Ga direct naar de content

Bestedingsbeleid en werkgelegenheid in lange-termijnperspectief (II)

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: april 28 1982

Bestedingsbeleid en werkgelegenheid in
lange-termijnperspectief (II)
DRS. C. VAN EWIJK — DRS. R. DE KLERK
DRS. G. REUTEN — DRS. B. THIO*

In het eerste deel van dit artikel, dat vorige week verscheen, zetten de auteurs uiteen dat een
stimuleringspolitiek gericht op het verhogen van de bezettingsgraad en het versterken van de
economische structuur op korte en middellange termijn gunstiger zou zijn voor de economic dan
het thans gevoerde matigings- en bezuinigingsbeleid. Deze week lichten zij deze stalling toe aan de
hand van een eenvoudig conjunctuur-structuurmodel dat een behoorlijke beschrijving geeft van de
macro-economische ontwikkeling in de tweede helft van de jaren zeventig. Zij berekenen dat een
bestedings- en inkomensbeleid om de bezettingsgraad te verhogen in combinatie met een
verkorting van de arbeidsduur om de werkgelegenheid te vergroten, een substantiate dating van
de werkloosheid en herstel van een matige economische groei kan bewerkstelligen.

Inleiding

Een gestileerd beleidsmodel voor de middellange termijn

De in deel 1 ontwikkelde gedachtengang omtrent de aard
van de huidige beleidsproblematiek en de mogelijke reikwijdte van een stimuleringspolitiek op middellange termijn kan
worden geillustreerd met behulp van een modelmatige verkenning. Daartoe zal een eenvoudig beleidsmodel worden
gepresenteerd dat kan worden gebruikt om de effecten van
een aantal macro-economische beleidsmaatregelen en van
verkorting van de arbeidsduur op middellange termijn te
berekenen. Meer specifiek gaat het om een verkenning van de
mogelijkheden en de effectiviteit van een beleid dat het terugdringen van de werkloosheid prioriteit geeft, binnen redelijke
randvoorwaarden ten aanzien van de bezettingsgraad en de
betalingsbalans en rekening houdend met de ontwikkeling
van het financieringstekort van de overheid.
Voor dit doel is een gestileerd conjunctuur-structuurmodel
opgesteld, dat klein van omvang is en slechts de kernrelaties
beschrijft die voor een verkenning van het macro-economisch
beleid van belang zijn 1). De gedragsrelaties in het model zijn
niet expliciet op basis van historische tijdreeksen geschat,
maar de keuze van de parameters is zodanig dat een behoorlijke beschrijving van de macro-economische ontwikkeling in
de tweede helft van de jaren zeventig wordt verkregen. Een
dergelijk beperkt, maar overzichtelijk rekenmodel, dat in
staat is de ,,gestileerde feiten” van de meest recente periode
te beschrijven, kan behulpzaam zijn bij het opstellen van een
macro-economisch beleidsplan. De betrouwbaarheid van de
grote empirische modellen, die vanwege hun omvang noodzakelijkerwijs over een lange periode zijn geschat, is de afgelopen jaren belangrijk verminderd vanwege de grote structuurveranderingen die zich in het economisch proces hebben
voorgedaan 2).
Langs deze weg kan een modelmatige onderbouwing worden gegeven aan onze argumentatie dat het huidige beleid,
dat hoofdzakelijk op inkomensmatiging is gebaseerd, niet
effectief is ten aanzien van het noodzakelijke herstel van de
groei en vermindering van de werkloosheid en dat bestedingsstimulering en arbeidstijdverkorting de aangewezen instrumenten zijn om via het macro-economisch beleid herstel van
de werkgelegenheid te bewerkstelligen.

Van het model dat voor de berekening van de beleidsvarianten is gebruikt, worden hier slechts de hoofdlijnen besproken (zie verder de appendix). Het model is vrij conventioneel opgebouwd. Het bevat uitsluitend reele verbanden en
is opgesteld in lineaire vergelijkingen in relatieve veranderingen van de variabelen. De produktiecapaciteit wordt bei’nvloed door de investeringen, de reele loonvoet en de bezettingsgraad. De negatieve invloed van de reele loonvoet op de
produktiecapaciteit kan worden opgevat als een vorm van endogene technische ontwikkeling. De bezettingsgraad heeft invloed op de capaciteit, vooral via het tempo waarin bestaande
overcapaciteit wordt afgeschreven. De consumptie is in het
model afhankelijk gesteld van de ree’el beschikbare inkomens. De investeringen zijn gerelateerd aan produktiegroei,
bezettingsgraad en ree’el overig inkomen.
De structuur van het bestedingsmodel is tamelijk keynesiaans. Prijssubstitutierelaties spelen overeenkomstig onze
opvattingen hierover slechts een beperkte rol. Veranderingen
in de reele loonvoet hebben in dit model vooral via de categoriale inkomensverdeling invloed op de samenstelling van
de bestedingen, waarbij loonvoetveranderingen overigens
nauwelijks effect hebben op het niveau van de bestedingen, en
van de werkgelegenheid.
De exogene invloeden op de macro-economische ontwikkeling zijn met name samengevat in het tempo van de technische ontwikkeling, het arbeidsaanbod en het aantal inkomenstrekkers, de wereldinvoer en de ruilvoet. Daarnaast

464

1) Zie voor een meer uitvoerige uiteenzetting van het in de appendix

weergegeven model: C. van Ewijk, R. de Klerk, G. Reuten en B. Thio,
Macro-economisch stimuleringsbeleid, een analyse van de grondsla-

gen en effecten van bestedingsverruiming en arbeidstijdverkorting,

Economische Monografiee’n, nr. 1, Universiteit van Amsterdam,
i982.
2) Zie b.v. W. Driehuis en A. v. d. Zwan (red.), De voorbereiding van

het economisch beleid kritisch bezien, Leiden, 1978.

