Ga direct naar de content

Economische kosten van de tweede intifada

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: mei 2 2008

internationaal

Economische kosten van de
tweede intifada
Op 29 september 2000 brak in Israël en zijn nederzettingen,
de Westelijke Jordaanoever en de Gazastrook de tweede
intifada uit. Behalve veel persoonlijk leed heeft deze grote
schade berokkend aan de economie van de Palestijnse
delen. Twee studies van het IMF geven een schatting van
deze schade, de uitkomst komt overeen met het bedrag dat
de Palestijnse Autoriteit recentelijk vroeg op de donorconferentie te Parijs.

D

e afgelopen twintig jaar kende de
Palestijnse economie zeer turbulente
periodes. In 1987 brak de eerste intifada
(Arabisch voor opstand) uit als protest
tegen de militaire bezetting door Israël. In datzelfde
jaar splitste de islamitische verzetsbeweging Hamas
zich af van de Moslimbroederschap. Hamas wordt
door Israël en de Westerse landen tot op de dag
van vandaag als een terroristische organisatie beschouwd en is daarom geen gesprekspartner in het
vredesproces. De eerste intifada eindigde in 1993
met de vredesovereenkomst van Oslo. Israël en de
Palestijnse Bevrijdingsorganisatie (PLO) erkenden
elkaar wederzijds en stelden een vijfjarenplan op om
de overblijvende geschilpunten op te lossen. De PLO
bestond toen uit vier verzetsbewegingen waarvan
Fatah (Bevrijdingsbeweging van Palestina) veruit de
belangrijkste was. Hamas maakte er geen deel van
uit. Tot 2003 werd Fatah beschouwd als een terroristische organisatie, daarna als de gesprekspartner
in het vredesproces. De belangrijkste gebeurtenissen met belangrijke economische gevolgen vanaf
1995 waren: de moord op de Israëlische premier
Yitzhak Rabin in november 1995; het uitbreken
van de tweede intifada in september 2000; de
Routekaart naar Vrede van het Kwartet: Verenigde
Staten, Verenigde Naties, Europese Unie en Rusland
in april 2003; de verkiezingsoverwinning van Hamas
in januari 2006; de staatsgreep van Hamas in juni
2007 waardoor Hamas thans de macht heeft in de
Gazastrook en Fatah op de Westelijke Jordaanoever.

Geraadpleegde bronnen

Paul de Boer
Universitair docent aan
de Erasmus Universiteit
Rotterdam

268

ESB

In 2003 publiceerde het Internationale Monetaire
Fonds (IMF, 2003) het rapport West Bank and Gaza:
Economic Performance and Reform under Conflict
Condition waarin werd ingegaan op de gevolgen
van de tweede intifada. Meer recentelijk publiceerden het IMF en de Wereldbank (WB) gezamenlijk
(IMF en WB, 2007) het rapport: West Bank and
Gaza: Economic Developments in 2006 – A First
Assessment, waarin wordt ingegaan op de econo-

93(4534) 2 mei 2008

mische gevolgen van de verkiezingsoverwinning
van Hamas. Dit document diende als voorbereiding
op de eerste donorconferentie in tien jaar die op
19 december 2007 in Parijs werd gehouden. De
Palestijnse Autoriteit vroeg ruim 5,5 miljard dollar voor haar Hervormings- en Ontwikkelingsplan
2008–2010. Donoren hebben een bedrag van zeven
miljard dollar toegezegd.

