Ga direct naar de content

Economische effecten van marktintegratie

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: april 28 1982

Europa-bladwijzer
—
—
—

Economische effecten
van marktintegratie
DR. J.C. P. A. VAN ESCH

Jubileum
Op 25 maart jl. is herdacht dat 25 jaar
geleden de verdragen van Rome zijn ondertekend. Het betrof het EEG-verdrag
en EURATOM. Het EGKS-verdrag dateert al van 18 april 1951 en werd te
Parijs gesloten. Aan dit jubileum is in de
media uitgebreid aandacht besteed. In
Brussel is tijdens de Europese Raad van
staatshoofden en regeringsleiders een
speciale bijeenkomst gehouden; in Den
Haag is op het Binnenhof het heugelijke
feit herdacht met toespraken van alle Nederlandse (oud-)commissarissen:
Mansholt, Lardinois, Vredeling en
Andriessen.
Bij zo’n herdenking wordt een terugblik geworpen en wordt de vraag gesteld: waartoe heeft het geleid, wat is
het resultaat? Aangezien het om economische verdragen gaat en economisten
resultaten graag in een getal weergeven,
ligt het voor de hand op zoek te gaan
naar kwantitatieve integratie-effecten.
In dit artikel wordt een globaal overzicht geschetst van de wijze waarop
onderzoekers methoden hebben ontwikkeld om de effecten te berekenen, en
van de resultaten.
Integratie-effecten
Integratie-effecten zijn de vruchten
die uit het integratieproces voortvloeien.
Het integratieproces steunt op een theoretische gedachtengang 1) waarin bepaalde doelstellingen worden nagestreefd. Het gaat er dus om vast te
stellen of er is uitgekomen wat men
verwacht had. Men kan daarom twee
benaderingswijzen van het berekenen
van de effecten onderscheiden, namelijk
ex ante en ex post 2). De onderzoekingen
ex ante houden berekeningen vooraf in
betreffende integratieprocessen die nog
moeten plaatsvinden, terwijl de onderzoekingen ex. post berefceningen achteraf zijn, over integratieprocessen die reeds
hebben plaatsgevonden.
De belangrijkste doelstelling van integratie in economische zin tnoct zijn het
kteiner worden van het welvaartstekort.
Het inkomen in ree’le termen rooet dus
stijgen. Voor nationale voikshuishou470

dingen die aan een douane-unie deelnemen, betekent dit een stijging van het
bruto nationaal produkt (BNP) of van
de mate van economische groei.
Intui’tief zoekt men de oplossing in
twee richtingen:
— de groeivoet moet hoger zijn dan in
de rest van de wereld die niet aan de
douane-unie meedoet;
— de groeivoet moet voor de lidstaten
van de douane-unie hoger zijn dan in
de periode aan de douane-unie voorafgaand.
Bij nader inzien is dit berekenen niet
zo eenvoudig. Want de groeivoet binnen
en buiten de douane-unie wordt door
een groot aantal factoren bepaald, niet
alleen door het opheffen van de onderliggende handelsbelemmeringen en het
oprichten van een gemeenschappelijke
buitenmuur. Het integratie-effect moet
dus gei’soleerd worden vastgesteld. Bij
een vergelijking tussen de periode voorafgaand aan de douane-unie en die van
de douane-unie moet men vaststellen
wat men gaat vergelijken, bij voorbeeld
niveaus of tendenties.
Al deze problemen zijn in de literatuur 3) op verschillende wijzen opgelost. Hoe brokkelig de resultaten tot nog
toe ook zijn, de onderzoekers hebben op
dit stuk een behoorlijke prestatie geleverd. Niet alleen moesten methoden
worden bedacht en operationeel gemaakt, maar ook moesten statistische
grootheden worden opgespoord die voor
de berekening nodig en geschikt waren.
Het uiteenlopen van de resultaten vloeit
ook voort uit het feit dat de onderzochte perioden verschillend waren.
Naarmate de douane-unie langer bestond, waren tijdreeksen over een langere periode beschikbaar.
Bovendien bleek dat het berekenen
van de invloed op de welvaart of de ontwikkeling van het BNP niet eenvoudig
was. Deze is de resultante van een aantal
tussenschakels. Vandaar dat nadruk is
komen te liggen op het meten van deze
tussenschakels.
Lipsey 4) heeft gesteld dat de voor- en
nadelen van een douane-unie kunnen
voortvloeien uit een aantal verschillende bronnen:
— produktspecialisatie voortvloeiend

—

uit comparatieve voordelen en dus
uit handelswijzigingen;
schaalvergroting;
wijzigingen in de internationale ruilvoeten;
wijzigingen in de doelmatigheid in de
voortbrenging, afgedwongen door
toenemende buitenlandse mededinging;
wijzigingen in de economische groeivoet.