zijn als instrumenlvariabelen opgenomen: de maleriele over-

Tabel 2. Basisvariant en centrale raming van het CPB voor

heidsbestedingen, de werkgelegenheid bij de overheid, de in-

1980-1985, in jaarlijkse procentuele veranderingen a)

vesteringen in woningen, de arbeidsduur en de collectieve-

lastendruk op het inkomen van de werknemers. Ook de ree’le
loonvoet is als instrumentvariabele opgenomen, ondanks het

Model

gedeeltelijk endogene karakter van deze grootheid; het in-

0,15

strumentele karakter van de ree’le loonvoet betreft zowel de

-0,5

effecten van de loonpolitiek op het verloop van het ree’le ar-

1,0

beidsinkomen als de effecten van maatregelen in de sfeer van
de werkgeverspremies.
Met name om na te gaan of de macro-economische ontwik-

-0,7
2,3

keling in het recente verleden kan worden beschreven metdit
model, zijn de uitkomsten voorde periode 1973-1980 weerge-

leend aan de kerngegevens in De Nederlandse economic in
1985 van het Centraal Planbureau. In het onderstaande zul-

len de beleidsvarianten uitgaande van dezelfde waarden van
de coefficienten worden berekend.

-0 8
1,25
1,5
2,25

0,7
2,2
2,2

geven in label 1. De waarde van de exogene variabelen en de
gerealiseerde waarden van de endogene variabelen zijn ont-

CPB

Verandering van het saldo op lopende rekening

2,5

1,0

0,3

a) Hierbij is verondersteld: investeringen in woningen 0, materiele overheidsbestedingen 0,
arbeidsvolume overheid + 10.000 arbeidsjaren per jaar, arbeidsduur constant, ruilvoet
constant, wereldinvoer 3% per jaar, stijging van het arbeidsaanbod (trend) 50.000 arbeidsjaren per jaar (raming CPB, De Nederlandse economic in 1985. biz. 139).
b) In procenten van de werkgelegenheid in bedrijven.

Tabel 1. Resultaten over 1973-1980, in jaarlijkse procen-

tuele veranderingen
Model

Realisatie

kening daalt de bezettingsgraad, neemt het financieringstekort af en stijgt het saldo op de lopende rekening. Dit is

het beeld van voortgaande onderbesteding waarop beleids3
1,25

2,5

Bruto investeringen bedrijven excl. woningen . .

2,3
1,1

2,5

0,6
0,2

0,7
0,4

Verandering van het saldo op lopende rekening
Verandering van het financieringstekort per jaar
Verandering werkloosheidspercentage per jaar . .
Bron: CPB, De Nederlandx economie in 19S5, biz. 139.

Ten aanzien van de uitkomsten voor de periode 1973-

1980, die te beschouwen is als een volledige conjunctuurcyclus, vallen enkele kanttekeningen le plaalsen. De gerealiseerde consumptiestijging is hogerdan te verwachten zou zijn
op grond van het geraamde ree’le loon en overdrachisinkomen, hetgeen ten dele te verklaren is uit een toeneming van

matig onvoldoende wordt gereageerd. De werkloosheid
neemt met een procentpunt (40.000 mensjaren) per jaar toe.
Wanneer wij ervan uitgaan dat de eerste kolom van label 2
een realistisch beeld geefl van de middellange-lermijnonlwikkeling bij ongewijzigd beleid, kan op grond daarvan ook
een indruk verkregen worden van de beleidstaken. Als be-

langrijkste opgave zien wij het verminderen van de werkloosheid, die bij ongewijzigd beleid gemiddeld met 40.000 mensjaren per jaar oploopt. Wil van enige zichtbare vermindering

van de werkloosheid sprake zijn, dan zou deze door middel
van beleidsmaatregelen in elk geval mel 2% (80.000 mensjaren) per jaar leruggedrongen moeten worden.
Op de constructie van een macro-economisch beleidspak-

kel dal kan worden beschouwd als hel minimaal noodzakelijke beleid dal in slaat is de werkloosheid effectief te be-

strijden, komen we terug na een korte bespreking van afzonderlijke beleidsmaatregelen.

het consumptief krediel gedurende deze periode. De verandering van het saldo op de lopende rekening (in procenten van

het nalionaal inkomen) is onderschal. Er moet evenwel rekening worden gehouden met het feit dat dit saldo wel erg ge-

Beleidsvarianten

voelig is voor de keuze van begin- en eindjaar. Nietlemin blijfl

In label 3 is samengevat welke effecten optreden bij varialie

gedurende deze periode de ontwikkeling van de uitvoer ach-

van een aanlal beleidsinstrumenten, in afwijking van de gege-

ter bij die van de wereldinvoer, welk feit niel verklaard wordl

vens uit de eerste kolom van label 2 die hier als cenlrale variant dient (kolom A). Gezien de vorm van hel model zijn de
effeclen lineair afhankelijk van de omvang van de maalregelen.

door hel verloop van ree’le loonvoel en arbeidsprodukliviieit,
en derhalve aan andere factoren van meer structurele aard is

toe te schrij ven. In de stijging van het financieringstekort van
de overheid is een autonome componenl van 0,3 opgenomen
die voortvloeit uil de toeneming van kapitaaloverdrachten