Groei en conflict
Door naar de ontwikkeling van het reële bruto binnenlands product (bbp) en van het reële bruto nationale inkomen (bni) ten tijde van de tweede intifada
te kijken, kan afgeleid worden hoe groot de invloed
van de tweede intifada is geweest. In Tabel 1 worden
de groeivoeten gegeven van het reële bbp en van het
reële bni over de periode 1995–2006, evenals de
groeivoet van het reële bruto beschikbare nationale
inkomen (bbni) over de periode 1999–2006 (gegevens over 1995–1998 zijn niet beschikbaar). De
groeivoeten die in het eerste gedeelte (1994–2000)
van Tabel 1 staan vermeld, zijn ontleend aan Tabel
2.1 van IMF (2003) en die in het tweede deel
(1999–2006) aan Tabel 2 van IMF en WB (2007).
De indexcijfers zijn uit deze gegevens berekend. Als
basisjaar is 1999 gekozen omdat dit het laatste volledige jaar is voor de tweede intifada.
Op grond van de groeivoeten van het reële bbp en
het reële bni zijn vier periodes te onderscheiden:
Ten eerste, de jaren van de pre-intifada (1994–
1999) waarin zowel het reële bbp als het reële bni,
met uitzondering van 1996, fors steeg: het reële
bnp steeg gemiddeld met 8,2 procent en het reële
bni met 9,2 procent. In november 1995 werd de
Israëlische premier Rabin vermoord, wat leidde tot
politieke onrust. Daardoor werd in 1996 de grens
tussen Israël en de Palestijnse gebieden regelmatig
afgesloten waardoor veel Palestijnse arbeiders niet
in Israël en zijn nederzettingen konden gaan werken.
Omdat inkomen uit arbeid in Israël en zijn nederzettingen een zeer belangrijke bron van inkomsten is (in
1999 bedroeg het twintig procent van het bbp, (IMF,
2003) zie Tabel 2) liepen de groeipercentages in
1996 drastisch terug.
Ten tweede, de tweede intifada: 2000–2002,
waarin het reële bbp en het reële bni fors daalden
(het bnp met gemiddeld 10,2 procent en het bni
met gemiddeld 12,2 procent). Deze daling werd veroorzaakt door de economische boycot door Israël. De
boycot hield in dat er beperkingen werden opgelegd
aan de bewegingsvrijheid van Palestijnen en hun
goederen, het aantal verleende werkvergunningen

in Israël en zijn nederzettingen drastisch werden
verminderd en de invoerrechten en de btw die Israël
namens de Palestijnse Autoriteit int (alle in- en
uitvoer van de Palestijnse gebieden geschiedt via
Israël) door Israël in beslag werden genomen.
Ten derde, de periode van de Routekaart naar Vrede:
2003–2005, waarin er sprake is van een gematigde
groei: het reële bbp en bni stegen beide gemiddeld
met 5,9 procent.
Ten vierde, de periode na de verkiezingsoverwinning van Hamas in 2006. De Palestijnse gebieden
werden geconfronteerd met binnen- en buitenlandse
spanningen. De internationale gemeenschap reageerde met een diplomatiek en financieel isolement.
De economische schade, gemeten met de procentuele daling in het reële bbp en bni, is aanzienlijk.
De conclusie is dat, gemeten op basis van economische gevolgen, de tweede intifada van 29 september
2000 tot ultimo 2002 heeft geduurd, een periode
van zevenentwintig maanden.

Intifada en krimp
Uit de indexcijfers die in Tabel 1 zijn gegeven, volgt
dat over de periode 2000–2002 het reële bbp
met 27,5 procent is gedaald en het reële bni met
bijna een derde. Het reële bbni ten slotte, is met
11,3 procent gedaald. Uit gegevens ontleend aan
IMF en WB (2007) is Tabel 2 afgeleid waarin het
reële bbp, bni en bbni zijn gedesaggregeerd in hun
bestanddelen.
De consumptieve bestedingen van huishoudens zijn
met 18,5 procent gedaald, terwijl de consumptie van
de Palestijnse Autoriteit (die grotendeels bestaat uit
ambtenarensalarissen) met negen procent is gedaald.
De bruto investeringen van bedrijven zijn met meer
dan zestig procent gedaald en die van de Palestijnse
Autoriteit met ongeveer dertig procent. De uitvoer is
bijna gehalveerd, terwijl de importen met ongeveer
dertig procent daalden. Het tekort op de handelsbalans is in reële termen van 2.928 naar 2.135 miljoen
dollar gedaald. Het saldo van de uit het buitenland
ontvangen primaire inkomens (uit Israël en zijn nederzettingen) is iets meer dan gehalveerd.
Het bruto beschikbaar nationaal inkomen is met
11,3 procent gedaald. Dit komt omdat de buitenlandse hulp en de financiële steun van familie
woonachtig in het buitenland bijna verviervoudigd
is. Gedurende de intifadajaren heeft de stijging van
deze inkomensoverdrachten ervoor gezorgd dat het
reële beschikbare nationale inkomen aanzienlijk minder is gedaald dan het reële binnenlandse product
en het reële nationale inkomen. Het is mede aan
deze steun te danken dat de Palestijnse economie
niet helemaal is ingestort.