De aandacht van de onderzoekers is
allereerst uitgegaan naar de wijzigingen
in de handelsstromen. In de theorie zijn
door Viner 5) de begrippen handelsschepping (trade creation) en handelsaftapping (trade diversion) ontwikkeld.
Deze handelswijzigingen heeft men gepoogd te meten. Aan de produktspecialisatie is minder aandacht besteed. De
wijzigingen in in- en uitvoerprijzen hebben in de onderzoekingen een zekere rol
gespeeld. De meer dynamische gevolgen
van economische integratie — schaalvergroting, wijzigingen in de doelmatigheid en in de mate van economische
groei — zijn nog niet in een model gevangen. Uiteindelijk moet het om deze
effecten gaan, aangezien de statistische
effecten van het opheffen van onderlinge handelsbelemmeringen en het oprichten van een gemeenschappelijke buitenmuur naar hun aard eenmalig zijn en
op een gegeven ogenblik zijn uitgewerkt
in die zin dat ze in de economische
structuur zijn opgenomen. Bij het leggen
van de nadruk op het verklaren van wij-

I) Voor een vrij recente kritische beschouwing van de theorie van een douane-unie zie
Paul Collier, The welfare effects of customs
unions: an anatomy, The Economic Journal,
89, maart 1979, biz. 84-95.
2) P. J. Verdoorn en C. A. van Bochove,
Measuring integration effects: a survey,
European Economic Review, 3,1972, biz 337.
3) Een recent overzichtsartikel waaraan voor
deze blad wijzer het een en ander is ontleend, is
dat van David G. Mayes, The effects of economic integration on trade, Journal of Common
Market Studies, jg. XVII, nr. 1, September
1978, biz. 1-25. Hierin een uitgebreid literatuuroverzicht, evenals in Peter Robson, The
economics of international integration, Londen, 1980. Voor literatuurvermelding zie ook:
Frits Machlup. A history of thought on economic integration, Londen, 1977. Voor een
vergelijking van de gangbare met de meer
marxistisch getinte theorieen, zie: W. G. C. M.
Haack, Oorzaken en effecten van de economische integratie in West-Europa: een vergelijking van traditionele en kritische integratietheorieen, Maandschrift Economic, jg. 45.
1981, nr. 11, biz. 421-439.
4) R. G. Lipsey, The theory of customs
unions: a general survey, The Economic Journal, September I960, vol. LXX, biz. 496-513.
Mayes citeert in zijn in voetnoot 3 vermelde
artikel deze opsomming van Lipsey, maar
noemt — ten onrechte — als bron een artikel
van Lipsey uit 1957.
5) Jacob Viner, The economics of customs
unions, Carnegie endowment for international peace, 1950. Een hoofdstuk hieruit is ook
opgenomen in P. Robson, International economic integration. Penguin modern economics, 1972, biz. 31-47.

i

zigingen in handelsstromen en ruil-

voeten dient men er steeds rekening mee
te houden dat reeds optredende dynamische effecten ook van invloed zijn op

de handel en de ruilvoeten.
Twee methoden worden gebruikt,

namelijk de restmethode (residual model) en de analytische methode. Aan
beide wordt hieronderaandachtbesteed.