(o.m. de Wet op de investeringsrekening) en rentelasten
gedurende deze periode 3). Rekening houdend mel deze elemenlen is de verklaring van het fmancieringstekorl bevredigend te noemen.
Op basis van eenaantal uitgangspunten voorde eerste helft

van de jaren tachtig, die ontleend zijn aan de middellangelermijnraming van het CPB voor 1980-1985, is in label 2 een

raming voor de komende periode gemaakt uilgaande van een
reele-loonvoelstijging van 1,5 en een stijging van werkne-

merslasten mel 2 procenl. De raming van het CPB is ernaast
gezet. De uilgangspunlen van deze basisvariant komen glo-

baal overeen met die van hel CPB. De resultaten wijzen in
dezelfde richling. Een aanzienlijke afwijking ireedl alleen
op len aanzien van hel saldo op de lopende rekening. Gezien
de belangrijke omslag in de lopende rekening gedurende de
periode 1981 /1982 mel haasl 5% van het nationaal inkomen,
kan worden aangenomen dat de door ons gehanteerde raming consistenter is met het totale beeld. Volgens onze bereESB 5-5-1982

Kolom B geeft het effect aan van verhoging van de investeringen in woningen met 10% (een bedrag van ongeveer f. 2
mrd. mel een primair effect op het financieringstekort van
ongeveer de helft daarvan). Hel effecl op de werkgelegenheid
is dan +20.000 en op de werkloosheid -12.000 arbeidsjaren.
Naasl het directe effect van de toeneming van de investeringen in woningen op de produktie (0,33%)isereenmulliplicalorwerking via investeringen en consumptie, zodal de produktiestijging op 0,5% uilkoml. Mede daardoor is hel totale
effecl op hel financieringslekort neutraal, terwijl het saldo op
de lopende rekening vermindert.
Het effect van extra materiele overheidsbestedingen(+10%
of f. 3 mrd.) is weergegeven in kolom C. Hel posilieve effecl
hiervan op werkgelegenheid en werkloosheid is aanzienlijk,

3) Zie CPB, De Nederlandse economie in 1985, biz. 123.

465

Tabel 3. Effecten van beleidsinstrumenten, in jaarlijkse procentuele afwijkingen van de centrale raming (kolom A)
A

B
lw+10

C
G+IO

D
Ag+2

E
P-2,5

F
L+2,5

G
« = ‘/,
/3=’/2

2,5
0,1

-0,5
0,8

0,2
0,2
0,5
0,1

0,2
0,2
0,2

0,4
0,4

1 8

18
2,3

0,5
0,2
0,0

0,7
0,0

0,2
2,2
1.0

vooral ten gevolge van de stijging van de bezettingsgraad die

0,7

0,5
0,4

0,3
-0.3

0,0
0,2
0,2
0,4

0,3

0,2
-0,5

-0,8
0,8
0,3
-0 8

-0,1
-0,8

1
« = ‘/.
/3 = >/4

-0,3
1,2

0,3

-1,7

-0,9
-0,7
-0,2
-1,8

1,3

0,5
18

-0,4
-1,2

I R

-1,2
I 8

2,1
0,9
0,5
0,0

-0,3

0=%

-2,2
2,4

0,8
1,0
1,5

-0,2

ft ft

0,4
0,6

H
«=’/;

-0,3
1,2

-0,8
-0,3

0,1
-0,5

Effecten van arbeidstijdverkorting

hierdoor optreedt. Daardoor worden extra particuliere iri-

vesteringen gelnduceerd. Stimulering van bestedingen langs

Gezien de ruimte die de randvoorwaarden bieden, is een

deze weg leidt wel tot een groter fmancieringstekort (0,3% of
rond f. 1 mrd.). Niettemin wordt ook hierduseen belangrijk
deel van de extra uitgaven inverdiend door middel van daling
van werkloosheid en hogere produktie. De begrenzing van

belangrijke ombuiging van de werkloosheid te bereiken door
middel van activerend conjunctuurbeleid. Absolute vermindering van de werkloosheid blijkt langs deze weg echter moeilijk te realiseren. Om deze reden is nagegaan in hoeverre arbeidstijdverkorting een bijdrage kan leveren aan beperking
van de werkloosheid.

deze vorm van beleid ligt duidelijk in de bezettingsgraad.
Het effect van extra werkgelegenheid in de door de over-

heid gefmancierde sector (Ag +80.000 arbeidsjaren, kolom

Bij het berekenen van de consequenties van een verkorting

D, directe kosten f. 3 mrd.) is vooral de onmiddelijke door-

van de arbeidsduur is uitgegaan van eenheden van 2,5% arbeidstijdverkorting per jaar, overeenkomend met ongeveer
een uur per week. Het tempo van realisering van arbeidstijdverkorting is natuurlijk van meer factoren afhankelijk dan

werking in de werkloosheid (hoewel extra arbeidsaanbod
wordt opgeroepen) en via de consumptie in extra produktie
en verhoging van de bezettingsgraad. Opmerkelijk is dat deze
vorm van werkgelegenheidscreatie volgens het model niet
leidt tot een hoger financieringstekort doordat de inverdien-

met een macromodel kan worden weergegeven. Beschikbaarheid van arbeidskrachten voor specifieke functies, organisa-

effecten ten gevolge van o.a. een groot direct effect op de

tieveranderingen in bedrijven e.a. spelen evenzeer een rol als

werkloosheid aanzienlijk zijn.