Tabel 1

Groeivoet en indexcijfer van het reële bbp, bni en bbni.

Jaar

Groeivoet
reëel bbp

Groeivoet
reëel bni

Groeivoet
reëel bbni

1994
1995

Indexcijfer
reëel bbp

Indexcijfer
reëel bni

67,3
6,1

64,5

71,4

8,5

Indexcijfer
Reëel bbni

70,0
70,6

1996

2,5

0,8

73,2

1997

12,2

12,4

82,1

79,3

1998

11,8

16,3

91,8

92,3

1999

8,9

8,4

7,8

100

100

92,8
100

2000

–5,4

–6,8

–3,5

94,6

93,2

2001

–15,4

–20,1

–4,4

80,0

74,5

96,5
92,3

2002

-9,4

–9,1

–3,8

72,5

67,7

88,7

2003

5,5

6,6

–0,4

76,7

72,2

88,4

2004

6,0

4,3

4,4

81,3

75,3

92,3

2005

6,0

6,8

5,2

86,2

80,4

97,1

2006

–8,0

–7,7

0,0

79,3

74,3

97,1

Bron: IMF(2003), IMF en WB (2007)
Tabel 2

Nationale rekeningen 1999 en 2002 (prijzen 1999, miljoenen dollars).

1999

2002

4.510

3.675

81,5

Autoriteit

1.049

956

91,1

Bruto investeringen bedrijven

1.415

533

37,7

320

222

69,6

Consumptieve bestedingen huishoudens

Index
1999=100

Consumptieve bestedingen Palestijnse

Bruto investeringen Palestijnse Autoriteit
Veranderingen in voorraden

151

23

15,1

Uitvoer van goederen en diensten

896

467

52,1

Invoer van goederen en diensten (–)

3.824

2.602

68,1

Bruto binnenlands product

4.517

3.275

72,5

937

417

44,5

5.454

3.692

67,7

399

1.503

376,7

5.853

5.194

88,7

Saldo uit het buitenland
ontvangen primaire inkomens
Bruto nationaal inkomen
Saldo uit het buitenland
ontvangen inkomensoverdrachten
Bruto beschikbaar nationaal inkomen
Bron: IMF en WB (2007)

economische kosten van de intifada gemaakt in termen van het nominale bni. De
gegevens over de jaren 1999 tot en met 2002, vermeld in de tweede kolom van
Tabel 3, zijn ontleend aan IMF en WB (2007). Om een schatting te maken van
de kosten, moeten we een schatting maken van het nominale bni indien er geen
intifada zou zijn geweest. Daartoe wordt het gematigde groeiscenario dat het IMF
en de Wereldbank hanteren voor de ontwikkeling van het bbp
Tabel 3

Geschatte kosten tweede intifada
(miljoenen dollars).

Nominaal bni

Nominale kosten van zevenentwintig
maanden intifada
Omdat het effect van het beleid van Israël om uit
veiligheidsoverwegingen zo min mogelijk Palestijnse
arbeiders toe te laten is verwerkt in het bruto nationale inkomen, wordt hier de schatting van de

Nominaal bni groeiscenario

1999

5.454

5.454

2000

5.274

5.786

512

2001

4.193

6.139

1.946

2002

3.546

6.512

2.966

Totaal

Kosten

5.424

Bron: IMF en WB (2007)

ESB

93(4534) 2 mei 2008

269

Tabel 4

Geschatte kosten tweede intifada (dollar per hoofd).