Restmethode

In de restmethode vergelijkt men voor
een bepaalde periode de historisch

waargenomen verschijnselen met de
hypothetische toestand die zonder economische integratie zou zijn opgetreden.
Het hypothetische alternatief wordt met
anti-monde aangeduid; ook wordt het
wel het normale niveau genoemd. Het
probleem van deze methode schuilt in

het schatten van het alternatief. In het
algemeen kan men stellen dat de plausibiliteit van het hypothetisch alternatief
toeneemt naarmate meer variabelen zijn
opgenomen.
Het meest eenvoudig is te beginnen bij
gegevens van het invoerland, dus het
land waarvan binnen de douane-unie de
belemmeringen in het onderlinge verkeer

verdwijnen. Wat betekent het wanneer
de ontwikkeling van de invoer zonder
douane-unie hetzelfde verloop zou heb-

ben gehad als in de periode voorafgaand
aan de douane-unie? Bij een onregelmatig verloop van de Internationale handel kan de trend niet zonder meer worden doorgetrokken. Als oplossing is gekozen de invoer lineair te relateren aan
de totale binnenlandse bestedingen.

Maar daarbij wordt de marginale invoerquote constant verondersteld, terwijl plausibel is dat deze met het inkomen kan stijgen. Overigens zal in de

pre-integratieperiode de marginale invoerquote allerlei invloeden hebben
ondergaan en waarschijnlijk niet constant zijn geweest.
Een variant op de invoerbenadering
is de aandeelmethode. Men gaat niet uit
van de absolute waarde van de invoer,
maar van aandelen van verschillende
landen in de totale binnenlandse consumptie. Het aanbod wordt oneindig

elastisch verondersteld. De aandelen
worden met en zonder integratie ver-

geleken. Ook hiertreedt het probleem op
van het meten van de ontwikkeling van
de verschillende aandelen in het verleden. Wanneer ze niet constant zijn
gebleven is een veronderstelling ten aan-

zien van hun bewegingen nodig. Bovendien kan de ontwikkeling van inkomens
en bestedingen (economische groei) van

invloed op de aandelen zijn geweest.
Een verbetering kan vervolgens zijn
het introduceren van de inkomenselasticiteit van de invoervraag. Daarbij
gaat het om de invloed van wijzigingen
in de invoeraandelen op de inkomens-

elasticiteiten voor de vraag naar verschillende soorten invoergoederen. Door
ESB 5-5-1982

de inkomenselasticiteiten te differentie’ren al naar de invoer afkomstig is uit
lidstaten of uit derde landen kunnen
handelsschepping respectievelijk -aftapping worden berekend. Ook hier kan
voor het vaststellen van het hypothetisch alternatief worden gekozen uit verschillende mogelijkheden.

Een volgende stap is het in beschouwing nemen van aanbodvariabe-

treden, bekend zijn. In het geyal van
handelsaftapping moet de substitutie
van goederen uit derde landen door die
uit een lidstaat bekend zijn.
Het berekenen van de elasticiteiten
vormt de zwakke stee in de analytische

methode. Macroberekeningen leiden
niet tot conclusies die overeenkomen
met die van de restmethode. Men zoekt

het nu in de richting van berekeningen

len. Wanneer de tot nu toe gehanteerde
veronderstelling van oneindige prijselasticiteit van het aanbod wordt los-

voor (groepen) produkten (desaggregatie).
Het aantrekkelijke van de analytische

gelaten, wordt de analyse niet langer

methode is dat de resultaten achteraf

beperkt tot het invoerland. Handel tussen een landenpaar is dan een functie van
variabelen in beide landen. Als normale

met de werkelijke ontwikkeling kunnen
worden vergeleken en eraan getoetst.

toestand kan men aannemen dat de
onderlinge handel proportioned varieert

Resultaten

met de totale export van het uitvoerland

en de totale import van het invoerland.
Verfijnder modellen ontwikkelen de ge-

Ondanks de uiteenlopende wijzen van
berekeningen en van het doorhakken

dachte dat handelsstromen een multi-

van methodologische knopen kan —

plicatieve functie zijn van de nationale
inkomens van beide landen, hun bevolking en de onderlinge afstand. Ook werd
met prijs- en substitutie-effecten rekening gehouden, maar hierdoorontstond
een verband met de analytische methode
zoals hieronder zal blijken.