Ook een vermindering van de belasting- en premiedruk

de hier te behandelen bezettingsgraad-en produktiviteitsproblemen. De vorm van arbeidstijdverkorting is vanzelfspre-

voor werknemers (kolom E, P = -2,5, of wel f. 3,5 a 4 mrd.)
blijkt conjunctureel gunstig uit te werken. De bezettingsgraad stijgt aanzienlijk, gei’nduceerd door toename van de
consumptie. De toeneming van de investeringen die hiermee

gevolgen voor produktiecapaciteit, capaciteitsafhankelijke
vraag naar arbeid en arbeidsproduktiviteit bepalen. Omdat
deze verbanden niet eenvoudig te voorspellen zijn, hebben we

gepaard gaat, is eveneens aanzienlijk. De begrenzing van
deze vorm van beleid ligt niet zozeer in het financieringstekort, dat vrijwel niet bei’nvloed wordt, doch in de bezettingsgraad en het saldo op de lopende rekening van de betalingsbalans, dat vrij aanzienlijk terugloopt. De mogelijke
omvang van deze vorm van beleid wordt dan ook sterk bepaald door de lopende rekening in de beginsituatie.

Effecten van veranderingen in de ree’le loonvoet op het
volume van economische activiteit zijn opmerkelijk gering.
Er treedt wel een verschuiving in de structuur van de bestedingen op. Al naar gelang de loonvoet stijgt of daalt, neemt
de consumptie toe dan wel af, ten koste dan wel ten gunste
van de uitvoer. De sterke verschuiving in de produktiestructuur die hierbij voorondersteld wordt, doet vermoeden dat

sectorgewijs vrij spoedig capaciteitsgrenzen worden bereikt.
Zoals te verwachten valt, zijn de effecten van ree’le loonstijging respectievelijk loonbeperking op het financieringstekort

en het saldo van de lopende rekening vrij aanzienlijk 4).
Uit de resultaten van de varianten sociale-lastenverlichting

ten aanzien van het arbeidsinkomen en verandering van de
ree’le loonvoet blijkt dat een gecombineerde toepassing van

gematigde loonontwikkeling en beperking van de lastenstij-

kend van invloed op de waarden van de coefficie’nten die de

het accent gelegd op een voorwaardelijke analyse van de gevolgen van arbeidstijdverkorting: voorwaardelijk wat betreft
de waarden van de coefficie’nten die de omvang van het
bedrijfstijdeffect en het arbeidstempo-effect aangeven.
Ten aanzien van de arbeidstijdverkorting onderscheiden
we een roulatie-effect (effect op de bedrijfstijd) en een arbeidstempo-effect (effect op de arbeidsprestatie per tijdseenheid). In de appendix wordt aangegeven hoe deze effecten in
de vergelijkingen doorwerken. Het roulatie-effect van arbeidstijdverandering op de produktiecapaciteit is a. Als a = 1
verandert de bedrijfstijd evenredig met de arbeidsduur, d .w.z.
er treedt geen roulatie-effect op; als a = 0 blijft de bedrijfstijd
vollediggehandhaafd. Het effect op hetarbeidstempo is (ft-1),
zodat ft het effect op de produktie per werkende is. Als ft = 1
vindt geen verandering van de arbeidsprestatie per tijdseenheid plaats; als ft = 0 vindt een volledige verdichting van de
arbeidsprestatie in de kortere werktijd plaats. Het effect op de
produktiecapaciteit is de som van beide effecten. Dit betekent
dat bij handhaving van de bedrijfstijd (a = 0) een verhoging
van de produktie per uur een positief effect op de produktiecapaciteit heeft. Bij arbeidstijdverkorting is derhalve zowel
een daling als een stijging van de capaciteit mogelijk.

ging op het arbeidsinkomen om de koopkracht van het in-

komen op peil te houden een belangrijk aspect van het macroeconomisch beleid kan vormen. Immers, het eerste betekent
een verlichting van de pressie die conjunctuurbeleid uitoefent

op de lopende rekening en het financieringstekort, terwijl het
tweede (lastenverlichting voor werknemers) een gunstige invloed heeft op produktie, werkgelegenheid en investeringen
door verhoging van de bezettingsgraad. Deze beide typen van
maatregelen vullen elkaar aan.
466

4) In het model is het effect op het financieringstekort van dezelfde
orde van grootte als in de Miljoenennota 1982 (biz. 59/ 60) wordt
aangenomen. Daar heeft een ree’le loonbeperking van 1% een gecu-

muleerd effect van f. 5 mrd. in vierjaarof f. 1,25 mrd. per jaar. Hier is
het effect bij 1 % reele loonbeperking 0,5% van het nationaal inkomen

off. 1,5 mrd. per jaar.

gelijke produktie), doch niet het aantal arbeidsplaatsen. In-

ruimte in mindere mate noodzakelijk. Bij handhaving van bedrijfstijd zal de capacileit zelfs kunnen toenemen. Het financieringstekort van de overheid is geen knelpunt in deze. Het
saldo op de lopende rekening zou dat onder omstandigheden
wel kunnen zijn. Loon inleveren bij arbeidstijdverkorling
leverl geen belangrijk volume-effecl op ten aanzien van de
werkgelegenheid, noch ten aanzien van de produktie. Macroeconomisch gezien treedt bij arbeidstijdverkorting een verschuiving op ten gunste van de consumptie en ten kosle van
de uilvoer. Voor zover de lopende rekening van de belalingsbalans als begrenzing fungeerl zou dil effecl kunnen worden
gecorrigeerd via het loon- en inkomensbeleid. In het algemeen blijkl evenwel arbeidstijdverkorting met handhaving
van reele inkomens mogelijk gezien de volume-effecten die
ten aanzien van werkgelegenheid en werkloosheid optreden.

dien de verhoging van het arbeidstempo bij arbeidstijdverkorting substantieel zou zijn, zou dus een extra capaciteitsruimte ontstaan die opgevuld zou moeten worden door pro-