Nominaal
bbni
(x 1.000)

Nominaal
bbni per
hoofd

Nominaal
bbni groeiscenario
(x 1.000)

Nominaal
bbni per
hoofd groeiscenario

Kosten per
hoofd

1999

5.853

1.938

5.853

1.938

2000

5.860

1.861

6.209

1.972

111

2001

5.557

1.697

6.588

2.012

315

2002

4.985

1.469

6.989

2.059

590

Bron: IMF en WB (2007)

(drie procent reële groei en drie procent prijsstijging) van toepassing verklaard op
het bni (IMF en WB, 2007). In de derde kolom van Tabel 3 is, uitgaande van het
bni van 1999 (het laatste volledige jaar voor de tweede intifada) berekend wat
het bni volgens het groeiscenario zou zijn geweest. Het verschil van de cijfers in
de derde en de tweede kolom is in de vierde kolom gegeven als zijnde de geschatte kosten van de intifada per jaar.
De geschatte kosten van zevenentwintig maanden intifada bedragen 5.424
miljoen dollar, een bedrag dat vrijwel gelijk is aan het bedrag dat de Palestijnse
Autoriteit op de donorconferentie in Parijs vroeg voor de financiering van haar
Hervormings- en Ontwikkelingsplan 2008–2010. De geschatte kosten zijn ook
vrijwel gelijk aan het bni van 1999. Het is dus alsof over een periode van zevenentwintig maanden de Palestijnse ingezetenen een jaar lang niet hebben gewerkt
in de Palestijnse gebieden of in Israël en zijn nederzettingen.

Nominale kosten per hoofd van de bevolking
De reële inkomensoverdrachten uit het buitenland zijn gedurende de tweede intifada bijna verviervoudigd, zodat de economische invloed van de tweede intifada
op de Palestijnse ingezetenen minder dramatisch is geweest dan op grond van
de daling van het nominale bni verwacht zou kunnen worden. Om deze reden
wordt de schatting van de economische gevolgen van de intifada in termen van
het nominale bruto beschikbare nationale inkomen per hoofd van de bevolking
gemaakt. De tweede en derde kolom van Tabel 4 zijn ontleend aan IMF en WB
(2007). Het nominale bbni per hoofd is gedurende de intifada met ongeveer
een kwart gedaald van 1.938 naar 1.469 dollar. In de vierde kolom is het bbni
volgens het groeiscenario berekend. Hierbij wordt verondersteld dat zonder de
intifada de inkomensoverdrachten uit het buitenland, net als bnp en bni, reëel
met drie procent zouden zijn gestegen bij een prijsstijging van drie procent. In
de vijfde kolom staat het nominale bbni per hoofd van de bevolking volgens het
groeiscenario vermeld. Volgens dit scenario zou het nominale bbni per hoofd zijn
gestegen naar 2.059 dollar, een stijging van 5,6 procent. In de zesde kolom zijn
de geschatte kosten per hoofd per jaar berekend door het verschil te nemen van
de cijfers in de vijfde en de derde kolom.
De geschatte kosten per hoofd van de bevolking in de eerste drie maanden van
de intifada bedroegen 111 dollar, deze stegen tot 315 dollar na vijftien maanden,
en tot 590 dollar na zevenentwintig maanden; een bedrag dat gelijk is aan dertig
procent van het nominale bbni per hoofd in 1999.

Conclusie
Gemeten op basis van economische gevolgen heeft de intifada ­ evenentwintig
z
maanden geduurd: van 29 september 2000 tot ultimo 2002. De kosten
worden geschat op 5.424 miljoen dollar, een bedrag dat gelijk is aan het
nominale bruto nationale inkomen van 1999, het laatste volledige jaar voor de
tweede ­ntifada. Het bedrag is tevens gelijk aan het bedrag dat de Palestijnse
i
Autoriteit op de donorconferentie afgelopen december in Parijs heeft gevraagd
voor de financiering van haar Hervormings- en Ontwikkelingsplan 2008–2010.
De kosten in termen van het nominale bruto beschikbare nationale inkomen
per hoofd van de bevolking, ten slotte, bedragen naar schatting dertig procent
van het bedrag in 1999.

270

ESB

93(4534) 2 mei 2008

Literatuur
IMF (2003) West Bank and Gaza: economic performance and
reform under conf lict conditions. Washington, DC: International
Monetary Fund.
IMF en WB (2007) West Bank and Gaza: economic developments
in 2006, a first assessment. Washington, DC: International
Monetary Fund and The World Bank.

Auteur