binnen een ruime onzekerheidsmarge —
worden vastgesteld dat voor industrie-

Deze rubriek wordt verzorgd door
het Europa Instituut van de
Rijksuniversiteit Leiden

produkten zich een aanzienlijke handelsschepping heeft voorgedaan. Deze handelsschepping was groter dan de handelsaftapping. Sommige studies wijzen
nog in de richting van externe handelsschepping, zodat de conclusie kan luiden
dat het oprichten van de Europese Ge-

meenschap globaal tot een verbetering
van de allocatie heeft geleid 6).
Naar het statistische effect op inkomens zijn slechts enkele onderzoekingen

gedaan. Deze kwamen op minder dan
Het economisch gedrag van derde
landen kan vervolgens op twee manieren
in de berekeningen worden betrokken.
In de aandeelmethode kan bij het construeren van het hypothetisch alternatief
worden uitgegaan van de ontwikkeling
van de handelsaandelen van lidstaten en
van niet-lidstaten in andere markten in
dezelfde periode. Ook kunnen derde
landen zoals VS, VK en Japan als een
controlegroep of ,,normaliser” worden
gebruikt.
Het construeren van de anti-monde,
het hypothetisch alternatief, vormt de
zwakke stee in deze restmethode.

1% van het BNP van de lidstaten uit.
Conclusie

Het bovenstaande geeft de ontwikkeling weer van de onderzoekingen naar
statische integratie-effecten. Zo’n doorlopend verhaal kan licht de indruk wek-

ken van een redenering a la het ei van
Columbus. Achteraf — ex post! — lijkt
het vanzelfsprekend. De werkelijkheid
is echter dat een aantal econometristen
met vallen en opstaan betere methoden
ontwikkelde en op zoek ging naar meer
geschikte statistische gegevens. Geen

geringe prestatie!
Analytische njethode
In opzet is de analytische methode

Op de geringe kwantitatieve resultaten
die uit de berekeningen voortvloeien
moet men zich echter niet verkijken.

een benadering ex ante. Het gaat om een

Er zijn ook verschijnselen die niet zo

economische verklaring vooraf van de
werkelijke ontwikkeling in de douaneunie. Het ligt voor de hand zeer simpel
in een invoerland te beginnen. De invoer wordt afhankelijk gedacht van de
economische bedrijvigheid en dus van
het BNP enerzijds, en van de relatieve

gemakkelijk zijn te meten. Pelkmans
heeft op een conferentie ter gelegenheid

prijzen van ingevoerde en binnenslands
voortgebrachte

van 25 jaar EEG-verdrag opgemerkt dat
de kern van de huidige Europese integratie niet ligt in de politick en in het
recht, maar in de markten 7). Hieraan
wordt in het algemeen weinig aandacht
gegeven. Misschien is de terminologie

goederen anderzijds.

Kernbegrippen zijn dan prijs- en substitutie-elasticiteiten. Wanneer immers een
tariefverlaging tot handelsschepping zal
leiden, moet de relatie tussen de tariefverlaging en de prijsveranderingen die
als gevolg daarvan in het invoerland op-

6) Peter Robson, The economics of international integration, biz 176.
7) Europa van morgen, 21 april 1982,
biz. 215.

471

hier debet aan. Volgens het verdrag is de

verstrengeling van markten die mogelijk

EEG een Gemeenschappelijke Markt
(met hoofdletters). Van deze manier van

een stabiliteit oplevert die er zonder
integratie niet zou zijn. Robson 8) wijst
er in de conclusie van zijn boek op dat
deze stabiliteit en andere niet nader

uitdrukken kan de suggestie uitgaan dat
er een bijzonder soort markt bestaat: de
Gemeenschappelijke Markt. Het lijkt
dan alsof er daarnaast binnen de lid-

staten ook nog een niet-Gemeenschappelijke Markt zou bestaan. Uiteraard is

er binnen de EG een markt, die gemeenschappelijk voor alle lidstaten is. Mis-

aangeduide factoren even belangrijk
voor de welvaart zijn als inkomens- en

werkgelegenheidsniveaus. In deze richting zou het onderzoek in de komende
tijd moeten gaan 9).

schien zouden wij de hoofdletters moe-

J. C. P. A. van Esch

ten weglaten en over de gemeenschappelijke markt gaan spreken als over de

markten waarmee wij in ons dagelijks
leven te maken hebben.
Economische integratie leidt tot een
472

8) Peter Robson, op. cit., biz. 183-184.

9) Robson verwijst naar een publikatie van

Balassa uit 1975.

Auteur