Stimuleringsbeleid en arbeidstijdverkorting

In dit opzicht is de onderhavige behandeling van arbeids-

duurverkorting anders van opzet dan in andere modelmatige
verkenningen van de gevolgen van arbeidstijdverkorting,

waarin veelal het positieve effect van verhoging van het arbeidstempo op de capaciteit niet of onduidelijk wordt verwerkt 5).
Naar onze opvatting dienen zowel bedrijfstijd als arbeidstempo door te werken in de produktiecapaciteit, terwijl het

aantal arbeidsplaatsen wordt bei’nvloed door de bedrijfstijd
bij onveranderd arbeidstempo (a – 1), zodat het arbeidstempo
de potentiele arbeidsproduktiviteit direct bei’nvloedt. Verhoging van het arbeidstempo komt dus tot uiting in capaciteitsverruiming en in de ontwikkeling van de feitelijke arbeidsproduktiviteit, hetgeen de werkgelegenheid drukt (bij

duktie-uitbreiding, wil het werkgelegenheidseffect niet teloor

gaan.
De uitkomsten bij verschillende waarden van deze .coe’fficienlen zijn eveneens weergegeven in label 3 (kolommen G, H
en I). Aldus wordt zichtbaar binnen welke bandbreedte men

verschillende manieren te combineren. Bij de samenslelling
van een beleidspakkel moeten doelstellingen en randvoor-

zich de effecten van arbeidstijdverkorting kan voorstellen.
Opgemerkt zij dat hier telkens is uitgegaan van verandering
in de arbeidsduur zander verandering van de reele loonvoet.
De effecten van ,,inleveren” zij n af te lezen uit kolom F in dezelfde label. Zoals eerder opgemerkt, heeft inleveren wel invloed op lopende rekening en financieringslekort, doch niet

tempo waarin de werkloosheid kan worden leruggedrongen
is mede afhankelijk van de reflaliemarge in de beginsiluatie,
en van het saldo op de lopende rekening van de betalingsbalans.
Wij gaan ervan uit dat de bruikbare reflaliemarge wal de
capacileit betrefl ongeveer 5% bedraagl (zie deel I). De hoogle van deze marges is mede afhankelijk van het tempo waarin

op de werkgelegenheid.

De in het voorgaande aangegeve’n beleidsvarianten zijn op
waarden in de afweging worden betrokken. De mate en het

tol benutting van de beschikbare overcapaciteit wordl over-

van 2,5% waarbij a = 0,5 en ft = 0,5 is, d.w.z. het effecl op

gegaan. Dil pleil ervoor om maatregelen die de bezettingsgraad verhogen, van de aanvang af inlensiever toe te passen,

de bedrijfslijd is de helft van de beperking van de arbeidsduur

en in een latere conjuncluurfase minder accenl te geven. Bij

en de verhoging van het arbeidstempo bedraagt de helft van

de berekeningen wordt evenwel gemakshalve uitgegaan van
een gelijkmatige spreiding van de beleidsmaatregelen over
een middellange periode.

Kolom G geeft de gevolgen van een arbeidstijdverkorting

de verkorting van de arbeidsduur. De beperking van de produktiecapaciteit (-0,3%) die hier optreedl, is geheel loe te

schrijven aan de daling van de structurele arbeidsproduktiviteit; het ,,directe” effect (a + 0 – 1) H is hier nul. Het aantal
arbeidsplaatsen neeml loe (mel 0,9%), vooral als gevolg van
de gedeeltelijke roulatie. Daarmee neeml de werkgelegenheid

toe (met 0,8% of 32.000 mensjaren) en de werkloosheid af
(met 20.000 mensjaren). Bij afnemende produktie neemt de
arbeidsproduktivileit per werknemer dan vrij aanzienlijk af.

Belangrijk is dat de bezellingsgraad licht daalt. Het effect op
het financieringstekort is neutraal, met name door het werkgelegenheidseffect, terwijl het saldo op de lopende rekening
terugloopt.
In kolom H is het effecl op het arbeidstempo (ft + 0,75)

geringer verondersteld, hetgeen vermoedelijk (zeker op lan-

Ten aanzien van de lopende rekening van de betalingsbalans kan als uitgangspunt dienen het overschot, dal oploopt
van 2,5% van het netlo nalionaal inkomen in 1981 lol 5% van
hel nni in 1982. In deze siluatie hoeft het saldo op de lopende
rekening niet als randvoorwaarde effeclief le worden omdal
de basisvarianl kolom A (label 3) reeds een stijgend saldo van
de lopende rekening le zien geefl.
Uilgaande van deze gegevens len aanzien van bezettingsgraad en saldo op de lopende rekening kunnen zeer verschillende wegen ten aanzien van het beleid worden gegaan. Zo is het
bij voorbeeld denkbaar de gehele conjuncture le capacileilsruimle le gebruiken voor arbeidstijdverkorting. We zien ervan af hier een hele reeks van deze mogelijkheden te behande-

gere termijn) realistischer is. Dit leidt tot een extra capa-

citeitsbeperking van 0,5%. Anderzijds neemt de werkgelegenheid nog met 0,3% exlra loe, maar dal gaal wel gepaard met
een hogere bezettingsgraad. Per saldo vergt arbeidstijdverkorting in deze variant dus wel capaciteitsruimte. Daarnaast treedt nog enige verdere vermindering van hel saldo-op

de lopende rekening op (door lagere arbeidsproduktiviteit).
Kolom I geeft het effect aan van meer roulatie (a == 0,25).

