stellen. Daarom is het
toch een goede samenloop van omstandigheden dat Scotts boek de aandacht heeft gekregen die het ver-

genomen door de gekozen oorzaken

de produktiviteitsvertraging die na

volledig verklaard. Naast een inhaaleffect zijn de belangrijkste groeideterminanten de investeringsactiviteit

1973 in de Westerse industriele wereld is opgetreden, poogt te verklaren aan de hand van zijn theorie,

en de groei van het arbeidsaanbod.

speelt deze radius een voorname rol.

Frank den Butter

Opmerkelijk is dat in Scotts steek-

ve onverklaarde groei kent. Volgens

Een aanzienlijk deel van de produktiviteitsvertraging wordt namelijk toegeschreven aan de daling van deze

Hoogleraar algemene economic aan de
Vrije Universiteit, Amsterdam.

de regressielijn zou de gemiddelde
groei in Nederland (periode 1955-

radius, hetgeen crop duidt dat de investeringsmogelijkheden zijn afgeno-

1962) ongeveer anderhalf procent
hoger hebben moeten uitkomen dan

men.

deze in feite is geweest. Kennelijk

Geen endogene groeitheorie

zijn in die periode in ons land de investeringsmogelijkheden niet goed

Mijn belangrijkste bezwaar tegen de

van Schaik, Economische groei in internationaal perspectief, ESB, 6 maart 1991,

groeitheorie van Scott is dat zijn mo-

biz. 244-248.

proef Nederland de hoogste negatie-

dient.

1. Voor een uitgebreidere beschrijving

van de groeitheorie van Scott, zie
Th.C.M.J. van de Klundert en A.B.T.M.

Auteur