5) In b.v. het Vintaf-model worden het roulatie- en arbeidstempo-

Hel enige substantiate verschil met kolom G zit in de extra

effect in een coefficient samengevat, hetgeen tot tegenstrijdige interpretaties kan leiden. Zo wordt bij de uiteenzetting van Vintaf-I de

capaciteilsruimle (en arbeidsplaatsen) en de daardoor lagere
bezettingsgraad. Daardoor worden ook minder investeringen gevergd. De betekenis van roulatie komt daarmee duide-

lijk naar voren, omdat vele vormen van arbeidstijdverkorting
toch per saldo extra capaciteilsruimle zullen vergen die alleen
door roulatie (hier: handhaving van bedrijfslijd) beschikbaar

kan komen, wanneer we afzien van de conjunclureel bestaande ruimte.

Concluderend kan worden gesleld dal de volume-effecten
van arbeidstijdverkorting vooral ten aanzien van arbeidsplaatsen, werkgelegenheid en werkloosheid aanzienlijk kunnen zijn. Afhankelijk van verschillende veronderstellingen
kan de werkgelegenheid loenemen met 32.000 a 44.000 arbeidsjaren per 2,5% arbeidstijdverkorting. Naarmate roulatie
in omvangrijker mate optreedt is een beslag op capaciteitsESB 5-5-1982

mterpretatie van de coefficient van de arbeidsduur in de capaciteits-

vergelijking uitsluitend gekoppeld aan de invloed van arbeidstijdverkorting op de bedrijfstijd (roulatie-effect), terwijl in een latere uiteenzetting van CPB-zijde de interpretatie van dezelfde coefficient
wordt verbonden aan de invloed van arbeidstijdverkorting op het
arbeidstempo, waarbij dan weer onduidelijk blijft hoe het effect van
roulatie wordt verdisconteerd. Zie H. den Hartog, Th. van Klundert

en H. Tjan, De structurele ontwikkeling van de werkgelegenheid in
macro-economisch perspectief, in: Preadviezen van de Vereniging
voor Staathuishoudkunde 1975, biz. 54/55, enanderzijds Bakhoven

en Glastra, het Vintaf-model en de gevolgen van arbeidstijdverkorting, ESB, 11 juli 1979, biz. 697-698. Bruyn-Hundt en Dnehuis nemen het roulatie-effect in de capaciteitsvergelijking op en verdiscon-

teren het effect van het arbeidstempo in de vergelijking van de arbeidsplaatsen. Daardoor heeft verhoging van het arbeidstempo geen
positief capaciteitseffect, terwijl het wel doorwerkt in de vorm van

verlies van arbeidsplaatsen. (Zie M. Bruyn-Hundt en W. Driehuis,
Enige effecten van arbeidstijdverkorting, ESB, 21 maart 1979.)
467

len en beperken ons tot een eenvoudig uitgangspunt. Het bestedings- en inkomensbeleid wordt gehanteerd om een con-

junctuur-en investeringsbeleid te voeren waardoordeonderbezetting gecorrigeerd wordt, terwijl de verkorting van de
arbeidsduur in het bijzonder vanwege de werkgelegenheidseffecten wordt gei’ntroduceerd.
Tabel 4 geeft een mogelijke combinatie die gedurende een
achttal jaren met wisselende accenten zou kunnen worden
doorgevoerd. Het stimuleringsbeleid dat aan deze uitkomsten ten grondslag ligt, omvat de volgende maatregelen:
— de investeringen in woningen stijgen met 3% (0% in de
basisvariant) of ± f. 600 mln. per jaar (in prijzen 1981);
— de materiele overheidsbestedingen (met het accent op investeringen van de overheid) nemen toe met 5% reeel, of
wel f. l a 1,5 mrd. per jaar. (G = 5, in de basisvariant 0);
— werkgelegenheidsbeleid in de kwartaire sector leidt tot

een extra toeneming van het arbeidsvolume van 12.000 arbeidsjaren. (Ag wordt 0,55, in de basisvariant 0,25);
— door beperking van de sociale-lastenstijging voor de

werknemers wordt handhaving van de reele inkomens nagestreefd: L = 1,5, P = 1 (basisvariant L = 1,5 en P = 2).
De effecten zijn weergegeven in kolom 2 en 3 van label 4.

De stijging van de werkloosheid die bij voortzetting van het
huidige beleid resulteert (kolom 1), wordt geneutraliseerd,
onder meer door opheffing van de voortgaande daling van

de bezettingsgraad. Daarbij wordt ook van de bestaande

Tabel 4. Effecten van stimuleringsbeleid en arbeidstijdverkorting op middellange termijn, in gemiddelde jaarlijkse
procentuele veranderingen, 1981-1989
Basis- Additioneel
variant effect stimuleringsbeleid

i+ 2

Additioneel Totaal
effect arr
beidstijd- 1 + 2 + 4
verkorting

(1)

(2)

(3)

(4)

(5)

0,3
0,3
1,2

2,8
0,4
0,7

-0,8
0,8
I.I

2,0
1,2
1,8

Produktiecapaciteit bedrij-

ven ……………..

y*

Arbeidsplaatsen ………
Werkgelegenheid bedrijven
Arbeidsaanbod (in procen-

a*
a

2,5
0,1
-0,5

as

0,8

0,4

1,2

0,3

1,5

1,0
1.8
-0,7

-I.I
1,35
1,0

-0,1
3,1
0,3

-0,8
-0,6
0,3

-0,9
2,5
0,6

2,3
3,9
0,7

0,1
0,3
1,5

2,4
4,2
2,2

-1,7
-1,7
0,4

0,7
2,5
2,6

ten van a) …………
Werkloosheid (in procenten
van a) ……………
Produktie bedrijven …..

u
y

Bezettingsgraad ………

q

Arbeidsproduktiviteit bedrijven …………..

z

Uitvoervolume ……….

e

Consumptievolume ……
Investeringen incl. wonin-

c

gen . . . . . . . . . . . . . . . . .
Investeringen
bedrijven

i

1,4

2,6

4,0

-1,3

2,7

excl. woningen …….
Invoer . . . . . . . . . . . . . . . . .
Verandering van het financieringstekort ………

i*
j

2,2
2,2

2,4
1,2

4,6
3,4

-2,0
-0,8

2,6
2,6

f

-0,2

0,1

-0,1

0,0

-0,1

s

1,0

-0,6

0,4

-0,5

-0,1

Verandering van het saldo
op lopende rekening …

reflatiemarge gebruikgemaakt. T.o.v. de centrale variant,

die de effecten van voortzetting van het huidige beleid
representeert, levert het stimuleringsbeleid een gunstig effect

op de werkloosheid op van 1,1% (44.000 arbeidsjaren) per
jaar, of wel 350.000 mensjaren in 1989. Het ligt voor de hand
een dergelijk stimuleringsbeleid in de eerstkomende tijd met
grotere intensiteit te voeren en bij herstel van de conjunctuur
af te zwakken. Het effect op het financieringstekort is zeer
gering; de toename van het saldo op lopende rekening wordt
afgezwakt met 0,6% per jaar.

Voor het effect van arbeidstijdverkorting is een betrekkelijk pessimistische variant gekozen, waarin de produktiviteitsstijging gering is. Hierbij blijkt dat een beleidsmatige

vergroting van het roulatie-effect van belang kan zijn om het
beslag op extra produktiecapaciteit te verminderen.
Bij een beleid gericht op stimulering van de economie, in
combinatie met arbeidstijdverkorting (zie kolom 5 en label

4), kan de werkloosheid belangrijk dalen (bijna 1% per jaar).

gepaard gaande produktieverlies nauwelijks mogelijk en is
bovendien uit werkgelegenheidsoogpunt ongewenst. Het is

zelfs mogelijk dat de inkomsten van de overheid bij bezuinigingen meer afnemen dan de uitgaven, zodat per saldo een
averechts effect op het financieringstekort optreedt.
Samenvattend kan worden gesteld dat volgens onze becijferingen voortzetting van het huidige beleid zal resulteren in
een voortgaande daling van de bezettingsgraad en daarmee in
capaciteitsvernietiging en verlies van Werkgelegenheid. Eco-

nomisch herstel is hiervan niet te verwachten. Een op de bestedingen gericht stimuleringsbeleid in combinatie met verkorting van de arbeidsduur, is een essentiele voorwaarde om zelfs
maar een gematigd groeitempo en een daling van de werkloosheid te bereiken.

Uitgaande van de werkloosheid van 450.000 mensjaren per
ultimo 1981 kan de werkloosheid daardoor worden terug-

gebracht tot ongeveer 300.000 in 1985 en uiteindelijk tol
160.000 in 1989. Het resultaat van dit beleid is een tamelijk
gelijkmatig ontwikkelingspatroon van de verschillende bestedingscategorieen bij een produktiegroei van 2,5% optnid-

Conclusies

dellange termijn. Het saldo op de lopende rekening biedt

dingen gaat voorbij aan de conjuncturele ontwikkeling en isin

dan nog aanzienlijke ruimte, daar er in de beginsituatie een
belangrijk overschot is dat maar in zeer beperkte mate wordt

strijd met de voorwaarden voor herstel op (middel)lange-termijnontwikkeling. Voor het herstel van de economische posi-

aangetast. Het financieringstekort zal in geringe mate afne-

tie van de bedrijven wordt ,,lastenverlichting”eenzijdigalsde
sleutelvariabele gezien. Daartoe wordt het verminderen van

men (0,1 procentpunt per jaar). Een eventuele verdere ver-

mindering van het financieringstekort kan worden nage-

Het huidige economische beleid ten aanzien van de beste-

ruimer monetair beleid. Daarmee kan de autonome stijging

de particuliere consumptieve en overheidsbestedingen noodzakelijk geacht. De negatieve volume-effecten op Werkgelegenheid, produktie, investeringen worden daarbij veronachtzaamd.

van het tekort die in de raming is opgenomen, worden beperkt. Beperking van het financieringstekort door bezuini-

Wij hebben laten zien dat het economisch beleid ten aanzien van de reele inkomens wel effect heeft op de structuur

streefd door maatregelen die gericht zijn op beperking van

kapitaaloverdrachten en rentelasten, zoals onder meer een

gingen op de overheidsbestedingen blijkt door het daarmee

van de bestedingen, maar dat het effect op het totaal van de

economische activiteit averechts is. Reele inkomensmatiging
kan effectief zijn ten aanzien van de lopende rekening van de

betalingsbalans en het financieringstekort van de overheid,
maar het is niet geschikt om de Werkgelegenheid te bemvloe-

den. Voor sturing van de omvang van de produktie en de
Werkgelegenheid is bestedingspolitiek van de overheid het

meest aangewezen middel. De monetaire politiek kan hierbij
een ondersteunende rol vervullen. Prioriteit voor werkloosheidsbestrijding vereist daarom:

— een stimulerend volumebeleid ten aanzien van de beste468

Instrumentvariabelen:
H = arbeidsduur;
L = ree’le loonvoet (loonsom per werknemer – prijspeil van de

dingen om de bezettingsgraad te verbeteren en het werk-

gelegenheidsniveau te stabiliseren;
— een beperkte ree’le inkomensstijging gepaard met een be-

P =

nationale produktie);
belasting en premiedruk werknemers (in procenten van

Iw =

perking van de lastenstijging om aan de randvoorwaar-

investeringen in woningen;

niveau ree’le loonvoet);

den met betrekking tot de lopende rekening en het finan-

cieringstekort te kunnen voldoen, alsmede om de koopkracht van de inkomens en de effectieve vraag op peil te

G = materiele overheidsbestedingen;
A g = werkgelegenheid overheid (in procenten van werkgelegenheid bedrijven).

houden;

— een verkorting van de arbeidsduur om de vraag naar arbeid structured te vergroten.

Veronderstellingen t.a.v. exogenen in basisvariant:
V = 2,50
M = 2,50
a s = 1,25 [aA = 4,]
v = 0,50
m w = 3,00[m = m w ]
E = 0,0
L = 0,3

Waar voortzetting van het huidige beleid leidt tot een toename van de werkloosheid met 44.000 mensjaren per jaar,

leidt de door ons voorgestelde bestedingsverruiming tot een
stabilisering van de werkloosheid. In combinatie met een ar-

beidstijdverkorting van 2,5% per jaar blijkt het doorvoeren
van bestedingsverruimend beleid te kunnen leiden tot een

daling van de werkloosheid tot 300.000 mensjaren in 1985 en
160.000 mensjaren in 1989. Daarmee is een beleid geschetst
dat op korte en middellange termijn de voorwaarden schept
voor een proces van beperkte, meer evenwichtige groei op

Parameters:
0,75
0,25
* = 0,85
0,75
0,75

X =

1:
e, =

lange termijn.

0,25

63

f,
1>2

=

i
i
o
o

Pi =

y =
d =

v, = 0

0
[Y, = YJ
0,50

0,25
0,25
1

C. van Ewijk

R. de Klerk
G. Reuten
B. Thio

Appendix
Modelspecificatie
Endogene variabelen (in relatieve veranderingen, tenzij anders
aangegeven) in kleine letters. Instrumentvariabelen (eveneens in
relatieve veranderingen) in hoofdletter. Overige exogenen in kleine

letters onderstreept.
y* = Y + 0,04i* + (a + ft – 1) H – 0,5y (L-z*) + 6q

Endogenen:

y* =
a* =

arbeidsproduktiviteit (potentieel) per werkende in de bedrijvensector;

a =

werkgelegenheid bedrijvensector incl. zelfstandigen;

as =

arbeidsaanbod (verandering in procenten van werkgelegenheid bedrijvensector);
u = werkloosheid (verandering in procentpunten van werkgelegenheid in bedrijvensector);

y =
q =

bruto toegevoegde waarde in constante prijzen bedrijvensector,
bezettingsgraad bedrijvensector;

(4)

= a* + x (v’-y*)

as = (H«

(5)

u

= as -a- A g

(6)

y

= 0,39e + 0,45c + 0,065g + 0,095i

(7)

produktiecapaciteit bedrijvensector;
arbeidsplaatsen bedrijvensector;

z* =

(3)

a

tuele veranderingen per jaar, in enkele gevallen in procentpunten
van een bepaalde grootheid.

(2)

z* = y* – a*

De endogene en exogene variabelen zijn uitgedrukt in procen-

(1)

a* = 2 + 0,04i* – tf + (a-1) H – y (L-z*) + 6q

Betekenis der symbolen

q = y- y *

(8)

y’ = 0,355e + 0,455c + 0,08g + 0, 1 1 i

(9)

z

= y-a

w = a + Ag + £,u + fcv + L – P

(10)

(11)

y’ =

werkgelegenheidsrelevante produktie bedrijven;

z =

feitelijke arbeidsproduktiviteit bedrijven;

w =

reeel loon- en steuninkomen;

r

r =
e’ =
c’ =

reeel restinkomen;
uitvoer goederen en diensten (volume);
particuliere consumptive bestedingen (volume);

i* = 0,y + 02q + 6, r

(13)

i* =

particuliere investeringen, bruto, excl. woningen (volume);

i’ = 0,65 i* + 0,35 I w

(14)

i’ =
g’ =

particuliere investeringen, bruto, incl. woningen (volume);
materiele overheidsbestedingen (volume);

g’ = G

(15)

e’ = f i m w – « (L – z) [zeta = Xi]

(16)

c’ = f j w

(17)

e = produktie van exportsector;
c = produktie consumptiegoederensector;
g = produktie van sector die aan overheid levert;
i
t

=
=

produktie van investeringsgoederensector;
indirecte belastingen minus subsidies;

= 5{y + 0,65£-0,8(L + a)}

(12)

j

=

import goederen en diensten, inclusief directe uitvoer;

e

= (l-^)e’

(18)

f

=

verandering financieringstekort overheid (in procentpunten
van het nni tegen marktprijzen);

c

= (l-i/ 2 )c’

(19)

s =

verandering saldo lopende rekening (in procentpunten van

g

= (I-K 3 )g’

(20)

i

= d-i/4) i’

(21)

t

= 0,31e + 0,60c + 0,03g + 0,06i

(22)

{

=

s

= 0,65 (e-j-

het nni tegen marktprijzen).

Exogenen:
y = autonome stijging produktiecapaciteit bedrijven;

/* =

autonome arbeidsproduktiviteitsstijging;

as =

arbeidsaanbod autonoom (in procenten van de werkgelegenheid in de bedrijvensector);
y = toename aantal inkomenstrekkers excl. werkgelegenheid en
werkloosheid;
mw= relevante wereldinvoer;
verbetering ruilvoet (in procenten);
f = autonome toename financieringstekort.

ESB 5-5-1982

(23)
0, lOt – 0,45 (y + 0,65 £ j +”f

(24)
(25)

469

Auteurs

Categorieën